| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
‘Hoe laat is het?’ geeuwde Stevens, slaapdronken rekkend naar de beschimmelde stutbalken boven z'n hoofd.
‘Bij twaalven... Schiet op!’ waarschuwde Pad. ‘De luit is al onderweg als 't een beetje wil...’
Stevens vloog overeind, schoot schoenen en rusting aan, griste het stompje sigaret uit de mond van Paddy en wilde naar buiten hollen om z'n mensen te porren.
‘Is al gebeurd!’ remde Pad. ‘'k Heb de ordonnans naar Mooiedirk gebracht en direct het compagniebevel van dekking tot dekking doorgegeven.’
‘Dank je!.. Waar zit de luit?’
‘In de splitsing bij sergeant Hunt... De aanvulling machinegeweren is vannacht nog doorgekome... Twee stuks... Heb ik maar zolang ondergebracht bij de ploeg van Billings... Zet je horloge gelijk... Ik ga terug om me zwikkie te verzorge.’
‘Goed!... Kijk meteen of alles klopt bij de andere. Je weet...’
‘Geen kopzorg!’ onderbrak Pad, groette en ging weer naar z'n schuil, waar de manschappen, reeds bepakt, voor de ingang bibberend in de natte
| |
| |
nacht stonden te schelden op de kou, de luizen, ratten, legerleiding en heel de verdomde oorlog. Diep in de kragen, steunend op de geweren wachten ze, lijf tegen lijf warmte zoekend aan elkanders ellende...
‘Stevens!’
‘Hier, luit!’
‘Alles klaar? Ja?... Volgen dan...’
De manschappen slingerden hun geweren om, trokken, woordloos krommend onder de zware bepakkingen, de loopgraaf uiten door de gapingen in het vernielde sperdraad naar de straatweg, waar de kapitein opnieuw liet aantreden om de opmarsch in te delen: ‘Luitenant Law opent!’
‘Ja, kapitein!’ ijverde Mooiedirk.
‘Dan volgt luitenant Davis en Larsen neemt de staart. Tot aan de bosrand wordt gemarcheerd in dubbele colonne, daarna naar omstandigheid. Begrepen, heren?... Dank u!’
De voeten, de meest tot gehoorzaamheid afgerichte organen van den infanterist, schuifelden over de straatweg door het vlakke land, dat verloren ging in nacht en motregen. De compagnie zweeg.
‘Soldaat blijve, jonges!’ probeerde Mooiedirk na een poosje en deelde sigaretten uit. ‘Niet zo op elkaar klitten als schuwe schape... Behoorlijk ruimte houe... Jullie moeten maar denken, dat de generaal het ziet.’
‘Godzamme,’ gromde Ken gaf Pad een stomp in z'n ribben. ‘Hoor ie dat? Generaal in de vuurlijn!’
| |
| |
‘Hm!’ bromde Pad. ‘Laat me maffe... Alleen me pote doen mee...’
‘Niks te zien van de grote opmarsch,’ fluisterde Sewel. ‘We hebbe de straat van alle kante vrij... Nergens geen wagens, geen kanonne. Gek, hé? Niks te hore of te zien...’
‘Niks te hore of te zien!’ herhaalde Pad, automatisch rapporterend.
Ken vloekte. Sewel zweeg een wijle, probeerde weer: ‘Die stilte, dat vreet je op...’
‘Mot je terugbijte!’ adviseerde Ken, z'n ransel verschikkend. ‘De generaal ziet het, hij ziet alles...’
‘Tak.. tak-tak tak! ratelden plotseling in de verte de machinegeweren.
‘Jezus!’ schrok Sewel.
‘De hond wordt uitgelate!’ riep Ken en draaide zich om naar Pavely. ‘Hoor is effe wat een bullebijter... Zeker onraad op het erf?!’
‘Daar moet het front zijn, recht voor ons uit,’ wees Rens en bleef staan, wachtend op een nieuwe losbarsting.
‘Doorlope!’ riep Sterling nerveus... en verstarde in het licht van een spattende vuurpijl.
‘Vlugger!’ jaagde Mooiedirk. ‘Doorgeven: Vlugger!’ Meer vuurpijlen schoten omhoog, stonden een ogenblik sterspattend aan de hemel en doken geelverkwijnend neer.
‘Tak.. tak tak tak!’ Dan was het weer stil.
| |
| |
‘Ellendig, dat telkens wat en niks!’ vond Sandberg.
