| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
‘Je naam?’ vroeg majoor Brown en lichtte z'n gebronsd, energiek gelaat uit een berg van paperassen op de grenen keukentafel. ‘Naam en voornamen voluit!’
‘Lodewijk van Wemeldonk, sir,’ antwoordde Jim, die de plooien van z'n kilt verfrommelend, over den ‘hoge’ heen keek naar de bochtende frontlijn op de stafkaart aan de wand.
‘Loe-de-wik van Wie-mel-dank,’ kauwde Brown, terwijl ie z'n pen dipte in de hoed van Paul Kruger. ‘Wie-mel-dank, hè?’
‘Yes, sir!’
‘Geboren te...?’
‘Rotterdam...’
‘Holland!’ wist de majoor. ‘Leeftijd?’
‘Negentien, sir!’
‘Tsonge.... jij kan met je veertigste kolonel zijn’
‘Liever niet, sir!’
‘Nee?... Waarom niet?’
‘Omdat 'k dan verval in de onkoste van een rijbroek en een paradegeit...’
‘Hoe zeg je?’
‘Paradegeit, majoor!’
‘Is dat zo?’ vervolgde Brown geamuseerd.
‘Goed!... Geen kolonel dan... Hoe staat
| |
| |
het met je onderwijs? Noem maar eens op!’
‘Lagere school, sir!’
‘Nog bijzonder of voortgezet onderwijs?’
Even zakten mondhoek en onderlip van Jim, die ‘Tuchtschool’ wilde zeggen: ‘Nee majoor!’
‘Op de hoogte met machineschrijven of ander administratiewerk?’
‘'t Spijt me sir, maar 'k ben bloemist!’
‘Bloemist!’ lachte Brown, tegen z'n grijzende schedel tikkend. ‘Bloemist... Ja, dat's nou net wat we hier nog mankere, hè? Je zou een rosarium aan kunnen leggen tussen de vuurlinies, wat?’
Jim keek stug, ging niet in op de mop, deed pijnlijk model. Brown zweeg een wijle, observeerde, z'n pen bebijtend, den bemodderden fuselier.
‘Ben je, eh,.. daar geweest?’
‘Ja majoor!... Dat's te zeggen: niet in de vuurlijn, maar 'k heb gebivakkeerd op heroverd gevechtsterrein waar de doden nog op hun begrafenis wachten...’
‘Och zo... Nou enfin’, manoeuvreerde Brown. ‘Ik moet je op de een of andere wijze onderbrengen.. Dat's de moeilijkheid... Je spreekt Duits, hè?’
‘'k Kan me bedruipe, sir. Als de Moffe van hun kant een beetje meewerke, zal 't wel gaan.’
‘Je bent een geboren strateeg, Loedewik. Zeker In Duitsland geweest?’
‘Ja, sir. Duisburg... Dusseldorff...’
| |
| |
‘En hogerop?.. Berlijn?.. Hamburg?.. Brem en?’
‘Nee, majoor; 'k heb op de Rijnaken gevaren!’
‘Als bloemist?’
‘Hij is goed!’ lachte Jim loskomend. ‘Als u zo'n soort betrekking voor me hebt, ben 'k onder de pannen.’
‘'k Zal me best voor je doen,’ knipoogde Brown vulde het staatje in: ‘Loedewik van Wiemeldank... Manussie van alles bij de derde divisie... Nou?’
‘Dank u zeer, majoor!’
‘Je meldt je maar bij de luitenant Newson en geeft dit briefje af.’
‘Yes, sir!’
‘Nog een vraag... Je kent Patrick Nill wel zeer goed.’
‘Natuurlijk, majoor! Is ie goed doorgekomen?’ haastte Jim, meebuigend over de tafel.
‘Maar beste kerel, dat weet ik toch niet! We krijgen hier alleen de totaalstaten en daar zijn vaak weken mee gemoeid... Je meldt je wel bij luitenant Newson, hè?’
Jim begreep, groette dankend voor de ontvangen enveloppe en ging het ontruimde dorp door om zich te melden bij den luitenant.
‘Mooi!’ knikte Newson, het staatje lezend. ‘Je bent dus Hollander en spreekt Vlaams, wat?’
‘'k Kan me roere, sir!’
‘Prachtig!... Je sliep drie dagen in de wacht, niet? In barak zeven bij de chauffeurs en het
| |
| |
keukenpersoneel vind je kwartier... Laat je door de kok verzorgen en meldt je over twee uur bij sergeant Parker... Geweer en bajonet.. Je gaat op reis!’
‘Godzammeliefhebbe!’ vloekte Jim, op zoek naar barak zeven. ‘Dat stinkt! Wat een luis, die majoor met z'n gijntjes!.. Een goed joppie beloofde ie me met een lach op z'n smoel... en nou begint het al direct met: spuit meebrenge! Wat een judasstreek!! Weer het ouwe liedje en de zelfde rotzooi.. God weet, weer naar het front en in een ander regiment zonder Paddy! Die hoge mieters, je kan er geen poep van opan... Zitte ver achter de vuurlijn met d'r reet op een kusse en hebbe niks anders te doen dan een arme lazerbol in de maling te neme... Tuintjes anlegge tusse de vuurlijn... Wat een grapjas! Nooit geen kruit gesnove, geen van alle en wille dan lollig weze en moppies bakke op de ellende waar ze geen last van hebbe... Gewapend op reis!... Misschien naar Verdun... waar geen man overblijft!.. Op grootlef de kuite neme en weer teruggaan naar Paddy, en Ken en Rens?... Ja, maar waar hange die uit? 't Zal als desertie worde angemerkt en met de kogel eindige... Nee, verrek, 't is toch geen desertie als ie terugtippelt naar je eige regiment?... Oi! maak ze dat maar is wijs als ie onderweg gegrepe wordt... Kwartier!... D'r is toch van kwartier gesproke door de luit en ze wijze toch geen kwartier an voortjoema?...
| |
| |
Nee natuurlijk niet... 't Is allegaar dik en dik in orde... Niet om te gelove... een baantje achter het front! 't Is de bedoeling, dat ik, god mag wete waarom, hier zo'n beetje rondslinger en de banjer uithang tot de vuiligheid gedaan is!... Gewapend melde... Nou ja denkelijk geld hale of brenge... Er is toch niet gesproke van bepakking... Alleen maar van gewapend zijn... All right!... De majoor is een juweel van een vent, een gebore edelman en niet anders... Hallo!!’
