| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
Der! Het boerenknulletje uit Hoek van Holland!’ had oom Funkel gezegd bij de kennismaking met Ferdinand Lovendaal, diens hoofd betast en twee dubbele kruinen ontdekt, een Zondagse en een door de weekse. Die verheugende vondst en een moedervlekje achter het linker oor hadden uitgemaakt, dat Ferdinand een koningskind was, recht had op eerbied en met onderscheiding behandeld diende te worden. ‘Boerenknulletje uit Hoek van Holland, ik verhef je tot de adelstand!’ had oom Funkel er nog aan toegevoegd, en de vriendschap bezegeld, eeuwige vriendschap met een opzegtermijn van zes maanden, de schoolvacantie niet meegerekend. Hij had heel plechtig gedaan, de eed van trouw gezworen op z'n zakmes en gezegd, dat de vriendschap wederzijds moest worden onderhouden met onbezwijkbare trouw, ondanks het standsverschil. Ferdinand mocht wel fier zijn op z'n hoge adel en schitterende vooruitzichten, maar hij mocht geen blijk geven van verwaandheid. Hij zou het nog ver brengen in de wereld, dat bewezen de kruinen en het moedervlekje, dat ook al precies zat waar het zitten moest om voor een troon in aanmerking te komen.
En nu, na het verstrijken van al die weken en maanden, kon oom Funkel nóg niet uitmaken welk prinsdom Lovendaaltje beschoren was. Mocht hem de troon van Rusland worden aangeboden, dan moest hij die om gezondheidsredenen afwijzen. Bot en radicaal! Want in Rusland trokken de Proletariërs, aangevoerd door priester Capon, met heiligenbeelden en onder het zingen van vrome liederen naar het paleis van vadertje tsaar om een grondwet af te smeken. Dat klonk wel mak en ongevaarlijk, maar vadertje tsaar had niet thuis gegeven en z'n kozakken achtergelaten om de receptie te verzorgen. Hoeveel geliefde onderdanen daarbij hun laatste lied gezongen hadden moest geheim blijven, maar de gevolgen waren niet te overzien. Misschien ging priester Capon de heiligenbeelden vervangen door rode vanen en de vrome zangen door het lied van de op- | |
| |
stand. Dat stond nog niet helemaal vast, maar het was voor Ferdinand toch beter zich niet in een wespennest te steken en de voorkeur te geven aan de troon van Arabië, Overschie of Turkije. Er was trouwens nog niet zó'n haast om onder de pannen te komen. De pretendent kon, om te beginnen, z'n onchristelijke kikkergroene muts in de gracht gaan smijten. Dat ding moest binnen een uur te water liggen met een klinker in de voering en de complimenten aan de grondeltjes. Er zou op zo'n gebaar van zelfrespect wel slaag volgen, maar adel bracht nu eenmaal verplichtingen mee. Een ridder zonder moed en standvastigheid was een misselijke verschijning. In het uiterste geval kon Ferdinand terugtrekken op café Apollo, vastgaan op de defensiemaatregelen van oom Funkel, die nog nooit een gezworen vriend in den steek had gelaten, een beroep deed op de koffieklant, die bij het raam zat en niet tegensprak.
‘Dat pummelpetje in de gracht en in noodgeval stap voor stap achteruit naar de Sint Annasteeg. Wel wijken maar niet vluchten. Begrepen?’
‘Ja, oom Funkel!’
Deze knikte goedkeurend, grabbelde naar een cent in het geldbakje in het buffet en gaf te verstaan, dat niet bij elk bezoek op zo'n uitspatting mocht worden gerekend. Zeker, een adelknaap mocht zich zo nu en dan in een snoepwinkel vertonen, behoorde als toekomstig landsvader ook de belangen van de suikerbakkers te behartigen, maar hij mocht zich niet inlaten met stroopwafels, want dat gaf kleefvlekken; en feodale onzindelijkheid was veel erger dan een vlieg in een zoet slokkie. Zo nu en dan een cent, nou ja.... Maar de vriendschap moest vriendschap blijven, niet ontaarden in brandkastbelangen! Het dagelijks even aankomen werd als een eer beschouwd en zeer op prijs gesteld. Na schooltijd gedagzeggen of boodschappen doen voor tante Bertha was traditie, dat had Ferdinands vader, toen die nog een joggie was, ook gedaan. Dat kon zo blijven. Maar de boom die geen vrucht droeg zou worden uitgehouwen. Zo stond het in Mattheüs zeven en daar viel niet aan te tornen.
