Mimesis. Over schijn en zijn
(1990)–Samuel IJsseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Voorbeelden, spiegels en identiteitDe mens, zegt men, is een mimetisch wezen. Er wordt mee bedoeld dat de mens het vermogen heeft de natuur na te bootsen, dat wil zeggen: de werkelijkheid uit te beelden en weer te geven en daarmee in zekere zin ook te verdubbelen, en de werking van de natuur mee te voltrekken en daarmee tot vervolmaking te brengen, en het vermogen zijn medemens na te doen, na te volgen en te imiteren. Of dit mimetische een exclusief kenmerk van de mens is, kan men betwisten. Zeker is echter wel dat de mens door deze nabootsing de wereld heeft gemaakt tot wat hij is, en dat betekent een gecultiveerde en in onze tijd een door techniek beheerste wereld. Zeker is ook dat mensen elkaar in vele opzichten nadoen, degenen die zij als voorbeeld erkennen navolgen en datgene wat zij als voorbeeldige bestaanswijze zien herhalen. Mensen doen elkaar veelvuldig na. Dit kan bewust geschieden en veronderstelt dan een zekere distantie ten aanzien van zichzelf en de ander. Men verplaatst zich in de ander en de ander wordt losgemaakt uit zijn onmiddellijke en vitale aanwezigheid. Dit gebeurt onder andere in het theater, ook het theater dat het dagelijkse leven vaak is. Elkaar nadoen kan echter ook onbewust gebeuren. Mensen imiteren, gewoonlijk zonder het te beseffen, het gedrag en de taal van anderen en nemen hun opvattingen en verwachtingen over.Ga naar eindnoot39. Kinderen imiteren hun ouders, sommige studenten hun docenten en de meeste geleerden andere geleerden. Beoefenaars van wetenschap volgen het voorbeeld (paradigma) dat hen wordt voorgehouden en zijn daarin zeer vormelijk, want men kan eventueel beweren wat men wil, wanneer de vorm waarin de bewering is gesteld maar gerespecteerd blijft. Ongeveer hetzelfde kan gezegd worden van vakkundigen, technici en kunste- | |
[pagina 27]
| |
naars. Hoe oorspronkelijk en vindingrijk (inventio) zij soms ook mogen zijn, ook zij moeten zich invoegen in een traditie en doen dit door voorbeeldige vormen na te volgen en er misschien gedeeltelijk van af te wijken door in de voorafgegeven vormen variaties en andere combinaties uit te proberen. Ook filosofen imiteren andere filosofen, al was het maar door hen expliciet en impliciet te citeren, hun vragen en thema's op te nemen en hun retorische eigenaardigheden en argumentatiestructuren over te nemen. Natuurlijk kan dit, zoals elke vorm van mimesis, gemakkelijk leiden tot louter schijn. Het kan leiden tot vervreemding, schijngeleerdheid, pseudo-wetenschap, quasi-vakmanschap, imitatie-kunst en para-filosofie, maar het is tegelijkertijd een noodzakelijke voorwaarde om zich als mens, geleerde, wetenschapsbeoefenaar, vakman, kunstenaar of filosoof te verwerkelijken en iets te presteren of te produceren. Het bovenstaande geldt natuurlijk ook voor helden en heiligen, militairen en managers, kooplieden en liefhebbers. Ook in het morele leven moet de plaats van het goede en het slechte voorbeeld niet worden onderschat. Het is juist dat een werkelijk ethische houding iets anders is dan het volgen van een voorbeeld, dat wil zeggen: handelen zoals anderen handelen, maar zonder voorbeelden zou een ethisch bewustzijn niet kunnen ontstaan. Zelfs Kant, die toch zeer wantrouwig is ten aanzien van elke vorm van nadoen en navolgen, zal dit niet ontkennen.Ga naar eindnoot40. Zo is er in het christendom sprake van een ‘navolging van Christus’ en wordt er van een christen verwacht dat hij zo leeft, handelt en oordeelt als de man uit Nazareth. Heiligheid