‘Morge!’ terug groetten de twee chauffeurs, die gehurkt op de vloer van de barak motoronderdelen schuurden.
‘Wete jullie wat van een bed af?’ polste Jim, z'n geweer en bepakking op de tafel smijtend. ‘'k Ben genoteerd voor barak zeven!’
‘Bedde zat over! Je kan overdwars gaan ligge als 't weze mot... Kom ie om uit te ruste?’
‘Mag ik verrekke als 'k weet waar 'k voor kom! Om te beginne mot 'k me melde bij de kok om me vol te vrete.’
‘Jij peest zeker op een eervolle vermelding?’ vroeg de korporaal en stelde zich voor: ‘Smith!’
‘Van Wemeldonk!’
‘Het toppunt!’ riep de twede in het Nederlands en sprong, den korporaal opzij duwend, naar Jim... ‘Hier me jat! Vuil en vet, kerel! Ik heet Kees Poldervaart! Is dat Hollands of niet?’
‘Krimmeneel!!’ juichte Jim en kneep de vette
| |
| |
hand. ‘Hoe is 't godsmogelijk?! Waar kom ie vandaan?’
‘Sevenpersons, Alberta... M'n ouders hadde een aardappelzaak in Delfshave en boeren nou al een jaar of zes in Canada... En jij?’
‘Van Rotterdam!... Diergaardesingel,’ loog Jim. ‘'t Is kasuweel. Godsmirakel kasuweel... Hoe kom ie hier verzeild?’
‘Mag ik wel an jou vrage, maat!’ lachte Poldervaart. Helemaal van de Diergaardesingel... Is ie nog zo krom? En stinke als een bloedgoot, hè?’
‘In het Britse leger wordt Engels gesproke!’ protesteerde Smith. ‘Is dat nou Hollands wat jullie smoeze? Kristus wat een taal... 't Lijkt wel grof grind!’
‘Ja, want Engels is zo zoetvloeiend!’ voerde Jim geraakt. ‘Krijg ie de mot van in je darme.’
‘Een heerlijke taal!’ verdedigde Smith. ‘De taal waarin Shakespeare zong!’
‘En Adam mee uit het paradijs werd gejaagd!’ plaatste Jim. ‘Je kan me nog meer vertelle!... 'k Heb zes maande dieet motte houe op glasscherve en schuurpapier om een beetje mee te kunne komme in jouw zeerovertaal!’
‘De taal waarin Shakespeare zong!’ herhaalde de korporaal trots.
‘Door z'n neusgate!!’ beet Jim. ‘Rembrandt... Tollens... Kaatmossel, van Speyk... Man 'k begraaf je onder de genieë. De velle hebbe jullie gekrege van Bestevaer, De Wet, van Alfen,
| |
| |
Jan Haring... Bontekoe, Calland... 'k Druk me leeg als 't weze mot!!’
‘Wel Smith?’ gniffelde Poldervaart. ‘Hoe bevalt je de kennismaking? Dat 's nou de Hollander als ie op dreef is... Pak maar in met je kippeborst, maat! Een klein landje, maar we late er niet aan rake, hè, Wemeldonk?’
‘'k Heb er bekant niet te vrete gehad en een afgeluisde hoop rottigheid meegemaakt,’ zei Jim weer in z'n eigen taal, ‘en toch krijg 'k, jesus mag wete waarom, de ziekte in als ze er op schelde...’
‘Ja net!’ beaamde Kees. ‘'k Ben er nou zes jaar uit en nog begin 'k te gonze als ze Holland maar noeme.. Daar doe je niks an!’
‘Geen puist!!’ verhevigde Jim.
‘Piepertjes met lawaaisaus hebbe we gebikt thuis,’ vervolgde Poldervaart, ‘van narigheid zijn we er weggetrokke en 'k kon je wel om je nek vallen, toen 'k je naam maar hoorde...’
‘Natuurlijk!’ vond Jim. ‘We zegge: Yes, sir! volgen de commando's in het Engels en denke rondborstig: “Barst!” in de moedertaal. Waar of geen waar?!’
‘Hoe kom jij in kilt?’ vroeg Kees. ‘Dat staat jou als een schoorsteen op een hooimijt... Niet om te aanvaarde, een Hollandse jonge, een rassie van de kaai, in plooirok en kinderkousies! Hopeloze namaak-Schot!’
‘'k Ben er, wat dat betreft ingevloge,’ verklaarde Jim. ‘In 't hele regiment is trouwens
| |
| |
amper een Schot te vinde, Iere en Engelse... Walesmen en Zuid Afrikane...’
‘Boere?’ viel Kees enthousiast in. ‘Zit jij onder de Transvaalse boere? Fijn voor je... Kan je een zalig boompie drukke, wat?!’
‘Welnee! Er is niet één boer bij... Die hebbe bedankt voor de eer en het genoege... Geen van al de manschappen spreekt de taal, behalve een domineeszoon... De enigste met een Hollandse naam.’
‘Hoe kom jij daar dan tusse?!’
‘Wel... omdat ik, net als jij, veronderstelde dat het regiment bestond uit boeren. De ronsel-sergeant in Waltham bezwoer me, dat het een Boerregiment was, Dutch every inch! Nou... toen heb 'k gehapt.’