Van die uithouwerij begreep Ferdinand weinig, heel wat
| |
| |
minder dan van de toezegging van tante Bertha, die beloofd had weer eens met hem naar de theetuin of het paardenspel te gaan. Dat was duidelijk genoeg en beter te verstaan dan het raardoen van oom Funkel, die telkens de deur open en dicht deed of hij een klant inliet: ‘Kom binnen, Klaas! Kom binnen, Gerrit! Een mens voelt zich nergens zo eenzaam als in een volle kroeg! Het loopt weer storm vandaag.... Zie je, hoogheid?!’
‘Nee, oom Funkel!’
‘O, niet? Jij ook al niet?!’ vroeg Heinrich verbaasd, schudde bedroefd het hoofd, tilde z'n vriendje naast zich op de stoel en wist opeens heel zeker, dat de troon van Arabië vacant kwam. Het was een ongelooflijke levensgang voor een jongen wiens vader de wijk had moeten nemen naar de Congo om er z'n afdwalingen uit te zweten. ‘Jij bent haast koning en dan word ik hofleverancier! Nou?!’
‘Ja, oom Funkel.... En Pietertje?!’
Het gezicht van Heinrich betrok, hij keek zuinig, moest lang nadenken: ‘Die? Pieter Jelles? Nee, daar kunnen we niets voor doen. Die heeft een geboortefout. Dat is, eh.... die heet naar die politieke advocaat. Maar dit is de schuld van je moeder.’
Enfin, van stakerszoontje tot vorst over alle woestijnen en sprinkhanen, dat was in de historie nog niet eerder vertoond! De vader van Napoleon was ten minste nog notaris of zo iets geweest. Van een achtergracht naar de troonzaal! Zo'n carrière was adembenemend: heel de buurt zou het er benauwd door krijgen. Koning van Arabië en omstreken! Het was een roeping die vooroefening vereiste. Ferdinand kon alvast beginnen met te salueren voor elke tramhalte. Hij moest, om z'n baantje, waardering tonen voor alles wat stram stond, maar hij mocht z'n onderdanen niet gaan beschouwen als een soort achterlijke pakezels. Die foutieve opvatting had het gestel van menig tyran ondermijnd. Het beste was, om elke minister-president die z'n terreur wilde dekken door de troonrede eerst te fusilleren en dan aan het woord te laten.
‘Du, Heinrich!!’ waarschuwde Bertha, bezig met het zemen van de Wandspiegels, en verzocht in haar moeder- | |
| |
taal: ‘Red kein Unsinn! Du bist er ja doch....’
‘Nur so muss man mit dem Könige sprechen!’ voorkwam haar ega verder commentaar, zette Ferdinand op een tafeltje: ‘Platz für Seine Majestät!’ Hij sprong in de houding, zag het snoepcentje branden in de knuist van de pretendent en regelde: ‘Eerst maar een pijpie drop kopen en dan de zorgen van land en volk op je nemen. Voelt Uwe Majesteit het ook zo?’
‘Ik wel, oom Funkel!’ gaf de gehuldigde terug, wipte van het tafeltje en stond met vragende ogen bij de deur.
‘Ingerukt!’ veroorloofde Heinrich.
‘De barmhartige Samaritaan!’ lachte de koffieklant.
‘Ja, net!’ ging Funkel happig op de vergelijking in, schoof een stoel bij: ‘Er liggen nog zat uitgeplunderden langs alle wegen. Hier en overal! En dan praten ze nog over alles gemeenschappelijk! Pausen hebben het gezegd en profeten hebben het verkondigd.’
‘In de woestijn....’
‘Goed bekeken! Voor ons soort mensen is er geen vreugde meer, noch in de hemel, noch op het politiebureau.’
‘Ik heb me afgezonderd van de wereld en alle heilsmogelijkheden’, verhevigde de andere, veegde de broodkruimels van het tafelvlak en smeet z'n pet in het kozijn. ‘De broederschap en de solidariteit....’
‘Wees op je hoede!’ vulde Heinrich aan. ‘Ik zeg, wees op je hoede! De parlementers zijn van kleur verschoten! Dat zijn geen socialisten meer, nooit geweest! En de rasechte.... Nou, schei er over uit! Die zoeken tegenwoordig contact met de klopgeesten! Ze schuiven op de séances bij elkaar en vragen de ouwe Liebknecht te spreken! Achach.... Kan jij de toestand nog bijhouden?’
