| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Hilda keek de kamer rond, verschikte nog wat aan bloempotten en raamgordijnen, zette ontbijtbordjes gereed en sloot de linnenkast. Ze deed een pakje boterhammen in haar tas, sloot de deur en bracht de sleutel bij de buren, die voor de jongens zouden zorgen. Op de tast ging ze de donkere trap af, schoof, knipperend tegen het zonlicht, haar arm in de arm van haar man: ‘Reisvaardig! Ons nageslacht is verzorgd. We kunnen gaan!’
‘En hoe?!’ lachte Lovendaal vrijend. ‘Een mooi vrouwtje, volle zon en een grootse dag! Wat doen we? Heinrich eerst nog een keer bewerken?’
‘Hem?’ betwijfelde Hilda, liep niettemin in de richting van de Sint-Annasteeg en beweerde leutig: ‘Misschien ben jij in dat opzicht een knappert!’
‘Hem over te halen om mee te gaan naar Den Haag, dat zou mijn glorie zijn. Zo'n bekering op het laatste nippertje! Z'n onverschilligheid en wars doen ziten maar aan de buitenkant. Z'n hart spreekt anders dan z'n tong. We gaan toch nog even proberen hem los te weken en mee op drift te nemen.’
‘Elke kop in de stoet is er een’, vond Hilda, die staan bleef om haar mantel dicht te knopen en plagend constateerde: ‘Een binnenvetter ben je nooit geweest, maar de Congo heeft je hopeloos uitgebraden. Je hebt nou een tammer baantje, maar je wil geen pond aanzetten!’
‘Mager maakt slank en slank maakt jeugdig’, wist Lovendaal, deed jongensachtig uitgelaten en stond even later tegenover de verzuurde Heinrich Funkel, die met een: ‘Weet je me nog te vinden?’ het zandstrooien staakte en quasi beduusd op een stoel neerviel: ‘Twee klanten tegelijk! Drukke nering!’
‘We komen vragen of je meegaat, Funkel’, verklaarde Hilda, de berisping ignorerend.
‘Meegaan? Ik?! Dat wordt me niet alle dagen meer aangeboden. Meegaan’, meesmuilde Heinrich, frommelde aan
| |
| |
het boord van z'n overhemd en verwierp: ‘Ik niet. Ik ben uit de circulatie.... Wat is de bedoeling?’
‘De kiesrechtbetoging in Den Haag’, antwoordde Jan, ging aan het tafeltje bij Heinrich zitten en ijverde: ‘Net als vroeger, wij samen weer in de optocht! Weet je nog, die pamfletten in het rijtuig van de koning?!’
‘Naar Den Haag? Ik? Nooit weer! Ik heb een dure eed gezworen. Ik ben geschrokken van kiesrecht en alle politiek!’
‘Je zal gemist worden, Funkel!’ probeerde Hilda. ‘Vroeger nam je Jan mee en nu komt hij op zijn beurt om jou te halen!’
‘Gemist worden....’, mokte Heinrich, graaiend in het bakje met vloerzand. ‘Gemist.... Dat hebben ze in jaren niet meer tegen me gezegd. Alleen de doodbidders missen me nog.’
‘En toch wordt je gemist, juist jij, Funkel, jij en de duizenden arbeiders die vanmiddag niet present kúnnen zijn.’
‘Toch? Zozo, mijnheer Lovendaal!’ gaf Heinrich spottend terug. ‘Kiesrechtbetoging, hè? Geloven jullie nou heus, dat de minister voor het raam staat om de koppen te tellen?!’
‘Als er te weinig zijn, dan zeker!’ zag Hilda, ging zitten om te verzuchten: ‘Dat wikken en wegen kost ons de vroege trein! We moeten vandaag met massa's verschijnen. Sluit u bij drommen van duizenden aan!’
‘Ik ken dat liedje, maar ik doe niet meer mee! Ik in het gelid met de parlementers?! Zijn jullie daarvoor hier gekomen? Wat haal je in je hoofd?! Jullie weten wel beter!’
‘Je stond vroeger altijd in het eerste gelid, Heinrich!’
‘Vroeger.... Vroeger was de hemel blauw!’
De trap van de opkamer kraakte. Bertha verscheen, had het gesprek blijkbaar afgeluisterd, begroette de vrienden, schoof een stoel bij en animeerde: ‘Gaan jullie op reis?’
‘Ja, met je man! We missen nog een vaandeldrager’, ondersteunde Hilda staal.
‘Nog fraaier!’ mekkerde Funkel. ‘Aan mijn lijf geen gevlag meer. Ik pas voor alles!’
| |
| |
‘God gaf het’, waagde Bertha, keek veelzeggend naar de drankketel en gispte: ‘Alles, behalve dát!’
‘Mag zijn.... Dat 's me laatste aanspraak. Waar zou 'k me anders nog voor interesseren?’
‘Voor de noden en behoeften van de arbeiders en hun kinderen!’ wist Lovendaal en drong: ‘Schreeuwen die om voorziening, ja of nee, Heinrich?’
‘Dat ontken ik niet’, ontweek deze. ‘Ik ontken niks, maar ik doe niet meer mee! Heinrich is van de schommel gevallen.’
‘Onzin! Jij bent te taai om je zeer te doen! Je bent voor mij nog altijd oom Funkel en van de oude garde!’
‘Geweest, Jan! Geweest.... Jij bent ook het Sparappeltje van vroeger niet meer. Ik heb veel te veel meegemaakt!’
‘Goed!’ aanvaardde Lovendaal, bedankte voor de consumptie die Bertha offreerde, en gaf toe: ‘Jij en ik zijn andere wegen gegaan. Dat heeft de vriendschap wel geschaad, maar niet gedood. We hebben beiden onze beroerde ervaringen. Ieder mens maakt teleurstellingen mee. Je mag koppig zijn en afkerig doen, op de parlementers sakkeren, maar je kan niet loochenen, dat de politieke onmondigheid van het volk oorzaak is van veel ellende. Juist jij weet heel wel, dat de arbeiders al tal van jaren de meest rechtvaardige wensen laten horen om te komen tot regeling en bespreking van de arbeidsduur der volwassenen, tot verlossing van het kind uit de greep van de op winst beluste werkgevers, tot bescherming van de vrouw tegen de nadelen van de, bijzonder voor haar, schadelijke fabrieksarbeid. Ach, er is nog zo veel, Funkel! Voorziening in geval van ziekte, invaliditeit en ouderdom. Verbetering van de nog steeds erbarmelijke woningtoestanden. Kijk naar de krotten in de steeg hier! Herinner je het krot waar ik m'n vrouw en jongens in moest achterlaten. Verheffing van het onderwijs, dat voor de meeste kinderen uit het volk reeds eindigt op een leeftijd waarop de vatbaarheid voor ontwikkeling eerst goed begint!’
