| |
| |
| |
Hoofdstuk X
Lovendaal begaf zich naar het sloependek ten einde langer zicht te hebben op het wijken van de kustlijn met de flitsende meeuwen en het stippend deinen van de torenspitsen. Hij strekte de arm of hij alles wat hem in Holland dierbaar geworden was, wilde vasthouden. Ter wille van het bestaan had hij weeral afscheid moeten nemen van vrouw en jongens, van vrienden, kameraden en de geboortegrond, die nu wel een rol speelde bij het zeekiezen. Wat zich daar in het vaderland voltrok, liet hem niet onverschillig als in de jonge jaren, toen hij als een paria was uitgedreven, het wijde water op, door de benepenen met hun woeste haat jegens afdolers en vrijgeesten. Land en volk hadden z'n belangstelling als nimmer tevoren. Het afscheid, het vertrek en het doel van de reis, het was alles zo heel anders dan in het verleden, toen het varen een ontwijken en het wegzinken van de duinstreep een opluchting was geweest. Het leven had in de loop der jaren meer diepte en inhoud gekregen door een actief deelnemen aan de strijd voor een menswaardiger samenleving en door het geluk, dat het huwelijk met Hilda had geschonken en bleef schenken, ondanks het lange afwezig zijn en toeven in den vreemde.
Vrouw, kroost en kameraden gold de laatste groet bij het vertrek naar Venezuela, waar een nieuwe taak, het varen als machinist voor een rederij in Caracas, wachtte. Lovendaal had het vak uit z'n vrijgezellentijd weer op het programma moeten zetten, maar weemoed en verlangen gingen nu mee als reisgenoten, die niet loslieten, de hut betraden, bijschoven in de eetzaal en over de verschansing van de Halley hingen om geliefde gezichten voor te toveren, spannende gebeurtenissen in herinnering te brengen of beelden uit de kinderjaren op te roepen. De tranen van Hilda bij het afscheid, de verbaasde snuit van Pieter en de popelende geestdrift van Ferdinand, die school en werk in den steek had willen laten om met z'n vader mee te gaan naar de verre West! De vele stakingen en uitsluitingen,
| |
| |
stakingen, waarbij de arbeiders nog maar al te vaak feller tegen elkander vochten dan tegen de patroons. De alhaast weer vergeten actie van de Amsterdamse heiers met hun dwaze stakingsgymnastiek in hartje winter, hun haat jegens de moderne vakbeweging en stompzinnig geflodder met de belangen van de bouwvakarbeiders. Toen de verloren textielarbeidersstaking in Twente, waar het nog steeds sukkelen bleef door een niet noemenswaardig ledental en het onbeduidend financieel vermogen van de moderne vakbond, die naast de algemene moeilijkheden in de strijd om lotsverbetering, in de uithoek des lands bovendien nog te kampen had met allerlei locale omstandigheden, de slappe houding van de confessionele organisaties en de straffe discipline van een verenigd, schatrijk fabrikantendom, dat, wars van alle humane overwegingen, zich bleef verzetten tegen het afschaffen van de slavernij en het tekort aan loon aanvulde door vloeken, schelden, broodroof en boetenstelsels. En bij dat alles kwam dan nog de ergerlijke, aftandse strijdmethode van de anarchisten en syndicalisten, van de Koltheks en de Van Erkels, die deden denken aan de stuurloze rebellie uit de jeugdjaren, uit de gloriedagen van Heinrich Funkel met z'n permanente ontploffingen en woorden als bijlslagen!
‘De jeugdjaren....’
Vader, wiens geestelijke behoeften niet hoger stegen dan de lengte van een diaconieturf en wiens steil in de leer zijn dwong tot het hanteren van de karwats.
En moeder....
Moeder, schijnbaar zo gedwee en timide, maar met een vlammende afwijzing in de donkere ogen als belediging haar trots of onrecht haar kinderen genaakte!
Mijnheer Sardou, die van de werkbank naar de hemel dwaalde en altijd weer iets had ontdekt, dat Jantje nog weten moest en niet vergeten mocht....
Naar Sardou, de levenswijze leermeester, gingen de gedachten van Lovendaal vaak uit op de lange reis, waardoor een reeks van steden werd bezocht en reeds veel schoonheid was aanschouwd. Sardou had z'n leergierige knechtje niet alleen onderricht in de beginselen van de techniek en
| |
| |
het instrumentmakersvak, maar hij had ook diens lichamelijke verzorging op zich genomen en hem meegevoerd langs de straten en grachten van Amsterdam, de voormalige zeestad aller steden, om te luisteren naar de echo van een voorbije schipvaart en pret te hebben om het spektakel van de mussen, een pret, die niet afstak bij de statige vrolijkheid van de Gouden Eeuw.