De koffieklant ontkende hoofdschuddend, sneed zwijgend stukjes negrohead in z'n pijp, begon te praten over de revolutionnaire woorden van Jezus en de lamlendige afzakkerij naar het opportunisme.
‘De wederopleving!’ genoot Funkel mekkerend, liep naar de tapkast en kwam terug met een circulaire, die hij met potsierlijk respect gladstreek: ‘Hier! Van afzakkerij
| |
| |
gesproken! Heb je dit al bestudeerd? De oproep van de generaal, van Henri de kassenfokker!?’
‘Nou, ja, Polak....’
‘Onder meer, hè? Bruens van de sigarenmakersbond en Piet Verdorst van de timmerlieden hebben zich een tijdje geleden met Henri Rockefeller in verbinding gesteld om de mensheid te redden!! Ze gingen een nationale federatie van vakverenigingen stichten. Luister maar!’ Funkel zetten z'n bril op, ging met z'n rug naar het licht staan, bleef blind voor het wenken van Bertha, die wrevelig naar de poetslap op de toonbank wees. ‘Luister maar! Mijnheren.... Ja, we heten tegenwoordig geen kameraden meer!.... Mijne heren. Reeds lang hebben wij de toestand der Nederlandse vakbeweging met bezorgdheid gadegeslagen....’
‘Ik ook....’
‘Accoord!’ lachte Heinrich. ‘De ene heft van de arbeiders papt met de geesten aan en de anderen.... Ik zal het je voorlezen. De anderen moeten niets meer hebben van onbekookte theorieën en ergerlijke dwaasheden. Het staat er! Hier: ‘de ergerlijke dwaasheden ten aanzien van de vakbeweging bleven bij velen ingang vinden en leidde, gevoegd bij de onafgebroken lastercampagne, tegen degenen die over het wezen der vakbeweging andere denkbeelden huldigen en tegen de organisaties die moderner denkbeelden in practijk brengen, tot verhoudingen die maar weinig behoeven om tot desorganiserende daadwerkelijkheden over te slaan....’
Jaja, weg met de daadwerkelijke actie! De aap uit de mouw! Allemaal vlagsergeant worden of Zondags de tafel laten huppelen!’ spotte Funkel, verzocht met een komisch op trekken van de wenkbrauwen om stilte en snoot z'n neus om z'n aandoening meester te blijven. Het stichten van een Nederland verbond van vakverenigingen was godsjammerlijk ontroerend, een kranslegging op Toontje Solidair. Afschaffen van de directe actie en driemaal in de week ordeoefeningen in het opzitten en pootjesgeven! Mooie vaandels, koekies bij de thee en allemaal lid van de zangclub!
| |
| |
‘Waar zaten we ook weer?.. O, ja!’ hervatte Heinrich het napluizen van de circulaire, gebaarde afwerend naar z'n vrouw, die weeral poogde haar man in de arbeid te betrekken. ‘De organisaties werden geschokt, doordat tal van de onder de invloed der anarchistische propaganda komende leden zich afscheidden en afzonderlijke federaties gingen vormen. Met het oog op deze ernstige gebeurtenis zou langer aarzelen onzerzijds onvergeeflijk zijn. Het mag niet langer lijdelijk worden aangezien, dat allerlei meest onkundige anarchistische propagandisten het land doortrekken en overal de moderne vakbeweging besmetten met de kiemen van wantrouwen en ontbinding.... Nou, wat zeg je er van?!’
‘Sjongejongejonge!’ deed de andere geschrokken, bestelde een tweede koffie en animeerde: ‘Dreun af!’
‘De anarchisten, overkokend van anti-bourgeoisiewoede, scheppen er een kwaadaardig behagen in de sociaaldemocraten en de modern-georganiseerde arbeiders te vereenzelvigen met spitsburgers en parvenu's, die de boedelbeschrijving van de revolutie beogen.’
‘Staat dat er ook in?!’
‘Nee, maar daar komt het toch op neer, hè?!’
‘Lezen wat er staat.... En graag eerst m'n koffie.’
