| |
| |
| |
Hoofdstuk I
Na de vernielende overval gedurende de Oranjefurie was café Apollo, de kroeg der vrijgeesten in de Sint Annasteeg, gemoderniseerd en op aandringen van de bazin geverfd in een kleur die het midden hield tussen smeerworst en krentenwater. Maar noch de weelderige inrichting noch de bedarende werking van slappe tinten had invloed op de befaamde kastelein Heinrich Funkel, die trouw bleef aan z'n revolutionnair verleden en rebelse allures. Hij bekommerde zich bijna uitsluitend om z'n geestelijke inventaris en het bevorderen van de solidariteit onder de kameraden in Amsterdam en elders. Hij signaleerde het hondsgemene optreden van despoten en uitbuiters in de zeven werelddelen en twijfelde niet aan de grote ontploffing die hij propageerde. Funkel had geen oog voor de mooie stoelen en bijpassende tafeltjes, de spiegels aan de wanden of de zwierige gaskronen en kristallen opschik in het mahoniehouten buffet. Het tabouretje in de tapkast was z'n rossinant, die hij telkens weer besteeg om de Vrijheid - de bruid zijner dromen - te dienen. De mishandelingen door de bende van Malle Marten en de sabelhouw, opgelopen bij het Palingoproer in de Jordaan, hadden wel de schedel van Heinrich misvormd, maar z'n inzicht niet gewijzigd en z'n historie-kennis eerder verrijkt dan gedeukt. Danton, Robespierre en Marat huisden met de talloze revolutiehelden van formaat en feiten van betekenis nog altijd onder het gehavende schedeldak, dat minstens zo veel klanten trok als de goede borrel die Funkel schonk en de opstandige bespiegelingen die hij er bij weggaf.
Ja, hij had jaren geleden moeten vluchten voor de beruchte wetten van de socialistenvreter Bismarck en was slokkiebaas geworden, maar hij wilde de verdoemden der maatschappelijke hel een beter lot bereiden en wees - tot verbazing van z'n begunstigers en tot ergernis van Bertha, z'n vrouw - op het nut en de noodzaak van de drankbestrijding. Het had geen zin te vechten voor een
| |
| |
betere rechtsbedeling om op het einde gebukt te gaan onder de dictatuur van Schiedam! In een bevrijdingsfeest vol dronkelappen zag Heinrich de krankzinnigste kronkel der wereldgeschiedenis. Het privaatbezit was waarlijk niet het enige aambeeld waarop gehamerd diende te worden. Drankmisbruik was een ziekte der gemeenschap, zo funest als de andere, meer gelaakte, uitwassen van het kapitalistisch bestel. Met zatte mensen viel niets te bereiken: die zagen de revolutie als een verhevigd Maandaghouden, als een daverende kroegjool in een soort lijntrekkerswalhalla met damesbediening....
Zeker, oreerde Funkel, er viel ook veel te prijzen in de houding van de solidaire arbeiders. Dat had de eerste spoorwegstaking in Januari bewezen en zou ook nu, bij het wankelen van de tweede, blijken door de algemene staking, uitgeroepen door het Comité van Verweer, dat handelde in opdracht van de gezamenlijke zelfstandige vakverenigingen. Het was gesticht om het bekrachtigen van de aangekondigde wet tegen stakingen te beletten. Maar al was er dan een generale staf om de strijd tegen de reactie aan te binden over de hele linie, toch bleef er nog zat te klagen en te wensen. En lofspraak zou geen waarde hebben als critiek niet geuit mocht worden. Een vaste tred en een warme hartklop waren eerste voorwaarden bij het ontketenen van de opstand der verschoppelingen, die werden geboren en weer vergingen in sloppen en krotten, waar drankzucht en tering welig tierden, het leven geen andere perspectieven bood dan de schrik voor de ooievaar en het neenschudden van de lommerdbaas. Het volk, verdierlijkt en uitgebuit door schijnheilige loononthouders, had van bidden en braafblijven geen verlossing uit de ellende te verwachten. Het nam geen genoegen meer met droog roggebrood, aardappelen in azijn en femelende berustings-tractaatjes. De algemene staking was de aanloop naar de eindelijke omwenteling, die wel langer op zich had laten wachten dan de rekening was, maar nu, ondanks parlementaanbidderij en allerlei vrome dwaasheden, onvermijdelijk naderde. De revolutie diende zich reeds aan door verstandsverbijstering van doctor Abraham Kuyper, de
| |
| |
minister-president, wiens dreigende wurgwet de kat in de gordijnen joeg.
En niet alleen in Nederland begon het te kraken, verkondigde Heinrich aan de komende en gaande man. In heel Europa kreeg men door, dat de volkeren sedert eeuwen werden bedrogen door hun voorgangers op zedelijk, godsdienstig en staatkundig terrein. Alom werd begrepen, wat men had te denken van de bijzondere liefde der souvereinen voor hun onderdanen en van de gehechtheid der volkeren aan het regerende stamhuis. Men had achter de schermen gezien met welke middelen de diplomatie haar lorrige, maar gevaarlijke, goocheltoeren gereedmaakte. De volkeren ontwaakten uit hun lange dommel. Wel waren zij, jammer genoeg, nog niet in staat de zelfgevonden waarheid in de plaats te stellen van de onttroonde frazen, waarmee de eeuwen door werd gespeculeerd. De grote kentering was echter op til! De hogepriesters van altaar en brandkast geloofden zelf niet meer in het domme onverstand van de arbeiders. Ook de wetgevers en de wetenschappelijken onder de sociaal-democraten gingen inzien, dat tabellen, statistieken, wetboeken en de letterkunderij wel tot een overproductie van denkbeelden kon leiden en de onderlinge ruzie gaande hielden, maar geen sociale verbeteringen brachten. De professoren, doctors, advocaten en andere bollebozen behoorden bijna allen tot de deftige luitjes, die als jongelingen een korte tijd - en heel onfatsoenlijk! - Multatulisten waren geweest, maar later gezant, rechter, landvoogd, bankier, Kamerlid of makelaar in koffie en wachter op Zions toren werden! Ze hoorden zich dan liever prijzen om hun rijkdom en zakelijkheid dan om een vrijwillige armoede en een gevoelig hart. En al toonden de proletariërs zich vaak even onbekwaam als de besturende standen, toch zou het volk, eenmaal aan de macht, meer warmte en waardigheid leggen in de wetten die het dan ging voorschrijven.
‘Ach, nee!’ verwierp Funkel, z'n tabouretje berijdend om het geluk van de mindere man te bevorderen. ‘Van die wettenmakerij hangt het wel en wee van het volk niet af! Maar het zou nog dwazer zijn, dat geflodder rustig over te
| |
| |
laten aan het benepen heilsegoïsme van grutters, schelmen en eerzuchtduikelaars, dat allegaartje van officieel gewicht en gering gehalte!’ Hij overzag z'n toehoorders, de vaste plakkers, die zich koesterden in de gloed van 's meesters betoog, en de wankelaars, die houvast zochten aan z'n woorden of de richels van de fraaie toonbank, de trots van Bertha en de stut van haar echtgenoot, die lijflang over de bierpomp ging hangen om verder af te rekenen met de geld-, sabel- en bloedaristocraten. Want de revolutionnaire gedachten behoorden niet alleen aan de geestverwanten in de hoofdstad: ze waren bestemd voor alle kameraden in het land en over de grenzen. Wie wat in zich had diende het te openbaren zonder Jan Boezeroen te vleien, allerminst dat deel van de arbeiders dat nog kortzichtiger was dan minister Kuyper, die meende dat hij door het arresteren van de stakers de staking in arrest kon stellen!
