Mimesis. Over schijn en zijn
(1990)–Samuel IJsseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Mimesis en intertekstualiteitIn de traditie worden gewoonlijk twee vormen van mimesis duidelijk onderscheiden en tegenover elkaar gesteld: de zogenaamde imitatie van de natuur (mimèsis tès physeoos, imitatio naturae) en de imitatie van andere, oudere en exemplarische schrijvers of eventueel kunstenaars, vakkundigen etc. (mimèsis toon archaioon, imitatio veterum). Men vindt dit onderscheid en deze tegenstelling in bijna alle woordenboeken, handboeken en studies die over de mimesis handelen. Bij een nadere analyse blijkt deze tegenstelling echter nogal problematisch te zijn. Het probleem van de mimesis wordt namelijk niet radicaal gesteld en er wordt bovendien een (metafysische) opvatting van de werkelijkheid gehuldigd, die in een doordenken van het mimetische in haar fundamenten wordt aangetast. Met de mimesis van de natuur wordt in de traditie heel het domein bedoeld van het weergeven, afbeelden, uitbeelden, nabootsen en vervolmaken van wat de werkelijkheid wordt genoemd. In het voorafgaande hebben wij gezien dat het hier gaat om uiterst ingewikkelde en bijna niet te ontwarren relaties en onderscheidingen. Met de mimesis van de Ouden wordt het domein bedoeld van het navolgen, nadoen, nabootsen en imiteren van andere schrijvers, kunstenaars, vakkundigen etc. Over deze tweede vorm van mimesis heeft Dionysius van Hallicarnassus (waarschijnlijk geboren rond 60 v.Chr.) een werk geschreven dat slechts in fragmenten bewaard is en dat als titel draagt Peri mimèseoos (de imitatione). Mimesis betekent in dit werk allereerst dat men om een goed schrijver en spreker te zijn, de grote schrijvers en redenaars die als exemplarisch gelden, moet navolgen en nabootsen. Deze nabootsing heeft betrekking op de stijl, de vormgeving en de woordkeuze, maar ook op de te behandelen onderwerpen en the- | |
[pagina 37]
| |
ma's, en wordt gekenmerkt door naijver (zèlos), een streven het voorbeeld te overtreffen. Volgens Dionysius kan die navolging natuurlijk zijn en dat betekent gebaseerd zijn op een langdurige omgang met de (teksten van) voorbeeldige schrijvers, maar kan ook een navolging zijn die berust op technische instructie. Het is niet mogelijk hier nader in te gaan op verschillende andere aspecten van de navolging die door deze auteur ter sprake worden gebracht, noch op de interpretatieproblemen die deze fragmenten stellen.Ga naar eindnoot63. Wel kan men zeggen dat het pleidooi voor het imiteren van voorbeeldige schrijvers in heel de retorische en literaire traditie van de Oudheid tot in het begin van de moderne tijd regelmatig terugkeert. Men vindt het reeds bij de sofisten en Isocrates; het is een belangrijk thema bij QuintilianusGa naar eindnoot64. en het behoort tot het wezen van de renaissance. Soms, bijvoorbeeld bij Horatius,Ga naar eindnoot65. wordt er wel gespot met de kudde van slaafse navolgers (imitatorum servum pecus) en wordt benadrukt dat de navolging geen herhaling mag zijn, maar gepaard moet gaan met de poging hetzelfde op een andere wijze te zeggen (variatio) en het streven het voorbeeld te overtreffen (aemulatio), maar de idee van nabootsing (imitatio) staat hoog aangeschreven. Pas in de romantiek verandert dit en wordt de originaliteit verheerlijkt. Een originaliteit die door R. Girard ontmaskerd wordt als ‘romantische leugen’. Het domein van de imitatie van de ander bestrijkt een veel breder gebied dan dat van de kunst van het schrijven en spreken, maar heeft betrekking op alle kunsten, op de technische vaardigheden, de praktische en theoretische mogelijkheden en ook op de levenskunst. Dit alles moet geleerd worden en elk leren is volgens de retorische traditie allereerst imiteren.Ga naar eindnoot66. Om de zaak niet al te ingewikkeld te maken zullen wij ons in hetgeen volgt in eerste instantie beperken tot het schrijven en lezen. Hetgeen hier gezegd wordt, geldt echter, mutatis mutandis, ook voor de kunsten in het algemeen. Een aantal zaken die reeds eerder aan de orde kwamen, keert daarbij weer terug, zij het dan in een ander kader. Het imiteren van voorbeeldige schrijvers omvat zeer veel. | |