‘Wordt aan gewerkt!’ ijverde Funkel. ‘Koffie, Bertha!’ Hij gaf de kom door, nam de circulaire weer op: ‘Het mag niet langer worden gedoogd, dat omtrent doel, middelen en tactiek der moderne vakbeweging onzin en laster wordt verkondigd, die voor de arbeiders onvermijdelijk noodlottige gevolgen moeten hebben. Er moet front worden gemaakt, planmatig en beslist, tegen het Nationaal Arbeidssecretariaat en het drijven van de anarchisten....’
De moeder van Ferdinand kwam storen, groette de kasteleinse en wendde zich tot Heinrich: ‘Ik zoek m'n zoontje, Funkel!’
‘Zoek en gij zult vinden!’ grapte deze, bood een stoel aan Hilda en speelde de gedienstige: ‘Een zoontje, zegt u?! Blank en van adel, maar verzot op pijpdrop?! De keus is niet groot. Ik had er maar één hier en die is uitgebroken naar de snoepwinkel.’
| |
| |
‘Is Ferdinand door naar huis?’ vroeg Hilda, kreeg een ontkennend antwoord van juffrouw Funkel, met wie zij een gesprek aanknoopte en in het achterzaaltje verdween.
‘Geheime vergadering! De dames trekken zich in raadkamer terug!’ wees Heinrich, gaf commentaar op de vraag die de koffieklant hem had gesteld: ‘Nee, ik heb geen kinderen, geen kameraden en geen illusies meer!’ Hij had niets meer op de wereld dan een opgedirkte kroeg, waar de ratten de polka onder de toonbank maakten en z'n ziel groen uitsloeg van het vocht en de narigheid. Amsterdam was een mafferstad, altijd geweest. Een groot dorp vol levende lijken, waar geen klank meer uit te kloppen viel. Behalve.... Nou ja, de baker had het er nóg drukker dan de doodbidder! Maar voor de rest.... Allemaal prullen, die op het historische ogenblik ver beneden de maat waren gebleken en de zeteljagers maar lieten betijen. Die hadden in negentien-drie Kuyper de kans gegeven om de wetten van de jungle in te voeren. De dikdoener, die, als de arbeiders solidair waren gebleven, z'n Armageddon tegemoet zou zijn gegaan. De godgeleerde doctor, die jaren geleden al een grafrede had gehouden op z'n eigen standje, door te zeggen, dat de waarheidszin in verzet kwam tegen de theorie van het geluk in het hiernamaals, die alleen dienst deed voor de rijken om zich op aarde de arme Lazarus van het lijf te houden. De arbeiders waren blind en doof geweest voor de feiten, hadden Abraham veel te mak van de ene overtuiging naar de andere laten stappen om z'n troeven uit te spelen. Dat Kuyper een doodval tegemoet ging werd wel uitgebazuind, maar dat stond nog te bezien. Op de praatjes van de parlementers viel geen staat te maken.... En als de kameraden van vroeger café Apollo nu meden uit angst voor het verliezen van hun betrekking, dan liep het tapkraantje er niet minder om, dan kwamen kruik en ketel toch wel leeg met een prosit op de afschaffers van de daadwerkelijke actie en de klassenstrijd. Als het respect van de hongerigen voor de zatten onuitroeibaar bleek te zijn, als de Proletariërs geen talent genoeg meer bezaten om zich te ergeren aan de rotte maatschappelijke toe- | |
| |
standen en de mishandelingen die zij ondergingen, als zij de kunst niet verstonden om razend te worden, dan hield alles op en was een stug slokkie nog de enige daadwerkelijkheid die restte om het bankroet van het socialisme te vieren....