‘En, heb ie je bekomst nog niet van de soldaterij?’
‘Ik?... 'k Heb er bale tabak van!’
‘'k Ken er nog een,’ bromde Poldervaart. ‘'k Ben al twee keer in 't hospitaal geweest en hier nou zo'n beetje palfenier om op te kikkere. Eerst gekneusde ribben en toen een schot onder m'n niere... En jij?’
‘Nog geen bloedneus!! 'k Ben vlak voor de grote aanval naar achteren geroepen om... Ja, mag ik barste als ik weet waarom? Voor tolk werd er gezegd, maar 'k mot me straks met spuit en al presentere om op reis te gaan.’
‘Moffe wegbrenge!’ wist Poldervaart. ‘Moste ze je daarvoor van het front hale?’ Dat's toch
| |
| |
te dol. Maar je hebt zeker knappe zusse, hè?’ ‘Niks!... Zelfs me opoe is al jare dood!... 'k Denk, dat ze met een ander in de war zijn.’
‘Houe zo!’ ‘Niet op onderzoek aandringe. 't Is hier luilekkerland en alles dik in de boterballetjes... Ete, drinke, saluere, slape, neuze en niksdoen... Vooral niet drave, want dat geeft zo de indruk van een overvloed aan gezonde kracht en eindigt in de kuil.’
Jim bedankte voor de tip, vroeg naar de keuken, diende zich aan bij de kok, liet z'n eetblik volscheppen, een twede bijschuiven voor de nagerechten en holde, gretig snuivend, weer terug: ‘Rankoetjee!... Alles rijst de pot uit!’ zong ie, door de barak huppelend met de stortende overvloed. ‘Ik teken bij, Kees!! Soep... piepers... schapebout... appelmoes...’
‘Het Britse leger geeft je dan toch maar behoorlijk te vrete,’ hakte Smith, bezig met het ontvetten van bougies.
‘En zo goedkoop!’ kaatste Jim, gulzende. ‘De appelmoes alleen is al een buikschot waard... 'k Zou twee keer motte sterven om de rekening te vereffene... Je neemt me niet kwalijk dat 'k begin, hé?... An 't vrete bedoel ik.’
‘Ben jij dan in 't leger gekomme om te vechte?’ vroeg de Brit met sarrende verwondering.
‘Om te vechte?! Mot je goddome gelove! Alleen maar om te bikke!’ glunderde Jim, op z'n buik kloppend. ‘Karamba, wat een kokkie!
| |
| |
Is me meer waard dan een borst vol blikkies... Zeg Poldervaart, is die meheer Smith hier gestationneerd omdat ie voor de vijand niet om te houe is en met z'n ontembare moed de krijgsplannen in de war stuurt?’
‘Weet ik niet,’ ontweek de andere. ‘Smith heeft de oorlogsmedaille...’
‘Hoeveel schaffies mot ik nog leegschranze om er ook voor in aanmerking te komme?!’ informeerde Jim bewonderend.
‘Heb 'k niet kado gekregen,’ antwoordde de Brit beheerst, opende z'n hemd en toonde de littekens van de afschuwelijke wonden op borst en rug.
‘Neem me niet kwalijk, boy!’ stotterde Jim. ‘'k Heb het niet zo kwaad bedoeld! Maar jij was ook hatelijk. Waar of niet?’
‘Nou ja, he’ zei Smith, z'n schouders ophalend. ‘'k Mot kotse van de snuiters, die in 't uniform duike om achter het front blageur te make. Die helde met konkelrelatie hange me neus uit...’
‘Hoe mot ik als Hollander nou relatie hebbe?’
‘Je pa kan wel gezant of zo iets weze,’ dacht Smith, nog niet overtuigd.
‘Net wat je smoest!’ gierde Jim en smeet z'n vork neer. ‘'k Ga er vast van! Jij niet, Kees? Jonkheer Rond van Rentevoet... En dat nog maar alleen van papa's kant... Ma's kastele nou als 'k daar over begin, dan ben 'k nog in geen maande uitgesmoesd.’
‘Hoe kom ie dan an zo'n baantje met je gave
| |
| |
bast?’ twijfelde de Brit, die een twede doos met bougies op tafel sorteerde. ‘Ben jij hier door verminking of geboorte?’
‘Noch het een, noch het ander en 'k mag splijte als 'k gezante in me familie heb. 'k Ben hier door bloot toeval... Bof... Mazzel... Geluk. Weet ik veel!’
‘Waar hoor je bij?’
‘Vierde regiment Zuid-Afrika infanterie...’
‘Heeft in twee dage tijd meer dan een derde van z'n effectief verlore.’ onderbrak de Brit.
‘Godver!!’ schrok Jim en schoof z'n eten weg.
‘Vreet nou door!’ wenkte Smith. ‘Daar ben je toch voor gekomme, wat?’
‘De twede compagnie? Patrick Nill, Vannykerk? Hoe staat het daarmee? Zeg op als ie 't weet.’
‘Je denkt toch niet, dat ik met de verlieslijst in m'n zak loop, wel? 'k Weet alleen, dat er onder meer twee luitenants gevalle zijn, Pinto en Law...’
‘Mooiedirk!!’
‘De ene, de zoon van een parlementslid of zo iets, heb 'k mee teruggebracht met een paar gewonde en leeg fust.’
‘Mooiedirk!’ herhaalde Jim, moeilijk verwerkend. ‘Hoe is dat gekomme?... Waar is 't gebeurd?’
‘Niet achter de appelmoes, hè?’ schamperde Smith. ‘Dat staat vast.’
| |
| |
Jim zweeg, keek verslagen naar z'n eetketeltje, zocht steun bij Poldervaart, die wegdook om naar een verloren schroef te zoeken en weerde af: ‘'k Heb er niet om gevraagd hier te bakke, dat zei 'k je toch al!’