kan voor een christen niet anders zijn dan navolging. Ook dit kan gemakkelijk leiden tot schijnheiligheid of huichelarij, maardeze is, aldus Kant, nog altijd te verkiezen boven barbarij. Bij R. Girard ten slotte wordt de mimesis verklaard tot algemeen beginsel waarmee allerlei op het eerste gezicht onverklaarbare verschijnselen inzichtelijk en sinds mensenheugenis verborgen zaken aan het licht worden gebracht.Ga naar eindnoot41. De zogenaamde originaliteit wordt ontmaskerd als romantische leugenGa naar eindnoot42. en de boosdoeners gaan allen dezelfde aloude weg.Ga naar eindnoot43. De begeerte heeft, aldus Girard, een mimetische structuur. | |
[pagina 28]
| |
Deze heeft noch zijn oorsprong in het begerende subject noch in het begeerde object, maar ontstaat doordat anderen (de rivalen) het begeerde object begeren en alleen daardoor wordt het begerenswaardig. De verleiding is groot om de hier genoemde vormen van mimesis, dat wil zeggen: het nadoen, navolgen of imiteren van anderen, te interpreteren volgens het traditionele schema van een oorspronkelijk voorbeeld en een niet oorspronkelijke imitatie of in het licht van de tegenstelling tussen echt en onecht. Het is juist dat de mimesis gekenmerkt wordt door een fundamentele ambivalentie. Het is mogelijk dat iemand die een ander nadoet, een voorgeschreven protocol volgt en niets anders durft en kan zeggen en doen, dat niet eerder door anderen is gezegd en gedaan, van zichzelf vervreemdt, zichzelf verliest en ten onder gaat in een wereld van louter schijn, erger nog, nooit zichzelf wordt en nooit boven de wereld van deze schijn uitstijgt. In de mimesis liggen echter andere mogelijkheden besloten, die niet kunnen worden teruggebracht tot de tegenstelling tussen echt en onecht, of oorspronkelijk en niet oorspronkelijk. Met betrekking tot het voorbeeld dat wordt nagevolgd, moet worden gezegd dat dit nooit zonder meer oorspronkelijk is. Het wordt pas voorbeeld in en door de navolging en is zelf ook altijd reeds een effect of resultaat van navolging. Het kan vervolgens gebeuren dat in en door het imiteren degene die geïmiteerd wordt op een nieuwe of andere wijze verschijnt. In het theater worden personages uitgebeeld die in die uitbeelding tot leven komen en in de bewuste imitatie treden trekken van iemand naar voren die de meeste mensen voordien niet hebben gezien. Iets dergelijks gebeurt ook in de onbewuste of niet uitdrukkelijk gewilde imitatie. Degene die nadoet, fungeert als het ware als spiegel waarin degene die nagedaan wordt, weerspiegeld wordt en daardoor aan zichzelf en anderen kan verschijnen. Soms tot zijn verbazing en soms tot zijn ergernis kan hij zichzelf in dat spiegelbeeld herkennen en kunnen anderen hem zien zoals hij schijnt te zijn. Met degene die nadoet, navolgt of imiteert, gebeurt iets dat | |
[pagina 29]
| |
evenmin van de orde van echt of onecht is, maar dat eerder iets dergelijks is als het verwerven van een zekere identiteit. In de bewuste imitatie wordt, zoals we reeds opmerkten, een distantie verondersteld ten aanzien van zichzelf en de ander. Men probeert zich te verplaatsen in de ander en zich met hem te identificeren. Dit betekent dat er een verdubbeling optreedt die in de imitatie wordt verondersteld en bewerkstelligd. De imitator is (wordt) zichzelf omdat hij de ander imiteert, en is (wordt) iemand anders omdat hij de ander imiteert. In het niet uitdrukkelijk gewilde nadoen of navolgen, waarbij de distantie meestal geringer is, treedt eveneens een verdubbeling op. Hier fungeert degene die nagevolgd wordt als spiegel waarin degene die navolgt zichzelf