‘Het onderwijs.... De wetenschappelijke’, nam Heinrich weer z'n aanloop, maar kreeg het aan den stok met
| |
| |
Hilda, die opmerkte dat het gesmaal op de beter geschoolden geen steek hield, te minder waar hij, Heinrich, met zo veel graagte en vaardigheid citeerde uit bijbel, wet- en geschiedboek! Die ambitie bewees een hongeren naar kennis en een trots gaan op het weten!
‘Nou, Heinrich?’ polste Lovendaal, verwierf de glunderende goedkeuring van Bertha en hield aan: ‘Ook jij bent niet blind voor de wezenlijke belangen van het werkende volk. Jij zit nog te vast aan het verleden, maar juist om hetgeen je weet en beleefd hebt, ontzeggen we, Hilda en ik, je het recht je schijndood te houden! Het wegkruipen in je verbittering misstaat je! Ik heb je groter gekend! Het klinkt misschien onvriendelijk, maar ik heb in m'n jongensjaren hoog tegen je opgezien en zou het zo graag nog doen. Wéér doen! Dat rafelen aan eigen verdriet brengt het mensdom niet vooruit en jezelve in de put!’
Bertha knikte aanvurend, gaf Hilda te kennen, het maar even aan Jan over te laten.
Deze liet zich niet bidden, plaatste overlegd: ‘Jij bent nog niet in de versukkeling, ouwe leermeester! Van jou heb ik m'n grieven tegen en verachting voor een rot maatschappelijk stelsel overgenomen. En vandaag ben ik gekomen om met jou en naast jou te demonstreren tegen de bestaande wanorde!’
Funkel spitste de lippen, trok peinsvoren en verwierp: ‘Ik heb m'n bekomst van alles! De politiek!’ Hij leefde eensklaps fel op, begon het kabaal om het bouwen van het fort te Vlissingen te hekelen: ‘Een millioenenaffaire, op last van de Duitse keizer! Wilhelm II dicteert en dan komen de Engelsen en slaan het plan weer van de plank! We leven vrij, we leven blij op Neerlands dierb're grond!.. Achach! Op het congres tegen de oorlog, in Stuttgart, vroegen de Duitse arbeiders om meer vertrouwen en de Britse om meer slagschepen!!! De Internationale kwam bijeen om uit te maken, dat er niks uit te maken viel! Een algemene staking kan het uitbreken van oorlogen niet beletten. Zo luidt de boodschap! En nou weer een congres in Kopenhagen en weer hetzelfde liedje!’
‘Ik weet, Heinrich, maar....’
| |
| |
‘Nee, nou ik! De zielkunde verkondigt, dat de volkeren hardleers zijn en eerder gehoorzamen aan hun keizer, koning, president en oerdriften dan aan het geroep om solidariteit! Als ze straks in het geweer worden geroepen, doen ze weer mee!’
‘Te eerder, waar de mensen die deze lamentabele feiten inzien, thuisblijven als betogen en protesteren geboden is’, pareerde Hilda, liet het weer aan haar man over Funkels bewaren te weerleggen.
‘Wie zó critiek uitoefent en in de toekomst weet te blikken is springlevend en nog vitaal genoeg om als vaandeldrager voorop te gaan en mee te demonstreren voor een betere, vrediger wereld. Algemeen kiesrecht is de eerste voorwaarde om te komen tot....’
‘Algemeen stemrecht!! Dat staat niet in mijn credo!’ onderbrak Heinrich, wipte op en begon trantelend te oreren: ‘Congressen en encyclieken! Mij te goedkoop! Mens, erger je niet!! De Borromeüs-encycliek, waarin de bewerkers van de Hervorming worden uitgeveterd als luitjes wier God hun buik is en waarin de wereldlijke overheid het recht wordt ontzegd om priesters voor een wereldlijke rechtbank te brengen! Katholieken die zulks doen, worden met de ban bedreigd!! Wij leven vrij, wij leven blij op Neerlands dierb're grond!.... Achach! Een Duits fort in Vlissingen, een Engels protest in Den Haag en Rooms recht in alle arrondissementen! We leven vrij..’ Heinrich begon hees te zingen, brak plots af: ‘Rooie Dinsdagen! Ik heb hele rooie jaren achter de rug. Genoeg! Ze vangen me niet meer! Ik heb nou eenmaal....’
‘Een dure eed gezworen!’ voltooide Hilda, lachte het gemompel van Heinrich weg en beweerde: ‘En toch zie ik ons nog gedrietjes in de trein zitten, als Bertha de zaak niet sluit, want dan wordt het een kwartet!’
‘Ik kan niet weg, maar als Heinrich mee wil.... Mij best!’ kwam spontaan van Bertha, die aanmoedigde. ‘Ga mee! Ga er is uit!’
‘Hoe kom je dáár bij?!’ deed Funkel verbaasd, hervatte z'n gedrentel en herhaalde: ‘Ik mee? Hoe komen jullie op de gedachte?’
| |
| |
‘Omdat je zo geestdriftig critiseert!’ peilde Hilda monkelend. ‘Waar de bezittende klasse zich onwillig of onbekwaam toont om de volksbelangen te behartigen, daar ligt het voor de hand, dat in dat volk, of we nu Lovendaal of Funkel heten, de drang zich openbaart in verzet te komen.’