Calvinisten, in een gezellige bui, had mijnheer Sardou de gevels langs de grachten genoemd, attent gemaakt op de getemperde pronk van stoepen en huizen bij de versobering van het kerk-interieur. Hij had de herkomst van antieke meubelen verklaard, de schoonheid van kristal, porselein, beeld-, snij- giet- en smeedwerk bejubeld, de geschiedenis behandeld en z'n verbaasde knechtje in vervoering laten meegenieten van schilderijen, scheepsmodellen, wandkaarten, uurwerken, pronkkasten en koorbanken. Hij had de belangstelling gewekt voor het schone in de museums en in de natuur, z'n geestelijk en lichamelijk verkommerde leerling kennis bijgebracht, het leven vermooid en verrijkt van Jantje, die later z'n schoonzoon werd, en bij het doorkruisen van zeeën, landstreken en steden met eerbied en dankbaarheid kon terugdenken aan de man die de wereld vorm had gegeven, kleur en klank had geschonken aan alles wat het voormalig knechtje nu zag of beluisterde. Het ventje, dat in de jeugdjaren overal de duivel ontwaarde en niet mocht lachen of dansen van de gestrenge voorgangers, bezocht nu als als een gerijpt man kloosters en kathedralen, poorten, burchten, museums, moskeeën en standbeelden, paleizen, theaters, alles wat klassiek, gewijd of werelds was in de plaatsen die hij aandeed, in z'n verbeelden reeds zag nog voor kust en haven daagden. Hij kon meepraten over het ontstaan en verval van de Vlaamse steden, de gothiek in Zuid-Frankrijk en de onbeteugelde levensvreugde ten tijde van de Borgia's, de periode van verfijnd kunstgenot, sensueel als een roes, toen de Renaissance hoogtij vierde in het pauselijke Rome, aan het einde der vijftiende eeuw.
De warme tinten van het bonte leven dier dagen waren door Sardou geschilderd met een gloed die weer oplaaide
| |
| |
bij elke her-ontmoeting met Italië. Lovendaal kende voorts de luister en afmetingen van Versailles, de tuin-architectuur van Petit Trianon, de naam van de ontwerper en de fantastische weelde van het liefdespaviljoen Bagatelle. Hij was in staat de aangewaaide prinsen en prinsessen uit de Empire-tijd te noemen, had geleerd, wie en wat Dante, Petrarca, Michelangelo en zo veel andere kunstenaars waren. Cicero, Crassus, Tacitus en Hortensius, hij had er van gehoord, kende het waarom van hun faam en het daarom van hun noodlot. Hij wist Augustus, Tiberius, Nero, Caligula en Dometianus uit elkander te houden en hun wel- en wandaden te beoordelen. Hij had reeds in de werkplaats van Sardou de ruïnen van Babel, Ur, Memphis, Athene en Pompeji bezocht, de ondergang van vele beschavingen beluisterd en het heelal gepeild.
Vaak waren de wijsgerige bespiegelingen van de leermeester aan z'n bevatting ontstegen en verijld met de rookslierten uit de pijp van Sardou, maar als deze begon te vertellen van Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken, Perzen, Germanen, Romeinen en Joden of Carthago, Rome, het Forum, het Circus Maximus of de gigantische Porta Praetoria, dan was het om bij te houden geweest en meestal geëindigd met het beklimmen van de scheve toren van Pisa of een bezoek aan de tempel van Jeruzalem en de mozaïeken in de kerken van Ravenna....
De Halley met haar hoge deklast dook en slingerde vervaarlijk, joeg de passagiers van en naar het dek. Lovendaal had geen last van z'n maag en beschikte over zeebenen. Hij begaf zich naar de eetzaal, waar de bedienden bezig waren met het verzorgen van de lunch en het bevestigen van de stormlatten. Hij bestelde een koud schoteltje, schouwde, afleiding zoekend, naar de fraaie betimmering: blank eiken met wortelhouten panelen, glas-in-lood-ruitjes en aan de zuilen en zoldering het fraaie geelgieterswerk.
Er viel waarlijk niet te klagen over het schaftlokaal! En nog minder over de bediening en de kost die werd voorgeschoteld. Dat was bij moeder thuis een beetje anders geweest: een verfloze keukenkamer met de waskuip in het midden, de eeuwige drooglijnen aan de zolderbalken, de
| |
| |
opgerolde matrassen in een hoek bij de gootsteen en een olielamp, die niet alleen op Vrijdagen voorover hing! Moeder, toen die nog leefde.... Moeder diende het eten op met haar doorweekte zeepsophanden. Het servies had niet uitgeblonken en de kost.... Aardappelen met stokvisvellen en mosterdsaus!
Glimlachend raadpleegde Lovendaal de spijskaart, wuifde met het menu de blauwe armoede uit z'n kinderjaren weg. Het was aan boord wel om te harden en ook thuis was er brood op de plank. Hilda en de jongens hadden voorlopig geen krimp te vrezen. De knapen begonnen al aardig uit de kluiten te schieten. Ferdinand beloofde wat, wilde bouwkundig opzichter worden, was overdag in de practijk en 's avonds op de tekenschool. Dat liep tot zover op rolletjes met de voorlijke snuiter, die zelf z'n weg al zocht, overal z'n licht opstak en zich geen overtuiging liet aanmeten. Hij zat vandaag bij de theosofen en morgen onder gehoor van Samson, de verwerper van alle goden en gezag. Pieter zocht het nou op zijn beurt bij oom Funkel, die z'n afkeer van Troelstra vrijwel te boven was en in het Pieter Jelles geen casus belli meer zag. Bij Heinrich waren de wilde haren wel laat uitgevallen, maar hij was dan toch tot de overtuiging gekomen, dat het wederzijds verraadgeschreeuw van de arbeiders geen verbetering bracht, de honger niet stilde en de ellende niet verzachtte. De toenemende erkenning onder de werkende klasse, dat de moderne richting in de vakbeweging meer kans van slagen bood dan het wildemansgedoe van de vrijen, had ook het denken en handelen van Funkel beïnvloed. Hij en Kroeze hadden ten slotte hun koers herzien, kwamen meer en meer in gepeild vaarwater, evenals de Halley, die een behoorlijk gangetje liep, op weg was naar Lissabon en vandaar naar Madeira ging voor de grote oversteek naar Bridgetown, waar het aan post uit Holland wel weer niet mankeren zou. Hilda schreef prompt, veel en prettig. Reeds in Antwerpen had een brief van haar en de jongens liggen wachten met groot nieuws en veel zoenen, die wel gul werden toegemeten, maar toch nog een te schraal, te ras versnoept rantsoentje vormden.