weerspiegeld ziet. Hij identificeert zich met het (voor)beeld dat hem wordt voorgehouden. Anders gezegd, de ander fungeert als identificatiefiguur. In en door deze identificatie verwerft men een eigen identiteit of eigenheid op grond waarvan men van anderen onderscheiden en te onderscheiden is. Deze identiteit heeft een imaginair karakter, omdat men zich identificeert met een voor- of spiegelbeeld, en is een gebroken, ontleende en toegewezen identiteit, omdat zij gepaard gaat met een verdubbeling en aangewezen is en blijft op de ander en het andere. Deze ander en dit andere zijn op hun beurt natuurlijk evenzeer het effect van de mimesis en kunnen zich slechts voordoen als de ander en het andere op grond van die mimesis. Identiteit bestaat derhalve niet in het volledig bezitten van noch in een zuivere aanwezigheid aan zichzelf, maar wordt in de mimesis toegeëigend en toegewezen en deze toeëigening en toewijzing gaan gepaard met een onteigening en een afwezigheid. Met andere woorden: in de mimesis ontdekt en onthult de mens zichzelf en de werkelijkheid. De mens kan zich daardoor aan zichzelf en aan de ander voordoen zoals hij is, en de werkelijkheid kan verschijnen zoals deze verschijnt. Tegelijkertijd onttrekt er zich iets en wordt de mens en de werkelijkheid iets ontnomen, dat zij in feite nooit bezeten hebben, namelijk volledig samen te vallen met zichzelf. De grondstructuren van de mimesis, zoals wij die beschreven hebben in | |
[pagina 30]
| |
verband met het theater en de literatuur, de kunst en de weergave, het namaken en nadoen, komen hier samen. Het proces van identificatie is uitermate ingewikkeld en om iets van de complexiteit daarvan te beseffen, zou een grondige lectuur gewenst zijn van wat Freud geschreven heeft over Identifizierung en wat, volgens hem, daarmee samenhangt, zoals agressie en regressie, interiorisering en Überich, rivaliteit en idealisering, herhaling en verbeelding, rouw en melancholie, naamgeving en een plaats hebben in een verhaal. Het is hier niet mogelijk om op deze subtiele analyses van Freud in te gaan. In aansluiting op Freud en in verband met het probleem van de mimesis is het echter van belang in te zien dat het niet helemaal juist is te spreken van zich met iemand te identificeren, omdat dit ‘zichzelf’, waar de identificering van zou uitgaan, een effect is van een (primaire) identificering en er niet aan voorafgaat. In die zin wordt men tot op zekere hoogte geïdentificeerd.Ga naar eindnoot44. Een grote rol daarbij speelt de spiegel. Vanaf het moment dat het probleem van de mimesis bij de Grieken is gesteld, is het in samenhang gezien met dat van de spiegel. Zoals de mimesis neemt ook de spiegel - en er zijn veel soorten spiegels - een uiterst belangrijke plaats in de cultuur in.Ga naar eindnoot45. Van oudsher heeft men de ambivalentie van de mimesis gezien en er daarom ook een nogal ambivalente houding tegenover aangenomen. Van de spiegel kan hetzelfde worden gezegd. De spiegel ‘waarin alles gebeurt en niets wordt herinnerd’, volgens een mooie formulering van J.L. BorgesGa naar eindnoot46. is gezien als een voorwerp waarin de werkelijkheid en elke verandering in die werkelijkheid op de meest volmaakte wijze worden weergegeven, maar het spiegelbeeld is tegelijkertijd begrepen als het meest onwerkelijke en bedrieglijke. In de spiegel verschijnen mens en ding namelijk daar waar ze niet zijn. De spiegel is gezien als symbool van ijdelheid, moreel bederf, zelfliefde en zelfvernietiging - men denke aan het verhaal van Narcissus - maar ook van zelfkennis, zelfbeheersing en zelfcontrole.Ga naar eindnoot47. Het is een instrument dat de mens in staat stelt te zien of hij in de openbaarheid kan verschijnen. De spiegel wordt gezien als het domein bij uitstek | |
