| |
| |
| |
Hoofdstuk II
De kippen van de Lovendaals scharrelden verwaaid rond op het erf achter de woning in de Blikken-buurt, verslonden wormen en torren, brachten het neem-en-eet in practijk zonder zich te verdiepen in de ethische kant van het menu of het soortelijk gewicht van hun slachtoffers. Ze leverden een ei en wat spektakel, slenterden verder op goed geluk door de buurt en het leven. De zwarte hennen waren niet rouwig, de witte waren niet preuts en de roestbruine alleen door hun miskleur wat nauwer verwant aan de mesthoop dan de parelgrijze, die opvliegerig kakelden bij het weg en weer lopen van de vrouw, bezig met het afnemen van het bonte goed. Ze stortte de knijpers uit haar schort in een lege emmer, droeg de driepoot van de wastobbe naar de schuur, terwijl ze met een half oor luisterde naar het hinderlijk geleuter van de nieuwe buurvrouw, die uit het slaapkamerraam hing om een deken uit te kloppen en een kwarteeuw kerkerstraf aan te kondigen voor de op hol geslagen doordrijvers, die hun brood hadden versmeten en hun gezin er aan hadden gewaagd. Haar man was niet geraakt geworden door de staakmaarraakkolder, gelukkig wijzer geweest. Die hoefde nou niet op schobberdebonk te lopen bij een boer en een tuinder om een slag werk of naar de Congo om in de gloeiende hitte z'n maandgeld te verdienen en misschien de koorts te krijgen. De stakers hadden gemeend met praten en neersmijten de wereld te kunnen veranderen in een Luilekkerland. Wat waren ze er mee opgeschoten? Kroeze had z'n woning moeten ontruimen, vuil en wel achtergelaten voor haar en haar man, die op z'n vrije dag nog moest helpen om de rommel van een ander te redderen. Die Kroeze zat nou ergens in een keet op het oude dorp, langs de Waterweg en kwam elke avond op de fiets naar huis met de blaren in z'n handen. Tegen de winter zou hij bij de boeren wel weer afgedankt worden en dan mocht z'n ziekelijke vrouw zien hoe ze het plooien moest. Aan de spoorwegen was het wel geen goudwinning, maar het was
| |
| |
toch in elk geval beter dan achter de schoffel of ergens onder de Hottentotten. Je kon geen medelijden hebben met de kerels die moedwillig hun betrekking naar de bliksem hadden gejaagd en nog net deden of ze er eer mee inlegden! De vrouwen en de kinderen, ja daar kon je ziels mee te doen krijgen. Ook voor juffrouw Lovendaal zag het er belabberd uit: Ferdinand nog maar een hummeltje van zes, de tweede op komst en de vader ver van honk, in de wildernis! De narigheid kwam nooit alleen. Als de bal eenmaal aan het rollen ging, kwam er geen eind meer aan de misère! Juist nou Lovendaal z'n congé had gekregen aan de spoorwegen en z'n vrouw van de kopzorg geen raad meer wist, stond, na al die tijd, opeens de ooievaar weer op de stoep! Het was een ramp, want, nou ja, buur-vrouw Lovendaal had wel diep in de boeken geneusd en meer educatie genoten dan de meeste arbeidersvrouwen, maar je kon als moeder van twee kinderen niet leven van mooie verzen en een beetje vioolspelen. En op medelijden met de stakersvrouwen viel niet te rekenen. De menslievendheid was nou niet helemaal gek!
Hilda bevestigde knikkend, keerde het stakkerig gezeur de rug toe en ging haar kippen voeren. Ze wilde de sociale tastsprieten van buurvrouw Wortel niet bezeren, greep de teil met gerst uit het kozijn en liet de koele korrels door haar vingers stroelen. Het gaf een gevoel van weelde, van toch nog rijk zijn bij alles wat griefde en bekommering wekte. Het ruigelen van de gerst riep herinneringen op, blij en leutig, uit de meisjesjaren. De duiven en de hoenders op de mooie binnenplaats in Amsterdam....