‘'t Is al weer voorbij, uit’ hoopte Sewel.
‘God zij dank niet!’ constateerde Hogg. ‘Juist die stilte gaat an je strot zitte. Geef mijn maar knaleffect! Wat jou, Pad?’
‘Heb ik al gezegd,’ beweerde deze. ‘'k Laat alles maar over an me pote en me neus... Lope en ruike, vat je?’
‘Ja net’ beaamde Sterling. ‘Die kalmte overal, dat stinkt me als de pest! Laat ze maar liever losknalle...’
‘Komt ook nog!’ voorspelde Pad en trok de stalen helm over z'n muts ‘De Moffe zijn nog niet goed wakker...’
De anderen zwegen, pruimden op hun gedoofde sigaret, slingerden de lastige geweren van links naar rechts, van rechts naar links, schichtig opkijkend naar vuurpijlen en lichtkogels.
De troep had inmiddels de bosrand bereikt. ‘Een voor een!’ commandeerde de luitenant en bleef naast Stevens staan om de tussenruimten te controleren. Weer, aanmerkelijk dichterbij knetterden de schoten, stegen en bogen de vuurpijlen. Hoog over de kruinen van de bomen kwam een geluid als van de wiekslag der postduiven: ‘Zwiewp... zwiewp... zwiewp...’
‘Geweerkogels, Paddy?’
‘Welnee!’ kalmeerde Ken. ‘Dat's de schroeve-draaier van je doodkistenmaker. Kogels? Wat
| |
| |
haal je in je hoofd? Kogels om deze tijd van het jaar!’
‘Zit haast geen geluid in’ zei Mahon. ‘Niet om an te neme, dat die dinge je zo grif de pijp uit helpe.. Alles komt anders dan ik gedacht heb... 'k Begin al zo'n beetje te snappe, wat oorlog beteekent.’
‘Zo'n wonderkind!’ spotte Pad. ‘Snapt maar ineens zonder prenteboek... Dat's knap!’
Ze passeerden een afdeling van de genie, bezig met het kappen en zagen van stutten en dwarshout. ‘Wat een liederlijke boffers!’ benijdde Hogg. ‘Doen niks anders als houtjes zage voor de bijkeuke... Make bossies voor de hoere van de staf... Hé, kruipluize, jullie doen je toch geen zeer? Bezig om de oorlog te winne?!’
‘Dat late we an de helde over!’ sarde een stem in de duisternis. ‘Doe je best maar, jonges en zorge, dat wij geen overlast krijge... De vijand is recht vooruit... Met de looppas!!’
‘Wat een rotstrale!’ schold Sandberg. ‘Die uitvreters staan met d'r kont naar de vuurlijn en d'r buik naar de keuke en hebbe dan nog een grote smoel tege ons, die 't werk magge doen.’
‘Die tot d'r nekhare in de blubber motte spartele,’ vervolgde Mahon. Wat een rotzooi, als ie 't goed nagaat.’
‘Glad als de zenuwe hier!’ foeterde Billings uitglijdend. ‘Waar gaan we in jezusnaam op af?!’
| |
| |
‘Ter overwinning!’ verzekerde Ken. ‘De kaptein heeft nog vergete om het mee te dele...’
‘Plat!!’ schreeuwde Paddy en viel languit neer om de granaat, die huilend over kwam en honderd meter verder ontplofte.
‘Dat's voor de genie!’ grinnikte Ken, even z'n hoofd lichtend in de richting van de explosie.
‘Nog al een!’ kreunde Sewel, die met z'n neus in het gras naar Pad kroop. ‘Wat mot ik?... Paddy hoe motte we...?’
‘Kom maar onder me vleugels,’ wenkte Pad en trok den sidderenden Sewel naar zich toe. ‘Plat!.. Zo plat als de vrede onder een huzarelaars!’
Een hagel van gillende granaten sloeg in voor en achter de huiverende secties: ‘Bwau-hie-wraw!... Bwau-hie-hie-wraw!’ gierde de scherven door het geteisterde woud. Bij elke vlaag werden ze kleiner, de manschappen, krompen weg, verschrompelden onder de povere dekking van ransel en dekens. Bij ieder salvo werden ze korter en smaller, de in de nek geschoven helmen, de wankele poppenhoedjes op een sidderend waterhoofd... Gelaat, lijf en leden krampachtig tegen de bodem gedrukt, lagen de secties in een lange lijn op het bospad en luisterden zwetend van beklemming naar het alsmaar toenemend geloei en inslaan ringsom: ‘Bwau-hie-hie-bwau-wraw-wraw...’