[pagina 38]
| |
Reeds het verlangen om te schrijven en eventueel te publiceren is mimetisch. Het heeft noch zijn oorsprong in het innerlijk van de auteur noch in een op zich bestaande aantrekkelijkheid van een publikatie, maar ontstaat omdat anderen schrijven en publiceren klaarblijkelijk aantrekkelijk vinden. Omdat de mogelijkheden tot publikatie schaars zijn, is men soms bereid grote offers te brengen om te kunnen behoren tot de groep van mensen die een boek of ten minste een artikel gepubliceerd hebben.Ga naar eindnoot67. Wanneer men eenmaal voor de idee om iets te gaan schrijven gewonnen is, begint men allerlei min of meer rituele handelingen te verrichten die van mimetische aard zijn. Hiertoe behoren onder andere het op een bepaalde wijze gaan zitten, zijn pen vasthouden, of eventueel omgaan met een schrijfmachine of tekstverwerker, en allerlei andere activiteiten die een schrijver nabootst van andere schrijvers. Bij de voorbereiding van een manuscript wordt een ingewikkeld systeem van voorschriften gevolgd, dat fungeert als voorbeeld of spiegel. Deze voorschriften hebben betrekking op het gebruik van een bepaald soort schrift en spelling, van leestekens waartoe ook de hoofdletters aan het begin van de zin behoren, de aanhalingstekens en de indeling in hoofdstukken en alinea's. De tekst wordt, althans in sommige gevallen, voorzien van een inhoudsopgave, een voorwoord of nawoord, voetnoten, een bibliografie en register, soms ook van een motto en een opdracht en sinds de uitvinding van de boekdrukkunst van een titel.Ga naar eindnoot68. De voorschriften hebben verder betrekking op de omvang en de opbouw, de grammatica en de stijl, de wijze van beschrijven en argumenteren, het gebruik van formules en voorbeelden, etc. Het is ook van groot belang van tevoren te weten tot welk genre hetgeen men schrijft, moet behoren, want de voorschriften verschillen van genre tot genre. Zo is het niet onverschillig of men een verhaal schrijft of een verhandeling, een informatieve of filosofische tekst; evenmin is het onbelangrijk of iets geschreven wordt voor een boekrol of een gebonden boek, voor een boek dat luidop gelezen wordt of stil, voor een wetenschappelijk tijdschrift of een krant. Natuurlijk is het ook mogelijk van die voorschriften af te wijken - | |
[pagina 39]
| |
sommige auteurs, zoals Nietzsche, zijn daar meesters in - en deze afwijking behoort tot de variatio. Belangrijk is te zien dat deze en dergelijke voorschriften een lange geschiedenis hebben, een tekst als tekst mogelijk maken en bepalend zijn voor de betekenisproduktie. Wanneer men overgaat tot publikatie, moet opnieuw een voorgeschreven scenario gevolgd worden. Men betreedt de publieke sfeer die gekenmerkt wordt door rituelen en juridische verplichtingen, waartoe ook het eigendomsrecht en het daarmee verbonden plagiaat behoort. Gewoonlijk geeft de auteur zijn manuscript uit handen en heeft hij weinig te zeggen over de materiële vormgeving. Tot dit laatste behoren naast de keuze van het lettertype, de bladspiegel, de band etc. ook het vaststellen van de oplage en de prijs en de organisatie van de verspreiding.Ga naar eindnoot69. Bij dit alles worden weer voorbeelden gevolgd en gaat het om ingewikkelde mimetische verhoudingen. Bij het ontstaan en verstaan van een tekst, met andere woorden: bij het schrijven en vervaardigen en het lezen, staat er nog meer op het spel. Zoals men zich geen enkel voorwerp en geen enkele gebeurtenis kan voorstellen of denken zonder andere voorwerpen en gebeurtenissen waarnaar verwezen wordt en waarop een voorwerp of gebeurtenis aangewezen is om er te zijn of te gebeuren, zo kan men zich evenmin een woord, zinsnede of tekst