Uit het slaapkamerraam van juffrouw Wortel kwam weer storend: ‘Je moet er maar niet al te veel over tobben! Die kerels waren d'r hersens kwijt! Ze otterden net zo lang tot ze d'r huishouden uit mekaar hadden gestaakt. Dat meedoen met opstokers, daar komen moord en doodslag van. Zonder werk op de keien, dat noemen ze d'r idealen! Lotsverbetering en.... vort de laan uit! En dan nog net doen of er geen vuiltje aan de lucht is! Zelf je verstand gebruiken en je verder nergens wat van aantrekken in uw toestand! Wees wijzer mens.’
| |
| |
Deze beloofde wijs te zullen zijn, ontliep het gesakker en voorzag haar beesten, scheutiger dan gewoonlijk, van eten. Ze trad bezwerend op tegen de ganzen, die gakkelend stormliepen langs het gaas van de kooi. Ook die kregen een te ruim rantsoen, terwijl de vrouw de aftocht dekte met de laatste graantjes en, met een trek van meewaren om de fijne mond, keek naar een manke woerd, die kwakend voorthompelde in de walkant van het slootje, dat zich volzoog met het zakwater uit de duinen. Ze verschikte de rietmatten op de ren, ten einde meer zon in te laten, raapte de eieren uit het nachthok, waar het plaatijzeren haantje op de nok was vastgeroest in een bepaalde richting.
‘Evenals juffrouw Wortel!’
Lachend droeg Hilda de eieren en het wasgoed naar de keuken, waar de zieligheden van de buurvrouw niet in doordrongen en de rest van de morgen werd besteed aan huiselijke bezigheden.
In de middag sloot Hilda de achterdeur met een sekuur navoelen, knoopte haar mantel dicht en nam voor het huis strelend afscheid van de geit, die een kettinglengte meeliep op het sintelpaadje, dat naar de straatweg voerde. Het was misschien niet verstandig zo ver van honk te dolen om Ferdinand bij het uitgaan van de school op te vangen, overdacht de moeder, dieper wegduikend in haar wollen halsdoek. Er stond toch nog veel wind en het ging niet meer zo florissant met de voeten en het ademhalen. Dat was hetzelfde euvel als de vorige maal, toen ze van Ferdinand liep. Ze was toen maanden van tevoren in de mat geweest....
Ach, er waren nu wel andere zorgen! Op het ontslag van haar man was een bevel tot ontruiming van de woning gevolgd. De spoorwegmaatschappij eiste het huis op voor de vervanger van conducteur Lovendaal, wiens ontslag prompt was gevolgd op z'n actief deelnemen aan het verzet van z'n kameraden. Hij had alles op haren en snaren gezet om aan het wankel begin van de staking een steviger basis te geven, louter belangstelling getoond voor het beteugelen van de warboel en de vergadering in Plancius en
| |
| |
het Paleis voor Volksvlijt in de hoofdstad, zich door geen hindernissen of strafbepalingen laten weerhouden. Hij noch z'n vriend Freek, wiens vlot en luchtig doen nog te begrijpen en te billijken was, althans voor z'n vrouw makkelijker te dragen viel dan het ernstige en zorgelijke van Jan, die al bij het dreigen van de tweede staking had gesproken over wegtrekken of weer naar zee gaan. In z'n ogen was hunkering geweest, telkens wanneer hij had gesproken over schip en water: een hongeren naar ruimte, breedte en uitzicht....
‘Uitzicht!’
Het was ontstellend wat het spoorwegpersoneel te verduren had gekregen en het leed dat nog te wachten stond voor de ontslagenen en hun gezinnen, overdacht Hilda, de pas vertragend. De tweede staking had niets gebracht dan de ineenstorting van alle zekerheden, kameraadschap en idealen. Het gehele gebouw van vertrouwen, streven, hopen, solidariteit en strijdvaardigheid - alles waar de besten uit het volk in de loop der jaren hun bestaan, gezondheid, vrijheid en leven voor hadden geofferd! - was in puin gevallen onder de bezetenheid der wraakbezielden, met Abraham Kuyper aan de spits en de dragonders in de achterhoede. Ook op Jan waren rancunemaatregelen toegepast, omdat hij, die geen jeugd had gekend, rusteloos streefde en zou blijven streven naar lotsverbetering voor zich en z'n makkers. Dat was de misdaad die gestraft diende te worden met brood- en dakroof. Haar man, die immer had klaargestaan om mee te torsen aan de last des levens van zo menig vriend of collega, had nu een leed te dragen gekregen dat niet verzacht kon worden in de komende maanden, jaren misschien. Overal waarden haat en wraakzucht met een felheid die verbijsterde. Tegen Frank van der Goes was negen maanden geëist, omdat die aan de soldaten had gezegd: Als jullie schieten moeten, schiet dan in de goede richting! Ook Hugenholtz was een jaar gevangenis toegedacht en voor Wessels, de voorman van de Amsterdamse bootwerkers, werd de cel in gereedheid gebracht. Zelfs tegen de arbeiders die de wurgplaat van Albert Hahn voor hun raam hadden gehangen, was
| |
| |
een aanklacht ingediend. Het regende processen en straffen wegens het molesteren van onderkruipers, het verspreiden van manifesten of het ageren op een andere wijze.