‘O! Here God!’ bad Pavely, die verbijsterd
| |
| |
rondkroop tussen de bomen. Here God! Here, God!!’
‘Plat!’ brulde Paddy. ‘Ligge, kaffer!!’
Een ontzettend gekraak barstte los boven de boomkruinen. Dan, plots, was het stil, was het over, waren ze voorbij... voorbij, de eeuwen van verschrikking, de zes minuten richtvuur...
‘Voorwaarts’ schorde Mooiedirk. Vooruit, je pote er weer onder!’ De colonne zette de opmarsch voort.
‘Niks kapot?!’ informeerde Stevens, de rij langs naar de spits dravend.
‘Alles kapot, elke vezel van me verdommenis!’ antwoordde Hogg. ‘Kristus nog toe, wat een vuiligheid! De Moffe wiste op een haar na waar we lage...’
‘Onzin!’ weersprak Thomson. ‘Ze wete donders goed, dat door het bos vooral in de nacht wordt opgerukt en hebbe er lukraak maar wat blaftrommels in geslingerd.’
‘Noemt ie lukraak, zo'n moordvuur!!’ werd er geroepen. ‘Nog een paar meter en ze hadde soepvlees gemaakt!’
De colonne trok door de bedding van een ontwaterde vijver, zakte kniediep weg in een brij van rotte bladeren, klom, op aanwijzing van de luitenant, man achter man om de staanders van een noodviaduct naar een spoorbaan, ondermijnd door uitgegraven dekkingen.
‘Hallo, nachtbrakers! Wie zijn jullie?’ klonk op uit het geroezemoes van stemmen en wapengedruis.
| |
| |
‘De wandelclub: Ons Genoegen!’ meldde Ken.
‘Allegaar badschoentjes en kalkhofies... En jullie?’
‘Reserve- artilleristen en telegraaf!!’
‘Zuid-Afrika Infanterie!’
‘Had je beter bij de baviane kenne blijve... In Afrika is toch ook nog wel behoorlijke gelegenheid om te krepere?!’
‘Is het zo erg, voor?’
‘Erg?! Welnee... De weduwe Erg!
De troep kroop in verbrokkelde colonne ove de spoorbaan, raakte telkens onder geschutvuur en bereikte na een moeizame tocht door drassig gevechtsterrein de puinhopen van een staag-omstreden kerkhof, waarboven een krijtende vlucht radeloze kraaien als bezetenen weg en weer fladderde in het bestrijk der mee- en tegengestelde batterijen. Silhouetterend tegen de lichtende achtergrond werd de vertwijfelde vlucht tot een helse vertoning: een dans der verdoemden boven de eeuwige marteling! En meer vogels kwamen van achter het woud, ronkende vogels van strakker maaksel, laag vliegend en pijlsnel koersend naar een vijandig gebied en hoog-grijpende dood. Snel-vervagend in grauwende morgen joegen ze voort, de een... twee... vier, vijf vliegtuigen naar onder- en boven-, flank- en kruisvuur...
In modder en puin wegkruipend voor de razende uitbarstingen der verre batterijen, staarde de compagnie in ontzetting naar het luguber gewirrel van opspattende knekels, naar schedels
| |
| |
en ribben naar zerken en kisten, die metershoog meevochten voor Recht en Menslijkheid!! Na een kwartier nam het vuur af en verstilde langzaam aan geheel.
‘Wat is dat?’ stotterde Sewel, totaal in de war. ‘Niks... niks meer!... Wat betekent dat?!’
‘Gebrek aan enthousiasme!’ verklaarde Pad, wees naar de horizon en werkte zich omhoog uit de zuigende bagger.
‘Berriedragers!!’
‘Wie heeft er verliezen?!’ riep Mooiedirk, die overstak naar de kapelruïne, waar Vannykerk stond te wenken.
‘Hier, sir!’ antwoordde Rens, duidend op den reutelenden, leegbloedenden Hogg.
‘Arme kerel... Is er geweest!’ concludeerde de luit, en draaide zich om naar Stevens, die twee gewonden rapporteerde.
‘Kunnen ze meekomen, sergeant?’
‘No, sir... Beiden zwaargewond... Buikschot en beenverminking.’
‘Jammer... Jammer! Enfin, overlaten aan de berriedragers... We moeten verder... Voorwaarts!’
