| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
Zuchtend ontkroop het tandradtreintje, met de speciale wagon voor Europeanen, het lianenbos, waar geen zonnestraal kon doordringen in de dichte warreling van slingerplanten en ondergroei. Steeds hoger ging de reis en al wijder werd het uitzicht over bossen en ravijnen in trillende hitte. Groen, blauw en grijs tekenden de wouden en bergen zich af tegen het onbarmhartig verzengen, dat opklom uit de horizon. Heel in de diepte kronkelde de grote rivier, die het zonlicht weerkaatste, met verblindende schittering, verdween en weer te voorschijn kwam uit het woud en de kale ongenaakbaarheid van het rotsplateau. Gestadig zwoegde het treintje voort, urenlang, opwaarts met het soezende negerpersoneel en de landerige, afgematte blanken, die in de namiddag de wagon verlieten, ten einde op de bergtop te overnachten in een houten gebouwtje, het hotel voor de reizigers op weg naar Kinshassa.
Onder de weinige blanke passagiers was Jan Lovendaal, door z'n lastgevers in Holland uitgezonden om, na het oplappen van een oude raderboot in Dakar, proefboringen te gaan verrichten en opmetingen te doen voor de aanleg van een spoorbaan in het hart van de jungle. Het vooruitzicht om een jaar, misschien nog langer, door te brengen in het koortsggebied van de Congo was niet aanlokkelijk. Er viel aan zo'n karwei weinig eer te behalen en nog minder vreugd te beleven. Er moest met ongeschoolde inboorlingen gewerkt worden en de malaria boven Kinshassa was zo berucht als geducht. Maar het grootbrengen van Ferdinand en de smulzuchtige Pietertje vergde inspanning en geld, terwijl Hilda er nog steeds niet in slaagde om van een gulden zes kwartjes te maken. Zij had zich, vooral met het oog op haar toestand, aanvankelijk kras verzet tegen de reis naar Afrika, het achterblijven als stroweduwe beweend, de Congo een moordkuil genoemd en de hele onderneming ontraden. Maar achter haar tranen had het trots zijn op haar voortvarende Jan geblon- | |
| |
ken; en in de trek om haar mond was glans geweest, een onbewust verklikken van haar innerlijke vrede met een besluit, dat wel tot een lange scheiding noopte, man en gezin echter behoedde voor vernedering en genadebrood in een land waar de dwang hoogtij vierde, de vrije baantjes niet voor het opscheppen lagen en de arbeid zelden naar bekwaamheid werd beloond. De Congo was ver, heet en ongezond, maar de strenge keuring had uitgewezen, dat werkmeester Lovendaal tegen een stootje kon, er althans niet zo onttakeld opstond als de vrije persoonlijkheid in het lieve vaderland....