‘Door critiek of propaganda’, onderstreepte Jan. ‘De macht van de bezitters steunt op het bestaande, beperkte kiesrecht. Alleen door het kiesrecht voor alle burgers en burgeressen te veroveren kunnen de arbeiders de wetgeving onder hun invloed brengen. De arbeiders wier leven, gezondheid, ontwikkeling en welvaart door het, ook door jou zo gehekelde wanbeheer, wordt geschaad, wensen niet langer beschouwd te worden als tweede rangs burgers Zelfs de Funkels hebben nog talent genoeg zich aan onrecht en uitbuiting te ergeren. Of niet?’
Heinrich zweeg, begon zand te strooien....
‘Waar in de ons omringende landen het algemeen kiesrecht reeds bestaat, en overal waar dit is verwezenlijkt, omdat er door de arbeiders een toenemende actie tegen hun onmondigverklaring op touw werd gezet, daar zal ook bij ons het ageren niet achterwege mogen blijven’, betoogde Lovendaal, het onverschillig doen van Funkel negerend ‘De opleving van de arbeiderklasse, hier en overal in Europa, laat zich niet dompen of weerleggen door zwijgen en zandstrooien. Waar of niet, Heinrich?’
‘Ik zeg geen nee en geen ja!’
‘Zoals de bezittende burgerklasse sinds de Franse revolutie de leiding der staatkundige en maatschappelijke ontwikkeling van de vroegere heersende klasse heeft kunnen overnemen, daar haar belangen en eisen samenvielen met de eisen der maatschappelijke ontwikkeling zelve, zo streeft thans de arbeidende klasse daarnaar, en wel op dezelfde gronden en met hetzelfde recht. Je mag het tegenspreken, Funkel!’
Deze strooide zand in de uiterste hoek van z'n kroeg, deed alsof hij hierin geheel opging.
Lovendaal manoeuvreerde: ‘Als ik niet wist hoe het innerlijk met je gesteld is, zou ik me de moeite niet getroosten je weer op te zoeken om je in vlam te zetten. Ik
| |
| |
ben er van overtuigd, dat het verzet tegen de politieke onmondigheid van de werkman, tegen het stempel van minderwaardigheid, ook jouw ziel bezit. Je kan, je wil en je moet met ons mee naar Den Haag!’
‘Om te betogen?!’
‘Om los te komen van je ingeroeste opvattingen van een kwarteeuw terug en van dát dáár!’ wees Lovendaal naar de drankketel in de tapkast. ‘Loskomen van allebei! Je drinken betreur ik meer dan je koppigheid, Funkel! Ik ben je veel dank verschuldigd en heb prachtige herinneringen aan café Apollo! Jij en moeder Bertha hebben me opgenomen, onderdak verschaft en verzorgd. Je hebt m'n ziel gewekt, m'n leven vermooid en m'n geluk bevorderd, van mij en Hilda.... Luister eens, Heinrich!!’
‘Jaaa?’
‘Van man tot man! Mogen wij jou op onze beurt onderbrengen in een thuis, waar duizenden en duizenden zich reeds koesteren in de gloed van een groots en heerlijk ideaal....’
‘Van de parlementers!’
‘Van hunkerende mensen, Heinrich! Van de verworpenen, die met hun bonkende harten en laaiende lied de straten van Den Haag gaan vullen, om te getuigen van het vuur dat in hen brandt en van de eigenwaarde die in hen waaks werd!’
‘Een vuur, zeg je?’
‘Ja, Heinrich.... En niet uit de kruik!!’ antwoordde Hilda, zag dat haar opmerking bezeerde en vergoelijkte mild: ‘Het liep zo'n vaart nog wel niet, maar Jan wil zo graag trots op je blijven. Het tapkraantje.... Nee, je moet mee om weer andere ervaringen op te doen....’
‘Aan elke vezel van je botten voelen dat je nog meetelt!’ kwam aansporend van Lovendaal, die weer begon te spreken over z'n jeugdjaren, herinneringen opriep, die Funkel niet onberoerd lieten. Hij stond dubbend bij de toonbank, keek van de stoelen naar de kachel en van de kachel naar Bertha, die alle terughoudendheid liet varen, ronduit te verstaan gaf dat ze liever zag, dat haar Heinrich zich weer inliet met socialismoes dan met ouwe klare!
| |
| |
‘Als Bertha werkelijk denkt dat ik....’, wankelde Funkel. ‘Als jullie menen, dat we ter wille van de kinderen....’
‘Het gaat altijd weer om de kinderen’, hielp Lovendaal. ‘De strijd van de arbeiders duurt al heel wat langer dan één generatie en zal nog wel generaties duren. We zijn ons bewust, dat veel verbeteringen, waarvoor we nu en vroeger reeds kampten, door ons niet meer zullen worden beleefd. Maar het algemeen kiesrecht is van deze tijd. Dat kan binnen afzienbare tijd worden veroverd! Dat is het brok directe actie van deze dagen, onze bijdrage aan de grote erfenis! Als ik onze zeg, bedoel ik niet alleen de Lovendaals en hun makkers, Funkel!’
‘De grote erfenis.... Ik heb geen kinderen....’
‘Daar meen je niks van! Dat is de grootste onoprechtheid die ik je vanochtend heb horen zeggen!’ beweerde Hilda, lachte Heinrich zonnig toe en verzocht: ‘Als je het wel meent, zeg het dan nogmaals!.... Zeg het dan.... en we zullen je niet verder lastigvallen.’
‘Nou ja....’, wrong Heinrich.
‘Jij, de oude voorvechter, de vader van alle verschoppelingen, kán je verleden niet verloochenen! Het algemeen kiesrecht smijt de speelwei open en de kinderhel dicht! Er wordt op je gerekend, Heinrich!’
Roerloos staarde deze voor zich uit, zag dat Jan en Hilda aanstalte maakten om te vertrekken en capituleerde langs een omweg: ‘De trein van elf uur halen jullie niet meer..’
‘Dan nemen we die van twaalf uur en zijn we nog tijdig genoeg in Den Haag’, besliste Lovendaal, wees naar de pet en jas aan de kastdeur. ‘Je harnas weer aan, wapenbroeder!’
‘Me werkplunje?!’
‘Hindert niet, Heinrich! De heren hebben het kiesrecht al!’ gaf Hilda terug, greep jas en hoofddeksel: ‘Eens ingeduiveld, niet getwijfeld!’
