| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Ondanks z'n politieke verleden en gebrek aan routine had Frederik Kroeze zich en de zijnen in de verstreken zomer drijvende weten te houden door het verrichten van landarbeid bij boeren en tuinders. Hij had zich aangemeld met een vlotheid die het deed en met een brutaliteit die overtuigde, ofschoon hij beter thuis was in het Communistisch Manifest en Büchner dan in de bollenschuur of op het veld, waar hij wel z'n drinkenskruik, maar niet z'n revolutionnair sentiment in de sloot kon hangen om af te koelen.
Die tegenwerkende factor en z'n woelig gestel beletten het wortelschieten in zand, veen, klei of zavel, waar hij op z'n knieën en in de reek met de andere dagloners voort-kroop door bieten of uien en groter vaardigheid toonde in het zaaien van oproer dan in het wieden van onkruid. Hij had al ras bekeken, dat het kruipen van generatie op generatie hele gewesten lichamelijk stram en geestelijk star had gemaakt en het rechtopgaan van de landarbeiders belemmerde. Freek achtte zich geroepen althans de geestelijke lenigheid van z'n lotgenoten te bevorderen, sprak over het waarom van hun slavenbestaan en wees de uitweg, duidend naar het morgenlicht aan de horizon.
Sommige loners luisterden, nog wat schuw en omzichtig, naar de nooit gehoorde verkondiging, schudden betwijfelend de verweerde koppen, bleven achter om vragen te stellen of kropen, geschrokken, sneller voort om na een wijle weer naderbij te komen en meer te vernemen omtrent organisatie, gerechtigheid, menswaarde en het doel van de socialen, die door hun satanieke leer blijkbaar geen last hadden van bevangenis en het paradijs voor een iedereen opensmeten of ze het in pacht hadden! De luisterenden kwamen, eerst nog wat onwennig, los, toonden vooral belangstelling voor de geschiedenis van hun streek en beroep.
Telkens als de gelegenheid schoon was, vertelde Kroeze, hoe uit de eerste vorm van de menselijke samenleving,
| |
| |
uit de primitieve natuurhuishouding, toen de grond en alles wat er op groeide nog behoorde aan de stam of de familie, het grootgrondbezit zich had ontwikkeld. Heel vroeger hadden de vrije boeren voor hun gezin gejaagd, gevist, geploegd, woningen gebouwd, zelf hun gereedschap vervaardigd en hun wapens gesmeed. Maar in de Middeleeuwen waren zij reeds grootdeels onderworpenen, rechtloze lijfeigenen of horigen, die de grond moesten bewerken voor de vorst, de ridder of het klooster. Wie onder de boeren nog vrij heette, was verplicht tot allerlei diensten en afdrachten aan geestelijke of wereldlijke meesters. De boer werd geknecht, gekneveld en uitgebuit door de land-vorst of de grondbezitter. Voor hen was niets van de boer veilig, noch z'n schamel bezit noch z'n leven noch z'n vrouw en dochters. In de vele oorlogen van ridders, vorsten en bisschoppen werd het platteland in eindeloze herhaling geplunderd, verwoest en in vlammen gezet. Van de oogsten die desondanks nog slaagden, ging het eerste en beste naar de kloosters en kastelen. Bij het overlijden van de boer erfde de grondbezitter het beste stuk vee. De boer was aangewezen op het gebruik van de molen, de oven en de brouwketel van het klooster of de burcht, hoe ver verwijderd dan ook. Hij moest de dijken aanleggen en herstellen, de wegen banen en onderhouden, het kasteel met z'n leven verdedigen en werd op de feesten van de adel als een hansworst gebruikt en bespot. Door de opkomst van de steden en, weer later, door de vernietiging van de privileges en heerlijke rechten in de Franse revolutie, alsmede door de vorderingen van de wetenschap en de ontwikkeling van de techniek, was de toestand sterk gewijzigd. De boeren waren geen rechteloze horigen en hansworsten meer. Ze hadden nu vaak zelf volk in hun dienst, loners, die de grond voor hen bewerkten. Maar hun optreden tegen hun arbeiders bewees nog al te dikwijls, dat de boeren hun eigen geschiedenis niet kenden of de allures van ridders en kloosterheren hadden overgenomen om - eeuwen abuis - hun loners te beschouwen als lijfeigenen en hen als zodanig te behandelen.