| |
| |
Met het nieuws en de commentaren stond het anders. Zo'n gevalletje als in Krommenie was taai genoeg om er een zeedag op te teren. Daar in de Zaanstreek achtte Droogstoppel de Zoveelste het raadslidmaatschap van z'n knecht onverenigbaar met de goede vervulling van de plichten in de drukkerij! De knecht werd tóch raadslid en stond een week later op de keien! Maar er was iets veranderd in het land met de hoge dijken en stille slootjes. Andersdenkenden het brood ontnemen, wegtrappen en uitdrijven om hun overtuiging, dat ging zo vlot niet meer als in negentien-drie. Het congé had gevolgen; de drukkerij lag plat en Krommenie maakte historie!! Die les zou tot voorzichtigheid manen, de arroganten het besef bijbrengen, dat zij niet meer leefden in de gulden tijd van hun almachtige grootpapa.
Dat moest ook de voorzitter van de ministerraad, de heer Heemskerk, ervaren. Die had zich - ook al een kwarteeuw in vertraging! - nog helemaal niet bezig gehouden met het probleem van de werkloosheid en het verzorgen van haar slachtoffers. Hij ontkende, dat de staat de plicht zou hebben iets voor de werklozen te doen, verwees naar de particuliere liefdadigheid en beweerde zelfs, dat het een zedelijk verlies zou zijn, wanneer de diaconie werd uitgeschakeld! Pas in geval van formele hongersnood zou de regering de plicht erkennen om in te grijpen.
Die hooghartige, cynische afwijzing, dat onchristelijk optreden jegens de naaste, was overal fel gehekeld. De critiek van Troelstra op het laat-maar-waaien-systeem had grote bijval geoogst, zelfs bij sommigen van rechts! Er was een verheugende kentering, een toenemend besef, dat het zenden van marechaussee en het oproepen van de militie niet langer het aangewezen middel was om de gevolgen van werkloosheid en andere sociale misstanden te bestrijden. Het vernemen van zulk nieuws deed deugd, verlokte telkens weer tot een herlezen....
Lovendaal ging naar z'n hut, nam de brieven en krantenknipsels nog eens door, noteerde de bezienswaardigheden van Portugals hoofdstad. Hij had zich wat boeken en
| |
| |
mappen aangeschaft, mocht, op gezag van z'n vrouw, geen stad overslaan en geen bergkloof onbezocht laten.
Zo klonk de boodschap aan haar Jan, die de paperassen weer in de koffer stopte en een uurtje in de kooi kroop om in z'n doezel reeds te wandelen langs de aangestreepte gebouwen te Lissabon, waar hij een dag later arriveerde en niet minder liefde en goede raadgevingen postte dan hij had ontvangen. De tijd die nog restte, werd besteed aan het bezichtigen van beroemde kloosters, kathedralen, paleizen en de vele achterbuurtjes, waar een ontstellende misère de lust tot lofspraak op de Parel van de Taag omdwong tot een vloek van berispelijke lengte.
Eerst in Madeira schreef Lovendaal weer een enthousiaste brief. Hij had een suikerplantage bezocht, verbaasd gestaan over de gunstige arbeidsvoorwaarden der employé's en in een open spoorwagen een bad van camelia's ondergaan. De bloemen werden door aapvlugge kinderen over de passagiers uitgestrooid in ruil voor penny's. De reis ging naar boven tussen de met zeedennen begroeide heuvels en werd besloten met een dolle sledevaart in een mande. Tijd voor verdere avonturen was er niet geweest, maar een kort bezoek was al overweldigend, vol verrassingen en heerlijkheden, die Hilda ook zou genieten zodra het stoomjacht van haar man van stapel liep.
De Halley lag, bulderend van de opgejaagde spanning, gereed voor de ruk naar Barbados. Eerst dan en daar kon weer een schrijven worden gepost. Het ging inmiddels patent met de onderneming: de passagiers deden aan deksport, stonden verbaasd over het vlotte Engels van de Dutchman, die het geheim van z'n talenkennis niet verklapte. Ze wisselden de dekspelen doorgaans af met lezen, het lezen door geeuwen en het geeuwen door dutten of pokeren en het tieren op de hitte, de kok en de badgelegenheden. Er waren luitjes, die nog geen genoegen konden nemen met de weelderige kost en de vorstelijke verblijven. Bij zulke klachten had Lovendaal vaak moeite zich te beheersen, bekroop hem de lust om uit te pakken over zijn jeugd met drie kinderen in één bedstede. De doodzieke Pieter, het steenhouwersmaatje, geflankeerd door de woe- | |
| |
lende broertjes, die van de honger de slaap niet konden vatten. Het gezeur van de verwende weeldekinderen aan boord maakte soms kregel en grof. Het wekte de aandrift om in de eetzaal op te springen en los te barsten, het de vitterige kieskauwers in het gelaat te slingeren, dat de ploegende, zwoegende scheppers van alle weelde en welvaart moesten ervaren, hoe hun kinderen ondervoed werden naar lichaam en geest! Kalkoen met appelmoes werd over boord gesmeten wegens gebrek aan belangstelling, terwijl in de straatjes en stegen van stad en dorp in Nederland een cent koekkruimels de kinderen van de arbeiders al in verrukking bracht!