Met een grijns van de mensenverachter mat Heinrich de denkbeeldige slappelingen in de gelagkamer. Allemaal prullen, die de uitbuiters gelegenheid hadden gegeven wurgwetten in te voeren achter een haag van bajonetten en vrome frazen. Wat viel er nog te verwachten van de slavenzielen, die, bij het zien van een geweer en het horen van de galmen op de kansels, geschrokken waren teruggekrabbeld naar het domein van de vrees? Ze hokten en stokten braaf in hun verzopen kelderwoningen van de krochtenstad, waar ze kromtrokken tot ze omkegelden van de rheumatiek, maar de vervloekte gedachten aan het geboren zijn niet van zich konden afzetten. Het nakroost kreeg in de tweede generatie zwemvliezen tussen de tenen, werd meermin, maar niet zo knap! Het half onderwater huizen in stank en schimmel had meer levens gekost dan de Frans - Duitse oorlog, de opstand in Ierland, de Boerenrobber en de botsing tussen Rusland en Japan. Als de schandelijke woningtoestand niet veranderde, als het bleef bij het eerste klussie arbeidershonken, die met veel heen- en weerwurgen waren verrezen, dan kostte het gebrek aan licht en lucht straks meer jonge levens dan de nieuwe conflicten die op stapel stonden. Met de vergaderzalen was het de jaren door droef gesteld geweest. De Geelvink, Plancius, De Werkende Stand en het Paleis voor Volksvlijt, die blikken tochtbak. Dit was al. Altijd tobben met vergaderruimte en zaalafdrijving, vroeger, toen de gedupeerden terecht konden bij hem, rooie Heinrich, die nou stikken kon, omdat de parlementers 'm niet lusten en de oude voorvechters, de ware strijders, in het graf lagen. Giethorst, Ris en zo veel anderen, terwijl de jongeren naar de fluwelen overliepen, bij de moordende misére van alle dagen nog lid werden van de halfzachte kweelvereniging en de rotzooi de rotzooi lieten. De nieuwe generatie begon te verdeftigen in snit en in trant, zag geeneens kans meer om accuraat te vloeken!
| |
| |
‘Hahahahaha!’
Broederschap en solidariteit waren ontploft. De mooie tijd was voorgoed voorbij! De hele zaak was nou in handen van een stel sluwe scharrelaars, die de werkman overdonderden met stadhuiswoorden. Je hoefde waarachtig niet met de helm geboren te zijn om te zien waar het heenging. Wat dat betrof werden er in Spreuken XXX spijkers met koppen geslagen, de komende kapitalistische overheersing raak getekend: Een geslacht, welks tanden zwaarden zijn, welks gebit uit messen bestaat om de ellendigen weg te vreten van de aarde en de armen onder de mensen. De rechtschapene erkent het recht der behoeftigen, maar de boze verstaat geen rede. Wie een behoeftige onderdrukt, smaadt diens Schepper!
‘Zo staat het geschreven!’ verduidelijkte Funkel, schonk zich een biertje in en inviteerde: ‘Doe je mee?!’
De andere accepteerde grif, prees de bijbelkennis van Heinrich, die beweerde, dat het in de Schrift wemelde van waarschuwingen en striemslagen en met afgezakte broek stond te peinzen op de uitspraak van Chrysostomus, bisschop van Constantinopel, die hem niet te binnen wilde schieten. Chrysostomus had het nóg raker gezegd.... Enfin, de parlement-aanbidders maakten geweldig veel tamtam voor de aanstaande verkiezingen. Maar wat haalde het uit?! Ook de liberalen hadden indertijd erg revolutionnair gedaan, maar ze heulden met de reactie als het er om ging de klink op de kluis te houden. Het toenemen van de geleerdheid en het toetreden van studenten en advocaten hadden aan de sociaal-democraten alle lust tot losslaan ontnomen, alle élan gebroken. Van die kant was niets meer te verwachten en de bijlopers waren met zichzelf in strijd of, wars van alle actie, kantlid geworden en als verloren zonen teruggekeerd in het zondaarsbankje. Konden zulke enghartigen - solidair in het wegkruipen - het grote werk verrichten, dat de historie hun op de schouders had willen leggen?
‘Nee!’ beaamde de koffieklant proostend, keek naar de klok en nam z'n pet uit het kozijn.
‘Is het niet beschamend?’ verzuchtte Funkel, die er
| |
| |
breder bij ging zitten, z'n biertje tegen het licht hield en naar binnen goot. Was het niet lorrig, dat kleinmoedig afwegen van kansen en risico, dat tekort aan mannelijkheid, kameraadschap, opofferingsgezindheid en inzicht, ook bij de zogenaamde intellectuelen met hun hallelujastemming om het losbarsten van de opstand in Rusland, die intussen al weer gedempt was met het oproer op de Zwarte Zee-vloot. Niet de bourgeoisie, maar de flauwhartigheid van de arbeiders zelf verklungelde elk rebellie tot een nederlaag. Dat gedoe maakte het onmogelijk nog langer hoop te koesteren voor de toekomst. Er was eerder kans op het afschaffen van de jaargetijden dan op een omwenteling, verzekerde Heinrich, die afscheid had genomen van de heilstaat. Zijn plaats was niet langer onder hele en halve verraders, die door gebrek aan revolutionnair gehalte overliepen naar advocaat Troelstra met z'n marktstandje op het Binnenhof....