Dof bonkten de beslijkte schoenen op de weg van het kerkhof naar het dorp, waar de raamen deurloze kozijnen grimmig, muilwijd dreigden in de geblakerde resten van gevels en wanden...
‘Halt!!’
‘Volgen!’ nam Stevens over en ging bukkend
| |
| |
en kruipend door spleten en bressen op zoek naar dekking in kelder en groef.
‘Hier, jongens!’ hijgde Mooiedirk, z'n revolver zwaaiend. ‘Hier de kelder in en de trap geheel vrij maken... Vier man aan de schop! Vlug! vlug! Je huid bergen! 't Kan zo weer mis zijn...’
De manschappen verdwenen in de kelder met Stevens en den luitenant. Pad, Ken, Mahon en Vannykerk gaven hun rustingen door, haakten de schoppen af, ruimden, naarstig scheppend in de beangstigende stilte, het puin van de gemetselde keldertrap, telkens belicht door de rusteloos-stakelende vuurpijlen.
‘Tak.. tak.. tak.. tak..’
‘Bravo!’ applaudiseerde Mahon, die de schop tussen z'n benen had genomen. ‘Fritz leeft nog! 'k Was al bang, dat de laatste Mof net voor me neus zou worde weggeschote.’
‘Was Hogg ook al bang voor!’ kaatste Pad, terwijl ie z'n schop hanteerde.
‘Geen werk geweest om 'm als een paarde-cadaver achter te late... We hadde minstens motte wachte tot ie dood was,’ vond Ken. ‘Dat's kameraadschap...’
‘Hij was al dood voor we gingen,’ verzekerde Rens. ‘Een dwarsrijter van z'n lende tot z'n keel.’
‘Zal ik voor bewaard blijve!’ hoopte Ken. ‘Opegescheurd te worde van end tot end, dat mot je je is indenke, jonges!’
| |
| |
‘Geen beschrijvinge en niks indenke!’ snauwde Mahon en werkte vlugger door. ‘Zulk gelul maakt de zenuwe kapot al ware ze van staaldraad.’
‘Tak.. tak.. tak..! Tak.. tak.. tak..!’
‘De laatste Mof zit om je te soebatte!’ voerde Ken, z'n zweet wissend. ‘Hoor maar: Mac-Ma-hon!... Mac-Ma-hon!!’
‘Zal wel op één na de laatste zijn,’ meende Pad. ‘De allerlaatste Duitser mot gespaard blijve om zich met de enigste Brit te verzoene.’
‘Je maakt 'm al te zwaar!’ protesteerde Rens. ‘Tweemaal onder trommelvuur geweest en maar één dode in totaal.’
Ja, 't is godgeklaagd!’ tobde Pad hoofdschuddend. ‘Affijn, jij ben nog al goed met de pen en mot maar is een ingezonde stuk in het vakblad schrijve.’
‘Zwwip.. zwwip.. tak.. tak..!’
‘Dat is om ons te doen!’ waarschuwde Pad en dook weg in het trapgat. ‘Op je navel naar binne... D'r komt grover spul!!’
‘Tak! tak! tak! tak...’
‘Je mallemoer taktak!’ schold Ken, terwijl ie met de schop in z'n nek teruggleed naar de ingang van het onderaardse.
‘Beetje kleingoed, luit!’ rapporteerde Pad, naar binnen kruipend. ‘De grote bestelling is onder weg!’
‘Juist gearriveerd!’ corrigeerde Mooiedirk, het geloei der granaten overschreeuwend.
| |
| |
‘En net te laat! Paddy ruikt die dinge nog voor ze worde afgeschote,’ lachte Ken.
‘Goed ingeschote...! Uitstekend artilleriewerk!’ prees Mooiedirk, die vluchten moest voor deinstorting van een hoekgewelf.
‘Here Kristus!.. Hoe kan u het zegge, luit?!’ huiverde Pavely hees van angst. ‘'t Is ontzettend!’
‘Buite is 't nog minder!’ troostte Billings. ‘Hier zijn we tenminste geborge...’
‘Geborge ja, dat's nou precies het woord!’ grijnsde Ken. ‘De hele boel lazert dadelijk in... Alles op je pet en geen hap vrete te vinde, in het hele graf niet... Magge we roke, sir?’
‘'k Doe mee!’ bevestigde Mooiedirk en gaf z'n sigarettenkoker door. ‘Allemaal een rokertje, dat houdt de fut er in!’