Bij het haventje bleef Hilda staan in het ravotten van de wind, groette, terugzwaaiend, een dorpsgenoot, die bezig was met het teren en optuigen van z'n bottertje. Ze liep naar de steiger van de reddingboot, ten einde meer kijk te hebben op het binnenvaren van een viermaster in de mond van de Nieuwe Waterweg. Hoog in het want waren stipkleine matrozen doende met het bergen van de zeilen, die, tegen een achtergrond van donkere wolken, blinkend, afstaken en deden denken aan ontzaglijke meeuwen, voortijlend om de behouden vaart van het schip te melden....
‘Behouden vaart!’
Zou de arbeidersbeweging toch, ondanks lastercampagne, broodroof, dwangwetten en kerkerstraf, eenmaal, na een lange reis in nacht en nevel, in storm en ontij, zo - als het schip dat daar binnenvoer - de haven bereiken met de vlag in top en een bemanning zonder hoogtevrees? Zouden de arbeiders op den duur leren varen op sekuur bestek en koers weten te houden, vaste koers, om na jaren van dreigende ondergang het doel te bereiken met gejubel in alle masten en Bezinning op de brug?! Zou dat nog mogelijk zijn na de droeve ervaringen van de laatste weken en maanden? De tijd was moeilijk, beangstigend moeilijk voor de tallozen die hun bestaan hadden verloren of op vernederende voorwaarden het werk weer hadden moeten hervatten. Er was leed, vervolging, haat, verdachtmaking en onverschilligheid na de nederlaag. Het leek alles zo uitzichtloos voor de duizenden, die met zo veel hoop en vertrouwen de strijd waren ingegaan. Er heersten woede en razernij tegen en onder de ontslagenen, die met hun bestaan ook veelal hun illusies hadden verloren, zichzelf en hun vroegere makkers vervloekten....
Maar het schip dat daar voortgleed, was geen fatamorgana: het was gewrocht door de sterke knuisten der nijveren, die, in alle delen van de wereld, hunkerden naar erkenning, gerechtigheid en wat meer geluk.
| |
| |
‘Wat meer geluk....’
Neen, dat zou niet immer een wensdroom blijven! Het offer was te groot geweest! Niet alle geest was gedoofd: er klopten nog drift en drang in de polsen van sommigen uit de velen die zich verslagen hadden teruggetrokken in een beveiligende neutraliteit, het privilege der machtelozen.
Mompelend staarde juffrouw Lovendaal naar het fraaie vaartuig met de blanke zeilen en zwierende wimpels. Dat schip, die hechte eenheid, het was een symbool, het antwoord op de vele doorwaakte nachten. Het droeg nog de sporen van de lange reis en zware zeeën, maar het want stond onwrikbaar en de vlag hield kleur!
Hilda maakte zich los van het steigerhek, schreed weer voort in de richting van het dorp, waar het kleinbedrijf en het joelen van de nieuwe generatie op het schoolplein bij flarden hoorbaar werd in het ruisen van de zee. Onder die joelende kinderen was Ferdinand, haar Ferdinand, die nog niets besefte van de bekommeringen welke z'n ouders kwelden en thuis kinderlijk verrukt vreugde vond bij het ontkiemen van de erwten in z'n sponzedoos.