‘Hahahahaha!’
Ja, het was vermakelijk! De werkman knielde niet meer voor dreunende titels. Abraham, die verschoten dominee, was een kwarteeuw abuis, hoewel de arbeider in z'n strijd om recht ook flaters maakte. Dat viel niet te ontkennen en moest ook gezegd wezen. Maar het volk zou, door schade en schande wijs geworden, z'n eigen misslagen boeten en zich dan snel herstellen, want het behoefde zich niet politiek van kant te maken uit respect voor het bezit. De werkman had alles te winnen en niets te verliezen dan z'n ketenen. De directe actie, dat was de oplossing! Kautsky en Rosa Luxemburg begonnen ook in te zien, dat de algemene staking als strijdmiddel gesteld moest worden tegenover het zielig vertrouwen in het parlement, het stokpaardje van de revisionisten. Evolutie en geen revolutie predikten de halfzachten, maar de heren die de omwenteling vreesden, hielden ook de evolutie tegen en veronderstelden in hun stompzinnigheid, dat de armen braaf zouden blijven hongeren tot de rijken waren genezen van hun schraapzucht, verblindheid en huichelarij.
‘Vermijd de schijn des kwaads, wordt geleerd op de kansels en in de Zondagsscholen! Maar dat voorschrift van apostel Paulus kunnen ook de sociaal-democraten in
| |
| |
hun oor knopen!’ hakte Funkel, gezellig op dreef. ‘Die daveren wel over de strijd van morgen tegen gisteren, maar ze wekken het wantrouwen van iedere eerlijke revolutionnair door het verraderlijke geschrijf van Troelstra met z'n Wat Nu? in Het Volk en z'n geleuter in het parlement. Motie zus, motie zo! Brammetje zegt dit en dan zegt Troelstra weer dat! De heren vliegen elkander bij het debat heftig in de haren en gaan een uur later naar de koffiekamer om de ruzie af te drinken. Allemaal komedie!’
Gelach en protest rumoerde.
‘Allemaal komedie!’ herhaalde Heinrich meer uitdrukkelijk.
Niet die vertoning op het Binnenhof, niet dat geharrewar tussen rechts en links of tussen marxisten en reformisten, maar een solidariteit door dik en dun kon op het laatste nippertje het afkondigen van de wurgwet verijdelen. Geen rariteiten als algemeen stemrecht, staats-commissies, weerstandskassen, zangverenigingen of vrouwenclubs en heel die makke rompslomp, waar Jan Lovendaal en diens vrouw - oude kennissen uit Hoek van Holland, die een brief hadden meegegeven aan d'r buurman de oud-Amsterdammer Freek Kroeze - zich om uitsloofden of ze er het eeuwige leven door beërven konden. Dat gedweep van die twee daar, in d'r blikken keet in de duinen, zou wel luwen nu het daadwerkelijk verzet de doorslag ging geven in alle hoeken van het land. Ja, het was vriendelijk van kameraad Kroeze om de groeten over te brengen, maar Jan Lovendaal was met zo'n wetenschappelijke getrouwd, met Hilda, de dochter van wijlen Sardou, die wel onder de vrijgeesten gerekend mocht worden, maar toch meer had gehouden van mooie verzen en polderluchten dan van barricaden en straatgevechten. Sardou was in z'n leven een nobele kerel geweest. Dat kon geen tegenspraak velen. Hij was indertijd zo geleerd als vrijgevig en had menigeen door z'n hulp aan zich verplicht. En toch.... Nee, bij het losbreken van de volkswoede had Sardou liever naar de lier dan naar de bijl gegrepen, het despotisme zangerig gehekeld en zich voor de rest in zeven sluiers gehuld. Hij was te week geweest voor een lijf-aan- | |
| |
lijf gevecht met uitbuiters en tyrannen. En z'n dochter Hilda, met haar zweverige idealen en morele scrupules, had van haar man, van het vroeger zo felle Sparappeltje, een fluwelen parlementer gemaakt.
‘Niks waard!’ richtte Heinrich zieh weer tot Kroeze, die naar Amsterdam was gekomen om de stakersvergaderingen mee te maken en knikkend het schuim van z'n gekregen biertje blies. ‘Niks waard!! De boel er pardoes bij neersmijten, dat heeft in Januari binnen een etmaal de victorie gebracht! Waar of niet? Ozo!!’
En nu bleek dat de opperhoofden van het land- en watertransport hun beloften niet wilden nakomen en de christelijke regering knevelwetten in plaats van verbeteringen in het vooruitzicht stelde, nu lag de boel wéér plat! Geen interpellaties van allerlei geleerde lulla's, maar kort en bondig de vuren doven, de fabrieken stop, de havens leeg en de toeter aan de wand! Geen schimmenspel in de Tweede Kamer, maar de algemene staking in alle bedrijven, ten einde de spoormannen te schragen in hun strijd tegen de vuile streek van Kuyper. De remslof hanteren, daar was het Comité van Verweer immers voor benoemd en toe gemachtigd! Je hoefde het wel niet in alles eens te zijn met Kolthek, Rijnders, Wessels, Van Erkel en die Jan Oudegeest, de sociaal-democraat, maar het waren in elk geval geen bellenblazers. Domela Nieuwenhuis bekeek het nog het beste: dat aai-poesverrek-maar-kreng in het parlement was lariekoek, kost voor de gekken die het slikken wilden. De grote staking was een feit en Abraham de Wurger kreeg z'n treken thuis. Schaper en kokadorus Troelstra konden wel inpakken met hun gekibbel in de kinderkamer. En het gedoe van de generaal met z'n staf, van Henri Polak, Jan van Zutphen, consorten, met d'r spaarvarkensysteem voor de diamantbewerkers, was een klucht en wekte de lachlust.
‘Henri Rockefeller, de millioenenkoning van de Franse Laan!’ spotte Funkel, liet een glimlach opbloeien en frommelde de brief uit Hoek van Holland in de borstzak van z'n mouwvest. Hij zocht met de elbogen steun op het blad van de toonbank, keek geladen naar een politieke analfa- | |
| |
beet, die knus z'n borreltje sipte en neen schudde als het ja moest zijn.
Enfin, als Abraham Kuyper voor Pharao ging spelen, dan was het de taak van de arbeiders om de pyramide op z'n punt te zetten! Het beroep van de minister-president op de bajonetten zou falikant uitkomen, want ook de gemeentewerklieden legden het bijltje er bij neer en de fabrieken en havens lagen plat.
‘Overal! Het hele land door!’