Door het boeiend verhalen en de geestigheden van Kroeze
| |
| |
begonnen de landarbeiders gedurfder blijk van toenadering te geven. Ze zochten zelfs in hun vrije tijd heimelijk contact, lieten zich inlichten over de prille organisatie van de Friese arbeiders in het zuivelbedrijf. Uiteenzettingen werden gevraagd en gegeven van de agrarische paragraaf in het rode strijdprogramma, dat ondermeer de grond in handen van staat of gemeente wilde brengen en verbetering van het landbouwonderwijs eiste. Na weeral en weeral vragen en antwoorden gingen de mannen met kranten of brochure in de voering van hun pet naar huis, om zich, met de knip op de deur, te verdiepen in de gevaarlijke ondermijningslectuur, die eerst vaag en dan klaarder antwoord gaf op de noden, de vele grieven en het nimmer geuit bevroeden van de losse en vaste loners, wier belangstelling was gewekt en wier geestdrift, moed en bewustwording de rest zou doen, ten einde ook de landarbeiders wakker te schudden, te wijzen op het waarom en daarom van hun zwoegerslot en kruipgedaante, wist Kroeze, die geen moment voorbij liet gaan om z'n makkers te bevrijden uit de slavernij der jongste eeuw. Tuinman en boerenknecht, melksters en zuivelbereiders zouden straks de boodschap doorgeven, een plaats aan 's levens dis eisen en veroveren voor zich en de hunnen.
Bij de gesprekken op het veld of in de schuur hielden velen zich nog afzijdig. Weer anderen toonden hun vijandschap, kwamen ook nu weer over heg en sloot wippen om grinnikend neer te vallen in de graskant, sprietjeskauwend te schouwen naar de stadse nieuwlichter, die schaftend het woord voerde, de bijbel citeerde als een valse hagepreker. De geërgerden verkorten de afstand, schreeuwden bespottingen, namen deel aan het vergaderen en begonnen te wijzen op de klagelijke resultaten van de spoorwegstaking, de vergeefse actie van de wevers in Enschede, de tabaksbewerkers en de veenarbeiders. De hatelijksten onder de tegenstanders riepen: ‘Toontje Solidair!’ bejubelden diens overlijden en zongen treiterig:
| |
| |
Kroeze vergat z'n boterhammen, stapte uit de kring om plaats te nemen onder de zangers, die geen redelijke verklaring konden geven van het waarom van hun armzalig wroeten en vergaan. Ze beantwoordden de argumenten van de rooie heiden met een meewarig hoofdschudden, ver scholen zich achter teksten en citaten uit het Oude Testament, vergramden bij het wederkerig hanteren van de Schrift door Kroeze, die verbluffend goed op de hoogte bleek met de uitspraken van profeten en kerkvaders, Abraham Kuyper en andere geliefde voorgangers. Hij werkte met brokken uit de Bergrede, verzocht om weerwoord aan de bijbelvasten, die hun gebrek aan geestelijke onrust demonstreerden door een domme grijns. Ze geeuwden verveeld bij het betogen van de weggetrapte ladingmeester, wipten terug over heg en sloten om achter muren of struweel met lege hoon en stramme gebaren te protesteren tegen zoveel zondigen in koel beraad....
Freek maakte zich geen illusies, hij wist, zo goed als z'n vijanden, dat het gevaar niet wachtte en om tegenmaatregelen vroeg jegens de missionaris van de nieuwe leer, die de zielen belaagde, het land in vuur en vlam poogde te zetten en, op aanstichten van de euvele, nog prat ging op z'n verdachte herkomst! Hij had z'n langste tijd gehad tussen de knollen en voerbieten, zou binnenkort ontslagen worden om z'n gevaarlijke theorieën, die, na de drukte van het seizoen, onduldbaar zouden worden geacht.