‘Je ben een prachtvent!’ flapte Thomson uit. ‘Dat had 'k je al eerder wille zegge.’
‘Is 't waarachtig?!’ deed Dirk verwonderd.
‘Ja, 't is waarachtig!’ verzekerde Ken vrijmoedig. ‘We hebbe het met je geboft! Je hebt meer last van je buik dan van je zenuwe... Alle respect. luit!!’
‘Hallo!.. Hallo!! Luitenant Law hier? Ordonnans!!’
‘Ja!.. Kom maar door!’ brulde Pad terug, liep naar het trapgat en streek een lucifer aan: ‘Je ben terecht... maar breek je pote niet!’
‘Ordonnans, sir!’
‘En?’ informeerde de luitenant, die inmiddels een stukje kaars had aangestoken.
| |
| |
‘Bevel van de compagnie, sir!’ hijgde de boodschapper, de zwarte zweetsporen van z'n gelaat wissend met de mouw van z'n tuniek.
‘Buiten is het de hel... Dwars door de huizen heen, anders is het godsonmogelijk... De straat wordt plat gehageld... Letterlijk plat sir... Ontzettend!!’
‘Hoe luidt het bevel?’ onderbrak Mooiedirk rustig.
‘Aangegeven stelling betrekken en tegenaanval afweren ten koste van alles!’
‘Goed!’ knikte de luit en richtte zich dan tot z'n manschappen: ‘We gaan er uit, jonges.. Bajonet op en volgen!’
Op de trap stond luitenant Davis, bonkig in het licht van de wordende dag. ‘Al klaar, Law?.. Prachtig! Bataljonsbevel wijzigt vorig besluit. De aanval wordt begonnen in de linie kerkstation... Jij hebt de rechtervleugel... Het station dus! Neem stelling tussen voorplein en spoorbaan en zorgen, dat de uitmondende straten volkomen bestreken worden.’
‘Met drie machinegeweren?’
‘Ja, 't moet!.. Ik kom, god geeft het, door, zwenk dan met de kerk als spil en zit achter je met zestien splintermolens!.. Vooral niet verder tegen de spoorovergang... Dat betekent de verdelging.
Hou vast, Law!... Om jezus'wil hou vast! Ik doe wat ik kan... Als jij wijkt voor ik door kan komen, worden we uitgedund tot de laatste
| |
| |
man! Laat me weten, als je in stelling bent en hou zo mogelijk contact. Sterkte!’
De officieren reikten elkander de hand en namen afscheid. Mooiedirk liep, z'n mannen roepend, de trap op, bukte en kwam terugvallen: ‘Goeie God!!’ Even stond hij trillend over al z'n leden in het keldergat, verstelde, zich weer beheersend, de stormriem strakker om z'n kin en klom naar boven: ‘Vooruit, kerels!.. Vooruit!!’
De manschappen volgden, staken onder een hagel van lood en granaten de straat over, schuil en doortocht zoekend in de huizen, die verkruimelden onder de beukende voltreffers. Explosie na explosie rukten de daken en gevels weg, wierpen balken, huisraad en muurbrokken tegen de wankele bouwsels, die stortend bedolven de levenden en de doden... Wolken van rook en stuivende mortel benamen zicht en adem. Inslag dekte inslag met een krankzinnig tempo en herschiep het ganse dorp tot één vuur- en steenspuwende krater... Over muren en balken, door kelders, keukens, poorten en gangen, uit heggen en goten kropen en holden, klommen en vielen de soldaten, de mannen van Mooiedirk, die, dekking zoekend achter de puinen op een binnenplaats, brullend probeerden om z'n mensen te verzamelen: ‘Hier!.. Hier!... Stevens!... Nill!... Billings. Jij en jij daar! Thomson, Taylor!... Plat... Hier!... Plat!... Plat!....’ Snakkend naar adem, met beukende hartslag lag een deel van de sectie tegen de steenhoop gedrongen, niet meer in staat
| |
| |
om te denken, gedweë waanzinnigen, bereid om te volgen naar hel en ondergang op een wenk van den luitenant.
Vannykerk, Clark en Sterling hadden zich inmiddels bij de anderen gevoegd. Mooiedirk keek om, telde en sprong op: ‘Vooruit! Verspreiden...!!!’
‘Deze kant!!’ brulde Stevens, die springend en duikend, rijzend en wenkende neerviel achter een stapel gevelde bomen. ‘Houe dit!’