En het tweede kind, onder welke omstandigheden zou het geboren worden? Er was weinig kans op een rustig kraambed. De woning moest op korte termijn worden ontruimd. Uitstel was twee keer gegeven, kon niet meer worden verleend en Jan, die had deelgenomen aan de ‘misdadige woelingen’, was een gesignaleerde en ver weg! Voor hem was ondanks zijn technische bekwaamheid weinig kans meer op passende arbeid in eigen land, althans in de eerste jaren. Jan smaakte geen genadebrood. Hij had het voorstel om in de Congo leiding te geven grif aanvaard, het vertrouwen in zijn capaciteiten en de aanbeveling door de vrienden uit zijn jeugdjaren een fortuintje genoemd. Hij had geld noch geduld gehad het langer uit te zingen, hij zomin als z'n vriend Freek Kroeze, die ook niet behoorde tot de bevoorrechten, die zich in hun jeugdjaren hadden kunnen bekwamen voor een ambt aan het laadje of in de zaak van hun pa konden stappen om vroege Mei te maken met de vrijster van hun stand of naar hun hart. Ook Freek had slechts enkele klassen van de lagere school
| |
| |
doorlopen, z'n weten en verachten elders opgedaan. Z'n leergierigheid was hem door z'n ouders als zondig aangerekend en z'n tekort aan onderwijs op 's konings verjaardag aangevuld met een strook kantkoek, een beker jopebier en een papieren vaantje met zilveren sterren. Die sterren hadden nog een poosje aan z'n horizon getinteld en waren zo nu en dan nog opgedoken in de schamele alledaagsheid van z'n ladingmeestersbestaan. Op z'n dertiende jaar had hij geweten wat hij worden wilde: twee jaar later wist hij het niet meer en was als een geschenk aan het vaderland overgedaan aan de Marine, het instituut met de aantrekkelijke leervakken, snert, blauwe gort en capucijners. Met gretige ambitie had Kroeze zich op de studie geworpen, sneller vorderingen gemaakt op de bascule dan op de ranglijst. In achttienhonderd-zoveel was hij naar Indië vertokken, ten einde op Atjeh de orde te helpen herstellen en op Lombok de beschaving te redden. Na het uitdienen van z'n termijn was hij naar Patria teruggekeerd met een knauw in z'n lende en het Lombokkruis in petto. De medaille werd door Jannie op de trouwrdag ingelijst en hing de eerste jaren van het huwelijk aan de wand van de éénkamerwoning op het Lagepoorthofje in de hoofdstad. Het ereteken aan het bonte lint behoorde tot de kleine middelen om het armzalige interieur wat op te kwikken. Het wekte herinneringen aan schitterende wapenfeiten of.... een vaag gevoel van onbehagen. Al naar de stemming van het ogenblik. Want wat zich daar in de Oost had afgespeeld was waarlijk niet om op te pochen! Er waren beschamende episoden geweest. Maar het eremetaal bleef in de lijst en de lijst bleef aan de muur, tot Kroeze onder gehoor was gekomen van Fortuyn en Domela Nieuwenhuis, de rooie dominee, die het koloniale bewind striemend hekelde en zich daarbij meermalen had beroepen op de geschriften van Roorda van Eijsinga en Multatuli. Die geschriften, de vele vergaderingen en een herhaald bezoek aan café Apollo hadden hun uitwerking niet gemist. Het Lombokkruis werd speelgoed voor de buurtkinderen en het aantal aanhangers van de rode dominee met één vermeerderd. Freek had op zijn beurt gevlast op de komende, alles
| |
| |
vernietigende ommekeer en gepoogd de loop der historie te beïnvloeden door het smijten met krasse termen, het aanschaffen van sandalen en het dragen van een lavalière. Hij had sterk gesympathiseerd met de anarchisten van de daad, aan alle staatshoofden de dood gezworen en in het kopen en niet betalen een middel gezien om het kapitalisme te ondergraven. Freek had meegedaan bij het slagleveren tegen politie en politieke tegenstanders en was later lid en instructeur geworden van de revolutionnaire schermclub, opdat de verloste mensheid na de omwenteling niet zonder gewapende macht zou zijn. Het groeiend inzicht, het spoorbaantje en de vriendschappelijke omgang met Jan hadden de rebelse bevliegingen danig getemperd, maar de oubollige Kroeze deed het ernstig argumenteren nog te gaarne af met een daverende tirade of een mop die pakte. De humor van Freek was echter meer dan louter grapjasserij: het was een pantsering tegen het noodlot, het noodlot der ontrechten, in wier strijd hij z'n bestaan had geofferd. Achter z'n vrolijk doen en geestig zijn stak een diepe teleurstelling, het verzet van de getrapte en het leed van de man wiens huwelijksgeluk werd aangevreten door de tering, de volkskwaal, die sluipende rondging in stegen en sloppen, schier huis aan huis. De staking was op niets uitgelopen en het gedroomde geluk met Jannie geëindigd in een martelgang met een zieke, wegterende vrouw, die in haar stille vergaan de opstandigheid van haar man niet begreep en gispte. Er viel met de vermoeide niet te praten over strijd, streven naar recht, kameraadschap, verzet en solidariteit. Zijn geestdrift en hunkeren drong niet tot haar door, ofschoon zij al heel jong als vestenmaakster bij een thuiswerker slavin van mooie kleren was geweest. Zij kende het leed van de bloedarme meisjes en sippe vrouwen op atelier en krotkamer. Zij kon weten, uit hoeveel ellende de protserige confectiepaleizen waren opgetrokken, maar zij kon niet meekomen, begreep niet waarom en waarover haar man zich zo druk maakte, vechten móést tegen de misstanden, die hij zo fel hekelde. Het smerige gewroet tegen de spoormannen was langs haar heen gegaan. Zij meende, dat een mens berusten moest in z'n lot, niet het recht had
| |
| |
door staken en oproerige propaganda de bestaande orde in de war te sturen. Zelfs de beruchte Hoogerhuiszaak, die heel Nederland op stelten had gezet, was haar ontgaan.