Maar er was nog werk aan de winkel: Hilda Lovendaal, die weeral uitstel had gekregen, ging nu eindelijk verhuizen en had hulp nodig bij het inpakken van haar boedeltje en het versjacheren van haar pluimvee, dat op een Amsterdamse bovenwoning geen toekomst meer had.
Kroeze, die een paar uren vrijaf had gevraagd, stapte met een bezopen ruk aan z'n pet over de kwakel om naar Hoek van Holland te fietsen.
Tja, hij moest naar een ander joppie uitkijken, zien dat hij, hoe dan ook, weer aan de slag kwam om Jannie en hun dochtertje Koba te vrijwaren voor blauwlijden. Van de financiële steun, zo spontaan toegezegd op de vergaderingen in het Paleis voor Volksvlijt, was weinig
| |
| |
terechtgekomen. Wel was er in Amsterdam een winkel in allerlei artikelen geopend, ten einde de slachtoffers van de spoorwegstaking in de nieuwe nering onder te brengen of op een andere wijze behulpzaam te zijn. Maar noch het ploeteren van Reens, die het werven van klanten en het inzamelen van de steunpenningen op zich had genomen, noch de sommen door Frederik van Eeden beschikbaar gesteld, en het bijspringen van de Diamantbewerkersbond, waren afdoende gebleken om de ergste nood te lenigen. Alleen de Centrale Arbeiders Verzekering - eveneens opgericht om de ontslagenen bij te staan door indienststelling of anderszins - bleek onder de leiding van Nehemia de Lieme een succes te zijn en beloofde veel voor de toekomst door het karakter van haar winstverdeling, de aard van haar belegging en de wijze waarop zij, bij een toenemende ontplooiing, allerlei sociale acties en instituten zou kunnen steunen. Dat kon wel wat worden in de loop van de tijd....
‘Ten minste....’, sprak Kroeze, die om de tegenwind op het stuur van z'n fiets ging liggen, zoveel mogelijk de luwte van de elzen zocht en z'n bespiegelingen hervatte
Met de Centrale kon het wat worden, als het ten minste niet mis ging met Europa en heel de wereld. Want de Russisch-Japanse oorlog stond in het Verre Oosten op uitbreken en het viel nog te bezien wat er ging volgen. Aan de innerlijke rotheid van het Tsarenrijk viel niet te twijfelen en aan de gevaarlijke roerigheid van de Duitse keizer al evenmin. Als de Russen de oorlog wonnen, wat trouwens de vraag nog was, zou dat tot conflicten leiden met de andere grote mogendheden, die zich in China reeds hadden gevestigd. De bewapening werd in bijkans alle landen weer stevig opgevoerd en de pers kwam ruimte te kort om alle botsingen en diplomaten-manoeuvres te melden.
‘Frisse boel!’
Maar intussen gaven Russen en Jappen elkander op het Internationaal Socialistisch Congres de hand. Met dit blijk van broederschap was het dus gezonder gesteld dan met het solidariteitsbesef van de arbeiders onderling in Holland, waar zo ongeveer niemand meer wat afschoof voor
| |
| |
de ontslagen makkers van negentien-drie. Het was maar heel, heel dunnetjes met de steunactie.... En de kwaal van Jannie vroeg extra-voeding, hulp en toezicht....
‘Als het maar baten kon....’