‘Ken me niet verdomme!’ norste Smith en wees in de richting van het front: ‘Je hoort daar of achter je moersrok in eige land. Jij, met je Moffe-Engels. Voor je belangstelling in de verlieslijst kope we niks. De Duitser kan 'k als soldaat waardere, heb 'k respect voor omdat ie 't niet kado geeft. Uitvreters van jou soort kunne we hier misse. Niet je vreemdelingschap, maar je lafheid’...
Een sergeant stak z'n hoogblonde sproetenkop om de deur: ‘Wiemeldank hier?’
‘Present!’ meldde Jim, blij met de onderbreking.
‘'k Sta al een kwartier op je te wachte,’ mopperde de onderofficier. ‘Je weet toch, dat je op transport moet!’
‘Over twee uur zei de luit...’
‘De luit kan wel zegge, dat de maan bevalle mot... Schiet op! Geweer en bajonet... Gegete heb ie al, hè?’
‘Ja, wat is er aan 't handje, sergeant?’
‘Niet ouwehoere,’ blafte deze, knipperend met z'n varkensoogjes. ‘Hoe gauwer je opschiet, hoe eerder je weet wat er broeit... Orderlyroom... Kom maar mee!’
‘Orderlyroom?.. Aboe!’ vond Poldervaart
| |
| |
en wierp z'n borstels over de tafel. ‘Dof je maar op, fuselier!’
‘Wat gaan we nou weer beleven?’ foeterde Jim, overtuigd, dat er wat aan de knikker moest wezen. Met het onbehaaglijke gevoel van dreigend onheil haalde ie haastig een borstel over z'n tuniek, zocht z'n spulle bijeen en volgde beangstigend-martiaal en tergend-model den sergeant, die verdere uitleg gaf: ‘Er gaat nog een korporaal mee... Tien rond scherp krijg je in de wacht... Even stoppen!’
Hij liep naar een schuur, die tussen twee vervallen woningen was opgezet uit gegalvaniseerd plaatijzer: ‘Beck!’
‘Hier ben ik al!’ riep de korporaal, kwam naar buiten en gooide z'n geweer om. ‘'k Ben er klaar voor, zo als je ziet... Is dat de man, die 'k mee krijg? Getroffe!... We gaan ons dan maar presentere.’
Ze liepen gedrieën haastig het plein van het dorp over, de korporaal naast Jim, die inmiddels z'n naam genoemd had en poogde uit te vissen, wat er gebeuren ging.
‘Zal je zo meteen wel hore,’ verzekerde Beck. ‘Hier wete ze nooit wat... Stuk voor stuk op d'r achterhoofd gevalle. In elk geval gaan we op reis en de rest kan minder verdomme...’
‘Volgen!’ wees de sergeant, beklom het bordes van een herenhuis, liep de lange gang door, klopte en diende aan: ‘Korporaal Beck en soldaat
| |
| |
Wiemeldank, sir!.. In de houding!.. Sta!’
Roerloos stonden Jim en de korporaal tot het den luitenant behaagde om op te kijke van z'n besognes: The Humorist! Hij kuchtte, snoot z'n neus: ‘Rust!’
Dus niet in de houding blijven en geen mutsen af? Dan was er in elk geval geen sprake van straf of zo iets en kon het verdere verloop kalm worden afgewacht. Niks aan de knikker, besliste Jim, werd driest en begon te hopen op verheffing in de adelstand. Na het geruststellend: ‘Rust!’ bleef nog alleen maar de angst, dat Beck, als gegradueerde, met een hertogdom en hij als gewoon soldaat maar met een graafschap beleend zou worden.
De luit fronste z'n wenkbrauwen, kuchte weer en dan zeer uitdrukkelijk: ‘Korporaal, u wordt belast met het overbrengen van een gevangene, een fuselier, gedeserteerd uit de vuurlijn. Van Wiemeldonk is u toegevoegd. U bent verantwoordelijk en kent uw plicht. De reis vangt aan om twee uur en leidt naar Bergen voor doortransport naar Engeland: Winchestergevangenis! Tien rond scherp, bajonet op en bij verzet... Enfin, u weet er alles van. Hier de papieren. Daar tekenen. De veroordeelde ontvangt u van de sergeant... Begrepen?’
‘In orde, sir!’
De luit viel terug in de leunstoel, commandeerde met een gebaar of ie een divisie in de dood joeg: ‘Ga!’
| |
| |
‘Reuze!’ riep Beck, het bordes afspringend. ‘We gaan een uitstappie make! Elke dag zo'n akkevietje, wat jou maat?’
Godverju!... Die hork was blij, wou elke dag zo'n akkevietje en liep bekant te jubele omdat ie een ander naar de gevangenis moest brenge. Wat een ellendeling! dacht Jim en keek beschaamd naar z'n modderharde schoenen: ‘Wij zijn soldaat geworde om te vechte en niet om voor cipier te spele...’
‘Stel je niet an!’ zei Beck en schoof de ontvangen patronen in z'n geweer. ‘Vechte... daar meen je niks van, zoomin als ik. Je ben veel te blij, dat je achter het front zit en als jij weigert om voor cipier te spelen, staan er duizenden klaar, die het graag van je over neme. Wie gaat lope, mot maar neme wat er voor staat. Wat jou, Parker?’
‘Die knul mag nog van geluk spreke, dat ie de kogel niet heeft gekrege,’ vond de sergeant. ‘Verbeeld je dat je maar kon gaan tippele als ie pijn in je buik krijgt... Zou een frisse boel worde!’
‘Hoe lang heeft ie?’ vroeg Jim, die de patronen in z'n zak stak.
‘Levenslang!’