Er was voor de regering geen houden meer aan! De arbeiders lieten zich de pas niet afsnijden door het oproepen van de militie en het plan het Centraal Station te bezetten met grof geschut! De directies van de spoorwegen en het havenbedrijf hadden hun woord gebroken; en nu was de opmars van de bedrogenen niet meer te stuiten, ondanks de bidstonden in de kerken en het ronselen van onderkruipers, hoewel de mogelijkheid om in de cel te verzeilen groter was dan de kans op een plaatsje in de Almanach de Gotha.
‘Hahahahaha!’ genoot Heinrich van z'n vondst, zoog smokkend vuur in z'n pijp, volgde het verijlen van de rookslierten en viel weer uit tegen de parlementer Troelstra, Onzelieveheer Troelstra met z'n gewaande wereldmissie: ‘Ook een advocaat! Houdt dat soort in de gaten, jongens! Ik zeg, weest op je hoede! Waar is de echte, eensgezinde broederlijkheid van vroeger, toen we van de straat werden geslagen en voor ons hachie moesten vechten, hè, Klaas?’ zocht Funkel steun bij z'n oude vriend Ris, het oliemannetje, dat geestdriftig gebaarde. ‘Waar is die tijd gebleven, hé?! We hadden vaak te kiezen tussen de kerker en het gasthuis, maar we waren solidair, rood zonder meer! En nou, Klaas?!’
‘Ja, zeg dat wel, Heinrich....’
‘En nou?! Ja, we zijn met elkaar in de strijd gegaan tegen de wurgwet. Maar nou komen er allerlei onbekende snuiters van de hoge school om ons te zeggen hoe het moet! Met die lui is de verslapping begonnen! Met de wetenschappelijken! Je hoeft geen meester in de rechten te zijn om te weten, dat een dragondersabel sterker is dan
| |
| |
een mensenschedel!.... Hier!’ Funkel legde de vingers in het litteken, liet z'n misvormde linkerpols zien en keek bestraffend: ‘Waar blijven de praatjesverkopers?! Me hele kop uit mekaar! Dat is mijn hoge school! Toen de wetenschappelijke zich met ons socialen ging bemoeien, werd het praten in plaats van handelen! Ze werden geen bestormers maar behoeders van beginselen, die ze zelf hebben uitgedacht om elkander op een zacht zitje te helpen en ons te overdonderen. Aan die partijredders gaat de revolutie kapot, als wij er geen stokkie voor steken. De algemene werkstaking....’
‘Algemeen?!.... Ik hoor het je zeggen!’ kwam uit de hoek bij de kachel van een als heer geklede bezoeker, die een eigenwijs lorgnetje droeg aan een zwart koord, dat ook al zo treiterig geleerd aandeed. ‘Ik vrees....’
‘Wij niet! Wij vrezen niks en nooit!’ pareerde Heinrich grimmig, lette op het bevestigend knikken van Ris en plaatste vinniger: ‘Mensen van ons slag niet, mijnhéér!’
‘De staking is verre van algemeen’, hervatte deze, de hoon ignorerend. ‘Het wordt een fiasco. Ik vrees, dat Vliegen en Oudegeest er net zo over denken.’
‘Nou, ja, Oudegeest....’
‘In elk geval een kerel van de daad!’ kwam terug van Kroeze, die de sigaaras van z'n uniform klopte en door een gebaar te kennnen gaf, dat het smalen op de strijdbaren hem mishaagde.
‘Jan Oudegeest.... Ja, die....’, retireerde Funkel, de kwasten aan z'n pijp knedend. ‘Dat is te zeggen....’ Hij peilde de mening van de andere bezoekers, erkende rookuithijgend: ‘Nou, ja, goed.... Oudegeest en Petter hebben in Januari het sein: Heft de riemen hoog! gegeven. Die twee vechten ten minste niet tegen hun eigen schaduw in het een of andere kletscollege, al werd er door het Comité van Verweer nog te lang gewikt en geweifeld eer het tot daden kwam.’
‘Tot daden....’, herkauwde een der klanten, die nog een biertje bestelde en met z'n vingertoppen irriterend op het tafelvlak begon te trommelen.
Heinrich tapte het biertje, versmeet korzelig de vaatdoek
| |
| |
op het rooster van de spoelbak en beleed, dat het uitbroeien van de slavenwet een geraffineerd stuk werk was, dat van alle arbeiders moed tot tegenweer en solidariteit vergde. Maar als Kuyper het spoorwegpersoneel contractbreuk drufde verwijten, dan moest Zijne Excellentie de brochure ‘Diagnose’ van Tak eens doornemen. Als de heren van de Beurs een corner maakten in meel, suiker, vet of steenkolen en die eerste levensbehoeften van de markt hielden om hoger winst te bedingen, dan zouden die een woedend spektakel ontketenen als de wet ook dát staken ging verbieden en de heren met gevangenisstraf bedreigde. Ze zouden dan van de daken schreeuwen, dat zo'n belemmering van de vrije handel een schandaal was en tot verzet noopte, omdat het tyrannieke optreden van de wettenmakers in Den Haag de welvaart belaagde en in strijd was met elk begrip van recht en billijkheid. Maar als de arbeiders staakten - niet uit winstbejag, maar om erkenning van hun organisaties af te dwingen -, als die weigerden hun spierkracht en vakmanschap tegen hongerloon op de markt te brengen, dan zette de regering hun het geweer op de borst met een beroep op Gods Woord!
Kroeze beaamde, dat de vieze truc van Kuyper zat te vreten bij alle rechtschapen arbeiders, kreeg luidruchtige bijval van het oliemannetje, dat de vonken uit z'n doorrokertje blies en de rake tekeningen van Albert Hahn, in Het Volk, prees. Nee, die krant was zijn krant niet, niet helemaal, maar die Hahn verstond de kunst je een hart-klopping te bezorgen. Meesterlijk! Van zulke rake prenten konden er niet genoeg gedrukt en verspreid worden. Die deden meer dan alle proclamaties en nachtvergaderingen. Van zulke opdonders moest Brammetje Kuyper welhaast een beroerte krijgen!
Schaterlach klaterde....