‘Faust!’ lachte Funkel, liet zich door Bertha in z'n jas helpen, deed koddig dankbaar voor het geld dat zij hem toestak, zoende klappend en nam met grimmige hoffelijkheid afscheid van de drankketel.
| |
| |
In de stampvolle trein wisten Jan, Hilda en Heinrich toch nog plaats te vinden in een coupé met betogers, die gesprekken voerden over het doel van de reis en de bijkans driehonderdachttienduizend handtekeningen, bij het volkspetitionnement voor het algemeen kiesrecht verzameld om aangeboden te worden op het Binnenhof. De kiesrechtbeweging had, ook buiten de kringen van de S.D.A.P. en het N.V.V., vaste voet gekregen. Door de verontruste clericale pers was een felle campagne gevoerd, ten einde de christelijke arbeiders, meer speciaal de rooms-katholieken, van het tekenen op de petitionnementslijsten te weerhouden.
Hilda, die een poosje geluisterd had naar de hoon en de critiek op de maatregelen van kerkelijke zijde, wees er op, dat het verbod heel wat minder aandacht verdiende dan het feit, dat van kerkelijke zijde, ondanks alle kanonnaden, tegen het petitionnement en de Rode Dinsdag, het algemeen kiesrecht ook aan de gelovigen moest worden beloofd! Bijkans geen der clericale bladen had de moed het kiesrecht nog langer aan de arbeiders te ontzeggen. Die ommezwaai uit verlegenheid, dat erkennen van het onvermijdelijke, sprak boekdelen, zei meer, heel wat meer, dan de verzamelde handtekeningen, die straks zouden worden aangeboden. Het maakte niet zo veel uit of de kerkelijke arbeiders al dan niet tekenden: het verlangen naar algemeen stemrecht leefde in de ganse bevolking. De rest kon door de sociaal-democraten worden overgelaten aan de loop der historie en het oordeel van het nageslacht. De clericalen konden niet meer tegen petitionnement en Rode Dinsdag van leer trekken, zonder juist daardoor het algemeen kiesrecht te propageren! Daarin stak de grote les voor alle remsloffen. Aan de vooruitstrevenden de taak hun wekroep uit te dragen, bij drommen verzamelen te blazen om op te marcheren naar nieuwe verten, en aan de tegenstanders het wijken en sputterend navolgen in de stofwolk van de voorhoede.
Reeds op de vooravond van de Rode Dinsdag waren op vele plaatsen meetings belegd, proefdemonstraties gehouden, die schitterend slaagden! Onder de Jantjes van de
| |
| |
vloot waren bijna vier en twintig honderd handtekeningen opgehaald! Het was om te jubelen, ook al had het gemeentebestuur van Rotterdam geweigerd de onderwij zeres Suze Groeneweg een dag verlof te geven om naar Den Haag te gaan.
In zo'n zielige plagerij zat minstens zo veel propaganda als in de speech die zij niet houden mocht, meende een der betogers, die het vaandel van de Timmerliedenbond zuinig tegen z'n borst hield. Volgens hem begon de geestesstemming der bourgeoisie danig te lijken op die van achttien vier en tachtig, toen ze vol schrik was over het plotselinge ontwaken van het proletariaat. Sindsdien had de arbeidersbeweging wel een enorme omvang gekregen, maar haar karakter was sterk gewijzigd. De dames en heren waren in de waan geweest, dat alles nu voortaan langs wettige en geleidelijke banen ging. Men had het maar kalm aan te zien en van tijd tot tijd wat toe te geven, dan zou het met het ongeduld van Jan Rap en z'n maat wel loslopen. En nou, tot grote teleurstelling van de brave zielen, die almaar aanzwellende kreet om algemeen kiesrecht en een toenemend aantal betogingen, waarbij tienduizenden samenstroomden. Dat moest uitlopen op een revolutionnaire actie, indien het algemeen stemrecht niet spoedig een feit werd....
Op het station in Den Haag wemelde het van mensen, vlaggen en banieren in foudraal. Groetend, lachend en zingend schuifelde de massa naar de uitgang, als een stroom die plotseling wegzonk en in de diepte naruiste....
Hilda had moeite de traptreden naar de tunnel te houden, zag haar man en Funkel opduiken en weer verdwijnen als in een draaikolk, stond op het voorplein van het station als een op zij gespoelde. Ze werd her en der gestuwd, dreef ten slotte in de richting van Jan, die haar opving: ‘Nog zo jong en dan al zo losgeslagen!’
‘Ons complotje is weer bijeen!’ genoot Funkel, die gezellig meedobberde in de grote deining: ‘Wel gekraakt maar niet verloren, Jan!’
‘Weer op dreef in het ouwe doen, Funkel?!’
‘Ouwe doen?! Zo crimineel heb ik het nog niet meege- | |
| |
maakt, kinderen! Een lawine!’ verhevigde Heinrich. ‘Duizenden, waar je loopt of staat!’
‘En jij een van die velen!’ glunderde Hilda, de arm van haar man verknijpend. ‘Nog geen berouw, Funkel?’
Deze verstond niet, of hield zich zo. Hij was voortgestuwd en opgenomen in de enorme stemming, die niet onderdeed voor de geestdriftigste dagen uit z'n revolutionnair verleden. Hij volgde de groepen en groepjes, liep, dan naast Jan en dan weer naast Hilda, mee met een ploeg bouwvakarbeiders naar het meetingterrein, waar een zee van betogers, uit alle delen van het land, deinde om de spreekgestoelten. Het feit dat men tegenover een regering stond die tegenstandster was van de geëiste hervorming en een air aannam, dat zij zich van de kiesrechtbeweging niets aantrok, zelfs weigerde het petitionnement met de driemaal honderdduizend handtekeningen persoonlijk in ontvangst te nemen, maakte het waarschijnlijk, dat er krasse taal zou worden gesproken, dat het hard tegen hard zou gaan. Namen werden genoemd: Troelstra, Schaper, Ter Laan, Mendels, Wibaut, Helene Ankersmit, Vliegen en Oudegeest.