Jan lachte mat, nam een slok van de lavenis, welke op de warande werd rondgediend. Hij had reeds in het voorheen geleerd matig te zijn bij het nuttigen van spijs en drank in de tropen, genoot de koelte van de stenen beker, terwijl hij afwezig luisterde naar de gesprekken van de medereizigers, die nog niet uitgepraat waren over de muskieten en de goudzoekers, over Enriquez de Gusman, Francis Drake en andere zeeschuimers. Lovendaal beaamde knikkend de mogelijkheid van allerlei geheimzinnige ziekten in Afrika en elders, staarde naar het purperen van de bergtoppen en het welven van de wouden, die in de korte schemering vervaagden van oranje tot een vaal violet. Millioenen sterren begonnen te flonkeren, wekten herinneringen aan de winternachten in Holland, aan de dromerige verbazing in de jeugdjaren en de woordloze wandelingen in de wittebroodsweken. Tussen toen en thans lagen de verstreken jaren met hun voorspoed en tegenslagen, de dagen vol zorgen en de uren van geluk. De botsingen in het vaderhuis, waar de leerstelligheid de heiliging van het leven had miskend, alle sociale eisen waren verworpen en het vaderschap was stukgeranseld onder de karwats. De tinteling van de sterren voerde terug naar het onderdak bij de warmhartige Heinrich Funkel en diens vrouw, moeder Bertha, met haar schijnbare norsheid en gulle greep in de broodtrommel. Brood met worst en kaas! Wollen sokken, die ze zelf breide, met dubbele hielen om de slijtage in de klompen tegen te gaan. En toen de verkering met Hilda en het stichten van een eigen gezin. De eerste dag in con- | |
| |
ducteursuniform, toen Hilda op het station stond te wachten met een lach zo breed als de Nieuwe Waterweg! De geboorte van Ferdinand en het verkassen naar de Blikkenbuurt, het rijtje keten langs de spoorbaan in de woestijn tussen 's-Gravenzande en de Nieuwlandse polder. De wijde blik over zee, rivier en akkers. De kippen en de ganzen, die samenwerkten met Ferdinand om wat meer leven in de brouwerij te brengen. De stille weelde van het gedrietjes tafelen in het schijnsel van de petroleumlamp. En toen de grote staking, de kameraadschap van Freek Kroeze en vele anderen. Het leed en de verbittering na de verloren strijd. Het ontslag, het uitvaren naar de Congo en de geboorte van Pietertje, die z'n komst almaar had uitgesteld of hij de toestand op aarde niet vertrouwde. Pietertje wiens eerste verjaardag in het oerwoud zou worden herdacht en wiens wezen en aanschijn alleen door brieven en foto aan de vader bekend was. Het kereltje had niet geboft met een papa die z'n felicitatie straks in een uithoek van de wereld zou moeten posten. Denkelijk nog bij speciale renbode van de rimboe naar de kust. Maar er was, hoe dan ook, in Amsterdam brood op de plank en geen krimp voor de komende maanden.
Het trompetten van een olifant klonk op uit diepte en duisternis, werd beantwoord door een satanisch krijten van de apen aan de voet van het gebergte. Het oerwoud ontwaakte! Het gebrul in de verte nam toe, kwam nader en overstemde bijwijlen het gezoem van het insectenheir, dat de blanke indringers verdreef naar de gelagkamer, waar, in het licht van de kaarsen op de tafel, vloer en wanden schimmerden van het kruipend, vliegend en klimmend ongedierte. Uit de onwezenlijke schaduwvlekken op de ruwe wanden brak, telkens weer, het zirpend gezwerm rond de kaarsen, die, monotoon knetterend, almaar nieuwe slachtoffers aantrokken en verschroeiden. Bij duizenden lagen de verlorenen met verbrande vleugels te stuiptrekken op het tafelvlak, waar de mannen uit Europa het avondmaal afkerig van zich schoven, nog wat napraatten over hun thuis, de muskieten, de koortsen en de wondermiddelen tegen malaria en slangenbeten, om dan woordkarig te
| |
| |
staren naar het twinkelen van het gesternte en gemelijk weg te sluipen naar hun sponde....
Zwart en zwaar lag de nacht over het tussenstation naar Kinshassa, de nederzetting, waar ook werkmeester Lovendaal nadere instructies zou ontvangen en de negers op hem wachtten om behulpzaam te zijn bij het opmeten en aanboren van de bodem in de wildernis...., waar plots een kudde trompettende olifanten opdook, die de slaapruimte binnenstormden, met hun plompe poten de vloer en het reiskoffertje intrapten en met de slurven verward raakten in het muskietengaas, dat bescherming moest bieden tegen de gevreesde insecten, de veroorzakers van koorts en dood....