De kameraadschap van voor negentien-drie was omgeslagen in een lamentabele vrees voor broodroof en strafrechter. Vele vroegere maats hadden zelfs de moed niet meer hun strijdgenoten uit het voorheen aan te spreken of in het voorbijgaan te groeten. Ze draaiden op straat het hoofd om of kozen een andere weg om de mogelijke consequenties van de ontmoeting met een gesignaleerde te vermijden. Jan Lovendaal had het goed bekeken met z'n rasse aftocht naar de niggers in de rimboe. Het scheen een onmogelijkheid de zo deerlijk gehavende vakbeweging weer op poten te zetten. De organisaties onder het spoorwegpersoneel waren volkomen verpletterd: van de zestien duizend leden waren er, goed geteld, nog acht over!! En van de vijftien duizend vakbladen, die Jan Oudegeest met taaie volharding bleef adresseren en posten, kwamen er prompt vijftien duizend geweigerd retour!
‘Jaja....’, verzuchtte Kroeze, kreeg het windje wat meer opzij en rekte z'n forse corpus. De erbarmelijke flauwhartigheid en het liegend geleuter over verraad, levend gehouden door allen die zich onder de vanen van het anarchistische N.A.S. schaarden, fnuikten elk herstel van de vroegere kameraadschap en saamhorigheid onder de arbeiders, terwijl de kans op hulp aan de gedupeerden er door werd vernietigd. Die moesten zichzelf redden, van het ene baantje in het andere duikelen en de blinde weken maar doorbrengen met het dresseren van d'r lintworm....
‘Hahahaha!’
Neen, hij, Freekie, moest niet zo weelderig lachen, een beetje zuiniger zijn op z'n adem, want er zou dadelijk gebuffeld moeten worden bij het ontruimen van de blikken doos, het woonkasteeltje van moeder Hilda, die zat te popelen naar de krachtpatserijen van haar oude buurman. Misschien eerst een kippie de nek omdraaien en de staartveren planten in de kuif van Ferdinand. Dat ventje
| |
| |
zou z'n vader bar missen, maar daar kon Abraham Kuyper geen rekening mee houden. Een staatsman had het toch al zo moeilijk....
‘Niet lachen, Freek! Adem sparen, jongen!’
Wat deed zo'n kereltje ook met een vader die zich inliet met woelwaterij! En z'n eigen wijf en dochtertje zaten ook met zo'n slecht merk opgescheept, Koba, en Jannie, die omviel van zwakte en narigheid, maar van de mensen en de wereld geen kwaad wilde horen. Enfin, ze was in één opzicht toch haar tijd vooruit: ze beschouwde zich, zo ziek als ze was, toch niet als de onderdanige dienares van de man. Ze had wel is waar weinig vernomen en nooit iets gelezen van Mina Drucker en de vrouwen-emancipatie, maar ze ignoreerde, evenals Hilda Lovendaal, de macht van de traditie en stond, wonderlijk genoeg, ver boven de zielige, alles verdragende huissloofjes, het massaverschijnsel van haar tijd. Jannie, die zo weinig belangstelling toonde voor kunst, kennis en politieke vraagstukken, had zich niettemin vrijgemaakt van de vernederende overheersing der traditie en hij, haar Freekie, waande zich geen sultan, erkende grif de rechten van de vrouw. Hij had alleen graag gezien, dat Jannie, net als Hilda, meeleefde met de grote maatschappelijke problemen en het kleine gemieter dat er aan vastzat. Nog een goeie week misschien en het was weer kuieren op de keien en eten van de lat, als er geen boffertje kwam. De huur voor de oude directiekeet in de duinpan was nog wel op te brengen, maar de medicijnen, melk en eieren....
‘Nog maar niet over tobbe, Freekie!’ sprak deze zichzelf moed in, trapte steviger door en alle narigheid van zich af, smeet in de Blikkenbuurt z'n fiets tegen het tuinhekje en stapte met z'n lange benen over de onderdeur achter de woning van Hilda om zich verrassend te presenteren: ‘Smeekschrift der edelen, mevrouw! Ik kom met verschuldigde eerbied m'n verhuistalent en spierkracht aanbieden tot ik er bij neersmak!’