Jannie is ziek en heeft haar eigen leed, oordeelde Hilda, die bij het oversteken van de spoorbaan de behoedzaamheid niet in acht nam, peinzend voortliep en weifel knikte bij het groetend petjetikken van een seinhuiswachter, die gedurende de staking op z'n post was gebleven, de orde en het vaderland had helpen redden....
Neen, zij mocht niet hatelijk worden. Zij moest dat gevoel van vijandschap van zich afzetten, jegens buurvrouw en seinhuiswachter, jegens allen die aan het werk waren gebleven of van de mislukte staking profiteerden. Haar man had in de verstreken jaren geagiteerd, gesproken, geschreven, de trom geroerd. Voor hem was het opvolgen van het stakingsparool een vanzelfsprekendheid geweest, hoewel hij aan het mislukken van het verzet niet had getwijfeld. De catastrofe was te voorzien geweest, maar Jan had zich niet teruggetrokken, mannelijk gedaan wat hem te doen stond. Hij had wel z'n betrekking verloren en uitkomst moeten zoeken in de koortsgebieden van Afrika, maar hij behoefde zich niet te schamen voor z'n maats en z'n kinderen! Dat was zijn trots! Wat hij en zo velen met hem hadden gedaan was goed geweest, maar het gaf geen recht anderen te veroordelen, omdat die geen risico hadden durven of kunnen nemen. De bezitters van geld, macht of domheid hadden geen middelen geschuwd om het verzet te breken en de spoormannen weer in het gareel te dwingen onder verergerde slavenvoorwaarden. Er moejst bij het gedrag der wankelmoedigen rekening worden gehouden met de politieke en materiële onmacht van de arbeidersklasse, die door gebrek aan weerstand en inzicht heen en weer werd geslingerd tussen wanhoop en bravour. Dat gebrek aan kracht en koers verlamde de activiteit, doofde het gevoel van eigenwaarde en werkte ontmoedigend. Het was begrijpelijk, dat Jan in de uren van neerslachtigheid naar het strand was gegaan om adem en uitzicht te zoeken bij de zee, bij het wijde water, dat bleef lokken. Waarom koos ook zij, Hilda, de langere weg
| |
| |
langs de rivier met het uitzicht op de zee?! Op haar aandringen had Jan, kort voor z'n huwelijk schuit en schipper vaarwel gezegd, maar de zee had niet losgelaten. Die was blijven ruisen en woelen in z'n dromen en gepeinzen. Zee en verten leenden hun breedheid in dagen van zorgen en benauwenis, schonken nieuwe levensmoed. In het loeien van de storm zong een strijdlied en in het wielen van de branding schuimde een nadrift...., heel wat nobeler dan het gore drijven van allerlei penvoeders, die zich, in hun haat op bestelling, hadden uitgesloofd bij het knevelen en vervloeken van de socialen, wier streven niet anders beoogde dan het bewoonbaar maken van de wereld voor alle mensenkinderen. Stakingen konden verloren gaan, vuilschrijvers mochten honen, tarten en lasteren, profaan of farizees, maar de onweerstaanbare dadendrang van de gesmaden zou door het ontwikkelen van zedelijke en geestelijke krachten het opgegroeid geslacht rijp maken voor een periode van actie, waarin de knechting van negentien-drie zou worden omgezet in een gloriëren van de vrije persoonlijkheid, menswaarde en makkerschap.
In de verte werden seinen gehesen aan de stalen balken van de semafoor.
‘Laag water’, las Hilda, die de stand van de rivier vergeleek met het ebbende getij van de rode vloed.
Het terugkrabbelen van de wankelmoedige was niet onverwacht. Het had vele avonden stof tot discussie en overdenken gegeven, maar erger en niet verwacht was de aanhoudende zwadderstroom in bijkans alle bladen en het verraad-geschreeuw in eigen gelederen. Onder de arbeiders, verdeeld als zij politiek reeds waren, woekerden het wantrouwen en een fanatieke bezetenheid, waardoor vele gematigden onverschillig of kopschuw waren geworden voor de geringste activiteit op sociaal gebied, dat, naar het scheen, zo klagelijk had gefaald. Het uitblijven van de victorie en het toepassen van de barre strafmaatregelen maakten klein, apathisch en gedwee. Dat kon en zou niet altijd zo blijven, maar de slag was te raak geweest en de wonde nog te vers....