‘Levenslang!.. Le-vens-lang!’ piekerde Jim en dacht terug aan de twaalf maanden doorgemarteld in de cel. Le-vens-lang...! Wemeldonk assisteert!
‘Een mooie reis... Jullie zijn me een stelletje
| |
| |
bofkonte!’ benijdde Parker, tikte met z'n stok tegen de zak, waarin Jim de patronen geborgen had. ‘In je geweer doen, Wemeldank, het zijn geen handgranaten!’
‘Een ander naar de lik brenge, dat noemde die gozers boffe! Ik most het verdomme!’ sakkerde Jim achterblijvend om... z'n geweer te laden! ‘Gloeiend verdo...’
‘Opschiete!!’ wenkte de sergeant. ‘Jullie misse de trein nog door je slabakke!’
Jim gooide z'n wapen om, draafde de anderen achterna, hield plotseling in: ‘Mot je nou nog renne, schijtlaars? Ga naar de luitenant, zeg dat je dàt niet doen kan en liever direkt terug gaat naar je regiment.’
‘Kom nou!’ schreeuwde Beck en bleef staan. ‘Wat is er met jou?!’
‘Niks!’ loog Jim en liep sneller voort ‘'k Dacht dat ik wat vergeten had.’
‘Sigaretten misschien? Die heb ik!... Gooi een scheppie op, maat! Parker is al door gegaan en vloekt je stijf,’ verzekerde de korporaal, vooruitsnellend door de poort van een bewaakte stal, die als gevang gebezigd werd.
De sergeant kwam naar buiten met den tengeren gevangene, een jongen nog, die nerveus trekkend met z'n schouders en knipperend tegen het licht van de volle lente over de binnenplaats liep in de flarden van z'n verloochende roeping.
‘Hier de man, Beck!’ wees Parker, die den gevangene een sigaret presenteerde. ‘Hij zal
| |
| |
geen gekheid uithale, heeft ie me al beloofd.’
‘Dat's verstandig!’ prees Beck, den veroordeelde overnemend. ‘'k Heb er de pest an om een soldaat te boeien. Je wandelt maar braaf mee... Hier is vuur!’
De jongen dankte schuw, bond, voortdurend schuddend met hoofd en schouders, de gekregen versnaperingen in z'n zakdoek, stamelde woorden van dank en begon te schreien.
‘Kop op!’ probeerde Beck en klopte den deserteur op z'n schouders. ‘Je bent er gaaf doorheen geduikeld en mot maar rekene, dat je na de oorlog gratie krijgt... Dat's zo de gewoonte, weet je. Hoe is je naam?’
‘Richard, korporaal.’
‘Een vorstelijke naam!’ grapte Beck. ‘Richard Coeur-de-Lion! Vooruit nou maar weer is lache! Wat jou Jim?’
‘Ook al,’ bromde Jim, die onder de poort steentjes pletterde met de kolf van z'n geweer.
‘Looppas jongens!’ waarschuwde Parker, die het bundeltje onder de arm van den veroordeelde duwde. ‘Jullie hale de trein niet als ie geen bene maakt!’
Het transport liep, stevig inzettend, de poort uit ‘Houd je tof!’ groette de schildwacht op post voor het gebouw en schreed een paar passen mee. ‘Je hebt het ergste achter de rug, maat! Kop in je nek en maling, zo'n berg kak aan heel de zwijnerij!’ Hij hief z'n hand verduidelijkend: ‘Zo'n berg!... Goodbyyy!’
| |
| |
Jim, dankbaar om het gezegde van den schildwacht, stopte een paar shillingen in de zak van Richard, betastte zich, zoekend naar mesje, potlood, kam,... naar alles, wat ie geven wou, schenken moest om af te kopen het verraad. Zo, een gevangene tussen twee bewakers, was ook hij weggebracht en vervloekt, tot in d'r nieren, vervloekt had ie ze, de zatgevreten, uitslovers, die niks anders wisten te zeggen als straf en plicht! Hij haalde, terwijl ie haastig voortliep naast den zwijgenden jongen, z'n zakken uit, grabbelde in de roestige snuisterijen naar een... toonbaar excuus!
‘Waarom heb ie de kuite genome?’ wilde Beck weten en gaf meteen z'n oordeel: ‘Dom van je... Je kon van te vore toch wel uitrekene dat het mis moest gaan.’
‘Nee! Niks gaan!’ schichtig weerde af de gedeserteerde. ‘Niks!’
‘Ja, 'k heb het meegemaakt en niet zo zuinig ook!’ onderschreef de korporaal. ‘'t Is hel en niet anders. Maar lope, wat schiet je ermee op, Richard? - We zulle maar Richard zegge - Er vandoor gaan, dat wille we allemaal wel... Allemaal...’
‘Niet gaan!’ riep Richard, bleef staan en stampte met z'n voet: ‘Nee! Nee!’
‘Natuurlijk niet!’ kalmeerde Beck. ‘Ik zei toch al dat we'm allemaal liever smere.... We gaan niet....’
‘Je liegt het!... Je liegt!!’ schreeuwde
| |
| |
Richard met wildrollende ogen, sprong op den korporaal toe en beet 'm in z'n hand.
‘Nou is het uit!!’ bulderde Beck en duwde Jim, die wilde protesteren tegen het ruwe optreden, terug. ‘Vooruit! En model: Een.. Twee. Een!.. Twee!!’
‘Ja, koporaal!’ gehoorzaamde Richard gedwee en hield, pijnlijk nauwkeurig lettend op het neerzetten van z'n voeten, tellend: ‘Een!.. Twee! Een!.. Twee!’ de pas er in.
‘Daar doe 'k niet an mee!’ weigerde Jim, terugblijvend. ‘Dat's geen manier van doen tegen een weerloze... Jij gaat tekeer als een schavotbijl.’