Met een schreeuw ontwaakte Lovendaal uit z'n wankele slaap, keek verdwaasd om zich heen en schikte rillerig de klamme wollen deken. Hij luisterde met de handen onder het hoofd naar het verstillend gebrul van de wilde dieren en het zangerig aanzwellen van het taaltje der negers, die hout voor de locomotief aandroegen en met ijzeren watervaten smeten. Sterren, kou en vocht losten op: als bij toverslag week de duisternis voor het licht aan een strak azuren hemel. Het flarden van de nevel versmolt boven rivier en ravijnen. Flauwer en flauwer klonk het gezoem van de insecten, die uitweg zochten of wegkropen in de spleten van de houten keet.
‘Howowowowow! Mahidijahowo! Howowowowow! Mahidijaho! Mahidijaho! Mahidijaho!’ Buiten spektakelden de zwartjes, hervatten telkens weer het gezang bij elke houtvracht die zij elkander doorgaven.
Alleen in de morgen werd er gewerkt: zelfs de inboorlingen met hun stoere gestalte en verbluffend uithoudingsvermogen, waren niet opgewassen tegen de moordende hitte van de middag. Ze gingen dan schuil onder boom en loverdak, hielden zich rustig en hadden een heel wat korter arbeidstijd dan de werkman in Europa, die eindeloos moest ploeteren voor een kommervol bestaan. Het was jammer, dat er met de negers bijkans niet te praten viel: hun taal kende geen grammatica en er bestond geen woordenboek. Dat kon wat worden, straks in het binnen- | |
| |
land! Elk woord, dat de inheemsen meer zongen dan spraken, had zes, zeven betekenissen en iedere stam had, volgens het zeggen van de ervaren reisgenoten, z'n eigen taal! Dat zag er ongezellig uit: de moeilijkheden dienden zich al aan nog voor het karwei een aanvang had genomen! Het zou wel niet doenlijk zijn het koeterwaals zo'n beetje na te zingen, te minder waar de negers hun stamtaal angstvallig geheimhielden en nogal schuw bleken te zijn. Ze waren echter uiterst gevoelig voor glinsterende kralen, spiegels, spijkers en een handje zout. Die heerlijkheden moesten straks de voertaal vervangen. Met glas en zout moest worden gezegd en bevolen, maar ook in het vaderland werd de wet voorgeschreven door het glinsteren van de bajonet! Zo bekeken, had al wat schitterde een magische uitwerking. In de Congo verving het kleppermansspul de welsprekendheid en in sommige delen van Europa werd met de blanke dragondersabel geredeneerd. Het taal verschil was ten slotte toch niet zo heel groot!
Het akefietje in de rimboe zou wel lukken, was er op het kantoor aan de Keizersgracht gezegd. Hij, werkmeester Lovendaal, was als een doortastende kerel aanbevolen en mocht, na geslaagde arbeid, nog op een gratificatie rekenen. Dat had heel scheutig geklonken. Maar de onkosten mochten niet hoog zijn en de neger niet verwend worden. Met de trein naar Kinshassa, daar inlichtingen inwinnen, volk aannemen, inkopen doen en dan verder trekken, stroomopwaarts het binnenland in met alle mogelijke of onmogelijke vervoergelegenheden. Desnoods in een holle boomstam of op de rug van een krokodil!
‘Alzo: geen witte olifant en geen vergulde draagstoel!’
Zout, kralen en andere snuisterijen uit Dakar en Holland meeslepen, gereedschappen transporteren en dan op stap met een half jaar leeftocht en een sectie zwartjes. Almaar de rivier langs, het avontuur tegemoet Dapper doorkuieren met de roofdieren in je lenden en de reuzenslang boven je pet! Kilo's kina meenemen tegen de koorts en vooral je geweer niet vergeten.
Het treintje stond gereed, waarschuwde gillend.