‘Pieter Jelles....’
Naar die verrader van de spoorwegstaking hadden sommigen hun kinderen genoemd!
‘Ach, ja... Er lopen ook zat Ferdinandjes, naamgenoten van Nieuwenhuis, rond, hè?’
‘Vertel me wat!’ bevestigde Heinrich, keek pruimend op z'n onderlip naar buiten en wist, dat er luitjes waren die nog prat gingen op het verloochenen van het verleden van hun man en zichzelf. Hij had ze onder z'n kennissen. Luitjes, die hun eerste kind naar Domela Nieuwenhuis hadden genoemd, maar het tweede naar de politieke advocaat en nou braaf meededen aan makke betogingen en stemrechtkul. Vroegere bullebijters om voor te salueren waren nou present op de vergaderingen van de zalvers. Ze voerden er het woord en liepen zingend mee achter de rode vaan op het Meifeest, Sam Pothuis voorop! Hun Meifeest, dat geen kleur had gehouden, de toets niet hield. Een Meifeest met verkapte psalmen, met meer rood in de dure vaandels dan in het hart. Hun feest van de Arbeid! Een opstand, die naar kamfer riekte! Luidjes, die hun kinderen noemden naar Troelstra, de major domus in het paleis van de Mammon! Zo ver was het gekomen
| |
| |
met de naaste vrienden en getrouwen uit het voorheen! Zo diep had de verburgerlijking ingevreten door de Hochstaplerei van advocaten en andere baantjesgasten. De voorvechters uit het verleden waren ontaard of dood....
Funkel mompelde voor zich heen, staarde naar de moegedragen gevels aan de overzijde van de steeg, trommelde met de vingertoppen op het tafelblad.
Ja, de besten waren dood en aldus bewaard voor de bittere ontgoocheling die hem, Heinrich, de kink had gegeven. Alle redeneren en agiteren was uitgelopen op een jammerlijke mislukking. Hij had zich losgemaakt van mensen en makkerschap, van hemel en aarde. Voor hem was nergens vreugde meer. Hij hoorde bij niets en niemand meer thuis. Al z'n strijden en bijspringen was een vergissing geweest, de jaren door.
De andere keek weer naar de klok, zette z'n pet op, telde het geld voor de koffie uit.
Ach, ja, hij, Heinrich, wist wel dat z'n nabetrachten geen zin had en z'n verontwaardiging op wankele voeten ging sinds hij zelf de kruik aansprak. Hij had de borrel verfoeid en bestreden, maar nou alles onder de tafel laten vallen, strijd, solidariteit, hoop op beter en heel de rest! Jet Holst mocht haar toehoorders nog komen vertellen, dat een vrij Rusland met een zelfbewust proletariaat, in het genot van aller politieke rechten, een einde zou maken aan de achterstelling van de arbeidersklasse in Oostenrijk en Duitsland. Dat klonk fraai, maar de tsaar had inmiddels de Doema al weer naar huis gejaagd. Dat vleugje zogenaamde democratie in Rusland had niet lang geduurd, in weerwil van de schone beloften van de despoot en de mooie woorden op de vergaderingen in Nederland. Zelfs dat had de tsaar aan z'n knoet gelapt.
‘Hahahahaha!’
Jet Holst had het ontroerend gezegd: Het internationale proletariaat alleen is de trouwe en vertrouwbare vriend en bondgenoot van de Russische revolutie. Het leeft mee met de daden van de Russische broeders, treurt om de helden die vallen, juicht om de overwinnaars en hun moed. Het voelt slechts deze smart: zijn plaats niet te kunnen in- | |
| |
nemen in de tempel van de onvergankelijke roem, die dit dappere proletariaat zich sticht in de historie. Het voelt zich groeien in het bewustzijn, dat na lange jaren van betrekkelijke stilstand....
‘Van betrekkelijke stilstand!
Zeg dat wel!’ onderschreef Funkel grimmig, rees bij het rijzen van de koffieklant, poogde deze nog even aan de praat te houden door een vragenderwijs oreren: ‘Betrekkelijke stilstand, hè?’