‘Mooi!... Goed!!’ besliste de luitenant, terwijl hij tussen het hout doorkroop. ‘Barricaderen!’
‘Nill... Vannykerk... Billings en Ken, Taylor hier!’ regelde Stevens. ‘De rest door naar de hoek tegen de spoorbaan!... Stelling nemen en houe! Ah, nog vier man doorgekomen! God zij dank! Met Billings daar de hotelkant bezetten, jullie en volharden! Versterking is op komst...’
‘Stevens neemt de rechtervleugel... Billings staat links en ik hier,’ vervolgde Mooiedirk. ‘Houe jongens... Om godswil houe!!’
Nog drie man kwamen overrennen, wierpen zich achter de wordende barricade. ‘Hoi! Hoi!’ juichte Dirk, de mannen begroetend. ‘Halen, jongens... Matrassen, bedden,... kiste... kaste.. Kan niet verdomme! Grijpen wat je grijpen kan!’
De mannen stoven de achtergelegen woningen binnen, smeten tafels, bedden, kachels, stoelen, kussens en kasten door bressen en kozijnen naar
| |
| |
Paddy en Ken, die doorgaven aan Rens en den luitenant.
‘'t Wordt netjes!’ schreeuwde Mooiedirk, heen en weer hollend achter de neersmakkende meubelen. ‘Een vesting!’ Hij tilde met verbluffend gemak een haard boven z'n hoofd, smeet 'm hoog tussen het opgestapelde huisraad: ‘Een stuk, dat meetelt!’
‘Bravo'’ bewonderde Ken, liep een gang in en kwam met een huisorgel op z'n rug de barricade versterken... ‘En dit, luit?’
‘Schitterend, jongen!... Daar weer twee... drie... vier man! We redden het! Bij god we redden het! Verder jullie naar Stevens... Meubele meenemen!!’
Stevens kwam terugdraven. ‘Ik slaag wel! Hoe staat het hier, sir?’
‘Dank je! We kunnen van drie zijde bestrijken...’
‘Al bericht van Davis?’
‘Nee... Pas op! Het trommelvuur luwt... Op je post, sergeant!’
‘Laat Nill liever Billings vervangen, sir!’
‘Accoord! Nill vervangt Billings aan de hotelkant. Snel!... Snel! Opgelet, jongens! De Moffen komen!... Nee op je plaats jij. Ik verzorg de munitie!’
Met verhevigde woede barstte plots het geschutvuur weer los. ‘Let op!’ brulde de luit in het oor van Thomson. ‘De infanterie zit er vlak achter!’
| |
| |
Verwoeder, steeds verwoeder werd de kanonnade. Een wervelstorm van spartelende planken en stuivend puin kwam verduisterend over het plein. Gedoken onder en tussen het huisraad wachtte de magere sectie de rammelende neerslag van hout, stenen en wolkende, schier verstikkende mortel, die alles overdekte met een witte wade. Gedaan... als bij toverslag was het trommelvuur, dat nog nadreunde in oren en hersenen. ‘Wssp... wsssp... tjing.... tjing.’ Geweerkogels sloegen in, voor en achter de barricade.
‘Daar zijn ze!!’ waarschuwde Mooiedirk, schoof patronen en handgranaten bij en werkte zich, z'n revolver heffend, tussen de manschappen in.
‘Tak tak tak tak’ blaften de meer verwijderde machinegeweren.
‘Tak tak... tak...’
‘Terug keffe, luit?’ popelde Thomson, geknield naast Billings, die een licht machinegeweer bediende.
Dirk wenkte afwijzend, beduidde Thomson om z'n plaats op de barricade weer in te nemen en tuurde scherp naar de huizen rechts van de stelling.
‘Zwwarrr!... zwwarrr!’ scheurden de van achter overkomende projectielen boven het plein naar de vijandelijke linie...
‘De onze!!’ jubelde Mooiedirk. ‘Keurig!... Keurig! De Mof krijgt ze uitgemete en net op tijd... Verdomd!’
| |
| |
‘Tak tak tak tak, tak tak tak tak.’