Lovendaal kleedde zich gehaast, negeerde het ontbijt in
| |
| |
blik, dronk z'n thee en stapte weer in met de andere passagiers, een Belgische rubberplanter, een Pool, die zelf niet wist wat hij was, een Britse houtkoper en een Fransman, wiens Engels nóg ingewikkelder was dan het Ietjemelajo van de negers in het hotel en langs de spoorbaan. De Belg had reeds een termijn in de Congo doorgebracht, was in Brussel van z'n franken afgeholpen en onderweg naar het binnenste van de jungle. Hij was een man van ervaring, deelde goede raad en slechte sigaretten uit, deed onderwijl zaken met de Brit en animeerde de Pool om mee te doen aan de rubber- en ivoor-trade. Er was goud te verdienen in het binnenland! Goud!! Je werd er snel rijk of stierf een zachte dood aan de slaapziekte. Maar dat was geen malheur: in Europa werden de meeste mensen ook geen honderd jaar en rheumatiek was heel wat smartelijker dan een uitknijpen aan de tsetsvlieg. Er was een kans op fortuinmaken en er stonden bovendien twaalf kratten jenever in Kinshassa te wachten. De Pool moest het aanbod in beraad houden, zou wel tot de conclusie komen, dat hij z'n levensmoeilijkheden bezwaarlijk tegen een nog roser achtergrond kon plaatsen.
De Engelse koopman vrolijkte de reis wat op door het opsommen van statistieken. Hij had een deel van z'n leven in Zuid-Amerika gesleten, kon meepraten over woestijnen, koortsen en sterfgevallen. Bij het graven van het Panamakanaal waren negentig millioen kubieke yard grond en rotsbodem uitgegraven en duizend millioen muskieten hadden zich, dansend van de lol, opgemaakt om de gravers in het graf te helpen. Fransen, Duitsers, Engelsen, Amerikanen, Hollanders, Grieken, Spanjaarden, Italianen, Noren, Indiërs, Mulatten en Negers hadden de dood gevonden bij het graven van die greppel dwars door de hel! Vijftig duizend man, blank en zwart, geel en bruin! Vijftig duizend! Meer dan twee Britse divisies op oorlogssterkte....
‘Look!’ onderbrak de Belg de gezellige kout, smeet in razend tempo de ramen van de wagon dicht en wees waarschuwend naar een wolk, die vreemd zoemend naderde over rivier en oerwoud.
Het treintje kwam met een schok tot staan in een regen
| |
| |
van vonkend hout uit de schoorsteen van de locomotief. De negerconducteur holde door de wagens, sloot alles wat nog kierde of openstond af en zocht een goed heenkomen onder een bank. De Belg controleerde nogmaals alle ramen en roosters, gaf in drie talen instructies, ging weer op z'n plaats zitten en gebaarde kalmerend naar de verbaasd blikkende Lovendaal, die z'n eerste grote kennismaking met de Congo tegemoet ging.
Het zoemen nam snel toe, versloeg het sissend afblazen van de locomotief, dwong tot schreeuwen in de wagon, waar men moeite had zich verstaanbaar te maken. Jan zat voor het raam, schouwde ontsteld naar de zoemende, gorgelende wolk, die meters dik en zo ondoorzichtbaar als Londense mist, kwam aangolven over de ganse breedte van woud en rivier. Steeds nader kwam het wolkgevaarte, als een wriemelend onheil, dat alles verduisterde en vreesaanjagend ruiste.
‘Butterflies!’ wist de Belg.
Milliarden kleine, goor-gele vlinders stortte over de trein, die in wanden en schotten kraakte onder de lawine van aangolvend gesnipper. In een oogwenk waren de ruiten bezet met de vettige brij van de druipende, doodgedrukte diertjes, die steeds aankoekten en alle licht benamen. Het gezoem zwol aan tot een hels lawaai of de wereld verging, nam na een kwartier weer af en verstilde ten slotte geheel.
Op de tast zochten de mannen de deur van het achterbalkon, wrikten met de schouders de doorgang vrij. Decimeters dik lagen de vlinderlijken op wagon en spoorbaan, verspreidden een verpestende stank, die bijkans niet te harden was. De stoker dook weer op, hanteerde de bezem om de vuurplaat begaanbaar te maken, en bracht voorzichtig de machine op gang door de pulpachtige smeurlaag, kilometers ver....