[pagina 31]
| |
van de schijn en het spiegelbeeld als het meest voorbijgaande en vergankelijke, maar er bestaat ook een wijd vertakte metaforiek waarin de ‘ziel’, het ‘subject’ en de ‘geest’ een spiegel van de werkelijkheid worden genoemd, dat wil zeggen: een plaats waar de werkelijkheid zichtbaar wordt en kan verschijnen. Zo zijn de monaden bij Leibniz spiegels die het universum meer of minder scherp weerspiegelen en wordt het Absolute in het speculatieve idealisme van Hegel begrepen als het volkomen in zich gereflecteerd zijn van de werkelijkheid. Samengevat, de spiegel, en deze is het voorbeeld van de mimesis, wordt gezien als de plaats van de schijn (doxa) maar ook als de plaats van het verschijnen, en verschijnen is misschien een ander woord voor zijn.Ga naar eindnoot48. Er zijn veel soorten spiegels. Er zijn spiegels die door mensen gemaakt zijn: voorwerpen van gepolijst metaal of van glas waarachter een bepaald preparaat (foelie) is aangebracht, die door weerkaatsing beelden weerspiegelen van andere voorwerpen die zich er op een of andere manier voor bevinden. De functie van deze spiegels is door verdubbeling de mens voor zichzelf zichtbaar te maken en de werkelijkheid te laten verschijnen.Ga naar eindnoot49. De door mensen gemaakte spiegels zijn nagemaakt naar het voorbeeld van spiegels die men aantreft in de natuur en zijn er een vervolmaking van. Het voorbeeld bij uitstek van een natuurlijke spiegel is een wateroppervlak, een plas of een vijver, maar in feite is elk glanzend voorwerp dat door weerkaatsing beelden weerspiegelt een spiegel.Ga naar eindnoot50. Zowel de gemaakte als de natuurlijke spiegel - het onderscheid is overigens niet altijd heel duidelijk - spelen een grote rol in de samenleving. Ze doen dienst in het dagelijkse leven en het verkeer, ze worden gebruikt bij allerlei vormen van onderzoek en technisch kunnen, en hebben hun plaats in de kunst en de architectuur.Ga naar eindnoot51. Wanneer men om zich heen kijkt, ontdekt men in feite overal spiegels. In een bepaald opzicht is zelfs elk voorwerp een spiegel omdat het licht weerkaatst, maar bij veel voorwerpen verspreidt zich dat licht in alle richtingen, waardoor er geen beelden worden weerspiegeld, terwijl bij glanzende voorwerpen de lichtstralen in meerdere of mindere mate | |
[pagina 32]
| |
in één richting gaan, waardoor er scherpere of minder scherpe beelden ontstaan van die voorwerpen die zelf licht uitstralen of weerkaatsen. Zonder hier in te gaan op allerlei technische en ingewikkelde detailsGa naar eindnoot52. kan men zeggen dat in en door de spiegel de werkelijkheid op een of andere manier verschijnt en in feite als beeld, weergave. Wanneer de mens zichzelf in een spiegel weerspiegeld ziet, wordt hem een beeld voorgespiegeld. Dit beeld is bepalend voor het beeld dat hij van zichzelf heeft ook wanneer hij zich niet voor de spiegel bevindt en maakt het hem mogelijk zich te ervaren als (gebroken) eenheid en (gedecentreerd) centrum van doen en laten. Hij erkent het beeld als het zijne en identificeert zich ermee. Deze herkenning en identificatie zijn wezenlijk voor het verwerven van een persoonlijke identiteit. J. Lacan spreekt in dit verband van stade du miroir.Ga naar eindnoot53. Het gaat hier in eerste instantie om een fase in de constitutie van het menszijn, welke plaats zou hebben tussen de zesde en achttiende maand, waarin het kind dat zijn bewegingen nog niet