voorstellen of denken zonder dat deze op een of andere manier verwijst naar andere woorden, zinnen en teksten en daarop aangewezen zijn om te kunnen worden gesproken of geschreven, gehoord of gelezen. De betekenis van een woord of tekst tekent zich af in en door de samenhang en het onderscheid met andere woorden en teksten. Dit verwijzen naar en aangewezen zijn op wordt ook wel intertekstualiteit genoemd.Ga naar eindnoot70. Deze is misschien een variant en een radicalisering van de imitatio veterum. Het gaat hierbij om de plaats van een tekst in het geheel van teksten of om de verhouding van een bepaalde tekst tot een netwerk van teksten. Deze plaats en verhouding zijn van mimetische aard. | |
[pagina 40]
| |
In elke tekst moet om gelezen en geschreven te kunnen worden altijd een noodzakelijk veel worden nagebootst. Zonder deze nabootsing, die gekenmerkt wordt door een herhalen of hernemen van hetzelfde op een enigszins andere manier, zou een tekst niet geschreven kunnen worden en niet leesbaar zijn. Er is geen nulpunt in het schrijven, omdat schrijven altijd veronderstelt dat er reeds geschreven is en er is geen nulpunt in het lezen omdat lezen altijd reeds gelezen hebben is. Bovengenoemde mimetische structuren zijn in elke tekst aanwijsbaar. In filosofische teksten zijn ze zelfs bijzonder opvallend. Met enige ironie kan men zeggen dat slechts die teksten door filosofen als filosofisch worden aanvaard, wanneer in die teksten andere filosofen worden geciteerd, bijgetreden of weerlegd, becommentarieerd of geïnterpreteerd, verduidelijkt of verbeterd, samengevat of geamplifieerd, aangevuld of ingekort. Allemaal mimetische activiteiten die door de klassieke retorica uitvoerig worden besproken. In de herhaling van steeds hetzelfde (dat wil zeggen: de grondvragen van de filosofie) maar telkens op een enigszins andere manier, bestaat de grootheid van de filosofische traditie. Eén van de zwakke kanten van de metafysiek die onmiddellijk vraagt naar de waarheid en van een hermeneutiek die uitsluitend vraagt naar de zin, is dat deze weinig of geen oog hebben voor de tekst als tekst of voor de materiële en differentiële aspecten van de tekst, terwijl het precies deze aspecten zijn waardoor een betekenis kan worden geproduceerd. Vele filosofen hebben een nogal ideologische (in de zin van les Idéologues) en idealistische opvatting van de taal en de tekst, en deze opvatting is nauw verweven met de ‘weigering’ om het probleem van de mimesis te stellen en met het gebrek aan reflectie op de act van het schrijven en lezen.Ga naar eindnoot71. Voor velen onder hen is het woord een teken waarover de mens kan beschikken en dat staat voor een buiten de orde van de tekens gegeven, in de innerlijkheid aanwezige gedachte of in de uitwendige wereld aanwezige werkelijkheid. Een bezinning op de mimesis toont echter aan, zoals we gezien hebben, dat de taal niet zonder meer ter beschikking staat van de mens, dat | |
[pagina 41]
| |
weergave en weergegevene niet volledig buiten elkaar liggen en dat noch de gedachte noch de werkelijkheid zonder enige vorm van weergave gegeven of aanwezig is. Een aspect van het bovengenoemde verwijzen naar en aangewezen zijn op, is wat men ook wel de context noemt.Ga naar eindnoot72. Elke tekst heeft een context, die zowel linguïstisch als reëel is, en deze context is volgens een oude hermeneutische regel mede bepalend voor de betekenis. De context is enerzijds altijd een specifieke en bepaalde en in zekere zin aanwijsbare context, anderzijds is deze nooit exhaustief bepaalbaar en nooit volledig af te bakenen. De context kan namelijk principieel naar alle kanten en zonder einde worden uitgebreid. De grenzen waar men een context laat beginnen en ophouden, worden altijd willekeurig getrokken en kunnen steeds worden verlegd. Bij de afbakening wordt iets beslist dat in beginsel onbeslisbaar is. Elke tekst kan echter ook uit zijn feitelijke context worden