Het avontuur had ingezet voor werkmeester Lovendaal, die in Kinshassa werd begroet door Sakky, een inboorling wiens Engels en Frans uit twintig woorden bestond, dat werd aangevuld door een roffel van gebaren en het woest rollen van de ogen. Yes, hij was de gids en tolk, wees de weg naar de postmeester, eveneens een inboorling, en gaf
| |
| |
inlichtingen omtrent de route en het doel van de expeditie. Mister Lovendaal kon alles rustig aan Sakky overlaten. Sakky kende de weg en de spraak van nigger en vreemdeling. Hij toonde trots een aantekenboekje, een getuigschrift, afgegeven door een Duitse geoloog, die verklaarde dat Sakky te lui was om te stelen en z'n meester alleen in den steek liet als deze in nood verkeerde.
‘All right!’ aanvaardde Jan, klopte z'n assistent op de schouder en overzag de sterk stromende rivier met de drooglopende zandbanken aan de steile oevers, bezet met reusachtige bomen, die op de hoge, slanke stammen brede kruinen droegen en deden denken aan de groene paraplu's in het Stedelijk Museum. Aan de voet van de woudgiganten hunkerde het struikgewas naar licht en ruimte, naar verlossing van de taaie, kronkelende lianen, die alle ondergroei dreigden te verstikken. Dat beeld van parasieten en benarde struiken had wel wat van de positie van de kleine man in Nederland, waar ook de hoogste bomen hun triomf vierden ten koste van het nederige, doodgedrukte gewas in de schaduw....
Hier en daar twijgde een grillig gevormd hout z'n dorst en treurnis over het snelvlietende water, dat kolkend voortjoeg naar de kust, waar het niet zo adembenemend heet was, de postboten aanlegden en de wind een ander deuntje zong dan de negers, die loom struiken kapten en hun verdriet om het bestaan en tegenzin in de zware arbeid schor verklankten.
Tegen de middag getuigde alles in Kinshassa van melancholie, behoudens de postmeester, die glunderend uit z'n loverhut trad met de brieven voor mister Lovendaal, brieven en prentkaarten uit Holland, waar geklaagd werd over regen, kou en de lamentabele situatie van zo menig ontslagen makker. Maar de naweeën van de grote gebeurtenis in eigen land vielen weg bij de berichten uit het Verre Oosten, waar oorlog de gehele blanke mensheid met rampspoed bedreigde. Eigen zorgen werden klein en nietig bij de gedachten aan een internationaal onheil, schreef Hilda. Als de Russisch - Japanse oorlog niet spoedig werd geliquideerd, bestond de kans, dat heel Europa in vuur en
| |
| |
vlam werd gezet. En de spoorwegstaking had wel bewezen, dat een actie van de arbeiders om de vrede te redden, weinig zou uithalen, ondanks manifesten en internationale congressen.
Dat klonk niet erg moedgevend: te minder waar de algemene staking als middel tegen het uitbreken van oorlogen al meermalen het hoofdpunt van de besprekingen had gevormd. Maar er stak een diepe, welhaast ontmoedigend zuivere peiling in het pessimisme van Hilda, die beweerde, dat de strijd van de arbeidersbeweging om het behoud van de vrede niet anders kon zijn dan een kampen tegen de oorlogsgeest. Eerst als het zou gelukken in die worsteling de overwinning te behalen, maar ook dán alleen, zou het mogelijk zijn met revolutionnaire middelen de krijgszuchtige regeringen tot inbinden te dwingen.
‘Als....’