‘Dat's Davis, jongens! Davis!’ slikte Dirk en pinkte z'n tranen weg. Kogelzwermen veegden het plein... Dieper en dieper drukten de mannen zich in de wrakke wering en wachtten. Ken had zich geborgen achter matrassen en een divan, lag met z'n buik op het orgeldek over de korrel van z'n geweer te loeren naar een blijk van veldgrauw in de loodspuwende kozijnen... Enige meters verder, op de keibodem, hurkten Billings, en Thomson die een splintermolen had opgesteld tussen de gestapelde tronken en aan Rens patroonbanden doorgaf. Collins en Ward, twee van een andere sectie, stonden voorzien van geweer en handgranaten, meer links en in de nabijheid van Paddy en de zijnen. Mooiedirk had zich losgewerkt uit de dekking, zat draaiend op een pianokruk en vervloekte de Moffen, die 't 'm benauwd maakten door hun geheimzinnige onbeweeglijkheid. ‘Waar blijve ze, godverju?!’ schorde hij, sprong telkens op, zwaaide z'n revolver en nam weer plaats uit angst voor verrassingen. ‘Uitkijke, jongens! Uitkijken!’
‘'k Loer me een klootoog!’ sakkerde Ken. ‘Geen Fritz te zien. Nergens wat op de korrel te neme... We zalle 't is met het orgeltje motte probere, luit! Muziek, daar zijn de Moffe stapel op. Vannykerk zal de tekst verzorge, wat? Wie heeft er een piraatje te misse?
| |
| |
'k Verveel me nog dood in de wereldoorlog!’
Rens stak een paar sigaretten toe. ‘Hier malle! Nog geen honger?... 'k Heb je nog niet hore kankere!’
‘'k Steek de dievemoord zo ongeveer, maar 'k ben nou op jacht en heb beslist geen tijd voor interne aangelegenheden.’
‘Zeker beroepssoldaat geweest, jij?’ veronderstelde Mooiedirk.
‘God zal mijn beware, nee, luit!... 'k Ben er ingelope net als de rest hier. En nou schiet ik op Fritz, omdat Fritz op mijn schiet... Als 't effe kan, zal 'k 'm voor weze.’
‘Dat's de hoofdzaak,’ vond Mooiedirk. ‘Uitkijke, jonges! Ze rijze voor je smoel op...’
Vijandelijke geweer- en mitrailleurkogels veegden onophoudelijk het plein. Van twee, drie kanten werd gevuurd en nergens een vijand te zien, geen Fritz, die zich bloot gaf.
‘Het toppunt!’ knarste Dirk, knielend naast Pad, die rustig achter z'n machinegeweer sigaretjes draaide. ‘Geen kip te bekennen... Geen drol... Geen donder!’
‘We komme nog wel an de beurt, sir!’ verzekerde Pad. ‘'t Zal geen lolletje voor d'r zijn, als ze 't lef hebbe, om door de straten uit te zwermen. Daar zal je wat van beleve, als Davis tijdig achter ons zit met z'n weelde an splintermolens.’
‘Vind je 't dan niet... Hoe zal ik het zegge... Die verdomde schieterij zonder dat er een muis op
| |
| |
de vlakte komt... 'k Heb nog geen Mof gezien... Dat's toch krankzinnig!’
‘Nou... niet bepaald, sir. Andersom zou krankzinniger zijn. Daar heb ie 't gelazer!!!’ Pad vuurde. ‘Tak... tak... tak... taktaktak.’
In een huis aan de overzijde sloeg een getroffen Duitser door de bintlagen heen en bleef liggen: een hoopje grauw op het blonde puin!
‘Tak tak tak tak..’ maaide Billings met razende ijver... Vijanden vielen voor- en achterover door gaten en kozijnen.
‘Het wemelt!!’ schreeuwde Mooiedirk in de oren van Pad, die rustig richtend, door schoot. ‘Alle huize!! Jij houdt het wel, hè?’
Lopend en kruipend bereikte de luit z'n plaats: ‘Vege godverdomme! Vege Billings... Braaf!.. Braaf!! Herejezus, waar blijft Stevens met z'n inzet?! Lager nou!... Hoger!... Nog hoger! Zakken... Ha! Stevens ook in actie! Rechts... Prachtig jongens, ze vallen als geitekeutels! Daar die hoek!’ Tevergeefs poogde Mooiedirk, buiten adem geschreeuwd, zich verstaanbaar te maken in het ratelend tumult. Rukkend en duwend aan armen en benen van Billings, van Rens, Ken en Thomson van die en dan die, trachtte hij aan te moedigen, opmerkzaam te maken, richting en leiding te geven aan vuur en gevecht Knielend, schuivend en rollend op buik en lenden sleepte hij de munitie aan, rukte de kraag van z'n tuniek aan flarden, wierp zich badend in het
| |
| |
zweet tussen den wild-vurenden Collins en Thomson, die even z'n hand lichtte om van z'n bewondering te getuigen. Het vuren uit de huizen minderde, verstilde een ogenblik, werd opnieuw ingezet en gevolgd door een golf van aanstormende Duitsers uit ruïnen en straten. Mooiedirk nam z'n revolver tussen z'n tanden, werkte zich omhoog, uit een ingetrapte linnenkast, graaide naar de handgranaten in z'n gordel, ontzekerde en slingerde, sekuur mikkend, de spattende dood in het welvende veldgrauw...