‘Zeker!’ kwam Heinrich weer los. ‘Je hebt onder de sociaal-democraten ook flinke jongens! Het zijn niet allemaal moegeworden revolutionnairen. Maar de meeste zijn me toch te zijig en de vloek van de arbeidersbeweging zetelt in de Franse Laan: Henri Polak is de doodgraver van alle daadwerkelijke actie!’
| |
| |
Enfin, de eerste spoorwegstaking had de sympathie van de burgerij gehad en nu, bij de tweede, zou het daar weer op uitdraaien, in spijt van het gestook van de christelijke bladen en het opjutteren van de kerkelijke arbeiders. Die lieten zich ook niet langer voor het karretje van de bankiers spannen al gingen de kapelaans en de dominees huis aan huis om hun kudden op te jagen en saam te drijven, terwijl de vrouwen werden omgepraat, opdat zij hun mannen zouden overhalen uit de zelfstandige vakbeweging te gaan en toe te treden tot de zogenaamde christelijke, die in het voorheen geen belangstelling bij de werkman had gevonden en niet tot ontluiking was gekomen. Geen laagheid was te gemeen en geen laster vuig genoeg om het vrome doel - het breken van de staking - te bereiken. Terwijl de godsdienstige arbeider werd gevleid om z'n opofferingsgezindheid, werd hem, in artikelen druipend van zalving, het redden van orde en vaderland als een uit de hemel opgelegde taak voorgehouden. Strijdbreker te zijn in de geweldige worsteling tussen de spoorwegslaven en de regering, tussen arbeid en kapitaal, dat was de verheven roeping van de kerkelijke werklieden en onderkruipen het doel en streven van hun nieuwbakken bonden, waar zij om hun braafheid werden geprezen en in hun domheid werden misbruikt tegen hun vak- en klassegenoten. Het dagblad De Tijd, de trouwe schildknaap van de geestelijkheid bij het onderdrukken van elk verlangen naar verenigingsleven onder de katholieken, was plotseling bekeerd en femelde over het nut en de heerlijkheid van een broederlijk samenzijn en samengaan van gelijkgezinden. En het Synodaal Comité der Nederlands Hervormde kerk?! Het had een soort biddag uitgeschreven voor al haar gelovigen. In het manifest werd met geen woord gerept van de gerechtvaardigde grieven der arbeiders. De officiële Nederlandse kerk, die op geestelijk gebied niets wilde weten noch vàn de Calvinisten noch van de Rooms-Katholieken, stelde zich partij tegen de verdoemelijken, die afgesard naar het wapen van de staking hadden gegrepen uit drang naar recht en in het belang van vrouw en kinderen. De
| |
| |
schandelijke houding van het Synodaal Comité, dat trappen van de belaagden met een wijzen op Christus, zou niet licht vergeten worden door de mannen die het ondergingen en het kroost dat er getuige van was. De kerk had geen vinger uitgestoken tot vrijmaking van de mens uit het bewustzijn van de slaaf, maar de dominees en de pastoor begonnen hun vat op de gelovige werklieden te verliezen! Want ook de christelijke arbeiders leden honger, ook die werden in eindeloze arbeidsduur uitgebuit en als koelies behandeld. De kerkelijke werkman en diens vrouw en kroost stierven eveneens te vroegtijdig aan allerlei mishandelingen en armoeziekten. Neen, de christelijke werkman nam het ook niet langer, zou zich solidair verklaren voor de dag verstreek!
De klant achter de kachel wenkte afsnijdend, weersprak de profetie. Hij beweerde, poetsend aan de glazen van z'n lorgnet: ‘Je verkoopt dromen, kastelein! Op de kerkelijke arbeiders valt niet te rekenen. Integendeel! Van die kant kunnen we alleen overwerk verwachten.... Ja, het is belabberd.... De staking wordt een fiasco, om het zacht uit te drukken.’
‘Man, zwam niet! Het Comité van Verweer....’
‘Heeft halsbrekend werk zich tegen zichzelf te verweren, Funkel!’
‘Maar het kan....’
‘Het kan de staking proclameren, maar het kan de toestand niet veranderen noch onder de arbeiders noch in eigen boezem. De wurgwet is in aantocht en zal niet gekeerd worden, zelfs niet door het smijten met de vaatdoek en alle illusies in de tapkast.’
‘Dat zeg jij, maar wij staan in slagorde!’ verzekerde Heinrich, blikkend als een veldmaarschalk naar de mijnheerachtige ongeluksbode met z'n hoge boord en aanstellerig lorgnetje, waarmee hij op z'n knie zat te tikken, terwijl hij rustig het kabaal van de tegensprekers over zich liet heengaan.
‘Tegen het leger van de solidairen helpt geen grof geschut’, wist Ris, die vriend Heinrich aanmoedigend toeknikte.
| |
| |
‘Dat klinkt wel martiaal, maar het doet zo weinig’, bedierf de andere weer. ‘Slagzinnen over de macht van het proletariaat zijn al zo dikwijls en goedkoop in omloop gebracht.’
‘Wij zijn....’
‘Was het maar waar, Funkel! Wij zijn op geen stukken na sterk genoeg om ons te verweren tegen de machten van de burgermaatschappij. De wet, het leger, de regering, de justitie, de politie, de pers en de lastercampagne in schier alle bladen. Vliegen en Oudegeest hebben daar reeds op gewezen voor het uitroepen van de staking. En Troelstra....’
‘Die?!’ gruwde Heinrich, opwippend van z'n tabouretje. ‘Praat geen onzin! Troelstra ondermijnde de goede geest al van tevoren door z'n verradersgeschrijf!’
Weer rumoerden bijval en protesten. De mijnheerachtige gaf toe, dat het misschien tactisch een fout van Troelstra was geweest z'n ontmoedigende conclusie te publiceren. Maar die had dan toch de moed gehad te waarschuwen voor de ramp die hij voorzag. De feiten hadden hem in het gelijk gesteld: de boel lag nergens plat. Zelfs in Amsterdam, dat de grote stoot zou geven, was de staking verre van algemeen. Het ging hopeloos mis met de actie tegen de knevelwet en de gevolgen zouden niet uitblijven.
‘Als Kuyper het robbertje wint, wat nog te bezien staat’, kwam de politieke analfabeet voorzichtig los, hikte hoorbaar bij het zwijgen der omstanders en liet z'n glaasje nog eens vullen.
‘Als Kuyper z'n zin doordrijft’, verwerkte een derde klant, van stoel verwisselend. Als.... Het gaat er op lijken, hè, als je zo hoort wat hier gezegd wordt. De Leeuw van Maassluis is niet voor de poes. Die weet niet van wijken, die is zo hard als een galeibank. Wat waar is, is waar: Kuyper zet door.... en dat kan van de arbeiders niet gezegd worden. Ten minste.... Af fijn, hartjesdag slaagt beter.’
In verhevigd verzet begon Heinrich af te rekenen met Abraham de Geweldige, die op bijbelse leeftijd nog poseerde als vurig strijder voor de kleine luiden, maar druk in
| |
| |
de weer was de vreze Gods er bij de arbeiders in te wurgen.
‘Ze kunnen niet wachten, geen dag en geen uur!’ mekkerde Ris.
De anderen spektakelden geamuseerd.
‘Doktor Abraham Kuyper’, vervolgde Funkel smalend, ‘de beginselvaste leider, die als theologisch student en candidaat modern is gewéést, daarna overstudeerde en orthodox predikant is gewéést, virtuoos bespeler van de volks-conciëntie is gewéést en in verschillende fazen een man van bijzondere, zeer eigenaardige opvattingen is gewéést, leider van allerlei electorale knutselakefietjes is gewéést, maar als minister-president het hoge decorum heeft te bewaren en in dienst van kroon en brandkast de knoet hanteert!’