‘Wie bent u?!’ ging Hilda lachend in op de grapjasserij, keek bestraffend neer op de indringer en vroeg met meer klem: ‘Wie bent u, mijnheer?’
| |
| |
‘Laat dat mijnheer er maar af!’ adviseerde Kroeze, staal in z'n rol: ‘Nooit gehoord van Frederik, Willem Kroeze? Heeft zich niet minder meesterlijk in de nesten gewurmd dan uw gedroste echtgenoot. Ja, mevrouw, hij en ik hebben het zwaar van eieren gemaakt, moeten nu met een bezoedelde reputatie en een benauwd hart de polder intrekken of op de leeuwenjacht gaan, ergens aan het hof van Dinnezoeloe! Scheiden doet lijden.... Ik weet er alles van, mevrouw! Maar de mens wordt geboren om uit te vliegen, althans wij mannen.
Smonselende liep Kroeze de kamer door, overzag de arbeid die wachtte en begon te spreken over z'n toekomstzo weids als de droom van een kameeldrijver. Hij liet zich wijzen waar en hoe de bulletjes moesten worden ingepakt, sleepte kisten en manden bij, zoog z'n koffie naar binnen. Hij prees de tederheid des gemoeds bij voormalige conducteursvrouwen en dacht er over zelf ook te verkassen, maar dan naar een ander werelddeel, waar het bestaan van de door de hemel geschonken leider Abraham de schutterij niet in het geweer riep en de gevangenissen niet ging overbevolken met een toevoer van geknechte huisvaders.
In een ver, vreemd land, waar geen moreel terrorisme heerste en de religie nog niet was vervangen door petroleum, wilde Kroeze een nederzetting stichten van mensen die niet hoefden te staken, omdat ze niet werden bedrogen, niet geprest werden om de citroenen die zij inbrachten, uit te wisselen tegen knollen. Voor de komende winter stond het bouwen van een ark op het programma om over te steken naar een beter oord, want in het vaderland, beroemd om z'n vrijheidszin, kreeg je zes jaar tuchthuis als je even bleef staan om je neus te snuiten. En daar hadden de kloeke voorvaderen nou zo voor gestreden, gebeden, geleden en zeeschuimend de Zilvervloot om thuisbezorgd! Om de rechten en vrijheden des Volks was Jan van Schaffelaar pardoes van de toren gevallen en had Jacoba van Beieren zich van Gouda en een half dozijn bedgenoten meester gemaakt! Met een: ‘Leve de Democratie!’ was Bontekoe van Hoorn de lucht in gevlogen
| |
| |
en neergekomen op het plaatijzeren hoedje van Alva, wat nog te zien was aan de deuken.
Met een dreunende lach begon Freek aan het inpakken en versjouwen, kwam na een poosje in de keuken met Ferdinand aan z'n hand en stelde voor: ‘Robert en Bertrand!’ De knaap werd uitbundig geprezen om z'n gezellige stijl van in de weg lopen en z'n geniale kijk op een verhuizen met hindernissen. Hij werd er door oom Freek op attent gemaakt, dat de kamer hoe langer hoe groter begon te worden en als nooit tevoren gelegenheid bood om er in te ritten. Hij mocht overal aankomen, op- en inklimmen en kon, als z'n moeder bezwaren maakte, bij oom Freek in hoger beroep gaan!
Kisten, manden, dozen en inmaakpotten werden volgestouwd, naar de schuur gesleept of bij het raam gereedgezet door Kroeze, die bij elke aanwijzing onderdanig aan z'n pet tikte, platen van de muren trok, boeken op stapeltjes sorteerde en een por van z'n opdrachtgeefster kreeg, omdat hij midden op de vloer ging zitten lezen of door z'n lachen het jonge wicht, dat amper een week oud was, wakker maakte.
De berispte keek zuinig, beloofde beterschap, polste Ferdiand, die het wel heerlijk vond dat Pietertje eindelijk door de schoorsteen bezorgd was, maar toch ook z'n bezwaren had. Het nieuwe broertje had geen haar en de beste plek op moeders schoot. Het mocht wél helemaal tegen haar aanleunen om mee te luisteren naar de verhaaltjes, in moeder te bijten en dan in slaap te vallen! En je mocht 'm geeneens aanraken en mee over de heg hangen om 'm aan de nieuwe buren te laten zien.