Funkel had oude kennissen ontmoet, kwam aan Jan en Hilda toestemming vragen met de krasse heertjes van zijn leeftijd de dag vol te mogen maken. Hij wilde het jonge geluk van de Lovendaaltjes niet langer verzuren door z'n onmiddellijke aanwezigheid, ging met de makkers van vroeger z'n licht opsteken bij Vliegen of Schaper. Neen, hij waagde zich nog niet aan Troelstra. Dat was 'm nog een tikkie te machtig. Maar het zou wel wennen! Hij zou wel met de een of andere groep meestappen naar het Binnenhof! Ja, naar het Binnenhof! Hij begon er nou waarachtig zelf schik in te krijgen, had nog nooit zo'n ontzaglijk rood huishouden bij elkaar gezien en had meer te stellen met z'n tenen dan met z'n inwendige littekens! De Lovendaals hoefden zich om hem geen verdere kopzorg te maken, moesten het maar niet kwalijk nemen dat z'n bekering zo snel oversloeg in fanatisme, in een drang om uit te zwermen met de veteranen, die Hein de Mof nog niet waren vergeten en 'm al die tijd hadden gemist.
| |
| |
‘Gemist!’ smulde Heinrich, beleed dat het weer in orde was, alles, behalve met een kaart op z'n pet. Maar zo'n kartonnetje zou hem nog wel aanwaaien, zoals alles hem vandaag was aangewaaid!
Afgesproken werd, dat men elkander op een bepaalde tijd zou vinden voor het station en Heinrich dan blakend en wel zou worden afgeleverd aan Bertha.
‘Accoord!’ beklonk Funkel, die in de menigte verdween, de Lovendaals achterliet met hun enthousiasme over de prachtige opkomst van de getrouwen.
Tienduizenden! En dat op een werkdag! Hoe groot zou het aantal wel zijn geweest als alle arbeiders vrij hadden kunnen nemen en over reisgeld hadden kunnen beschikken?! Maar het was zo al prachtig! Overweldigend! Acht jaren na de grote inzinking een herleven, een machtsvertoon als nimmer tevoren!! Een ongekende bezieling en een schreeuw om recht, die zich niet meer liet dempen door lastercampagnes of dwangwetten! De grote ontwaking, die van ontrechten volwaardige staatsburgers ging maken in afzienbare tijd!
Weer zag Hilda nu, boven de mensenzee uit, de viermaster, het schip met de blanke zeilen, zeilen als voortijlende meeuwen, die vooruitsnelden om een behouden vaart te melden! En het schip dat daar voer had een bemanning zonder hoogtevrees. Er wás gejubel in alle masten en Bezinning stónd op de brug! Het voerde een eigen, fiere vlag en liet de wimpels drijven!!
‘Jan!.... Hilda!!’ overrompelde Kroeze, legde z'n knuist op de schouder van z'n makker of het een arrestatie betrof.
‘Freek! Jongen! Jij ook?!’ jubelde Lovendaal, schudde langdurig de handen van z'n vriend: ‘Jij hier! Jij ook!’
‘Ik ook en Koba ook en moeder Van Horsen ook! Ook! Ook! Ook!’ daverde Kroeze, die het slanke handje van Hilda voorzichtig tussen vinger en duim hield en gnuivend verzekerde, dat het hoogtepunt van de dag bereikt was en de eerste Rode Dinsdag de mooiste van z'n leven ging worden. Ondanks alles, want, neen, hij had het nog niet te druk met z'n groentehandeltje, maar hij was toch ook niet naar Den Haag gekomen om de Koningin te vervangen
| |
| |
bij het openen van de Staten-Generaal! Zeker, zeker.... hij was gewoon om van de ene functie in de andere te stappen, maar z'n laatste hoge betrekking had 'm een maand op water en brood opgeleverd. Vandaag stelde hij zich uitsluitend beschikbaar als vaandeldrager en was na zo'n dag van ver tippelen en veel zingen te moe en te schor om de troonrede nog te houden! Dat moest de minister dan maar doen, nou de Koningin verhinderd was, niet gemist kon worden bij de manoeuvres. Ja, hij wist wel, dat de Lovendaals honderden kennissen op het veld hadden en bij de Amsterdammers hoorden, maar de afdelingen uit de hoofdstad moesten het op het grootse uur zonder Jan en Hilda stellen. Ze werden, met of zonder tegenspraak, ingedeeld bij de halve sectie van Freek Kroeze, behoorlijk gezelschap, al had de commandant een maand gehad wegens het zuiveren van het brouwerij-kantoor! Enfin, die geschiedenis kwam later wel. Koba had een los-vast vrijertje opgedaan, die maakte van het kiesrecht kroelrecht en weerstond alle gedrang, stroom en tegenstroom! Juffrouw Van Horsen stond politiek meer op vaste benen en zou het zeer op prijs stellen kennis te maken met de ontdekker van de Congo! De hele sectie, Koba, het scharreltje en moeder Van Horsen, zouden het feestelijk vinden de dag door te brengen met befaamdheden, die niet alleen in de kranten schreven, maar zelfs kans zagen vergaderingen wakker te houden! Het was een daad van goede werken zich aan te sluiten om de nog wat onwennige moeder Van Horsen op dreef te helpen in de rode vloed.
De Lovendaals lieten zich overtuigen, vertelden hun groot nieuws - het aanwezig zijn van Funkel! - en doorkruisten het terrein. Ze vonden de Kroeze-sectie, sloten zich er bij aan, stonden te midden van een groep Rotterdammers, die zich om hun vaandels en Spiekman hadden geschaard en door hun felle aandacht de herontmoeting tussen Hilda en Koba tot een knikken en wenken verstilden.
Flarden van redevoeringen waaiden over uit de andere hoeken van het terrein. Trompetten schalden, over en weer.
| |
| |
Rondom sommige spreekgestoelten kwam de massa in beweging en maakte zich los. Banieren werden omhooggestoken en vlaggen ontrold.
Ver en duidelijk klonk de stem van Vliegen: ‘En thans ieder achter z'n vaandel! We zullen laten zien met hoevelen wij zijn!’
Een orkaan van gejuich brak los: een ontroerende geestdrift maakte zich meester van allen. Achter de laaiende vlaggen en bonte vaandels groepeerden zich de mannen en vrouwen, die schuifelend hun aanloop namen voor de opmars naar het Binnenhof.