‘Je mot je reclames bij de luitenant indiene, grieskuike’! schold Beck ‘en niet probere om mijn van streek te brenge met je misselijke halfslachtigheid... Weiger vierkant, vooral vierkant, maar bemoei je niet met dinge waar je geen verstand van heb. Een!.. Twee! Een!.. Twee! Goed zo, Richard! Pote plat neerzette... Braaf zo..!’ De gevange marcheerde, keurig z'n benen wegwerpend, naast den korporaal, keek hondachtig dankbaar bij de woorden van lof.
‘Nou?’ riep Beck, omkijkend. ‘Begin je er al wat van te snappe?’
‘Bah!’ gaf Jim terug. ‘Wat een vertoning!’
‘Je denkt toch niet dat ik het voor me lol doe, kaffer?’
‘O, nee?! Waarom dan wel?’
‘Als jij telt, zal ik je intusse bidwijs make... Kom hier dan: Een!. Twee!.. Een!.. Twee!’
| |
| |
‘Nooit!’ walgde Jim. ‘Nog liever op slag voor de krijgsraad!’
‘Je ben maar een groot kind!’ besloot Beck, z'n schouders ophalend. ‘Dadelijk in de trein zal 'k je is wat bijbrenge.. Een!.. Twee! Een!.. Twee! Prachtig, Richard... Tempo houe! Tempo houe!’
Ze marcheerden het station binnen, nagestaard door de lachende militairen, die spottend ‘Herr Leutnant!’ riepen tegen den drillenden korporaal. Jim liep ver achter, gaf beschaamd en zeer uitdrukkelijk blijk van z'n protest tegen en onschuld aan het schandelijk gedoe... Beck had inmiddels met een paar woorden een gereserveerde coupé bedongen in de overvolle trein en trok Jim vloekend naar binnen. ‘Wat ben jij voor een stuk hersenverkalking? Zie je dan niet wat er aan de hand is?’
‘Nou en of!!’ ruziede Jim. ‘Grootheidswaanzin! Heb ie daar meer last van? De strepe zijn naar je hoofd geslage!’
‘Wat je zegt!’ zei Beck, die z'n gram bedwong. ‘Ga maar zitte, Richard... Nee, ga maar ligge. Na zo'n marsch, hè, kerel?... Kranig! Kranig! En nou maffe... Allez!!’
De gevangene gehoorzaamde, ging op de bank liggen en sloot z'n ogen.
Beck trok z'n tuniek uit, schoof het opgerold onder het hoofd van den afgematten stakker. ‘Welteruste, Richard!’
‘Welteruste, korporaal...’
| |
| |
Beck beduidde Jim om z'n apron af te doen, legde het schortje over het hoofd van den rustende en schoof naar z'n maat: ‘St! st... Stiekum houe zo... Weet je waar we mee op stap zijn?’
‘Ja,’ fluisterde Jim. ‘'t Is ontzettend. Je mot me maar niet kwalijk neme... 'k Begreep er eerlijk gezegd eerst niks van.’
‘All right,’ wenkte Beck gemoedelijk, maar 'k heb aan jou meer last gehad dan aan hem... De man is krankzinnig... 'k Schrok me blauw, toen' k het door kreeg... Affijn het lukte prachtig, hé? 'k Heb meer met dat bijltje gehakt, weet je. God helpt je over de brug als zo'n knaap kwaad wil... Dan hou ie 'm niet en mot je geweld, je wapen gebruike... Stel je voor!!’
‘En zo'n stumper hebbe ze veroordeeld, levenslang gegeve,’ protesteerde Jim, het vonnis rhythmisch herhalend op de wielslag van de voortrollende boemeltrein: ‘Le-vens-lang... Le-vens-lang!’
‘Ze hebbe het denkelijk niet gewete,’ verontschuldigde Beck. ‘Zo'n opzet... dat's niet om an te neme... 't Is een blunder. Je mot rekene, dat alles machinaal gaat. Niet de mens en de oorzaak, maar het feit en de dienst zijn maatgevend en vormen het oordeel, vat je... De kogel,... levenslang.... Levenslang,... de kogel... Breng weg en volgende serie! Nee, 't is geen opzettelijke gemeenheid, maar we zijn zo langzamerhand allemaal stapel geworde. De ene van angst en de andere van eerzucht...
| |
| |
Heel zo'n geding is niks anders als de ene gek, die de andere de maat neemt... Ligge blijve, Richard! Straks is 't weer: Een!.. Twee!... Een!... Twee!.. En we hebben er pas een dagmarsch opzitte, waar of niet?’
‘Ja korporaal!’
‘'k Kon daarstraks niet meekomme,’ verklaarde Jim, naar buiten kijkend. ‘'t Was me godsonmogelijk om dergelijke handlangersdienste te verrichte... 'k Had geen minuut in de gate, dat ie zò was... Hij deed normaal.’
‘Ja... net,’ knikte Beck, terwijl ie een sigaret gereed legde op de vensterrichel, maar wie in deze tijd normaal doet, wordt gefusilleerd! De oorlog maakt lijke, gekke en filosofe... Het onderling verschil is niet zo groot... Aan het front worden de vlegeljaren in een uur doorlopen. De zwakke brengen het, voorzover ze 't overleven, tot wanhoop en levenslang, de sterke tot humor en cynisme,.. een andere vorm van rampzaligheid.’
‘Je lijkt Paddy wel, een ouwe regular waar 'k mee gediend heb!’ viel Jim in. ‘Ook zo'n katoengever.’
‘Lijke?! We lijke hier allemaal op elkaar! Heb ie dat nog niet gemerkt? Dat's de oorlog, maat. De luize geve beter onderricht dan de professoren en in één shrapnel steekt meer waarheid dan in alle geschriften, gewijd en profaan, tesamen.’