kan coördineren en zijn lichaam nog niet ervaart als eenheid, deze eenheid op een imaginaire wijze anticipeert door zich te identificeren met het beeld dat de ander (zijns gelijke) hem voorhoudt. Deze identificatie wordt geactualiseerd in de concrete en met een zeker plezier gepaard gaande ervaring van het kind, dat zichzelf in een spiegel ziet en herkent. Deze fase is, aldus Lacan, de matrix en het grondpatroon van wat het ik zal zijn.Ga naar eindnoot54. Bij Lacan is dit niet alleen een fase die men ooit zou moeten doormaken om deze dan voorgoed achter zich te laten, maar ook een wezenlijke structuur van het mens-zijn. Telkens wanneer de mens zich op een of andere manier herkent in en identificeert met een beeld dat hem van zichzelf wordt voorgehouden, herhaalt zich in beginsel hetzelfde proces, namelijk het verwerven van een identiteit die, omdat het gaat om een identificatie met een beeld, van imaginaire aard is.Ga naar eindnoot55. Niet alleen in de (na)gemaakte en natuurlijke spiegels wordt de mens een beeld weerspiegeld van wie en wat hij is. Er zijn nog tal van andere mogelijkheden om de mens een beeld voor te houden van degene die hij is, zou moeten of willen zijn. | |
[pagina 33]
| |
Veel van die mogelijkheden worden ook spiegel genoemd. Zo is er sprake van een ‘vorsten-spiegel’, dat wil zeggen: een handleiding waarin het beeld wordt geschetst van een vorst en waaraan een goede vorst zou moeten beantwoorden. Van bijna elke menselijke bestaanswijze en beroepscategorie hebben dergelijke spiegels bestaan en bestaan in feite, vaak zonder dat men het beseft, nog steeds in de vorm van uitgesproken of onuitgesproken verwachtingen en heersende rolpatronen. Heel duidelijk als spiegel heeft Il cortegiano (de hoveling) gefungeerd, een boek uit het begin van de zestiende eeuw van de Italiaanse schrijver B. Castiglione.Ga naar eindnoot56. In allerlei varianten, aangepaste versies en vertalingen heeft het een grote rol gespeeld in de Europese cultuur. Er wordt een beeld getekend van wat het is zich als wellevend, welsprekend en weldenkend voor te doen. Het is een spiegel die de mens in staat stelt zich in het openbaar te vertonen en zich ‘hoffelijk’ te gedragen. Ongeveer op dezelfde wijze hebben veel retorica-handboeken en etiquetteboeken gefungeerd. Van het theater is door Shakespeare gezegd dat ‘de bedoeling van het toneel van oudsher was (en nog altijd is): de natuur als het ware een spiegel voor te houden, de deugd haar eigen trekken te tonen, de laagheid haar eigen beeld, de tijd zijn eigen wezen en stempel’.Ga naar eindnoot57. In het theater (en in de film) wordt de werkelijkheid weerspiegeld en de mens een spiegel voorgehouden. Dit kan ook worden gezegd van de meeste mimetische kunsten, de beeldende kunst en de literatuur, en van de verhalen die over de mens en zijn wereld de ronde doen. Ze zijn een weerspiegeling of weergave van de werkelijkheid, die daardoor op een bepaalde wijze wordt onthuld. Ze zijn dan ook bepalend voor de wijze waarop de mens deze werkelijkheid ziet of ervaart, of, wat hetzelfde is, voor de wijze waarop de werkelijkheid aan hem verschijnt. Tot op zekere hoogte geldt dit ook voor de grote filosofische systemen. Zij fungeren als spiegels waarin de mens de werkelijkheid en zijn plaats in die werkelijkheid weerspiegeld ziet. Spiegels zijn echter niet alleen onthullend maar ook verhullend. In het onthullen zelf wordt er tegelijkertijd veel verhuld. | |
[pagina 34]
| |