Gezang steeg op. Trommels sloegen een voormaat, muziek klonk: een heir van onterfden was in aantocht om recht te eisen, af te dwingen, in naam van het zelfbesef en de gelijkheid voor de wet!
Aan weerszijden van de straten waren de trottoirs bezet met nieuwsgierige, sympathiserende of verontruste mensen, wier ganse wezen spanning verried. Sommigen glimlachten kleinerend, deden of ze ver verheven waren boven het malle gedoe van het mindere volk, dat medezeggenschap eiste in zaken waar het geen verstand van had. Andere toeschouwers keken dreigend, poogden vaan- en vlaggendragers met hun blik te doden, maar de stoet was tè lang en de geestdrift der betogers ongenaakbaar. De verontrusten keken sip naar de vlaggenzee die voorbijging, en naar het vele rood dat nog in de horizon zat. Weer anderen hadden zich langs de straten opgesteld om peinzend naar de punten van hun schoenen te staren. Maar allen die daar stonden om de rode betoging als kantlid mee te maken, waren onder de indruk van het gebeuren, van het ernstige dat zich daar aandiende, van de onweerstaanbaarheid der vastbeslotenen, in wier ogen de zelfbewustheid vlamde en in wier zangen de dreiging dreunde. ‘Doe open de stembus, het volk staat er voor.’
Er was geen jellen, geen gedraaf en geschater: er was een verstillen en verstarren op alle trottoirs. Wat daar voorbijtrok met z'n zangen, z'n stoere ernst, z'n doeken met opschriften en drommende vanenpraal, had een sfeer die tot bezinnen noopte, de voeten bond en lust tot spot- | |
| |
ten benam: deze reis was Koning Arbeid op weg om de Staten-Generaal te openen!
Koper schalde!
Uit het eindeloze deinen klonk het op en rolde het voort: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’ Aan de kop van de stoet de nieuwe banier van de S.D.A.P., het vaandel der gesmaden, dat werd ingewijd op de eerste Rode Dinsdag, de grote stormloop die een bres ging slaan in de voorburcht der verwatenen. Achter de partijvlag het partijbestuur en de bestuurders van het N.V.V. in lange rij, gevolgd door de hoofdbestuurders van de bij het N.V.V. aangesloten vakbonden, die wat tussenruimte lieten, ten einde de Residentie breder kijk te gunnen op de prestaties van degenen, aan wie het vervoer van de bijkans driehonderdduizend handtekeningen was toevertrouwd. De pakketten waren geborgen in vier rood-wit gedecoreerde rijtuigen, waarin tevens een wacht van twee man om de zeer bijzondere last te bewaken en eer te bewijzen. In het voorste rijtuig zaten Marie de Roode - Heijermans en Albert Hahn, de begaafde voorvechter, wiens karakterkop bij vlagen scherp belicht werd door het zonnetje. Dan de partijafdelingen, de ene na de andere: een eindeloze rij, die nagenoeg een half uur in beslag nam, nog slechts de inleiding vormden tot de vele groepen die nog volgen zouden. Tussen het forto der mannenstemmen klonk, wat dun en hoog, het lied van de vrouwenclubs, het nieuwe geluid, dat blijder dagen voor de arbeidsters en arbeidersvrouwen aankondigde. Zij droegen de eisen boven hun zangen uit: ‘Vrouwenkiesrecht! Geen dameskiesrecht!’
De Zaaiergroep met haar kleine, fraai gestyleerde banier, bood een adempauze tussen het ontzagwekkende dat reeds passeerde en het formidabele dat nog in aantocht was, zich presenteerde als het legioen van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, met z'n bonte schakering van talloze ambachten. Voorop de bakkers, die hun aanklacht tegen de nachtarbeid ten hemel staken en voortdroegen langs de ramen en blikken der duizenden kiesgerechtigden, die gezamenlijk de macht reeds bezaten om aan de ellende en gezinsverwording der broodbereiders een einde te maken.
| |
| |
En dan de bouwvakarbeiders, timmerlieden, metselaars, stukadoors en opperlieden, de in het voorheen zo beruchte Maandaghouders, die, geraakt door een ideaal, nu als Dinsdagbetogers de straten vulden, mee optrokken naar het parlement om te kennen te geven, dat ook zij bijdroegen aan de bouw van een gelukkiger maatschappij, waarin geen plaats meer zou zijn voor een viermaatjesroes en geen onmondigverklaring van de arbeid meer zou worden geduld. Groots en overweldigend was het entree van de Diamantbewerkersbond, die met z'n honderden en nogmaals honderden een vol kwartier aandacht afdwong en een halve kilometer straatlengte vroeg. Er wilde schier geen einde komen aan de stoet van Henri uit de Franselaan, die het tempo verhoogde om de laatste van de makkers tot meer spoed aan te zetten en de baan vrij te maken voor de dienstboden, de fabrieksarbeiders, de gemeentewerklieden, de handels- en kantoorbedienden, de mannen en vrouwen uit het glas- en aardewerkbedrijf, de kellners, de kleermakers, naaisters, loodgieters, typografen, machinisten en stokers, steenhouwers, schilders en landarbeiders....
Van de Jantjes was alleen het vaandel van de Matrozenbond in de stoet. Het demonstreren was hun van hoger hand onmogelijk gemaakt, maar zij waren door hun symbool vertegenwoordigd, gaven te verstaan, dat ook de Marine zich schaarde achter de eis van algemeen kiesrecht.
Uit het donkere zuiden de mijnwerkers in de voetsporen van de rode schoolmeesters, die met hun zanglust de burger verbluften, een lust die oversloeg op de metaalbewerkers en van de metaalbewerkers weer op de postmannen, die zich door het verbod om in uniform te demonstreren niet van de wijs lieten brengen. Ook bij de nimmer versagende sigarenmakers zat de stemming er in. Zij waren, als altijd, present en niet zo dunnetjes vertegenwoordigd, de kleine voorzitter Eichelsheim te midden van hen. Zij deden in aantal niet onder voor de rijkswerklieden, die hun naar verhouding korte stoetlengte poogden te vergoelijken door statigheid.