‘Tak tak tak tak tak...’ ratelden de bijspringende machinegeweren van Davis. Een kolossale Beier, meters vooruit, had de barricade bereikt, stak in vertwijfeling z'n handen op en werd neergeknald door de revolver van Mooiedirk. Starre verbazing gleed over het gelaat van den stervende, die neerzonk in het wolkende vulsel van een vergulde canapé... De Duitsers, gedecimeerd door de achter liggende, steeds meer opschuivende machinegeweren van Davis, weken, weer dekking vindend in de bestookte huizen...
‘Onze eerste dooie Mof!’ wees Ken, z'n plaats verlatend. ‘Wat een kanjer, luit.. M'n compliment!’
De luit antwoordde niet, lag voorover tussen de poten van een salontafel, de revolver nevens de bebloede, weggerolde helm.
‘Here Kristus!!’ schreeuwde Ken, den officier van de wering slepend. ‘Zo'n prachtvent... en
| |
| |
nou dat!’ Hij droeg den getroffene op de deken, die Vannykerk spreidde, schoof een ransel onder het hoofd en poogde de gulpende borstwond op te proppen met noodverband.
‘Op je plaats!’ commandeerde Billings gillerig. ‘De Moffel!!!’
Een wassend kruisvuur raasde over het plein, dat verloren ging in een goorblauwe nevel. Huizen en straten verzwonden in kruitdamp en stuivend kalkgruis... Schier voor de barricade, als uit de grond, rezen ze op, de stormende Beieren, granaat-plaatsend tollend en zijgend in het gewirwar van takken en meubelresten... ‘Tak... tak tak tak tak...!’ Verdrie-vijfdubbeld spoot de moord uit de bedreigde wering. Rijen dik vielen de Duitsers, stuipende garven op tien meter zicht: Davis was gearriveerd!!
De vijand week en blijvende stilte trad in. Roerloos lagen de manschappen met wilde, wijdgesperde ogen te turen in de optrekkende nevel.
‘Nergens een valide Mof meer!’ schorde Ken. ‘Ze hebbe d'r portie. Wat jou, Rens?’
‘Afschuwelijk!’ gruwde Rens stamelend. ‘Ze kermen nog!’
‘Ja, jezus... oorlog is geen tentzending!’ schokschouderde Thomson en liep naar Mooiedirk, die inmiddels tot bewustzijn was gekomen:
‘Afgeslagen, sir!’
Even lichtte een spatje vreugde in de starre ogen van den stervende, die nog poogde om
| |
| |
met z'n verminkte hand het saluut te brengen.
‘Berriedragers komen dra!’ beloofde Davis, onbeholpen de gave hand van Dirk strelend. ‘Kunnen elke minuut hier zijn, Law...’
‘Laat maar,’ wenkte deze, sloot z'n ogen en bleef roerloos liggen in de kring van z'n mensen, die hun posten met voorkennis verlaten hadden.
‘Het loopt af,’ zei Davis. ‘Het spijt me ontzettend... en we kunnen niet wachten... Ik durf niet langer meer te rekken... Het mag niet... Het kan niet. We moeten weer vooruit...
‘Stevens!’
‘Sir!’
‘Hoe groot zijn je verliezen?’
‘Ik mis elf man, luit en hier nog, hoe heet ie, Collins... Kopschot.’
Pad telde: ‘Hogg... Sewel... Pavely... Rogers... Mahon... Sandberg... Monk...’
‘Ja, Ja, Ja!’ onderbrak Davis geïrriteerd. ‘Het moet... We gaan er weer op af.’
De stervende opende z'n ogen, richtte zich langzaam op, staarde strak naar Thomson: ‘Alle respect...’
‘Alle respect, sir!’ antwoordde Thomson en bracht de groet.
‘Thank you...’ mompelde Mooiedirk, spuwde bloed en was dood...
‘Voorwaarts!’ brulde Stevens.
|
|