Die telkens verkleurde dominee, met z'n garderobe aan versleten plunje, trok van leer tegen de bedrogen arbeiders, sterk in hun overtuiging en trouw aan het gegeven woord. En dan kwam zo'n mijnheerachtige, zo'n uitgestuurde vogel, café Apollo binnenstappen om met z'n aangewaaide pour-parles de ware strijders te overbluffen, met z'n lorgnetje te friemelen en te verkondigen, dat de spoormensen, de bootwerkers, de fabrieksarbeiders en heel de rest, het stakingsrecht maar huilebalkend moesten gaan begraven!
‘Dat kan geen eens!’ viel Kroeze lachend in de rede, speelde de verslagen doodbidder en betreurde. ‘Uit begraven.... Nee! Ik heb m'n hoge hoed overgedaan aan de voorzitter van de Bond van Orde!’
‘Die is, gadzamme, goed!’ schreeuwde Funkel boven het gelach uit. ‘De Bond van Orde.... Ja, daar zijn ze onder een hoedje te vangen! Hahahaha!’ Hij nam schuddend van de pret z'n ontbijt in ontvangst van Bertha, die de aard van het gesprek en de lol van het oproerige stelletje niet bewonderen kon, de deur van de trap met een smak achter zich dichtsmeet en naar de opkamer verdween.
De Bond van Orde, dat was al net zo'n frisse boel als Recht en Plicht van pater Weijers, die z'n getrouwen het fokken van konijnen en kinderen aanbeval en in het ser- | |
| |
veren van viskoppensoep de oplossing van alle sociale problemen zag! Niet de achturendag, loonsverhoging en beter onderwijs bevorderden de welvaart en het gezins-geluk, maar een konijnenhok op de vliering en bouillon van schollenkoppen! Die maatregelen brachten uitkomst! Zó luidde het priesterlijk advies, de grootmenselijke remedie tegen armoede, onrecht, geestelijk en lichamelijk verval! Kerk, pers, bank en adel: één samenspanning om de werkman mak te houden en te nekken! Maar al had dat kwartet zich uitgesloofd, toch was het nog niet sluw genoeg. Want - in vertrouwen - de spoorwegbrigade, waar de regering vast op rekende om het verkeer gaande te houden, was voor een groot deel samengesteld uit de solidairen, die, in overleg met hun organisaties, waren toegetreden om onderkruiperij te beletten.
Ja, dat zat goed in elkaar! Om die klucht zouden de kindskinderen nog gnuiven. Natuurlijk waren er toch nog fouten begaan. In Januari waren de hoge knullen lam van schrik geweest en was hun ruggegraat nog slapper gebleken dan hun beleid. Toen hadden de spoormannen en bootwerkers de heren bij de strot, maar de stakers waren te fatsoenlijk geweest. Ze hadden kun kans niet waargenomen!
‘Mag zijn, maar....’ poogde de mijnheerachtige.
‘Niks te maren!’ voorkwam Heinrich, die breder over de toonbank ging hangen. ‘De stakers hebben toen niks voor zichzelf geëist!’
‘Stom genoeg!’
‘Zeg dat wel, makker! En omdat de arbeiders toen zo fatsoenlijk waren, worden ze nou als doetjes behandeld door de bandieten met hun plechtig bedrog op hoge zetel! Als dat tuig de kans kreeg. Als, zeg ik! Als!’ schorde Funkel, hijgend van verontwaardiging en strijdlust. ‘Tegen de solidairen baten geen geweren, haklatten en de krokodillentranen van de catechiseermeesters, noch het smijten met geld en bijbelteksten of het dopen in straffe catz! De staking is er en zal gewonnen worden! Juist nou zullen we tonen wat we mans zijn! De arbeiders hebben zich de vorige keer laten bezwendelen, maar ze laten deze reis....’
| |
| |
‘Voor het overgrote deel verstek gaan!’ weer stuitte de hatelijke stem achter de kachel. ‘Niet alleen Abraham Kuyper is oorzaak van de nederlaag.’
Bonkend sloeg Heinrich met de vuist op het toonblad of hij de voorzittershamer hanteerde en de vorige spreker het woord ontnam. Geweldenaars nog voortrekken en schoonpraten, dat was heulen met de vijand, dat was verraad!
De mijnheerachtige verwierp de aantijging, zat weer aan z'n lorgnetje te poetsen met de punt van z'n zakdoek, terwijl hij poogde te overreden: ‘Luister is, Funkel....’
‘Er valt aan jou niks goeds te beluisteren. Jij behoort zeker ook tot de studenten-, dominees- en advocatenpartij, hè? Maar als jij nog een vriendelijk woord hebt voor de bende die de mindere man onderdrukt en de gevangenis gunt, dan ben jij hier aan het verkeerde kantoor, mijnhéér,’ gaf Heinrich schamper terug. ‘Voor jasophouders en hielenlikkers ben ik als een kwartel. Ik lust geen lakeienpraatjes! Laat je dat gezegd zijn! We hebben maling aan jou en je soortgenoten, waar de duivel z'n neus voor ophaalt. Wat jou, Klaas?!’
‘Dat spreekt, Heinrich!’
‘Goed....,’ berustte de jasophouder, die niettemin uiteen begon te zetten wat de angeldiepe oorzaak was van de rel tegen de stakers in de christelijke pers. De felle campagne van Kuyper en diens banierdragers, zou, naar alle waarschijnlijkheid, heel wat gematigder tegen het spoorwegpersoneel uitgevallen zijn, wanneer de liberalen de Januari-staking niet hadden uitgebuit voor hun politiek tegen de clericale regering. Een regering, die om haar erbarmelijk te kort schieten in het conflict, bedolven was geworden onder een lawine van hoon en verwijt, terwijl met bewondering was geschreven over de prachtige eenheid, discipline en opofferingsgezindheid bij de stakers, bereid om alles in te zetten voor een idee. Het welberekend uitspelen van de mannelijke, zelfbewuste houding van het spoorwegpersoneel had gewerkt als een rode lap op een stier. De hatelijkheden van de liberale scribenten hadden van Kuyper een getergde leeuw gemaakt en van
| |
| |
diens aanhangers een Gideonsbende, die zich in het Richterentijdperk waande en in de stakers Baal bestreed.
Heinrich verslond de rest van z'n ontbijt, goot de lauwe koffie naar binnen en kwam uit de tapkast om trantelend te verkondigen: ‘Dat geflodder op het Binnenhof! Wat kopen we voor al die mooie smoesies en sluwe bedoelingen?! De politiek! De parlementers! Je zegt het nou zelf! De arbeiders hebben door de solidariteit de Januari-staking gewonnen en zijn niet van plan in April alles weer te verspelen door dat gemieter in de Tweede Kamer! Dat geplapper in Den Haag belooft meer wetten dan brood! Troelstra zegt ja en dan zegt Brammetje weer nee! En zo maar door, hè? Ja, nee! Ja, nee!’
‘En dan, Funkel?!’
‘Dan? Nou dan nog niks, hè? Dan de volgende generatie ook weer ja, nee en pootjesgeven in de koffiekamer!’ lachte Heinrich, die zich op de dijen sloeg om de goede zet. ‘Waf! Woef! Waf! Woef!.... Ach, ach, wat een spul! Ik krijg een dorst als Falstaff van al dat heen en weer gebek! Geen geparrel, maar flink antwoord geven op het getreiter van de quasi christelijke machthebbers. Tonen wat we waard zijn, ons niet langer in de luren laten leggen in allerlei kwebbelcolleges! Leve de solidariteit!’