‘Dan heeft de majoor m'n staatje nog ver- | |
| |
keerd ingevuld!’ lachte Jim en haakte z'n veldfles los. ‘Lager onderwijs... Proost!’
‘Santjes!!’ wenste Beck, die eveneens een slok uit z'n fles nam.
De trein stopte, stond blazend onder de stationskap en wachtte op het aarzelend uitstappen van een vijftigtal lichtgewonden. De veroordeelde kwam overeind, en keek rustig voor zich uit.
‘Drink is’ noodde Jim, de fles overreikend. Richard wipte op, greep gretig, dronk met lange teugen, kreunend van behagen en kromp plots ineen... Beck schoot toe, wees Jim op de gewonden die de spoorbaan overstaken naar het andere perron en schoof de gordijnen voor de raampjes. ‘In de houding! Wel potdome, ken je je dienst niet, Richard?!’
‘Jawel korporaal’ verzekerde Richard, die sidderend in de houding kwam.
‘Natuurlijk!’ prees Beck. ‘Jij kent de dienst, hè? Ferm zo! Wat heb ik je gecommandeerd?’
‘In de houding, korporaal.’
‘Slape! heb ik je gezegd! baste Beck.’ ‘Op je krib en wachte tot de reveille!’
De gevangene gehoorzaamde, legde zich weer op de bank en sloot z'n ogen... ‘Le-vens-lang!’ klaagde de wielslag...
‘Hier nog niks kapot!’ merkte Beck op en keek naar het voorbijschuivende landschap. ‘Net de verkeerde wereld... Vooral als je pas van het front komt, doet zo'n uitzicht aan als iets onbehoorlijks... 'k Weet nog goed... Toen
| |
| |
'k voor de eerste keer met verlof uit de vuurlijn kwam, heb 'k met stomme verbazing gekeke naar de burger op z'n Zondags, naar de wezens, die zo maar rechtop liepen of er geen vuiltje an de lucht was. De bome, hegge, huize, hekke en hooibergen... alles leek neergelaten uit een andere wereld, coulisse en zetstukke voor een stichtelijke marionettenvertoning. Aan de spoordam lag een koe te herkauwen... Je weet wel, zò, met z'n bek, balletjes te pruimen! Dat liet me niet meer los. Nege verlofdage ben 'k huis in huis uit, op straten en pleine geconfronteerd met de koeiekop... Overal waar 'k kwam of ging, was de dulle napruimer... Iedereen, die 'k ontmoette droeg die kop op z'n schouders en kauwde... kauwde met de dierlijke onbenulligheid in z'n starende klootoge... Nege dage... lievejezus!... Toen heb 'k de kuite genome en plechtig bezworen, dat 'k nooit meer naar buiten zal kijke, als 'k ooit weer met verlof mocht gaan...’
‘En je kijkt nou al weer naar buite!’ meesmuilde Jim. ‘Koeie bij de vleet!’
‘Jawel, maar 'k ga nou niet met verlof... Integendeel! Nog een week, misschien veertien dage, als 'k het redde kan, en 'k mot weer terug naar m'n regiment. Ze mene, dat 'k wel weer mee kan komme en ze hebbe gelijk... 't Is al weer welletjes... Vier maande lijntrekke voor een doodgewoon hazepepertje.’
‘Wablief?’
| |
| |
‘Ja, 'k had elf schote in me bast; Germany zat in me nek, me pote en me darme... Elf blaffers om me te lardere, vat je.’
Weer stopte de trein en rees Richard, tastend naar de versnaperingen in z'n zakdoek. ‘Laat maar ottere!’ wenkte Beck en weerhield Jim, die zich met den jongen bemoeien wilde. ‘We hebben zo geen kind an 'm.’
‘'k Begrijp niet hoe ie 't klaar gespeeld heeft om achter het front weg te komme,’ peinsde Jim. ‘Dat lukt je nog niet met je volle verstand... Laat staan aan zó een.’
‘'k Hoor het al,’ antwoordde Beck, voorover vallend door het rukkend aanzetten van de locomotief, ‘jij hebt ze zó nog niet meegemaakt en verwart krankzinnig met stompzinnig, de schouders met de koeiekop... Richard ging door z'n schoeren heen, vat je... Hij heeft zich gillend, met z'n handen voor zijn buik, neergeworpen tussen de gewonden en is met het transport meegekomen naar achtere... Was helegaar niet gewond... Mankeerde, wat dat betreft, niks... Noppes!’
Hem mankeerde niks! Jim dacht aan de woorden van Paddy, praatte na: ‘Aan ons, aan ons allegaar mankeert wat. Ik, jij, wij, heel de bende, te laf om te huile en te lui om te walgen, wij zijn ziek en aangevreten... En hij moest er an kapot!!’
‘Precies!’ knikte Beck. ‘Jij lult al zo knus als een uitgeloogde regular.... Zeker ook sol- | |
| |
daat geworde bij gebrek an beter?’
‘En niet anders!’ bevestigde Jim. ‘Of nee... soldaat ben 'k niet geworde... 'k Heb alleen maar de wapens opgenome... En dit karwei doet de deur dicht! Mensegrijper hebbe ze van me gemaakt... Een jonge, die niet eens goed snik is, mag 'k wegbrenge naar de cel. Ik kots van m'n helderol.’
‘Le-vens-lang!... Le-vens-lang!’ beukte de wielbanden. De gevangene zat rustig in z'n hoekje met een zakmes figuren te snijden in een gelakte sigarettenkoker, toonde het ontwerp aan Beck en Jim.
‘Geweldig!’ roemde Beck. ‘Wat mot dat nou voorstelle?’
‘De kerk en de vicary!’ verklaarde Richard nerveus-uitbundig. ‘En hier de “Kikker in de Put”, de kroeg waar bij ons de tram doorheen gaat!’
‘All right!’ vond Beck. ‘En nou ook de bome nog, hè?’