‘Tja.... dubde Kroeze ontroerd. ‘Je broertje is een tegenvaller, maar de verhuizing wordt een festijn, waar of niet?!’ Hij nam het kind op de schouder, vergat z'n belofte om zo stil mogelijk te zijn en zong hossend, uit volle borst:
‘Reeds lang had ik m'n vrouw beloofd
Zo'n belofte die maakt schuld
| |
| |
En dient eindelijk vervuld!’
Vreugdevolle dag dan voor me aan
Om met heel het stel naar....
‘St! St!’ waarschuwde Hilda, wees naar de zoldering, maar kon haar lachen niet houden en liep naar de achtertuin om bezem en dweil te halen.
‘Koest zijn, Freek!’ sprak Kroeze zichzelf toe in de spiegel die hij afnam en buiten bereik van Ferdinand stelde: ‘Koest zijn! De kinderen slapen!’ Hij verzette de trapleer, trok haken en spijker uit de wand en brak weer los:
Beste chef, meheertje lief,
Leen me een ouwe locomotief!
Die stookt thuis ook als de hel.
'k Sta met al m'n kinderen hier,
Zelfs het kleinste mormeldier:
Jantje, Keetje, Pietje, Nel,
Net zo'n landverhuizersstel,
Maar nou 'k een reisie wil gaan maken
‘Koest Freek!’
Jawel, alles in het ordentelijke, maar spreken als spreken geboden was. Weinig spreken en toch veel zeggen, dat was nou juist de kunst. En die kunst verstond Hilda! Zij had zich gedurende haar zwangerschap en bij de geboorte van Pietertje door niks en niemand van de wijs laten brengen. Ze had het gedreig van de deurwaarder en het geleuter van de kletskousen met een koude schouder afgedaan en menig kerel nog een hart onder de riem gestoken. Ook hem, Freek, had ze bijgebracht dat de April-débâcle een noodzakelijkheid was en binnen afzienbare tijd als een zegen voor de arbeidersklasse zou worden beschouwd en gewaardeerd. Ook bij Hilda droop het vet niet van de trap, zolang Jan het voorschot op z'n uit- | |
| |
rusting niet had terugverdiend, maar zij raakte er niet door uit de rails, negeerde haar eigen zorgen en gaf op het lamenteren der kleinmoedigen ten antwoord, dat grote gebeurtenissen sterke schouders vroegen....
‘Ozo! Flink antwoord geven op alle gezeur en de roestige litanie van reactionnaire boetgezanten!’
Pietertje ontwaakte, lag huilerig te kirren.
‘De muziekdoos!’ mekkerde Kroeze, sloeg zich berouwvol op de borst en keek kwasi geschrokken naar de moeder van de welgeschapen zevenponder Pieter Jelles, zo genoemd als een blijk van hoogachting en vertrouwen in de veelgesmade Troelstra.
‘Pieter Jelles....’, verwerkte Kroeze, verschoof z'n draadje tabak en knikte bevestigend. Pieter Jelles.... Dat was een uitdaging aan de wurgers, in Gods naam, van recht, welvaart en gezinsgeluk. De naam voor Jans tweede kleuter was waarlijk niet slecht gekozen! Hilda had het goed bekeken! De loop van de geschiedenis was wel degelijk vooruit te onderkennen. Reeds vele malen had men haar wegen voorspeld. Als de toekomst niet voor een deel uit de verte te zien was, dan zou men ze ook niet kunnen begrijpen als ze verwezenlijkt werd of wat geschiedde verleden tijd was geworden.
‘Troelstra.... Pieter Jelles....’ De naam van de felgehoonde, als verrader gebrandmerkte, zou straks een erenaam zijn....
‘Goed bekeken!’ vond Kroeze, die weer werd aanklampt door de stoeise Ferdinand.
|
|