De tijd zou het leren. De vraag, de halve zekerheid bleef, dat de arbeiders zich in het noodlotsuur zouden scharen in de gelederen van Mars, om voor eigen land en volk te strijden tegen de werkelijke of vermeende bedoelingen van de vijand. Groot was de mogelijkheid, dat de nationale gedachte, opgezweept tot nationale razernij, het internationale gevoel van saamhorigheid te niet zou doen. In dat geval zouden de volkeren in een afschuwelijke baaierd van bloed, vuur en tranen boeten voor het feit, dat zij de vredesboodschap van het socialisme niet hadden begrepen.
Jan vouwde het schrijven van z'n vrouw, dat naast de sombere beschouwing ook veel liefs en hoopgevends bevatte, in de enveloppe, amuseerde zich om de spelfouten in de brief van Ferdinand, die met oom Jul, de nieuwe buurman in Amsterdam, naar het Tolhuis was geweest. Moeder was wat later gekomen met Pietertje in een rieten wagentje, dat piepte als een muis en door oom Jul was opgeknapt met zwarte wielen en een gele bies!
‘Not bad for one so young!’ lachte de vader, Mark Twain citerend, nam zich voor aan de grootmoedige buurman een bedankje te schrijven en liet zich door Sakky onderbrengen in een hut, die schaduw, schuil en bedding bood voor de nacht en de ondragelijke hitte in de middag,
| |
| |
als geen tak bewoog en geen voetstap kraakte op de dorre baan langs de rivier, die zacht, heimweewekkend, murmelde in de verlatenheid van het geblakerde, uitgestorven Kinshassa, ergens in de onmetelijkheid van Afrika, waar het tergen van de zon werd afgelost door het dreinen van de muskieten en het grommen van de bloeddorst in het oerwoud.
Met het ronselen van de bijhulp en het inslaan van de benodigdheden ging minder tijd verloren dan berekend was. Ook het stoombootje, dat mensen en spullen zou overbrengen tot aan de eerste waterval, waar de rivier onbevaarbaar werd, viel niet tegen. De pijp was nog heel, het dek begaanbaar en de lekken in de romp beloofden beterschap. Het was nog een toonbaar schuitje, dat z'n koloniale jaren goed had doorstaan en nog tamelijk fleurig in de verf zat, althans meer kleur kon opbrengen dan de zwarte soldatenjas van de negerkapitein en diens officieren, die zich glanzend van smeerolie en plichtsbesef kwamen presenteren. De zwaarlijvige gezagvoerder hing het volle gewicht van z'n hoge waardigheid en vettig lijf aan de nek van de blanke tovermeester, die gekomen was om ondergrondse geheimen los te peuteren en kapitein John gelukkig te maken met tabak, ouwe klare en het zomerpetje, dat Jan verwisseld had voor de tropenhelm en grif werd afgestaan, ten einde de kapitein gunstig te stemmen en tot medewerking te bewegen. Driemaal per dag kwam de goedmoedige dikzak naar de welstand van mister Lovendaal informeren, sleet z'n mondje Engels en Frans, dankte voor het kruikje klare, dat hij bij de aanvang van de reis had gekregen, zo lovely all right, maar zo hopeloos soon leeg was! Ook de rest van de bemanning toonde een verbluffende intelligentie bij het vertolken van haar dorst, haar honger naar zout en liefde voor snuisterijen. De stuurman kreeg smul in de broekriem van de blanke waaghals, die tot ver boven de waterval ging en dus, naar menselijke berekening, z'n riem spoedig niet meer nodig zou hebben. De man toonde een glundere belangstelling voor de wonderlijke werktuigen, welker opsporing telkens weer
| |
| |
verzocht moest worden aan de verontwaardigde kapitein John, die in het Engels vloekte om zoveel ongerechtigheid op zijn schip en het geweer ter leen vroeg om de crew te zuiveren.