‘O, ja!’ herinnerde zich Richard, kroop weer in z'n hoekje en begon ijverig het zakmes te hanteren.
‘Geen haar kwaad in als ie maar weet hoe je er mee om mot springe,’ glimlachte de korporaal. ‘Ben jij speciaal uit Holland gekomen om dienst te neme in het Britse leger?’
‘Nee, zó erg was 't niet met me... 'k Werkte in Engeland, toen de oorlog uitbrak en kwam zonder. De wijve, de ronselplaat en het onverstand deden de rest...’
| |
| |
‘Tell me the old, old story!’ zong Beck, het regimentsinsigne op z'n pet vaster aanknijpend tegen de band en vervolgde: ‘'k Weet er alles van!... Je bent jong en welgeschape, hebt arme en bene te misse... Niet direct en alles tegelijk natuurlijk. Maar als ze lang en danig genoeg aanhoue met trommels en prekies, met prente en bazuine worden twee krukken en een blikkie tot een begeesterd ideaal en ga je 't je schutsengel tenslotte kwalijk neme dat je nog niet bent ingekuild. Je wordt soldaat, met de ingehamerde overtuiging, dat je iets groots, iets geweldigs doet en meent recht te hebbe op daverende ovaties... De teleurstellingen blijven niet uit... Van laaiend enthousiasme en daverend ontvangst geen spoor. De bevolking, waar je voor uittrekt, staat zwijgend langs de kant, de bakvisse giegele - dat doen ze om kamele ook! De ouderen snuiten hun neus en groete eerbiedig met de vuile zakdoek. Ontgoocheling volgt op ontgoocheling en het geloof in je heldenroeping gaat tanen. Dat afscheid en receptie zo tegenvallen ligt grootdeels bij ons zelf. We waren jong, vlegels nog, en meenden dat we door een goedgunstige lotsbeschikking werden uitverkoren voor een grootse roeping, voor een taak der eeuwe, ter verheffing van de mensheid...’
‘Aboe!’ grinnikte Jim en zette de fles aan z'n mond.
‘Drink is uit!’ lachte Beck, die vervolgde: ‘Dan de ontnuchtering, het zoeken naar houding
| |
| |
en evenwicht, het hopen en weeral hopen op het geweldige, het glorieuze, dat komen moet... komen zal... Strakjes en nog eens strakjes... tot je besluipt de worgende zekerheid, dat je je jonge leven verdaan, onherroepelijk en tegen spotprijs verkwanseld hebt.’
‘Mest!’ vulde Jim aan.
‘Kien!’ onderstreepte Beck. ‘De spaarse versnaperingen gaan bitter smaken, de geschonken bloem verlept, wordt tot as in je lege hande en de zoen, als je die krijgt, heeft de bijsmaak van verzwegen namen... Richard, jongen, ik moet me jas terug hebben. We zijn er zo! Knoop je spullen weer in je zakdoek.’
De veroordeelde legde het tuniek op de bank, streek er naarstig de plooien uit, liet zich willig helpen bij het inpakken van z'n rijkdommen en danste van vreugde door de belangstelling van den korporaal, die de bomen om kerk en Kikker in de Put prijzend telde. Jim hing uit het raampje, trok geschrokken z'n hoofd terug: ‘God-zal-me-lief-hebbe!! Ze staan er met bajonet òp!!’
‘En wij dan?’ wees Beck naar de geweren tegen het portier.
‘Afdoen!’ verzocht Jim, bijna smekend. ‘Afdoen, korporaal! Die dinge gaan me door me donder.’
‘'t Is voorschrift...’
‘Schijt!’ besliste Jim, stak z'n bajonet in de schede en greep de hand van Richard: ‘Je vergeeft het me toch wel hè? 'k Heb me geleend
| |
| |
voor deze rottigheid en je tot hier gebracht...’
‘Dank je!’ onderbrak de verdwaasde.
‘Dank je?! Ja, net! Net!’ bevestigde Jim, terwijl ie z'n koppelriem wat aantrok. ‘Beuk jij me maar neer!... Ik weet waar ik aan toe ben.’
Beck stapte uit gevolgd door Richard, die onverhoeds toestormde op een gesluierde dame op het perron: ‘Moedertje! Moeder!’
‘Herejezus!!’ vloekte Jim, vluchtte naar de andere zijde van het station, waar de retourtrein gereed stond en bonkte neer op de zitting van een lege coupé: ‘Moedertje... M-o-e-d-e-r!’ schreide na in z'n jagende hartslag en gezonken hoofd... Moeder!?! ‘Haar heb ik lief,’ had ie in de sloep gezegd, omdat ze wist te weigere... wei-ge-re... weigere......’
‘Godallemachtig, wat een toestand!!’ schorde Beck, ontdaan instappend. ‘Heel de boel staat overend... Met geen tien man is ie meer te houe. 'k Heb de kuite genome, net als jij... We gaan zo van wiek, goddank!’
Jim zweeg, zat met z'n hoofd in z'n handen te staren naar de voetenplaat van de wagonbevloering. Beck schoof naar een hoek, legde z'n benen op de bank en het opgerolde gordijntje in z'n nek: ‘Nou, welteruste dan...’
De trein rolde voort. ‘Pik een piraatje!’ presenteerde Beck.
‘Nee, merci!’
‘We hebbe een sneltrein,’ probeerde Beck.
‘Ja,’ knikte Jim.
| |
| |
‘Je ben de kluts kwijt, jij... Ging me daar vergiffenis vrage an een gek!!’
‘Zo ver is 't met ons gekome, korporaal...’
‘Je zegt?!’
‘Ik heb gezegd,’ mompelde Jim en kromde dieper onder de geselende wielslag van de sneltrein: ‘El-len-de-ling!... El-len-de-ling!... El-len-de-ling!!’...
|
|