De mijnheerachtige pareerde: ‘Er worden op het Binnenhof ook fiere woorden gesproken en ontroerende getuigenissen afgelegd, Funkel! Ik ken een getuigenis dat een roffel wekte in de borst van duizenden arbeiders en nog tienduizenden harten in gloed zal zetten als de onbeschoftheden van de adellijke Savornin Lohman reeds lang vergeten zullen zijn. Het was Troelstra, die....’
‘Komt ie weer met z'n politieke advocaat op de proppen!’ mokte Heinrich terug op z'n tabouretje.
De andere verzocht, met een beroep op de toehoorders: ‘Laat me uitspreken, Funkel! Het was Troelstra die in de Tweede Kamer raak protesteerde tegen de poging van Kuyper, consorten, om de vertegenwoordigers van het werkende volk buiten de zedelijke gemeenschap te sluiten. Het antwoord van Pieter Jelles, ken je dat?’
‘Nee.... Toe maar....’
| |
| |
De andere plaatste het lorgnetje op z'n neus, diepte een krantenknipsel op: ‘Hier! Troelstra zei bij die gelegenheid: En dan wens ik allen hier, die ons zo diep hebben trachten te vernederen, de mededeling te doen, ook namens m'n vrienden, dat wij vanaf het ogenblik dat wij plaats hebben genomen in de gelederen van de sociaal-democratie, onder de strijdende arbeiders hebben gevonden een vrede met ons zelf, die ons vroeger ontbrak; dat door velen onzer en vooral onder hen die voortgekomen zijn uit de burgerklasse, de inlijving in de strijd der arbeiders is geweest een zedelijke wedergeboorte. De strijd van de arbeiders is de belichaming van het hoogste ideale streven dat in onze dagen mogelijk is onder de mensen.... Heb je het verstaan en begrepen, Funkel?’
Deze hulde zich in een afwerend stilzwijgen, rangschikte glazen en flessen en begon dan zonder overgang te spreken over z'n jeugdervaringen in Pruisen en Rusland, waar de misdadige vuist van het tsarisme loodzwaar drukte op het volksleven, het beste deel van de idealistische jeugd monddood maakte of naar het schavot sleepte. Uit het ergerlijk wangedrag van de tsaren was het nihilisme ontsproten, het samenzweren nodig geworden en het opruimen van staats-hoofden het gevolg. Het anarchisme was ook een reactie op het geknoei van staatshoofden of regeringen en al zo oud als de bijbel. In Richteren IX was al sprake van de vijgeboom, de olijfboom en de wijnstok, die zich te edel wisten om te heersen en het liever overlieten aan de distel, het ezelsvoer! Wat de sociaal-democraten betrof, die verwaterden meer en meer, omdat ze, ter wille van het onmiddellijke succes, in het verkrijgen van gewichtig geachte hervormingen, afstand deden van de klassenstrijd en liever aanpapten met de bourgeoisie dan de waarachtige belangen van het proletariaat te dienen door het lijnrecht aansturen op de omwenteling. Dat verschijnsel was niet nieuw en er viel uit de historie nog wel wat te leren voor de halfslachtige aanpassers. Een dikke honderd jaar geleden waren in Frankrijk adel en koningschap onderling verdeeld. Ieder hunner wilde de macht voor zichzelf en ieder hunner vleide en paaide dus het volk om het als bond- | |
| |
genoot te winnen, in de hoop het weer in slaap te kunnen sussen na het gewekt te hebben. Daarom stemden hof en adel voor het bijeenroepen van de Algemene Staten in Parijs. Ze zagen hun fout pas in toen het te laat was.
‘Je dwaalt af!’ geroepen. ‘Je bent helemaal uit de koers, Heinrich: we zitten nou in de spoorwegstaking!’
‘Even nog!’ verzocht Funkel, trok peinsvoren en had de draad weer te pakken. ‘De Franse revolutie was het antwoord op het oude spel met versleten kaarten. Dat mogen de vandaagse aanpappers wel eens in aanmerking nemen. Door ondervinding wijzer geworden zijn de vorsten, de ministers, de adel, de geestelijkheid en de bankiers nou stevig aaneengesloten in hun verweer tegen het opdringen der onterfden, die zich niet langer laten lijmen door schone beloften en advocatensmoesjes!’
‘Algemeen kiesrecht!’ stoorde Kroeze plagend, hief z'n glas en grolde: ‘Kies Kobus!’
‘Nou, ja, ieder diertje z'n pleziertje!’ grinnikte Heinrich, hield z'n glas onder de bierpomp en verhevigde: ‘Kies Kobus!.... Proost! De Fransen hebben het algemeen stemrecht, maar de arbeiders zitten daar ook niet met een speknek in de opera. Versta me goed’, oreerde Funkel, die plaatsnam aan een tafeltje bij z'n bezoekers om na een beheersende overblik te vervolgen. ‘Stemmen op een hielenlikker als Heldt, die zich als meubelmaker liet kiezen om als heer naar het Binnenhof te stappen en daar werd ontvangen met dezelfde minachting waarmee het hofkanalje van zeventienhonderd negen en tachtig de derde stand ontving! Ik ben voor de kameraadschap onder alle arbeiders, maar ik maak onderscheid tussen de volksvrienden uit de Franse revolutie en de duikelaars die langs de ruggen van de werklieden omhoog willen kruipen om de bondgenoten te worden van het banditisme.’
Die verdachte ambitie was de zwakke stee van het parlementaire stelsel en de sociaal-democraten, die zich willig lieten inpalmen door stadhuiswoorden en het spoken-getover van de wetenschappelijken. Maar er stak weer een les in de historie! In het laatst van de achttiende eeuw juichten de adel en de priesters een Montesquieu, een
| |
| |
Diderot, een Voltaire en een Rousseau toe en lachten om de geestigheden van Beaumarchais, als die het despotisme, de ongelijkheid en het kerkgeloof aanviel. Maar toen Camille Desmoulins, Marat en Hérbért dezelfde beginselen verkondigden in vliegende blaadjes en in een voor het volk verstaanbare taal, toen lachten adel en clerus niet meer. Ze hadden berouw van hun toejuichingen, maar ook dat berouw kwam te laat: onder het schrikbewind vielen hun hoofden en hoogheid in het zaagsel.
‘En daar draait het weer op uit!’ voorspelde Heinrich, donker van dreiging. ‘Buigen of barsten!’
De anderen gaven blijk van instemming of twijfel. Kroeze bevoelde griezelend z'n nek, controleerde of z'n oubollige kop nog stevig op z'n schouders zat.