weggehaald en in een andere context worden geplaatst, waardoor dezelfde tekst op een andere wijze gaat functioneren en andere betekenissen worden geproduceerd. Het uit de context weggehaald kunnen worden is wezenlijk voor elk spreken en schrijven en elke verstaanbaarheid en leesbaarheid. Het weghalen uit de context is, zoals Plato reeds heeft opgemerkt, een herhalen en heeft een mimetische structuur. Het kan gebeuren door expliciet of impliciet te citeren, te reciteren, te reproduceren etc., maar ook het lezen en verstaan is een herhaling, een hernemen van wat eerder door zichzelf of door anderen is geschreven of gezegd. Het is een hernemen op een ander moment en op een andere plaats dan het moment en de plaats waarop het geschreven of gezegd is. Hierbij kan opgemerkt worden dat elk citeren en elk herhalen - en men kan niet schrijven en lezen, niet spreken en verstaan, zonder op een of andere manier te citeren en te herhalen - altijd een weghalen, een wegrukken is uit een ‘oorspronkelijke’ context en in een andere context laten fungeren, waardoor er ook andere dan de ‘oorspronkelijke’ betekenissen worden geproduceerd. Bij het citeren of meer algemeen bij het herhalen gaat het om identiek | |
[pagina 42]
| |
hetzelfde woord of identiek dezelfde tekst, maar dezelfde en identiek zijn hier relatieve begrippen, zoals ook oorspronkelijk hier relatief is. De zaken worden nog ingewikkelder wanneer van eenzelfde tekst verschillende, eventueel vele duizenden exemplaren bestaan. Elk afzonderlijk exemplaar is dan een exemplaar van dezelfde tekst, maar neemt ook een eigen plaats in de tijd-ruimtelijke wereld in en heeft een eigen context waardoor het op een eigen wijze, specifiek voor deze context betekenissen produceert. Vanwege het feit dat enerzijds elke tekst een context heeft en deze medebepalend is voor de betekenis en dat anderzijds de context nooit volledig afgebakend kan worden en elke tekst uit zijn context kan worden weggehaald en daardoor andere betekenissen kan produceren, is het zo dat een betekenis nooit helemaal vastligt of vastgelegd kan worden en de betekenisproduktie altijd enigermate aan een schrijver of spreker ontsnapt. J. Derrida spreekt hier van dissémination en deze wordt onderscheiden van de polysemie.Ga naar eindnoot73. In de polysemie gaat het om een veelheid van betekenissen die principieel beheersbaar en onder controle te houden is. De vele en verschillende betekenissen kunnen worden vastgelegd en geregistreerd. Bij de disseminatie gaat het om het verschijnsel dat de betekenisproduktie nooit volkomen beheersbaar is. Dit betekent geenszins dat dan alles alles kan betekenen en derhalve niets meer iets betekent. Integendeel. In het schrijven en spreken moet men proberen de betekenisproduktie tot op het uiterste en in alle details te beheersen en onder controle te houden. Juist wanneer men dat doet, blijkt dat het niet lukt. Daarom is schrijven vaak ook zo'n moeizame bezigheid, zeker het schrijven van een filosofische tekst. Men moet namelijk enorm veel weten, zien, inzien en voorzien. Men moet heel het domein waarover men schrijft in al zijn vooronderstellingen en consequenties overzien. Alle woorden moeten, zoals men zegt, op een goudschaaltje worden gewogen, maar tegelijkertijd moet er ook veel vergeten worden, niet gezien, niet begrepen en overgelaten aan wat niet beheersbaar is en niet te wegen valt. Dit geldt ook voor het lezen. De lezer moet proberen alles wat er staat, | |
[pagina 43]
| |
woord voor woord te verstaan, maar zowel het verstaan als de verstaanbaarheid zijn principieel begrensd. Schrijven en lezen zijn vormen van toeëigening, maar deze gaat altijd gepaard met een onteigening. Er wordt de mens en de werkelijkheid iets ontnomen, dat zij overigens nooit bezeten hebben, namelijk het volledig samenvallen met zichzelf. In de woorden toeëigening en onteigening wordt misschien samengevat wat zich afspeelt in elke vorm van mimesis.