Dat klonk als klaroengeschal! Dat gepraat over een nieuw tijdperk van snelle maatschappelijke ontwikkeling. Het gevoel, omspoeld te worden door de luchtgolven van een groot gebeuren, dat van de arbeidersklasse wel meer inspanning, meer toewijding, meer zelfbeheersing, meer offers dan immer zou vergen, maar het doel een goed stuk verder ging brengen....
‘Larie!’
Hein de Mof paste voor alle waarzegsters. Hij begon zo langzamerhand een Schnapsvaste aanhanger te worden van de koperen ketel in café Apollo, ging niet meer in op redevoeringen, vlaggen, fanfares en dure beloften. Hij was pro-anti alles en sierlijk op weg om met de revolutie mee uit te sterven. Een deel van hem was reeds overleden en het restant, dat nog geen acht maatjes verdragen kon, mocht ook vergaan, mits de dood het niet tè ingewikkeld maakte. Hij was klingen en dragonderknollen tegemoet gestormd, had zich op 's konings verjaardag in z'n kroeg tot het uiterste te weer gesteld tegen de furie der oranjeklanten. Hij had met de jongens van de oude garde een wapensmederij in z'n kelder ingericht en alle huiszoekingen gebraveerd. Wat had het geholpen dat aanvuren, voorbeeld geven, offers brengen en samenzweren?! De gemiste kansen van het proletariaat waren uitgelopen op een begraven en weer opgraven van oudbakken twisten. De heilige overtuiging en laaiende geestdrift uit de jonge jaren waar waren ze gebleven?! Teleurstelling op teleurstelling, ergernis, miskenning en smaad was z'n loon geweest. Niets was gebleven dan een hijgen naar adem, een baard van zes dagen en een hart dat het begaf....
| |
| |
Na het vertrekken van de klant, een van de weinigen die z'n zaak nog bezochten, zat Heinrich met gesloten ogen en pijnend hart op z'n tabouretje, zag achter z'n wimpers de ware socialisten met hun dadendrang en de parlementers, die de industrialisatie niet vervloekten, er mee dweepten, voor de kinderjuffrouw van het kapitalisme fungeerden om de arbeiders binnen het looprek aan vrijheid en democratie te wennen. Een zeiltje in de keuken en een loper op de trap, dat was de vooruitgang, hun vooruitgang! Als een verterend vuur had de industrialisatie over de aarde gewoed, de bodem verzengd en de wederopbloei van de waarlijk vrije mens belet. Het offer van de kranigste was tevergeefs geweest door de laksheid van de massa en het verraderlijk marchanderen van de wetenschappelijke parlementaanbidders, Troelstra voorop. Zelfs de Grote Revolutie had door de corruptie van de op macht en bezit belusten, het economisch systeem van Frankrijk bijkans ongewijzigd gelaten. Na de verdeling van de grond waren de nieuwe heren niet minder conservatief dan de vorige. Israël had het tragisch rondje in de loop der eeuwen eveneens volbracht. Ook de Joden hadden de cirkelgang gemaakt van de Egyptische slavernij via de sympathieke Richteren naar de nieuwe pharao Salomon in al z'n glorie. Het had geen zin verzet te prediken en omwentelingen voor te bereiden. Generaties kwamen en gingen, maar elke Chinees leek weer op z'n vader. De ervaring had geleerd, dat er met het volk niets te beginnen viel, noch in het heden noch in het verleden. Het was en bleef een draaien om dezelfde spil. Het volk kon niet loskomen van z'n hang naar de druk van schepter, knoet of kromstaf. Het stelde geen vertrouwen in eigen profeten: Jezus, in een stal geboren, moest zich als koning aandienen om gehoor te vinden. De heilsbegerigen lieten zich niet meer zien in café Apollo, vroeger het centrum van de oude garde. Het opkomend geslacht toonde zich gruizig voor alles wat naar oproer zweemde. De mindere man was van smaak veranderd en overgegaan van het vechten om lotsverbetering op het zielige tafeldansen. Ze gunden de klandizie liever aan de klopgeesten, die niet onder politietoezicht stonden, geen moeite konden veroor- | |
| |
zaken. Kerels die vroeger de dood hadden gezworen aan tyrannen en hiernamaalsverwachtingen, zaten nou met gespreide vingers en starre ogen een leuterpraatje te houden met Napoleon, de Maagd van Orleans, Claudius Civilis of juffrouw Laps!