Grauwe wolken braken los uit de kim, joegen voort over
| |
| |
zee en polderland, waar de Brielse toren fors uit de neveling trad. Smaller en ijler werden de schaduwhellingen van de duinen omtrent Goeree. Rijzend en dalend scheerden meeuwen in schijnbare onevenwichtigheid over wad en water, om neer te strijken in de luwte achter de strek-dammen in de rivier. Schuimranden vormden zich, stoven uiteen over de schelpen, het wier en de derriekluiten langs de pier, waar stedelingen op paling visten of over de basaltblokken kropen om een botlijn uit te leggen op breder strand. Vooral in de zomer, als makreel en pieterman onder de kust aasden op zeebliek, bracht de hengelsport wat vertier in Hollands uithoek met z'n pantserfort, vuurtoren, ziekenbarak, haventje, loodswezen, kopstation en de plaatijzeren huizen, veelal bewoond door stuifzand, hagedissen, kopzorg, verveling en heimwee. Huizen met geeuwende deuren, schreiende vensters en ondergestoven tuintjes, die niets voortbrachten dan ontmoediging.
Neen, in het bevel de woning van de spoorwegmaatschappij te ontruimen stak niet zo heel veel rouw. Conducteur in een woestijngebied had Kroeze spottend gezegd en zich ook een banneling in de Sahara geweten. Heinrich Funkel had meermalen plagend brieven geadresseerd aan het schuurzandboertje in Gehenna. 's Winters had de ingesneeuwde spoorbuurt veel van een nederzetting in de Poolstreek, maar van een verkassen naar Transvaal was niets gekomen door het gelamenteer van Jans moeder met haar vermurwende gehechtheid aan de oudste zoon, die met z'n schier weke verering, van z'n kranig oudje sprak en alles vermeed wat haar grieven kon. Zij was en bleef de heldin uit z'n kinderjaren, toen zij haar man en de mensen trotseerde en zo veel te dragen had gekregen om haar jongen, de rooie afdoler, die in Domela Nieuwenhuis meer profeet had gezien dan in alle orthodoxe voorgangers samen. Wel was de moeder van Jan na veel heen en weer praten voor het Afrika-plan te vinden geweest, maar de Boeren waren intussen verslagen en de kans op plaatsing bij de spoorwegen in Transvaal was verkeken. Het slecht geleide, technisch achteropgeraakte Britse leger had aanvankelijk danig klop gehad bij Storm- | |
| |
berg, Modderrivier, Magerfontein en Colenso, maar Abraham Kuyper had te vroeg gejuicht om de heerlijke berichten van de stamverwante broeders in Zuid-Afrika, die door hun eerste successen de Nederlanders en hun minister-president duizelig en oorlogzuchtig hadden gemaakt.
En nu was Abraham weer op het oorlogspad. Ditmaal tegen de belaagden en in eigen land! Abraham de Geweldige met z'n kinderlijk-ijdele verkleedpartijen, z'n bluf tegenover buitenlandse journalisten en z'n wrede, dorre en sluwe gezagskant. De grote man met z'n onnozele koppigheid, pronkzucht en een naar binnen gekeerd gemoeds-leven, dat alles toetste aan de vooropgestelde voortreffelijkheid van het eigen ik. De Leeuw van Maassluis, een politieke persoonlijkheid die slechts vertrouwen inboezemde zover z'n hypnotische invloed reikte of zover z'n begunstigden nog konden hopen en verwachten. De van de hemel gegeven leider der kleine luiden, die als een praalzieke Caesar hoven en paleizen afliep, aan geheime diplomatie deed, overal z'n naam op de tong bracht en zich door de sluwheid der Engelsen had laten verschalken om middelaar te worden bij het vernietigen van de Boerenrepubliek..
Dieper trok Hilda de rand van haar hoed naar de windkant over het voorhoofd, ten einde het vlijmen van het stuifzand te weren en het manoeuvreren van de soldaten op het veld achter het fort niet te zien. Zij onderging het verschijnen van de militie nu anders dan enige maanden her. Toen had een enorme spanning het gehele land voor korte tijd in de ban gehouden, maar er was geen scherpslijperij bij te pas gekomen. Zeker, er hadden wat infanteristen verveeld staan schilderen op de grote stations, maar zij hadden met het geweer geen raad geweten, er mee gezeuld als een baker met een lastig wicht. Er was verder geen vuiltje aan de lucht geweest, toen het verkeer een etmaal had stilgelegen, tot schrik en verbluffing van de regering en de verwaten spoorwegdirecties en tot verbazing van de arbeiders zelf! Sarrensmoe hadden die er het bijltje bij neergesmeten, erkenning van hun organisaties afgedwongen en elkander gefeliciteerd met het resultaat van de solidaire actie van allen, kerkelijk en onkerkelijk.