In de traditie, zoals we reeds zeiden, wordt de nabootsing van de ander gewoonlijk tegengesteld aan de nabootsing of weergave van de natuur of van de werkelijkheid. Uit hetgeen hierboven gezegd is, blijkt dat deze tegenstelling nogal problematisch is. Wanneer men een haven wil beschrijven - het voorbeeld is ontleend aan de retorische traditie - is te rade gaan bij andere schrijvers natuurlijk niet hetzelfde als zelf gaan kijken. Toch is het verschil minder duidelijk dan men denkt. Op de eerste plaats is het niet mogelijk om, ook al gaat men zelf kijken, een beschrijving te geven zonder op een of andere manier een beroep te doen op reeds bestaande beschrijvingen, al was het maar omdat men woorden moet gebruiken die de woorden zijn van anderen. De meeste woorden die worden herhaald, zijn overigens woorden van niemand, woorden zonder auteur. Het gaat hier echter niet alleen om woorden, maar de act van het beschrijven zelf en de formele structuur daarvan worden hernomen, waarbij de variatio een belangrijke rol kan spelen. Een auteur die voorbeeldige auteurs nabootst, in de zin zoals die hierboven gegeven is, bootst bovendien wel degelijk een werkelijkheid na, namelijk de werkelijkheid die de nagebootste schrijver zelf is. Hij herneemt en herhaalt en vervolmaakt eventueel het zeer reële en in vele opzichten materiële proces van het vervaardigen van een werk. Vervolgens kan men zich afvragen of er wel wat te zien valt wanneer men zelf gaat kijken maar niet weet waar en hoe men kijken moet. Weten waar en hoe men moet kijken om iets te zien, wordt mogelijk gemaakt door voorafgaande vormen van weergave die de werkelijkheid weerspiegelen en tonen zoals deze is. | |
[pagina 44]
| |
Met andere woorden: de werkelijkheid zou niet kunnen verschijnen zoals ze verschijnt zonder het woord van de ‘dichter’ dat zelf mimetisch is en zonder het werk van degenen die de wereld gemaakt hebben tot wat hij is, waarbij men niet vergeten mag dat de ‘haven’ zelf reeds een werk is van de mens, een reproduktie van andere natuurlijke of artificiële havens. Wat hier uiteindelijk op het spel staat, is het verschijnen van de werkelijkheid. Het gaat om het probleem van de doxa, een woord dat beter niet vertaald wordt met (subjectieve) mening of opinie, maar dat eerder iets te maken heeft met zich voordoen, zich tonen, te voorschijn komen, optreden, zich onderscheiden en te onderscheiden zijn, of eventueel met schitteren, glanzen. Zo wordt in het Nieuwe Testament en de hellenistische theologie gesproken over de doxa theou, dat vertaald zou kunnen worden met de glorie of heerlijkheid Gods, en is er soms sprake van de doxa van de mens, hetgeen iets dergelijks betekent als zijn naam, faam, aanzien, roem.Ga naar eindnoot74. Deze doxa is nauw verbonden met de logos en dat betekent in dit geval de lofzang die op God wordt gezongen en de verhalen die over een mens worden verteld. Deze logos is een soort spiegel waarin God en mens kunnen verschijnen. Reeds verschillende malen hebben wij benadrukt dat de spiegel het voorbeeld bij uitstek is van de mimesis. Het is de plaats waar de werkelijkheid verschijnt waar zij niet is, en waarin ‘alles gebeurt en niets wordt herinnerd’ (J.L. Borges). Wanneer zojuist gesproken werd over de logos die als spiegel fungeert, is dit inderdaad een spiegel waar God, mens of welk zijnde ook verschijnen waar ze niet zijn. In deze spiegel wordt echter wel herinnerd. De herinnering, die volgens P. Valéry de substantie is van alle denkenGa naar eindnoot75. en waarin misschien niets gebeurt maar alles wordt herhaald en bewaard, is opnieuw mimetisch. Mnemosyne, de moeder van de muzen, is onlosmakelijk verbonden met de mimesis.Ga naar eindnoot76. Mimetisch is ook de fantasie of produktieve verbeelding, die een mogelijkheidsvoorwaarde is voor de meeste vormen van mimesis en die een grote rol speelt in de verschillende kunsten. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de vraag of de herinnering en de | |