‘Daar draait het weer op uit!’ meende Funkel te moeten herhalen. ‘De stoel- en stedehouders smalen liever op het rooie gedoe van de mindere man dan z'n klachten aan te horen en z'n lot te verzachten. Van de toenemende ellende zal het moeten komen. Honger en wurgwetten! Het zal de heren nog opbreken!’ Hij slofte naar het buffet om een besteld biertje te tappen, ontried de politieke analfabeet een vijfde straffe, terwijl hij voortvoer: ‘Ze hebben Domela Nieuwenhuis indertijd in de gevangenis gestopt uit socialistenvrees, maar wat is socialistenvrees anders dan vrees voor het verlies van onrechtmatig bezit! En dan durft een Abraham Kuyper nog te spreken over de schromelijke middelen die Domela in de strijd aanbeveelt! Hoe noemen de brave heren dan de middelen, aangewend bij het dempen van het Palingoproer! Of op Atjeh en Lombok?!’
‘En in de Banjoemas, niet te vergeten!’ animeerde Kroeze, plots ernstig en met grimmige ondertoon.
‘Ja, net!’ ging Heinrich op de aanmoediging in. ‘Waar elders ter wereld betaalt een koloniaal overheerser een jààrloon van drie centen?! Waar blijven de bidstonden tegen zo'n mensonterend schandaal?! Kerk, adel en brandkast.... Afrekenen, mannen! De straat op straks! Met pieken en bijlen antwoord geven op het uitplunderen van blank en bruin. Door een opstand de poenige wet van Kuyper onmogelijk maken!’
| |
| |
Weer kreeg Funkel het aan de stok met de mijnheerachtige, die hoofdschuddend een tuitmond trok en alle wraakgedachten verwierp. De maatschappelijke ommekeer diende zonder uitspattingen te worden volbracht. De leuze: ‘Oorlog aan de rijken!’ was te goedkoop en uit de tijd. Het prediken van een uitzinnig wildemansgedoe was niet alleen onwaardig en onzedelijk: het was zelfs ver beneden het peil der primitieven in het oerwoud. Zolang niet een ieder het nodige bezat was alle overdaad misdrijf, maar het socialisme ging z'n reden van bestaan niet bewijzen door plundertochten.
‘Die reden van bestaan is gelegen in de misdragingen van het kapitalisme!’ stoof Heinrich nogmaals op en betrok z'n bezoekers in z'n zienswijze. ‘De centen.... de centen van vader op zoon, dat is de erfzonde. Waar of niet soms?!.... Ozo!! De heren de stuipen op het lijf jagen! Het uur der vergelding nadert. Plat de boel! Er is geen andere uitweg! Omver alles!!’
‘En dan, Funkel?!’
‘En dan? Vraag je dat alweer?! Dan.... Nou dan mag monseigneur Schaepman aan doctor Kuyper gaan vertellen dat het socialisme dood is!’
De klanten braken in schaterlach uit, dronken proostend op de kostelijke toespeling.
Smullend genoot Heinrich van z'n succes. Hij legde z'n handen over z'n welgedaanheid, lachte gul om de opmerking van Freek Kroeze, die vond dat Funkel in de klassen-strijd zwaarlijviger was geworden.
‘Aannemen!’ werd er geroepen, zelfs door Ris.
‘Ook gij, Klaas?!’ citeerde Heinrich, quasi versteld, beweerde dat hij last had van zucht, maar liet opeens alle goedmoedigheid varen om weer fel uit te vallen.
Het volk heete in de mond van de besturende standen Jan Rap. Maar als de heren Jan Rap nodig hadden voor een koningsgezinde betoging, het schreeuwen van hoera, het klungelen met vlaggen en vetpotjes of het afrossen en plunderen van de socialen, dan sloegen ze een milder toon aan tegen het vulgus. Ja, ze hadden bij zo'n rel hem, Hein de Mof, de van de duivel bezeten oproerkraaier, getrapt
| |
| |
en geslagen tot hij voor lijk in het puin van z'n kroeg lag. De beer was dood, hoera! Jawel, maar hij vertikte het nog steeds om te gaan liggen.
‘Hahahahaha!’
‘Je bent weer buiten de orde!’ waarschuwde Ris, knipogend naar Kroeze, die z'n snor verbrandde aan een splintertje sigaar. ‘We zaten deftig op het Binnenhof!’
‘Larie!’ ontplofte Heinrich. ‘Die luitjes die getoond hebben, hoe de moederlandse fabriekskinderen te exploiteren en de Javaan te mishandelen, moeten het Binnenhof maar blijven bevolken tot tijd en wijle.’
Ach, wat viel er nog te praten over die komedie in Den Haag? Mindere mensen van groot formaat zouden niet eens verkiesbaar zijn voor de Eerste Kamer. De grootheid van Nederland werd in het parlement vertegenwoordigd door bijbelvaste koffiebazen en de heldhaftigheid in de Oost door het uitschot van alle naties.
Protesten braken los....
‘Ja, jullie....’, ignoreerde Funkel. ‘Jullie zijn nog royalistischer dan de koning. Het spijt me dat ik oud begin te worden. Mirabeau, Robespierre, Danton en Saint-Just waren kerels in de kracht van hun leven toen zij de rechten van de mens bevochten. Die formidabelen waren van een ander maaksel dan een jeugd die in wanhoop koloniaal wordt! De wetenschappelijken en al dat soort parlementers, met d'r statistieken en uitpluiscommissies, preken de ruggegraatloosheid en geven niet thuis als het er om gaat de rotzooi uit te mesten!’
De mijnheerachtige wilde gaarne van Heinrich horen, of de wetenschappelijke Huygens dan zo'n slappeling was, toen die zich de evenknie toonde van Newton. Of Spinoza dan ook al een vent van niks was geweest, toen die aan de komende eeuwen het voorbeeld gaf door een ongeevenaarde zelfbeheersing bij een onberispelijke levenswandel en bovendien een wijsbegeerte schiep welke het bijgeloof deed wijken. Het was te wensen, dat het volk z'n belangen nastreefde met evenveel slapheid. Al dat smalen op de wetenschappelijken was niet alleen onzinnig, maar daarenboven een belediging aan het adres van de
| |
| |
arbeiders. Strikt genomen was niemand in staat een definitie te geven van het onderscheid tussen arbeiders en intellectuelen. De ervaring leerde dat het vermeende onderscheid maar heel betrekkelijk was. In de socialistische beweging waren in de loop der jaren talrijke arbeiders opgedoken die blijk hadden gegeven van een brede, algemene ontwikkeling. Vliegen, Gerhard, Helsdingen, Fortuyn en nog zo velen, bekend en minder bekend. De vraag kon gesteld worden, of menig bouwvakarbeider, bankwerker, onderwijzer, typograaf, instrumentmaker en nog een aantal vakken in de arbeidersbeweging vertegenwoordigd, de hoger geschoolden in intellect en ontwikkeling niet evenaarden? Anderzijds kon toegegeven worden, dat de wetenschappelijke propaganda van mevrouw Holst en Herman Gorter van ontzaglijk belang was voor de denkende en strijdende arbeiders.
‘Nou, Heinrich?! polste een dorstige naar bier en kennis. ‘Schenk is in en zeg is wat?’