Kalkoen met appelmoes, daar waren Jantje Lovendaal en de duizende, duizende andere blauwlijdertjes koud van gebleven, zij zowel als de stokers van de Halley, de beroete, zwetende slaven van het zwarte koor, die zo nu en dan even aan dek kwamen om een blasie te happen en de zaligste boutjes, op weg naar de haaien, voor het nakijken hadden....
En toch: die stokers lachten hun tanden bloot! Ze kankerden niet!
Uit vrees?!
Was het angst of domheid die hen weerhield te protesteren? Of was het een onderbewust gevoel van evenwicht, dat zich uitte in een brede lach bij het terugblikken naar de afgelegde afstand?
‘Terugblik!’
Ook de geschiedenis, schijnbaar zo grillig en vol onrust, kende tijden van uitblazen, van evenwicht en terugblikken! Zij liet bij het opmaken van balans zelfs aangebeden leiders van hoogste hoogte neertuimelen en rondspartelen in alle naaktheid of in het boetekleed! Abraham de Geweldige, de tyrannieke belager van recht en gezinsgeluk, de man, die aan de spoorjongens vrijheid, brood en armslag had ontnomen, was neergeploft van z'n verheven zetel en, verdacht van corruptie, op reis gegaan, stil als een betrapte en bestemming onbekend. Neerlands eersteminister in het voorheen was gestruikeld over een lintje, had zich met en door juffrouw Mathilda Westmeijer ge- | |
| |
blameerd en in de knoei geholpen. Hij had, luidens de beschuldiging, een zekere mijnheer Lehman een ridderorde bezorgd en via juffrouw Mathilda elf duizend gulden losgemaakt voor het verkiezingsfonds van de anti-revolutionnairen. Het land stond versteld over het kleine gemodder van de grote man, de befaamde redder van land, orde, zedelijkheid en christendom! De onverzoenlijke van negentien-drie, de wurger der weerlozen, die stropper hing nu zelf in een strik, aan een lintje, te werelds voor een leider van orthodoxen huize. Immers: het verkiezingsfonds van de steile, anti-revolutionnaire broeders was aangevuld met verdacht geld, met de omkooppsnningen van een Joodse tabakshandelaar door tussenkomst van de Roomse Mathilda, de snoepige relatie van de moreel bankroete vertegenwoordiger van het farizeïsme in de politiek. Voor Troelstra, die het geval in de Kamer fel en fair gehekeld had, mocht Abraham Kuyper, ondanks alles, de grote politieke figuur blijven, de man, die z'n stempel had gedrukt op een deel van Nederlands historie, maar voor Jan Lovendaal en de vele andere slachtoffers van de spoorwegstaking, was de beschamende aftocht van de grote triomfator een genoegdoening voor het leed en het lijden aan vrouwen en kinderen berokkend! Ergens in de woestijn eindigde, ten spijt van ereraad en boetekleed, de carrière van de Geduchte in een schandaal, dat hem klein en onmogelijk maakte, terwijl de beweging, die hij verachtte en had pogen te fnuiken, sterker dan ooit de opmars voortzette achter de rode, onbevlekte baander....
Niet ver van Bridgetown liet de Halley het anker vallen. Van het dek leek Barbados een schotel vol verveling, Alleen het in- en uitvaren van de statige driemasters gaf wat lijn en beweeglijkheid aan het doodse rondom. Een tender kwam langszij om de passagiers naar de wal te brengen en na een lange tocht op de rivier werd gemeerd aan een steiger, waar de negerinnen met hun negotie tierend opdrongen, het landen schier onmogelijk maakten tot de politie ingreep, het lastigvallen van de blanken wist te beletten. Althans de eerste honderd meter! Broches, vogelstaarten en hoedepennen van gekleurde schelpen
| |
| |
werden opgepropt tussen de vestrand en broekband van Lovendaal, die nog zelden zo veel negotiewoede had meegemaakt. Tasjes, kettingen, matjes en armbanden van meloenpitten en geluksbonen werden gelegd, gestoken of getoverd in handen en zakken, veroorzaakten ademnood en noopten eerder tot vluchten dan tot kopen.
Eindelijk ontsnapt aan het leurfanatisme slenterde de belaagde amechtig rond in het smelthete Bridgetown, schokte versuft op bij de schelle waarschuwingssignalen van de af- en aanrijdende victoria's met de zingende negers op de bok. Er werd het een of ander feest gevierd, veel gedanst en gedronken. Wijn, vruchten en vee werden bij wagenladingen aangevoerd: schapen zo groot als kalveren en zo ruig als een vloervarken. Watermeloenen, granaatappelen, grapefruit, rode en roomkleurige pepers en citroenen, groter dan een kinderhoofd.
Kalfschapen, reuzencitroenen, musicerende victoria's, onafschudbare negerinnen en de aan de takken gebunselde kokosnoten, gedrochtelijk als nachtmerriemonsters, bij een hitte die geen draad droog liet, verstikte en verbijsterde, dat was West-Indië! En nog verder ging de reis, nog dieper de oven in!!