Tussen de mannen van de Nederlandse Vereniging
| |
| |
van Spoorwegpersoneel, de ondankbare beschermelingen van de christen-staatsman Regout, was hier en daar een gaping, de onbezette plaatsen van de Kroezes, de Lovendaals en vele anderen, die in de worsteling van negentiendrie wel hun brood, maar niet hun moed en vertrouwen verloren, het land verlieten of in een ander bedrijf werden opgenomen. De bootwerkers en de textielarbeiders, de meubelmakers en andere houtbewerkers, de transportarbeiders, de drankbestrijders en bestuurdersbonden, al wat passeerde of in aantocht was, had één doel, één wens, één wil: algemeen kiesrecht, de grote aanloop naar rechtsherstel!
Langs de gehele weg stonden de toeschouwers dicht opeen. Ze joelden noch hoonden, pruimden hier en daar op een verstakkerd oranjeliedje, dat gezongen noch gefloten wilde zijn.
Politie liet zich zelden zien. Toch deed het publiek geen poging de orde te verstoren, werd te zeer geboeid door een schouwspel dat sprak tot oog en hart.
De kop van de stoet had de Lange Vijverberg bereikt. De Kamerfractie en de leden van het Actiecomité begaven zich met de vier beladen rijtuigen naar het Binnenhof, dat door de politie was afgezet. Door de ramen van het gebouw der Tweede Kamer gluurden enkele afgevaardigden naar de nooit eerder vertoonde onwelvoeglijkheid en trokken zich schielijk terug. Het aanbieden van het petitionnement, het onderschrift van driehonderdduizend nijvere landgenoten, die hun recht als staatsburger eisten, dat was meer dan het fatsoen en de zenuwen van de deinzende volksvertegenwoordigers konden verdragen. Slechts twee christelijke arbeidersafgevaardigden schuwden de aanblik van het ontiegelijke niet; en ook de cynische kop van minister Kolkman bleef zichtbaar achter de ruitjes.
Voor de poort van het departement van Binnenlandse Zaken hielden de rijtuigen halt. Het grote moment van de dag was gekomen! Vliegen, de voorzitter van het partijbestuur, trad de hal binnen om de ministers namens een groot deel van het....
Maar zo ver kwam het niet! Dat was te veel gevergd in
| |
| |
een land waar de halve centjes nog in zwang waren. Zijne Excellentie gaf niet thuis, liet het aan de portier over het petitionnement in ontvangst te nemen. De lijsten moesten door de aanbieders zelf naar de hal worden gedragen. Minister Heemskerk liet èn de voormannen èn de roep om algemeen stemrecht op het matje staan, maar hij zou spoedig ervaren, dat het volk verleerd had eerbiedig pas op de plaats te maken voor excellente onbeschoftheden..
Op de afgesproken plaats troffen Hilda, Jan en de opgetogen Heinrich elkaar, deden wederkerig verslag van hun gevoelens en ontmoetingen, werden weer opgenomen in de mensenstroom en voortgestuwd naar de overbelaste trein, waar op klasse noch aantal meer werd gelet en de uitpuilenden naar binnen werden gewerkt met schouderen kniegeweld.
Gedurende de reis werd voor Hilda een plaatsje ingeruimd, een zitje dat uitzicht liet op de jasslippen en broekspijpen van de mannen, die met hun gedachten nog bij de demonstratie waren of in de verstikkende atmosfeer wereldpolitiek bedreven met een bewonderenswaardig uithoudingsvermogen en een geestdrift die aanstekelijk werkte. Er werd voorspeld, dat het kiesrecht binnen enkele jaren algemeen zou zijn, gesproken over de internationale toestand en het oorlogsgevaar, dat door sommigen met een verwerpend handbewegen werd afgedaan, weer anderen tot bezinning noopte en de vraag deed rijzen, of al dat demonstreren en agiteren wel zin had als het de arbeiders aller landen niet zou gelukken oorlogen te voorkomen. Een oorlog, waar dan ook, zou uitdijen tot een wereldconflict, dat niet alleen mensen en steden zou wegvagen: het zou ook alles wat in de loop der jaren door de arbeidersbeweging werd opgebouwd te niet doen en terugvoeren tot de ergste slavernij.
De optimisten dachten er anders over, beweerden, het gedender van de trein overschreeuwend, dat oorlogen tot het verleden behoorden, ondanks de Marokko-affaire en de Strapazen van de Duitse keizer. Kwam het toch tot een botsing tussen de grote mogendheden, dan zat de
| |
| |
revolutie er vlak achter. Een mening die Heinrich grif onderschreef! De Proletariërs zouden dan het roer in handen nemen, als het kon zonder bloedvergieten en als het moest met dezelfde middelen die de heersende klasse had toegepast bij de zeeliedenstaking. Toen was men er ook niet voor teruggedeinsd de knuppel te trekken, de marechaussee los te laten en de militairen in het geweer te roepen tegen zeeman en bootwerker. Politie en soldaten hadden op Kattenburg en in de Warmoesstraat geschoten als gekken, de dokters in het gasthuis overwerk bezorgd. De staking had lang geduurd en was verloren gegaan, maar het was een mooie strijd geweest! Niet om de bezonnenheid van de leiding, maar om de vastberadenheid van de stakers. Want het wás kranig, dat de mannen standhielden, twee maanden lang, nog doorstreden toen het ongunstig verloop zich al aftekende. Het wás om voor te salueren, dat nog in het laatste stadium der zeeliedenstaking, toen niemand meer aan overwinnen dacht, de personelen van de thuiskomende lange-reis-boten als één man zich aansloten bij de stakers!