De vaart vorderde bevredigend. Zelfs de krokodillen stonden sympathiek tegenover de onderneming, veroorloofden een ganglopen zonder hindernis en lagen op veilige afstand geïnteresseerd te luisteren naar het kreunen en rochelen van de oude kraak. Het was Lovendaal gelukt in het bezit te komen van Engelse, Franse en Belgische kranten, die - of ze door Hilda waren opgesteld! - schier woordelijk weergaven wat zij in haar brieven te kennen had gegeven. Dezelfde uitingen van hoop en vrees, een eendere beschouwing over de gevaren voor Europa door de botsing in Azië. Des te opmerkelijker was evenwel de geringe aandacht in de pers voor het vredelievende streven van de arbeidersbeweging in alle landen en de preventieve kracht die zij tegen het uitlokken van een wereldoorlog in werking wilde stellen. De congressen uit de voorgaande jaren werden gebagatelliseerd, terloops even genoemd in de lange artikelen, waarin de aanvals- en afweerkracht van de diverse mogendheden werden berekend bij het opsommen van het aantal manschappen, paarden, kanonnen, spoorwegwagons en pantserschepen. Geen der scribenten geloofden aan een uitbreiding van de oorlog, maar allen schreven er kolommen over met een mak of grimmig commentaar op de mikado, de knoet van de tsaar of de snorpunten van Wilhelm II.
Bij het lezen van artikelen in het Frans, Vlaams of Engels overheersten toch altijd weer de gedachten aan het geboorteland, de toestand thuis en de grote lijnen van het ganse volksbestaan. Sloeg de vlam ook in Europa in het kruit, dan zou alles moeten wijken of omvergaan in een drang tot behoud of een rode volksbeweging. Zouden Kuyper, consorten, worden weggevaagd? Of ging alles ten onder in een orkaan van waanzin?!
‘Neen!’
Hoe het drama in Europa zich ook mocht ontwikkelen en hoe ontmoedigd de arbeiders in Nederland ook heetten
| |
| |
te zijn, dat wat leefde in het hart van de duizenden getrouwen in eigen land en de millioenen over de grenzen, dat kon niet worden gedood onder de hielen van Mars. Hilda had het goed gezien, in haar brieven gezegd, dat zij die dieper in het wezen van het socialisme waren doorgedrongen, wisten, dat het onvergankelijk was, storm en ontij kon en zou doorstaan. Het kanongebulder kon protesten overstemmen, de kruitdamp kon voor een tijd het zicht benemen, maar recht en rede zouden weer dagen na de bange stonden. Muren konden instorten, huizen en steden konden tot puin vergaan, wurgwetten konden van kracht worden en de gevangenissen vullen, maar het geloof in de mensheid, het hopen op de toekomst bleef, altijd weer, de eeuwen door.
Het einde van de reis naar de eerste waterval kwam in zicht. Het wachten was op een lading brandhout voor de laatste ruk. Het opperhoofd van de stam in het gebied waar gemeerd werd, had na veel pingelen de leverantie toegezegd en bovendien een van z'n onderdanen, die de kuren van de rivier kende, als loods aangewezen. De hitte was in de laatste dagen drukkender geweest dan tevoren, maakte loom, lam en zwaarmoedig. Een onafschudbare beklemming overmeesterde de sterk vermagerde Lovendaal, die zich, te midden van alle bedrijvigheid aan boord en op de wal, hopeloos eenzaam voelde, bijwijlen huilbuien kreeg en dan maar weer kina, kina slikte.
De loods bleek een lastig heerschap te zijn, was ongenaakbaar voor z'n rasgenoten uit Kinshassa en sneller op dreef met de brandewijn dan op de rivier. Hij schreed over het dek als de grote navigator, stond op het plat van de boegbolders met het air van een vlootvoogd, die z'n pantserkruisers wees waar de victorie rijp was. Hij heette Dinna, liet zich met Sir aanspreken, maar had bij al z'n tekortkomingen één gewaardeerde eigenschap: hij bouwde uit een mengelmoes van Europese talen zinnen die het deden, gebaarde onderstrepend en met een gedecideerdheid die geen tegenspraak duldde. Na een plechtig afscheid van het opperhoofd en diens rompslomp, die zich gulzend te goed deed aan de reuzenslang door de blanke tovermees- | |
| |
ter geschoten, werden de trossen losgegooid door de dol dansenden vaartgenoten, die hun tanden bloot lachten, de uitzinnigste capriolen vertoonden en hun hoon uitschreeuwden naar de krokodillen aan de oever van de stroom, die bochtend opklom door de verbijsterende pracht van het woud met de vage kreten en huiveringwekkende geheimenissen.