Terug aan boord beschreef Jan de ontvluchte stad met de popperige huizen, koddige jaloezieluiken en daken niet hoger dan de deur. Bridgetown was een speelgoeddoos, waar alles herrie maakte en wat zweeg gloed uitstraalde! De kunsthandel floreerde er door hele of halfblanke opoe's in olieverf, kabouters in bontjassen en heiligen die gebeden lazen in een winterlandschap met papegaaien. Om al dat moois verdrong zich de upper ten van Barbados, keurde de schilderijen met de vingertoppen en liet het aan de fantasierijker negers het schoons op een afstand te bewonderen.
Het opsommen van de geneugten in Bridgetown had veel ruimte gevergd, liet weinig gelegenheid nog commentaar te leveren op de nieuwtjes van thuis en in het vaderland, waar enkele choleragevallen tot het opschorten van vergaderingen en demonstraties hadden genoopt. Ook de brief van Freek Kroeze, die de dood van Jannie meldde, moest nog beantwoord worden. Misschien was er in La Brea
| |
| |
gelegenheid correspondentie te verzenden per vlugste verbinding.
Bij aankomst in La Brea bleek evenwel, dat het een onbeduidend dorpje was. Sommige passagiers hadden gesproken over de Pich Lake, het wereldwonder op Trinidad door Columbus ontdekt en zo genoemd naar de drie spitse rotspunten, oprijzend uit een berg op de zuidoostpunt van het eiland. De teerstof van Pich Lake werd reeds door Sir Walther Raleigh gebezigd om de naden van z'n schip te dichten. Het meer was, naar bleek, een enorm, zich telkens weer aanvullend asphaltveld en oliemoeras, dat door een Engelse maatschappij werd geëxploiteerd. IJzeren bakken schoven aan kabels langs de pier, waar de grote vrachtboten werden geladen. De weg met de lage moerasvegetatie steeg langzaam naar de rand van het asphaltveld, waar negers met koevoeten en houwelen de bodem lossloegen en de brokken opstapelden in transportwagens. In het midden van het meer lag het zachte asphalt, dat in tonnen werd uitgeschept door de negers, die tot de enkels wegzakten in de knappende bodem en het opborrelende schuim, lachend te kennen gaven, dat geen gevaar voor verzinken te duchten viel....
In die verzengende teerbron, de meest geteisterde plek op aarde, werkten nog mensen: zelfs blanken! In die vale eenderheid van verschrompelde gewassen, waar geen boom wat schaduw schiep en het krioelde van muskieten en ander klein tropisch ongedierte, ploeterden zwart en blank om asphalt te putten en brood te winnen! Op meterhoge palen, aan de rand van het broebelende meer, de huizen voor de mannen en vrouwen, vastgeplakt aan de klevende bodem van La Brea, het van God versmeten marteloord, waarbij de hel van Dante en hartje Congo als een vertroeteling aandeden.
In die waanzin van gloed en asphalt was schrijven niet mogelijk, voelden huid en hut aan als brandende teer, die alle energie ontfutselde en de lust om nog een uur langer te leven schier benam.
Eerst toen de Halley door het groezelig-gore water van de Orinoco naar de golf van Paria voer, was het mogelijk
| |
| |
de pen weer op te nemen en een epistel te openen met het vervloeken van Columbus, de ontdekker van het jammerlijke geval, dat La Brea heette, de roodgloeiende gompot, waar de blanke zelfmoordpretendenten snakten naar de verlossing, hoe dan ook!
Het schip zou eerst de volgende morgen aankomen in Port of Spain, de hoofdstad van Trinidad. Het was een hechte schuit met veel porring, maar hij liep toch niet hard genoeg om het verlangen naar post uit Holland bij te houden. Hilde mocht intussen wel weten, dat de moeilijkheden met de Tribunegroep, hoe belangrijk dan ook voor de partij en de verdere ontwikkeling van de arbeidersbeweging, haar wegsmeltende eega maar matig interesseerde. Het geschrijf en gewrijf van Wijnkoop, Gorter, Jet Holst en anderen over zuiver marxisme en onzuiver reformisme was wel heel wetenschappelijk en zeer gedegen, maar maakte een slechte beurt aan boord: het was toch al zo warm! De vrees voor scheuring in de partij was misschien erger dan de scheuring zelf. Dat had het verleden wel bewezen, toen na veel geharrewar het breken met het N.A.S. en Nieuwenhuis moest volgen. Van meer belang was, althans voor het ogenblik, dat Kroeze trouw bleef aan z'n beklante groentewinkel in Rotterdam. Z'n vrije beroep stelde hem in staat zich te weren, het rode woord te verkondigen in de volksbuurt en met z'n aardappelen ook z'n ideeën te slijten! Het beste was, dat zij, Hilda, een dag uitbrak om Freek achter de weegschaal te overrompelen. Koba was bereid haar vader bij te staan om het bedrijf gaande te houden en uit Venezuela zou wel blijken, dat Freek door z'n oude makker niet werd vergeten. Het deed inmiddels goed uit de kranten te vernemen, dat er in Brussel plannen bestonden om een standbeeld op te richten voor Ferrer. Het feit dat ook Troelstra indertijd pogingen had gedaan de zaak in het parlement te brengen, stemde prettig, gaf het gevoel, dat althans van de zijde der socialisten niets was nagelaten om de Spaanse schanddaad aan de kaak te stellen. Al had het trachten om namens het parlement een rouwbeklag te zenden aan de kinderen van de vermoorde vrijdenker geen
| |
| |
succes gehad, als in andere landen, er was in elk geval wat gedaan om het gehalte en gestalte van het Binnenhof op te lappen....