Hoofdschuddend verwierp Lovendaal het verheerlijken van een vastberadenheid zonder zin, poogde zich in het tumult van protesten en wielslag verstaanbaar te maken. Het volhouden van een staking als niemand meer aan winnen denken kon en het uitbreiden er van door een toevloed van nieuwe slachtoffers, klonk wel heel solidair en was niet zonder heldendom, en romantiek, maar het ging lijnrecht in tegen het beginsel van de moderne vakbeweging, die het vermijden van vruchteloze staking voorstond, de anarchistische staak-maar-raak-tactiek reeds jaren te boven was. Het prat gaan op een verloren staking, hoe dapper dan ook volgehouden, was een schrale troost en hoogstens geschikt om de tegenstanders te amuseren. Van iedere staking pogen een stuk revolutionnaire actie te maken, er de grootst mogelijke uitbreiding aan te geven en botsingen met gezag zoeken, dat alles was in de hoofdstad gedurende de zeeliedenstaking weer eens vertoond en had niets anders opgeleverd dan een fel onderling wantrouwen, dat deed denken aan de rampzalige dagen
| |
| |
van negentien-drie, toen de ontgoochelde, verbitterde arbeiders elkander op het puin van hun verloren stelling en illusies te lijf gingen met stoelen en revolvers.
Bijval en protest rumoerden, werden weggeslagen door het lawaaien van de trein, die denderend door de wissels ging.
Een der tegensprekers wist zich weer verstaanbaar te maken, verkondigde, zich vastgrijpend aan een wankele buurman: ‘Als jij tegen stakingen bent, dan moet je ook goedvinden, dat tegen de stakers alle middelen van dwang en geweld worden toegepast!’
‘Ozo!’ riep Funkel, weer geheel de oude.
Lovendaal gaf te kennen, dat bij een staking, hoe ongemotiveerd dan ook, de overheid haar neutraliteit had te bewaren en bij haar maatregelen slechts oog moest hebben voor het bewaren van de orde....
Weer stopte de trein. De Haarlemmers verlieten de wagen, waardoor voldoende zitplaatsen vrijkwamen. Het comfort werkte kalmerend: de stemming werd gemoedelijker. Het gesprek kwam door Funkel op de jeugdbeweging, die nieuw heette te zijn, maar reeds jaren her een aanvang nam in de Zaanstreek, waar ‘Meer Licht’ al een naam had voor er sprake was van een arbeidersbeweging in breder zin. Ook in Den Haag hadden Fortuyn en Harttorff indertijd een vereniging voor de jongeren gesticht, maar die jeugdbond had het niet tot een jubileum kunnen brengen, zomin als de Internationale Broederschap, het onderonsje van de plantenvreters in het Gooi, die door het kweken en uitventen van spinazie en boerenkool de wereld wilden verlossen van het kapitalisme. De broeders in het Gooi hadden alle maatschappelijke tegenstellingen afgeschud, de bankier uit Hamburg was er de kameraad van de stenenbikker uit Leiden, bewerkten samen de futloze, zanderige bodem van Blaricum, leurden met de akkerproducten langs de huizen en waanden zich de grondleggers van een nieuwe samenleving, waarin geen plaats meer zou zijn voor armoede, overdaad, broedertwisten, uitbuiting, oorlog en andere misstanden die de mensheid teisterden. Buiten de gemeenschappelijke
| |
| |
arbeid was een ieder er vrij te leven naar eigen opvatting, zich te zonnen op de hei of schuil te gaan onder het loofen naaldhout en zich te kleden naar eigen smaak. De professor liep er rond in sarong en kabaai, achtte zich in geen enkel opzicht de meerdere van z'n broeder in zwembroek of zuster met matelot en schaamschortje. Die ideale toestand had echter niet lang geduurd: twisten braken uit onder de paradijsbewoners, die elkander over en weer betichtten van al wat lelijk was en ten slotte weer waren teruggekeerd in de verfoeilijke, doodburgerlijke samenleving....
Jan en Hilda amuseerden zich puik, keken tersluiks naar Heinrich, die, na de grote teleurstelling in z'n verlopen kroeg, eindelijk weer toehoorders had gevonden en van de plantenvreters oversprong op de Ferrer-zaak, de gerechtelijke moord in Spanje, die zoveel beroering had gebracht in alle beschaafde landen. Ook in Holland had het schandaal hevige protesten uitgelokt en volle zalen getrokken. Neen, Ferrer was geen anarchist, zelfs geen socialist, maar indertijd de bekende leider van de vrijdenkersbeweging in z'n geboorteland, de bakermat van de inquisitie en de voorschool van Loyola! Er was een oproer uitgebroken en Ferrer, die tijdens het oproer niet eens in Spanje was, werd bij z'n terugkeer gearresteerd, in der haast door een krijgsraad met gesloten deuren gevonnist en direct na de uitspraak neergeschoten! De felle haat van de Spaanse geestelijkheid jegens de vrijgeest Ferrer was zo onchristelijk als verstaanbaar in een land dat naast z'n Marokko-avontuur slechts kon bogen op een record aan analfabeten! Het protest in schier alle landen had wel bewezen, dat het vertrappen van recht en menselijkheid, zelfs onder monnikensandalen, afkeer en walging wekte, behalve in zekere kringen in Nederland, waar men de leugen bleef colporteren, dat er bij het oproer in Barcelona nonnen en priesters waren vermoord, terwijl, zelfs al was dat wél gebeurd, dit toch niet tegen Ferrer in geding kon worden gebracht. De clericale pers hield vast aan de nonnen- en priestermoord, trachtte het doden van Ferrer te verdedigen door het slachtoffer te belasteren. Hoever men het daarbij ge- | |
| |
bracht had, bewees ‘Het Dompertje van den ouden Valentijn’, een blaadje, uitgegeven door de N.V. De Tijd, waarin de marteldood van Ferrer werd bezongen op de wijze van De Zilvervloot.
‘Zo!’ ijverde Heinrich, schraapte z'n keel en vond de juiste toonaard:
‘Heb je niet gehoord van het helse lawaai,
Het Loge-lawaai in Spanje?!
Daar schoot me er een duivel in mensenkabaai,
Die riep: doe je 't niet, ik verbran' je
Men schoot u dood met volle recht!
En waarom zo'n lawaai bij de S.D.-Partij,
De S.D.-Partij aller landen?!
Die Ferrer deed mee aan de Driehoekerij,
Gaf les in vergiften en branden!
Ferrer! Ferrer! Ferrer....’
‘Amsterdam!’ stuitte Hilda een herhalen van het refrein, trok haar mantel aan en waarschuwde: ‘En nu geen zangen meer, ouwe rebel! De betoging is achter de rug!’
|
|