‘Blech!’ antwoordde deze in de moedertaal en deed het geval met de schouders af. Blik en niets meer! Hij morrelde overdreven in de asla van de kachel en vond ten slotte, dat Mahomed helemaal niet aan wetenschap had gedaan en het toch had klaargespeeld het grootste deel van de toenmalige wereld mee te krijgen voor een soort omwenteling.
‘Niet eens zo gek!’ prees de mijnheerachtige, maar liet zich niet naar Mekka lokken. Hij bleef liever in de buurt van de Franse revolutie, waar Funkel immers zo goed in thuis was, en wees er op, dat die omwenteling aan werkman en boer een hoger dunk had gegeven van hun positie in de samenleving en dat dát besef van eigenwaarde op den duur moest uitlopen op het eisen van medezeggenschap bij het ontwerpen en bekrachtigen van wetten en besluiten op het Binnenhof.
‘Dwangwetten!’ plaatste Heinrich, weer op toeren. ‘Ik zeg, leve de solidariteit! Geen kletsvergaderingen, maar sterk in de strijd en broederlijk naar de zegepraal! Toon je solidair!! De daadwerkelijke actie!!’ Hij beklom z'n tabouretje, blikte vijandig naar de tegenstander, die be- | |
| |
daard het koord van z'n lorgnetje door de vingers liet glijden. ‘Jaja.... Met je brilletje spelen! Er zijn lui die geronseld worden om de ontmoediging te preken. Maar er zijn ook kerels die nergens voor op zij gaan. Nergens voor.... Dat wou ik je is zeggen,’
‘Hoe bedoel je, Funkel?’
‘Ik bedoel wat ik zeg, hè? Praatjes komen verkopen.... Juist nou, hè? De arbeiders vechten immers voor een verloren zaak, niet?’
‘Inderdaad....’
‘Wie heeft je gestuurd?!’
‘Het episcopaat en de Nederlandse Bank. Nou goed?!’
‘Met de spoorwegstaking loopt het mis, volgens jou!?’
‘Ja, we vechten voor een verloren zaak.’
‘We?!’
‘We!! We kunnen amper een vuist maken tegen de geweldige macht waar wè mee te doen hebben.’
‘En de solidariteit dan? Telt die dan niet meer mee?! Wij, Heinrich en ik, zijn toch ook niet zonder ervaring grijs geworden in de strijd.... Nou?’ drong Ris, niet zonder blijk van trots en hoop. ‘Als de arbeiders begrijpen waar het om gaat....’
‘Ja, dan zouden de bitterste zekerheden zich omzetten in een blijder vooruitzicht.’
‘Later.... Op den duur’, beleed Kroeze, die aan z'n uniformjas stond te rukken of de vlammen hem uitsloegen. ‘Ik weet.... Ik kan het niet tegenspreken. Maar eens zullen alle arbeiders hun belang begrijpen en....’
‘Eens....,’ dubde het oliemannetje. ‘Eens.... We móéten het nou winnen! Als ze in alle bedrijven doen wat Domela Nieuwenhuis zegt. Die heeft het parool uitgegeven: Volhouden! Hij zal toch zeker ook wel weten wat hij doet, en wil?!’
‘Nieuwenhuis weet, wat ik en sommigen hier reeds te verstaan gaven’, zag de mijnheer, die bijschoof aan het tafeltje onder het raam. ‘Er zullen talloze slachtoffers vallen. De beste onder het spoorwegpersoneel krijgen of kregen hun ontslagbrief thuis. Ze mochten eerst hun stand- plaats niet verlaten en zullen er dra niet mogen of kunnen blijven. Zo liggen de feiten.’
| |
| |
‘En wij zijn geen struisvogels’, aanvaardde Kroeze, z'n consumptie betalend. ‘Ik ben ladingmeester af en ga terug naar Hoek van Holland om te verkassen uit m'n blikken wigwam. Verder geen leed! Het Comité van Verweer moest de uitdaging van Kuyper aannemen. Maar we mogen ons geen illusies meer maken. U hebt gelijk, mijnheer!’
‘Jammer genoeg wel’, betreurde deze. ‘We konden er niet onderuit, maar langer volhouden is dwaasheid, holle opwinding.’
‘En jij.... Die van jullie?! Vliegen en Oudegeest zitten toch ook in het Comité?! Waarom noem je die niet?!’ vroeg Funkel, kwam uit de tapkast en stond in afwachting, uitdagend, met gekruiste armen.
‘De mannen die jij noemde weten evenzeer en handelen, als allen, op gezag van het noodlot, Funkel, Zij dragen....’
‘De Judaspenningen in d'r beurs!!’
‘Neen, Funkel! Zij dragen reeds wat anderen in de komende dagen, weken en maanden nog te dragen zullen krijgen.’
Ris tuurde naar de punt van z'n schoenen, schudde z'n grijze, verweerde kop: ‘Nee.... Dan zou alles tevergeefs zijn geweest, de jaren door! Dat kán niet waar zijn! Het stond er in Januari zo prachtig voor. En nou mis?! Al die eensgezindheid en kameraadschap van tien weken terug?! De spoormannen zijn toch in hun recht! De nederlaag.... Ik kan het niet geloven! In de havens ligt toch alles plat. En de gemeentewerklieden dan? Er zijn toch fabrieken waar geen wiel meer draait.’
‘Zo is het!’ viel Heinrich bij. ‘De halfzachten willen de staking kapot hebben. Maar ik ben vanochtend zelf wezen kijken. Er hapert hier en daar wel wat aan het stopzetten Hier en daar....’
‘Alles verloren.... Nee!’ streed de oude Ris met hopen en vertwijfelen.
‘Alles verloren? Dat geloof ik al evenmin’, verzekerde de man met het lorgnetje. ‘De arbeidersbeweging gaat een zeer zware tijd tegemoet. Er volgt een inzinking die op een ondergang zal lijken, maar funderingen worden in de diepte gelegd. Vergeet dat niet! De strijd waarin we betrokken
| |
| |
zijn, ik ben ook spoorman, gaat verloren, omdat de boven-bouw van ons verzet geen voet heeft. We waggelden voor de staking al heen en weer bij elke windstoot en hebben nu te doen met een orkaan. We zijn een saamgeraapt leger zonder kruit en eenheid. Maar het besef dat we dát zijn, zal straks doorbreken en wonderen doen. En dan, eerst dan, zullen we kunnen spreken van macht en slagorde!’
‘Dat zal ik niet meer meemaken....’
‘Misschien ook ik niet, Ris.... Als onze kinderen die vreugd en glorie maar mogen beleven!’
‘Welja!’ sakkerde Heinrich grimmig. ‘Afschuiven van vader op zoon!.... Jij bent dus ook een spoorman, hè?’ Hij mat de parlementer met tastende blik, plaatste be zerend: ‘Heb jij je vrije dag vandaag, als ik vragen mag?’
‘Hoe bedoel je?!’
‘Nou, ja.... Toevallig een paar dagen verlof, hè?’
‘Ik staak.’
‘Voor een verloren zaak?!’
‘Voor een verloren zaak, Funkel! Een knechting zonder verzet verlaagt de arbeid tot slavernij en maakt eerloos!’
|
|