Port of Spain bood weinig verrassingen, het was er druk, heet en woelig als in Bridgetown. In de koeliewijk trokken Indiërs met tempels van gekleurd papier door de straten, vierden zingend en dansend een godsdienstig feest. Ondanks de tropische zon droegen de blanken er Europese kleding en de negerkoetsiers hoge hoeden. De vrijmoedigheid van de zwarte, goedlachse bevolking was verbluffend. Zo los, vrij en vrolijk was geen sterveling in het lieve vaderland: zelfs de afdolers en vrijgeesten waren doodbidders vergeleken bij de jolige kroeskoppen van Port of Spain, die tegen een ieder een praatje maakten, zonnig over de aard van hun bestaantje babbelden en zich geroepen achtten de vreemdeling in te lichten omtrent de vogels, de vruchten, de dieren en tramplannen. Ze hadden van Holland gehoord: dat was het land waar de missionarissen werden opgeleid om van een poor black woman een honest christian lady te maken!
Het wemelde in Port of Spain van honest christian lady's, die hoeden droegen van gekleurd paardenhaar en chenile, vol bonte satijnen rozen. Ze waren verder in het bezit van een paraplu en uitgedost met alles wat een gekerstende negerin betamelijk achtte. Kluchtig was het, te zien hoe de lady's hun hoofddeksel op een oor schoven bij het betreden van hun woning, niet veel meer dan een geitenhok! De buitenwijken van de stad waren verrukkelijk mooi en elke plant bracht het tot een waarlijk gigantische afmeting, evenals het paleis van de Franse bisschop, dat schuilging in de schaduw van de reuzenbamboe of de glanzende loverdos van de broodboom, die bij geen huisje ontbrak, zomin als de cacaostruik met de heldergele of donkerrode vruchten. De grijze stammen van het opgaande hout zoomden alle wegen af, maakten een winterse indruk, die weer te niet werd gedaan door het schitteren van glad groen en oranje bloesem. Rondom duikelden de ontelbare kolibri's, puurden honing uit de roerloze bloemkelken, dwarrelden ruste- | |
| |
loos weg en weer rond de donzige nestjes in het geuren van de kamfcrstruiken, de kruidnagelbomen en de minder aanzienlijke muskaatnoot, vol gelig-miskleurige vruchten. Sinaasappelen en mandarijnen rijpten binnen de beschutting van vreemde, mal gevormde pijnbomen, die met de grijze stammen deden denken aan zuilen.
In het park werd Lovendaal aangesproken door een neger. De man bleek verbluffend goed op de hoogte te zijn van de fauna en flora van het gezegende spatje wereld, waar de kleurlingen zonnig lachen konden, omdat zij gelukkig, kinderlijk gelukkig waren. In ruil voor de gepresenteerde sigaret bood de neger z'n diensten aan als gids en bleek in ontwikkeling en menselijkheid verre de meerdere van de lieden die, ergens op het Pyreneese schiereiland, een kaste vormden, ten einde het analfabetisme onder het volk te bevorderen en de Middeleeuwse horigheid te handhaven.
Na een lange omzwerving werd afscheid genomen van de zwarte medemens, die wel is waar geen credo's kon opdreunen en nog minder wist van het Communistisch Manifest, maar het kralen snoertje van z'n pols schoof en in de hand van de vreemde legde als een geschenk voor de little ones at home!
Uit de gesprekken met de gids had Lovendaal begrepen, dat zich in de omgeving van Port of Spain een inrichting voor melaatsen bevond en bezoek aan de afgezonderden wel toegestaan werd.
Het viel te proberen! Niet alleen zeeën, bergen, plan tages, museums, kleurlingen, zeden en gewoonten moesten bezocht of benaderd worden. Palmen waren bekeken, bergen beklommen en paleizen bezocht, maar ook het lot en het lijden van de meestgemedenen vroeg om aandacht, diende gekend te zijn. Het gevaar voor besmetting werd sterk overdreven en was ten slotte overal in de een of andere vorm.
Het leprozenhuis werd bezocht. Na wat heen en weer praten verwijderde de portier de afsluitboom, wees naar het brede pad tussen de grasvelden en gaf verdere aanwijzingen.
| |
| |
Het pad voerde naar een streng afgesloten gebouw, waar nogmaals de weigering van een poortwachter moest worden omgepraat tot een genadiger: ‘U kunt het proberen, maar ik vrees dat u niet langs de galerij komt.’
De vrees bleek ongegrond. Lovendaal wandelde in de tweede, overschone tuin, welke werd onderhouden door een aantal negers in geelomboorde werkpakken. Op de galerij bewoog zich een groepje andere kleurlingen. Ze redekavelden vrolijk, duwden elkander stoeis, terwijl ze luid lachten.
Of dat ook melaatsen waren? vroeg Lovendaal zich af, stond voor een rosig gepleisterd kerkje, dat schuilging in het geboomte, aandeed als een milde glimlach. Hij begaf zich naar een der tuinlieden, wees op de hoge palen die de galerij schraagden, en vroeg of het niet mogelijk was op de zalen te komen. De man schudde betwijfelend het hoofd, gebaarde naar een poort aan het einde van de tuin. Een non opende een luikje in de hoge deur, begreep zonder verklaring, knikte bemoedigend en verdween. Even later verscheen de supérieure, polste wat verlangd werd, luisterde fronsend naar het verzoek van Lovendaal. Ze scheen verbaasd, kon zich blijkbaar niet indenken wat een vreemde zocht in het oord der gedoemden. Ze weigerde toegang, wilde het luikje weer sluiten, bedacht zich en vroeg: ‘Wat drijft u hierheen? Nieuwsgierigheid?’