[pagina 45]
| |
fantasie altijd gepaard gaan met beelden - in feite blijkt dit bij nadere analyse niet het geval te zijn -, maar wel kan men zeggen dat in de herinnering en de fantasie altijd een verdubbeling optreedt en dat er wordt herhaald en herkend. Verder hebben ook het vernemen, de waarneming en de ervaring, die zonder herinnering en fantasie niet mogelijk zijn, een mimetische dimensie. Een nauwkeurige analyse van de act van het zien, welke wezenlijk een tijdsstructuur heeft, toont aan dat om iets als iets te zien, er een voortzetting en herhaling van die act moet plaatshebben. Zien is reeds gezien hebben, merkt Aristoteles op.Ga naar eindnoot77. Hetzelfde kan worden gezegd van elke vorm van vernemen, waarnemen en ervaren. Nog afgezien van de vraag of het vernemen, waarnemen en ervaren geleerd moet worden en cultureel bepaald zijn, is er geen absoluut begin in het vernemen, waarnemen en ervaren. Spreken over een eerste en oorspronkelijke waarneming of ervaring heeft slechts zin wanneer er andere op gevolgd zijn, die een herhaling of hernemen zijn van de eerste, zonder er overigens ooit volkomen mee samen te vallen. Het is op grond van deze herhaling en dit niet volkomen samenvallen, en dat betekent op grond van identiteit en differentie, dat het vernemen, waarnemen en ervaren mogelijk zijn. Dit is ook de reden waarom er geen sprake kan zijn van een absolute aanwezigheid. Elke aanwezigheid is principieel doortrokken van een afwezigheid. Elke toeëigening gaat gepaard met een onteigening. Misschien is men geneigd hier tegen in te brengen dat wanneer de mimesis zo breed wordt opgevat, deze alomvattend wordt en dan ook niets meer betekent. Tot op zekere hoogte is het inderdaad juist dat de mimesis overal aan te wijzen is. Het mimetische behoort tot de wijze waarop het zijnde dat wij zelf zijn en het zijnde dat wij zelf niet zijn verschijnen. Daarom laat het domein van de mimesis zich ook niet duidelijk bepalen of afbakenen en is elke vertaling van dit woord problematisch. Dit betekent echter geenszins dat in de mimesis niet allerlei onderscheidingen aangebracht kunnen en moeten worden. Zoals er een niet bepaalbare veelheid van wijzen van verschij- | |
[pagina 46]
| |
nen is, zo is er ook een naar alle kanten zich vertakkende veelvuldigheid van vormen van mimesis. Het voorafgaande is een poging om in die veelvuldigheid enige ordening aan te brengen. In de filosofie is er altijd een weg omhoog en een weg omlaag, waarvan Herakleitos reeds zei dat deze één en dezelfde is. Kleine stukjes van die weg zijn in het voorafgaande misschien afgelegd. Veel problemen blijven echter onopgelost. Eén van die problemen is de fundamentele ambivalentie van al het mimetische. In plaats van ambivalentie kan men beter spreken van polyvalentie of van een niet volledig te ontrafelen kluwen van zaken die met elkaar samenhangen en van elkaar onderscheiden zijn. Daarmee is het probleem echter niet opgelost. |
|