Tegen de middag moest weer worden aangelegd in de buurt van een houtpost. De laaiende hitte benam alle werken levenslust en elke houvast aan het gloeiend metaal van het schip. Blank en zwart vluchtte naar de wal, lag of hurkte in de milde genade van het loofhout. Mens en oerwoud zwegen, urenlang....
Bij het afnemen van de middaghitte werd weer doorgevaren, tegen de zin van Dinna, die blijk gaf van onrust, niet onder woorden bracht wat hem beangstigde. Hij keek onophoudelijk van de lucht naar het water, dat zacht bruisend voortvloeide langs de kiel van het gehoorzame schip. Recht en roerloos staken de ontzaglijke bomen hun kruinen naar de plots wazig verkleurende hemel. Het fluisteren van de bladeren verstomde als op bevel: geen twijgje neeg meer onder de last van een vogel, insect of reptiel. Geen tak kraakte! Alleen het gemurmel van de stroom nam toe met het duisterend vergrauwen van de hemel....
Het oerwoud zweeg: geen dier gaf nog teken van leven. Hyena's, apen en olifanten schenen eensklaps uitgestorven te zijn....
Uit het schemerige, vreesaanjagende ergens begon een vreemde, weedommelijke fluittoon te waren....
‘Naar de wal!’ begreep Lovendaal, uit het schreeuwen en gebaren van Dinna, de kapitein en de anders negers, die in paniek geraakten door het gefluit, dat schriller en schriller werd, bij het toenemen van de windstoten uit alle richtingen.
Het water begon sterk te deinen, nam het schip op de warse golven en smeet het her en der met overrompelend geweld. Het fluiten groeide aan tot gieren. Zon en hemel gingen schuil achter de inktzwarte wolken, die drommend bankten in de negge boven de rivier. Een verblindende
| |
| |
lichtstraal flitste, benam alle bezinning aan boord, werd onmiddellijk gevolgd door een krakende donderslag, die van alle kanten werd teruggeworpen door de echo in het woud. De gekgeworden wind loeide als een sirene door het geboomte en het spookachtig schijnselen van een verre brand. Een wolkbreuk sloeg verpletterend neer op het dek en de negers in wanhoop, die sidderend poogden te ontkruipen aan het geselen van de regen, het schichten van de bliksem en het voortdurend rollen van de donder. De woudreuzen bogen onder het tornadogeweld, waarin nu het angstgebrul van de wilde dieren bij flarden hoorbaar werd. De ziedende rivier wies in razend tempo, werd breder en breder, sleurde het onbestuurbaar geworden schip in ijlvaart over banken en klippen. De negers overschreeuwden in hun doodsnood het tempeest, grepen en beten zich vast aan alles wat niet verzonk of stuksloeg. Flits op flits doorkliefde het zwerk, spleet links en rechts de bomen, die half verkoold neerploften langs de oever, in de rivier en op het dek, waar Lovendaal zich, half onder water en snakkend naar adem, vastklampte aan de verschansing van het krengende scheepje, dat voortrollend werd opengescheurd door de spichte rotspunten en van alle zijden werd geteisterd door stenen, takken en kolkend water. Alle machten uit de hel spektakelden met demonische ijver, bezegelden het lot van het wrakke vaartuig, dat in een chaos van rotsblokken en gevelde bomen onderging met de spartelende negers en de blanke werkmeester, die, meegesleurd door de stroom, vocht voor zijn behoudenis.
|
|