‘Neen, zuster. Het leed van de eenzamen....’
‘Hebt u geen angst voor....’
‘En u dan, zuster?!’
‘Ik?.... Ach, welneen!.... U is een diplomaat!’ lachte ze fijntjes, liet de bezoeker binnen en liep mee naar de ingang van een bijgebouw. Ze gaf opdracht aan een andere non, die het begeleiden overnam en voorging bij de rondgang door een langwerpig plantsoen, dat met z'n smalle toegangsbruggen aan Holland herinnerde.
Over de breedte van het plantsoen liep een plaatijzeren afschutting met vinnige punten.
‘De afscheiding tussen de barakken van de mannen en de vrouwen!’ onderrichtte de begeleidster op het vragend blikken van de bevangen Lovendaal. ‘De zalen zijn nu
| |
| |
verlaten. Alle patiënten van deze afdelingen werken buiten, in de achtertuin, weet u. Maar om deze tijd zoeken ze liever de schaduw onder de palen van de galerij.’
Het bleek dat mannen zowel als vrouwen hun vaste bezigheid hadden. Ze hielpen bij het verzorgen van de was, het onderhouden van de moestuin, het kweken van bloemen en vruchten of het fokken van kippen. Alles uitsluitend voor de inrichting. Er waren honderden patiënten, maar een deel er van liep vrij rond op Trinidad! Het uitoefenen van slechts enkele beroepen was hun veroorloofd.
‘De ontspanningszaal!’ wees de zuster, stak een pleintje over en opende de poort naar een andere afdeling, waar een reeks kleine vertrekken werden overkapt door een lang afdak. Iedere kamer had een eigen bewoner en was naar eigen smaak vermooid met plantjes, prentjes, vlechtwerk, kruisbeelden en heiligen onder gaaswerk of stolpen. De meeste kamertjes zagen er fleurig uit, maar de verbonden voeten, benen, halzen of hoofden vloekten weedommelijk.
Die knusse, opgedirkte vertrekjes en de weggevreten vingers, neuzen en oogleden. Dat zielig strompelen op de ingeregen, klompige voetstompen. Die schorre kreten uit de door puisten en bulten misvormde hoofden!....
Lovendaal moest zich een wijle afwenden, hoorde als uit de verte de uiteenzettingen van de zuster. Die langzame, ellendig langzame verwoesting, dat teen na teen en lid na lid gesloopt worden, benam hem de spraak, noopte tot een heimelijk spuwen op het tuinpad.
Een oud, ingezwachteld vrouwtje vertelde, dat zij reeds als kind in de inrichting was gekomen en van al haar vermogens alleen het spreken en denken nog over had. Haar voeten waren afgevallen, haar vingers weggebrokkeld, een voor een. Neus en lippen waren al jaren aangetast, gingen met het gezicht verloren.
Het was Lovendaal niet mogelijk woorden van troost uit te brengen. Hij stond als een verslagene, terwijl de stakkers om hem heen hunkerden naar aanspraak en gewoon doen bij hun afzichtelijkheid. Ze zaten op de trappen van de galerij, knikten aanmoedigend, lichtten de
| |
| |
geschonden handen en polsstompen ten groet. Het was onbegrijpelijk, hoe zij nog allerlei bezigheden konden verrichten en zo goedlachs waren.
De zuster bemoeide zich voortdurend met hen, luisterde naar een vrouw die nog drie vingerstompjes kon tonen en trots vertelde, dat ze verstelwerk deed en meehielp bij het onderhouden van de linnenkamer. Ook de andere patiënten waren ijverig doende met snij- en knutselwerk.
Lovendaal bedwong z'n afkeer, bewoog zich vrijer onder de gehavenden, luisterde naar hun verhalen, veegde bij de minste aanraking z'n vingers aan de binnenkant van z'n broekzakken. Hij kreeg diep respect voor de non, die het gevaar niet duchtte, de patiënten hielp bij het opzetten van brei- en verstelwerk.
Wat door haar werd verricht, dat was de onbaatzuchtige mensenliefde, dat was makkerschap van de daad!! Hier, in omgeving van dreigend gevaar en afzichtelijke dood, geen daverende termen, geen glanzende bespiegelingen, maar een dienen en doen!! Jonge meisjes, uit alle delen van de wereld, die zich beschikbaar stelden voor een taak waar kerels onwel van werden, spraakloos hun vingers om afveegden. Hij, Jan, moest zich bijeenrapen om een vriendelijk woord uit te brengen en geen afschuw te tonen, terwijl de zuster zich los en leutig met de patiënten inliet, grapjes vertelde, belangstellend overboog naar een borduurlap, een tekening of een knutselwerkje. Met de duivel uit de kinderjaren had hij afgedaan, maar andere boebazen kruisten nog altijd z'n wegen....
De zuster wees op haar horloge, liep, het voorbeeld gevend, het pad op en liet de bezoeker uit door een kleine poort in de muur van de achtertuin, waar een honderdtal mannen bezig waren met wieden, groentesnijden en het kappen van de heggen langs de hoofdweg naar Port of Spain, de stad daverend van arbeid en levenslust....
Aan boord van de Halley werd weer eens post uitgereikt. In z'n hut vond Lovendaal een brief van Hilda, die bij veel liefs en leutigs ook nog berichten moest, dat Pieter in de gracht had gelegen, en Ferdinand met de buurman van tweehoog onder gehoor was geweest van dominee Doeven- | |
| |
dans, de zondige predikant, die juist door het erkennen van z'n goddeloze afdwalingen en laakbare zwakheden volle zalen trok.