De bioscoop, zo wordt gezegd, is een droomfabriek. Met betrekking tot de beeldende kunsten wordt er gesproken van een esthetische illusie en met betrekking tot de verhalen van een epische illusie. En de filosofie wordt, aldus Kant, bedreigd en begeleid door een transcendentale schijn. Met de esthetische illusie kunnen verschillende zaken worden bedoeld. Zo kan bijvoorbeeld een schilder met behulp van technische middelen bepaalde effecten tot stand brengen, zoals de suggestie van ruimte en diepte, van eenheid en samenhang, van de aanwezigheid van dingen en mensen die er niet zijn en die niet worden afgebeeld. Met de esthetische illusie kan ook worden bedoeld dat de kunstenaar een mooier, edeler en geruststellender beeld van de werkelijkheid biedt dan deze in feite is. De kunst kan ons beschermen tegen de hardheid van het bestaan en werken, zoals Freud zei, als een Narkotikum.Ga naar eindnoot58. Zo schrijft Nietzsche: ‘Wij hebben de kunst opdat we niet aan de waarheid te gronde gaan.’Ga naar eindnoot59. De epische illusie duidt op het verschijnsel dat door een verhaal, dat een begin en een einde heeft en dat een zekere eenheid en samenhang vertoont, de volkomen toevallige, onsamenhangende, onverzoenbare, onoverzichtelijke en onredelijke gebeurtenissen tot een zeker geheel worden gemaakt. De chaotische wereld wordt vertelbaar door aan die wereld een begin en een eind, een eenheid en een samenhang te verlenen. De ‘grote verhalen’ waar J.F. Lyotard over spreekt, zijn zelfs in staat om de oorsprong en de voltooiing, de zin en de uiteindelijke doelstelling van de totale werkelijkheid te verwoorden. Vanwege deze epische illusie zijn veel filosofen, onder wie Plato, uiterst wantrouwig ten aanzien van elke vorm van verhaal in de filosofie.Ga naar eindnoot60. En op grond van wat wij in de twintigste eeuw aan onredelijkheid hebben meegemaakt, zal Lyotard zeggen dat de ‘grote verhalen’, hoe indrukwekkend ze ook mogen zijn, in feite niet meer fungeren.Ga naar eindnoot61. Naast het volgens veel filosofen dreigende gevaar van het vervallen in het vertellen van verhalen, ziet Kant een nog fundamenteler gevaar dat de filosofie bedreigt en waaraan ze zich nooit helemaal kan onttrekken. Dit is de transcendentale | |
[pagina 35]
| |
schijn. Er wordt mee bedoeld dat bij de filosofen de onuitroeibare neiging bestaat een volkomen coherente en logisch verantwoorde uiteenzetting te geven en deze voor waar te houden, zonder dat de uitgangspunten noch de resultaten op een of andere manier door de ervaring kunnen worden getoetst. De spiegel die de filosofie dan aan de mensen voorhoudt, is een schitterend paleis van concepten, maar waarin de mens uiteindelijk toch niet wonen kan.Ga naar eindnoot62. Het woord illusie is misschien niet altijd even geschikt om de verschijnselen aan te duiden die zojuist beschreven zijn. Het zou kunnen suggereren dat er onder of achter de illusie een ware werkelijkheid zou kunnen verschijnen zonder enige vorm van mimesis. Ongetwijfeld kunnen sommige illusies ontmaskerd worden, maar niet door achter de mimesis een oorspronkelijke, eigenlijke en echte werkelijkheid te ontdekken. Het verhullende maar tevens onthullende karakter van elke spiegel, ook van de spiegel die het theater, de kunst, het verhaal en de filosofie is, bestaat er op de eerste plaats in dat de werkelijkheid altijd daar verschijnt waar ze in feite niet is, namelijk in de spiegel, op het toneel, in het kunstwerk, in het verhaal of in een filosofisch systeem. Het verschijnen van de werkelijkheid daar waar ze niet is, behoort waarschijnlijk tot de structuur zelf van het verschijnen van al wat werkelijkheid genoemd wordt. Dit is het wat een radicale bezinning op de mimesis ons leert. |
|