| |
| |
Nu stonden de stukken echter anders op het bord: er viel niets meer af te dwingen, hoogstens nog wat te pingelen in het bankje voor de strafrechter. Met die woorden had Jan de tragische wending getekend, z'n maatregelen getroffen en het zoeken van een broodwinning over zee verklaard en vergoelijkt. Hij had z'n plicht gedaan jegens z'n maats en de vakbeweging. Ze konden hem geen lak opleggen. Hij hoefde z'n ogen niet weg te moffelen onder de klep van z'n pet en voor niemand een straatje om te lopen. Z'n wegtrekkend naar het oerwoud was geen vlucht. Hij had geweigerd z'n nek te krommen, een uitweg gezocht en gevonden. De slachtoffers van Kuyper stonden genoteerd en de broodtrommel liet zich niet vullen door jammer-klachten. De klap was gevallen, maar bleef in al z'n rampzaligheid toch een groots en onvergetelijk evenement. Jan en Freek hadden er aan deelgenomen, als kinderen staan snotteren om de nederlaag en dan hun tranen gedroogd om als kerels weer aan te pakken. De ene in de wildernis van Afrika, de andere onder de blanke slaven op het platteland.
Het denderen van een binnenkomende goederentrein overstemde het rollen van de brekers op het strand en de kribben in de Waterweg.
Hilda verhaastte de pas of zij een hatelijke waarheid ontlopen wilde. Terwijl in Amsterdam vergadering op vergadering was gehouden om de strijd tegen dwang en onrecht voort te zetten, waren de treinen nagenoeg zonder vertraging aangekomen en weer vertrokken. Als een eenzame had Jan op het station gestaan bij de sissende locomotieven en het weg- en weer rangeren van het D-trein-materieel, dat jaren z'n aandacht had gevergd en z'n ziel bezat. Woordloos had hij het in elkander zetten van de boottreinen aangezien, z'n vuisten gebald in de zakken van z'n conducteursjas en bij z'n thuiskomst haar, Hilda, gezoend met een alleszeggende verinniging. Het reizen van de kust naar de grens was een aanvaardbare vergoeding geweest voor het gemis aan de ruimte der oceanen. De omgang met de passagiers en het spreken in vreemde talen hadden geest en lach lenig gehouden, kleur gegeven
| |
| |
aan het conducteursbestaantje, dat een magere boterham bood, zo rijk was aan grieven en zo arm aan vrije Zondagen. Het actief deelnemen aan het scholen en onderrichten in de organisatie hadden het eigen innerlijk verstevigd en bevrediging geschonken; te meer waar zij, Hilda, hulp had kunnen verlenen bij het schrijven en stellen van de artikelen in vakbladen en tijdschriften.
Ja, zij stond naast haar man in de grote strijd tussen kapitaal en arbeid, tussen gouddorst en recht, tussen despotisme en vrijheid. Dat was haar trots! De fortuin was haar gunstig geweest: ze had een blijde jeugd gekend en was opgevoed door een verstandige vader, die het haar mogelijk had gemaakt goede scholen te bezoeken, haar geest te verrijken en bijwijlen te zwelgen in de schoonheid van de kunst en de natuur. Ze had bovendien haar hart mogen schenken aan de man van haar keuze, een man die, naast z'n kleine kanten, zo veel in zich droeg van het grootse, waar beiden van droomden en naar streefden.....