De preek had weinig deugd gedaan: Ferdinand had bij z'n thuiskomst alleen over z'n honger gesproken en was inmiddels bevorderd tot poortwachter bij de jonge Tempelieren. Hij was vrij fanatiek in het bestrijden van rook- en drinkgewoonten, begon al een woordje mee te praten over Bellamy en de scheuren in de Beurs. Verder viel er weinig wereldschokkends te rapporteren, al was er in Nederlands politieke geschiedenis geen periode aan te wijzen waarin de belangstelling van de volksmassa in het politieke gebeuren zo groeide. Nimmer tevoren had de arbeidende klasse zo meegeleefd met hetgeen in het parlement werd behandeld. Hilda herinnerde haar man aan de kwestie aangaande de neutraliteit van het openbaar onderwijs. In de Kamer had de heer Van Wijnbergen danig van leer getrokken tegen sommige onderwijzers uit de openbare school, die geweigerd hadden deel te nemen aan de feestelijkheden bij de geboorte van prinses Juliana. Hij had te verstaan gegeven, dat zulke onderwijzers niet in de school thuishoorden en ontslagen dienden te worden. Ossendorp, de voorzitter van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, was op zijn beurt losgebroken tegen Van Wijnbergen en verkondigde, dat de school en de kinderen buiten elke propaganda voor monarchie of republiek behoorden te worden gehouden.
Door die verklaring was groot spektakel ontstaan. In verschillende gemeenten hitste men tegen rooie schoolmeesters. De overheid, werd beweerd, mocht niet dulden dat de kinderen werden opgeleid tot onverschilligheid ten aanzien van 's lands geschiedenis en het grondwettelijk hoofd van de staat. Er zou niet geaarzeld worden hen die andere beginselen huldigen, uit de school te verwijderen! Ook het optreden buiten de school, het mondeling of schriftelijk uiten van een afwijkende mening, moest met ontslag worden beantwoord.
Op die krasse bedreiging tegen alle socialistische onderwijzers was gereageerd met uitpuilende vergaderzalen,
| |
| |
waar Troelstra en Ossendorp hun protest hadden laten horen. Er was door de beide sprekers op gewezen, dat in de rooms-katholieke scholen het Huis van Oranje soms heel erg werd neergehaald in de diverse leerboekjes. In de school diende de onderwijzer z'n particuliere mening over allerhande aangelegenheden voor zich te houden, maar buiten de school stond hij met iedere burger gelijk, behoorde hij dus de vrijheid te hebben getuigenis af te leggen of propaganda te voeren voor de politieke beginselen die hij beleed. Met klem was opgekomen tegen de vrijheidsbeperking buiten de school en het verzet op prachtige wijze door de arbeidersbeweging gesteund. Die spontaneïteit had weeral duidelijk gemaakt, dat de afstand tussen hoed en petje meer en meer begon te vervagen om plaats te maken voor een breder opvatting omtrent solida riteit en saamhorigheid. De onderwijzer werd bedreigd in z'n burgerrechten en.... de zalen stroomden vol, in alle delen van het land, ten einde te protesteren. De smid, de spoorman, de metselaar, de mannen van de post, de visser, de landarbeider, kantoorbediende, grondwerker, schuitenvoerder en metaaldraaier! Het gelaat van Nederland begon mannelijker trekken te krijgen!
De verheugende lawine van protesten had natuurlijk ook een keerzijde. De clericalen zouden er een uitstekend middel in zien de openbare school als goddeloos, antimonarchaal en anti-nationaal voor te stellen. Maar er kon worden aangenomen, dat de sterke tegenstand de optouwzetters van de rel tegen de rode onderwijzers had geïntimideerd en het hele geval met een sisser zou eindigen.
Die veronderstelling vond reeds bevestiging in een volgende brief, ontvangen in La Guayara, een havenplaatsje, dat er veelbelovend uitzag, en het einde van de zeereis betekende. Het was door de rederij in Caracas als standplaats genoemd en lag aan de voet van een hoge roodachtig schemerende berg. Pelikanen vlogen over de baai, doken naar aas en zwermden, schril afstekend tegen het fletse blauw van de hemel, over het schip naar de pier en de lemen huisjes, cocospalmen en mangobomen.
In sloepen en een kleine tender werden de passagiers
| |
| |
aan wal gebracht, gesmakt en geknauwd door een beangstigende deining. De bevolking liep uit, vrouwen en meisjes wuifden of het de intocht van een vorst met gevolg betrof.
Lovendaal boog minzaam voor de schonen, waande zich een groot heer! Hij kon tevreden zijn over z'n onderdanen en het gebied. La Guayara stelde niet teleur. In de weelde van groen en bloemen dartelden de beekjes van de bergen naar de spoorbaan, waar de cactus zelfs z'n stekelarmen opstak tussen de wisselblokken en dwarsliggers. Hogerop werd het landschap zwieriger van lijn, nam de bebossing af en werden de struiken in hun kleurenpracht opdringerig schoon. Op de wijkende en dan weer naderende rijweg naar Caracas bewogen zich fleurige groepen ezels en hun zangerig aanjagende begeleiders, die optrokken van de hoofdstad naar de haven en de schepen, de toekomstige werkkring van machinist Lovendaal, die tegen de middag arriveerde in het fraaie, buitengewoon zindelijke Caracas, de stad van de libertador Simon Bolivar.
|
|