‘Achach....’
Ze riepen de geesten op bij gebrek aan geest. De revolutionnairen waren van illusie veranderd, maar verder was alles bij het oude gebleven. Domela Nieuwenhuis verwierp nog steeds alle gezag, bezat het niettemin en liet het gelden, terwijl Troelstra alle moeite deed het te verwerven. Een dominee zonder God als alleenheerser over alle anarchisten en een politieke advocaat die president wilde worden van de Proletariërs, die zich hadden teruggetrokken op de wonderlijkste fantasterijen.
‘Achach....’
De onrust had hen na het neerslaan van de onrust eerst goed te pakken. Op aarde was het misgegaan met alle toekomstverwachtingen, maar de geesten beloofden een betere wereld, ergens boven de wolken. Die kenden hun Pappenheimers, vroegen offer noch inspanning van de stervelingen, stelden zelfs geen contributie-eisen. Zo'n concurrentie daar kregen ze aan de Franselaan nog een dobber aan! De mensenkennis van de gulle geesten, dat werd de nekslag voor de moderne vakbeweging. Oude, doorgewinterde rebellen van vroeger schoven nu bij op séances om contact op te nemen met Karel de Grote en Jacoba van Beieren. Ze riepen zelfs de oude Liebknecht op, lieten ook hem geen ogenblik met rust. Er was geen hoop meer op herstel van de strijdvaardige arbeidsbeweging. Er was een laatste stuiptrekking, een toenemend opsmukken van vlaggen en vaandels bij het smachten naar een mystieke oplossing voor de beproefden op aarde.
Kluivend op z'n pijpje drop kwam Ferdinand binnenstormen: ‘Oom Funkel! Oom Funkel!’
‘Niet storen, jongen! Oom Funkel is ziek voor onbepaalde tijd.... Daar is je moeder bij tante Bertha!’ voorkwam Heinrich verdere toenadering, wees naar de deur van het achterzaaltje en hervatte het bespiegelen.
| |
| |
Ja, de arbeiders gaven zich meer en meer over aan de romantische verbeelding ener niet bestaande wereld, omdat ze niet in staat waren door moed en onwrikbare solidariteit hun ware heil te verwezenlijken. Hun denkkracht richtte zich niet langer op de klassenstrijd. Het leven op aarde was en bleef een tegenvaller, derhalve gingen zij zich vermeien in buitenissigheden en zochten het verkeer met schimmen, een liefhebberij die de fantasie boeide, het leed deed vergeten, maar zou eindigen in een algemene verbijstering en een volmaakte onverschilligheid voor de mogelijkheden èn op aarde èn in de hemel....
Lachend kwamen Hilda en juffrouw Funkel uit het zaaltje, stoeiend met Ferdinand, die aan het getroetel ontsnapte en naar buiten wipte, vergat oom Funkel gedag te zeggen. Hilda verontschuldigde de onbeleefdheid en het weghalen van de knaap, die met z'n moeder mee mocht naar een zanguitvoering van De Stem des Volks.
‘De Stem des Volks? O! Naar de liedjes luisteren....’, mokte Heinrich, houvast zoekend aan de bierpomp.
‘Ondermeer’, smonselde Hilda. ‘Zang, muziek, bloemen en vaandels....’
‘Kolossaal!!’
‘Du, Heinrich!’ gispte Bertha de hatelijke geestdrift van haar echtgenoot, die de tapkast verliet om de koffiekom en bierglazen te ruimen.
‘Liedjes en vlagvertoon. En daar gaan jij en Jan heen.’
‘Ja, straks, met z'n kinderen en z'n vrouw, die meezingt.’
‘De hoogste aria!’
‘Nee, alt, Funkel!’ temperde Hilda, stond bij de deur en groette: ‘Tot ziens dan maar weer, hè?’
‘Tot ziens!’ gaf Heinrich bot terug, nam de poetslap van de toonbank en informeerde met sarcastische ondertoon: ‘Hoe gaat het met Pietertje? Met Pieter Jelles?’
‘Met Troelstra gaat het uitstekend!’ pareerde Hilda. ‘Zolang die z'n krachten kan geven in het belang van de werkende klasse en ons ideaal is de gezondheid van de arbeidersbeweging verzekerd, het zingen een wedergeboorte van de ouders en een zegen voor de kinderen!’
|
|