Zo was het goed! Pet en uniform waren ingeleverd. Het prettige en het kwade in dienst van de spoorwegen zou in herinnering blijven als een afgesloten post in beider levensboek, maar wat zich in Amsterdam had afgespeeld aan woede, haat, krenking en ontsteltenis, dat zou voor de geest blijven, de jaren door. Dat brullen van verraad en dreigen met doodslag, die ziedende opwinding der ontgoochelden en verblinden! Het razend kabaal van de mannen die kort tevoren nog schouder aan schouder hadden gestaan en bij de grote teleurstelling uitbarstten in onderlinge vijandschap, alle bezinning hadden verloren en aan de gnuivende tegenstanders een schouwspel boden van verscheurende dieren. Kerels, dol van drift en verbittering, waren elkander schreiend en vloekend te lijf gegaan, hadden stoelen gegrepen en revolvers getrokken om het vermeende verraad van Jan Oudegeest, Vliegen en Troelstra te wreken. Het was een laaiende hel geweest in die rampzaligste aller vergaderingen. Die dreiging van woeste hartstochten was erger gebleken dan de jaren gevangenisstraf, door Kuyper uitgedacht en geserveerd. Jan van Zutphen had, gewaarschuwd voor de wassende moord- | |
| |
zucht, z'n doodzieke vrouw alleen moeten laten, ten einde met een ploeg van de dappersten onder de geestverwanten, onder wie de oer-sterke Wolf Lelie, de aanslag op het leven van Troelstra en de anderen te beletten. De dag en nacht van zo'n inferno behoorde tot de schandelijkste van de arbeidersbeweging en de meest hopeloze van zo menig spoorman, die niet alleen z'n brood maar daarenboven alle vertrouwen in organisatie en kameraadschap had verloren. In de orkaan van hartstocht en wanhoop, had mevrouw Roland Holst vergeefs gepoogd op haar beurt het waarom van de nederlaag te verklaren. Ook zij was echter overschreeuwd door de verwoeden, die naar geen rede hadden willen luisteren, als de pikeurs van de revolutionnairen voor geen argumenten vatbaar waren geweest. Voor hen kon het verliezen van de staking geen andere oorzaak hebben dan het verraad. Jet Holst had er op gewezen, dat de strijd met veel moed maar weinig kans op succes was ingezet. Zij onderschreef het besluit van het Comité van Verweer en had met alle macht van woord en gebaar gewaarschuwd tegen het waanzinnig drijven van de anarchistische groepen, die het besluit om de arbeid te hervatten ongedaan wilden maken door nogmaals de staking te proclameren, ten spijt van het vreselijke fiasco. Er was dapper gestreden, maar de arbeiders moesten, juist in de bitterste uren, blijk geven van zelfbeheersing, karakter en vastbeslotenheid. Solidair in strijd en tegenspoed!
Daar, in het Paleis voor Volksvlijt, in die hel van wanhoop en driften, hadden sommigen gepeild hoe klagelijk het nog was gesteld met een vakbeweging, wier slagvaardigheid bestond uit grote woorden, goede voornemens en lege kassen. In het tumult van de toorn waren de besten nauwelijks ontkomen aan de moord, omdat zij als mens, leider en kameraad hun plicht hadden gedaan tot het uiterste. Ze hadden zichzelf niet gespaard en de trieste gevolgen van het weerloos zijn niet verheimelijkt. Meer hadden ook zij niet kunnen doen. De grote gebeurtenis was voorbij, de spanning geweken. Maar de Aprilstaking zou een mijlpaal blijven in de geschiedenis der Nederlandse vakbeweging. En in de vakbeweging niet alleen ...
| |
| |
Met geknepen wimpers tastte Hilda de horizon af. Die eindeloze wisseling van licht op grauw herinnerde aan de verhalen van haar man, uit de dagen toen hij als hulp-machinist op een vrachtzoeker de wereldzeeën doorkruiste en na het woeden van de storm aan dek kwam om te schouwen naar het worden van de dag, waarin het schemeren klaarde tot een heerlijk blauw. Zo, in het prilst van de morgen, was voor haar Jan het toneel van de schepping opengegaan in volste schoonheid en had de zin van het leven zich geopenbaard achter de horizon.
Dat had rust geschonken, lust en kracht gegeven de arbeid voort te zetten en het kampen weer aan te vangen tegen hen, die met het prediken van slaafse onderdanigheid en het wijzen op de Schrift niet het kweken van deugd en een heiligen van het recht beoogden, maar het vormen van macht najoegen ter ere van hun standje en ten bate van de brandkast.
Het wijde water had de blik gescherpt en het bloed gestaald. Het geweld van de storm had de zwalker geleerd zelf z'n weg te vinden en op eigen benen te staan.
En dagen van zwalken stonden weer voor de boeg, voorzag Hilda, die zich quasi liet overrompelen door Ferdinand, haar guitige knulletje, dat hollend de dorpsstraat uitkwam met z'n klompen onder de armen. Ze kuste de knaap overdadig, streelde z'n blonde haren, terwijl zij tuurde naar het want van de viermaster op het kerende getij. Roerloos onderging ze een wijle de intense weelde van de herwonnen zekerheid en het heerlijk bezit van haar kind, haar kinderen, want de tweede zou niet lang meer op zich laten wachten. Het zou geboren worden in de donkerste uren van de arbeidersbeweging, maar het zou een belofte aan z'n wieg vinden, mee opgroeien bij de verwezenlijking van een ideaal, waar de vader het bestaan om geofferd had. Dat weten en vertrouwen gaf moed, lust en kracht om weer aan te pakken en mee te bouwen aan een hechter bolwerk in de strijd om vrijheid, welvaart en geluk. Zo gezien was de uitslag van de staking geen ramp en het offer van Jan, van alle makkers en iedere vader, een geschenk aan eigen kroost en alle kinderen....
|
|