| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
‘Morge, here!’ groette Jim, die moeizaam door de loopgraaf plaste onder een kluwe slordig opgerolde patroonbanden.
‘Dag soldenier!’ wuifde Pad met slap dameshandje en hervatte z'n geschurk tegen een stutpaal van het ingegraven schuilhol. ‘Naar de uitverkoop geweest?’
‘Ja en alles voor een prikkie,’ lachte Jim, ‘maar vreselijk ongeregeld... Deze boa heb ik opgediept uit een bak met versjouwde haarlintjes.’
‘Je lijkt wel belazerd om zo te buffele, uitslover!’ schold Ken, met een lepel heftig protesterend in z'n lege eetblik. ‘Vrete... eerst behoorlijk vrete en dan zalle we is an dienst en splintermolens denke... Me blikkie vol of 'k loop over naar de vijand!’
‘Uit de kou zou ie er mee weze!’ kalmeerde Pad, die op handen en voeten in de doorgangkroop. ‘Ze vrete an de overkant mekaar op en jij met je bolle harsens zou een welkomme versnapering zijn!’
‘Ook de velle!’ foeterde Ken, in feller verzet z'n eetketeltje butsend tegen de beslagen hoek van een munitiekist. ‘Waarom is 't vrete niet op tijd... Die melige smeerlappe in de keuke
| |
| |
hebbe weer is kak an d'r hiele en wij magge het afpikke. Van de hele verzorging deugt geen puist... Geen drol!!’
‘Hoe meer beweging, hoe erger het wordt met de wurmpies!’ voerde Pad. ‘Ga op je rug ligge en denk is an het onstoffelijke... Je hebt een ziel te verlieze, jonge...’
‘Wat helpt dat gekanker nou?’ bromde Hogg en tuurde weer door het schietgat in de zandzakkenwering.
‘Jullie late alles maar over je kant gaan, labbekakke!’ verweet Ken, kregel trantelend in de kleffe modder. ‘We moste die van de keuke op de korrel neme, zodra ze in 't zicht komme... Mag ik barste als 'k geen machiengeweer tege d'r in stelling breng en ze van de vlakte maai.’
‘Mot je wel zalig oppasse, dat je de soepbus niet raakt!’ waarschuwde Mahon. ‘Je ben een beste jonge, maar als ie naar me rantsoentje wijst, sla 'k ie names de compagnie een schedelbreuk...’
‘Toch zeker in me slaap, hé?’ tartte Ken grimmig. ‘Bij me volle verstand heb ie daar een legerkorps voor nodig!’
‘Dat spreekt van z'n verstand!’ smaalde Hogg en draaide zich om. ‘Jij peinst met je slokdarm... Drie uur is het ete over tijd en dan maak ie ons al horendol met je geouwehoer om bikke... Als ze niet vlot door kunne komme, zal er wel een rede voor zijn.’
‘Kan je hem niet wijsmake,’ verzekerde Sewel.
| |
| |
‘Hij wil op z'n tijd bediend worde al verging de wereld.’
‘Leg maar een klinker op je maagklep Ken!’ adviseerde Sterling, het kijkgat naast Hogg bezettend. ‘Dat eeuwig gebulk om vrete is erger dan de ratte, die er op aze.’
Ken spuwde z'n minachtig uit, slingerde z'n eetketeltje tussen de versperring en trok zich grommend terug in het hol.
‘Koud kunsie, heel die anstellerij!’ vond Hogg. ‘Het zwikkie van Kirby ligt nog in de schuil. Nou die heeft ook niet gedacht, dat er zo ras een ander uit z'n schaffie likke zou.’
‘Wie heeft de beurt van postophale?’ vroeg Pavely.
‘Vannykerk!’
‘Post!?... Zalle jullie straks van opfrisse!’ voorspelde Pad. ‘De dragers brenge nog wat anders mee dan zoentjes van moe en een pootje van de poes Er zit een schijtmiddel in de soep... We bakke hier al weer is lang genoeg... Zet je maar schrap!’
‘Je mot me niet bang make!’ deed Sewel mislukt komiekerig. ‘We blijve hier... Net ver genoeg om de kanonne te hore en 's nachts naar 't vuurwerk te kijke... Van de rest doen we afstand an de Canadezen.’
‘Net wat je zegt!’ viel Sterling bij. ‘Wij zijn veel te duur geworde en motte wel gespaard blijve. 'k Schat, dat we de man al meer dan tweeduizend gulden kosten.’
| |
| |
‘Je sneuvele kost meer dan je onderwijs,’ concludeerde Pad, en kraste met z'n dagge een teken in de bol van z'n stalen helm.
‘Er hangt wat in de lucht!’ verzekerde Jim. ‘'k Heb me bekant een kippeborst geploeterd an patroontrommels en handgranate. 'k Adviseer jullie om is te gaan neuze, wat er nog gestapeld staat in de spergang... Een poepie geweld om van te bibbere... Schik is op, Pad! 'k Heb me zitje wel verdiend.’
‘Niks in de lucht! Niks hé, jonges?’ weersprak Pavely, steunzoekend bij de groep zwijgende kameraden.
‘Wel wat in de lucht en geen rozegeur!’ snoof Pad.
‘We zijn nog bijlange niet an de beurt!’ verzette zich Pavely.
‘Jij lult als kiespijn in de kliniek, hoonde Pad. ‘We zijn hier niet om condolatiebezoek af te gaan legge bij de weduwe van Herr Fritz von Pickelhaube. Blijmoedig te zijn is de eerste plicht van de frontsoldaat... Zonder blijmoedigheid verliep de meest- frisse en vrolijke krijg in wederzijds rouwbeklag...’
‘Hi!.. Hi!.. Hi!..’ grinnikte Mahon.
‘I-ah!!’ corrigeerde Pad. ‘Zo ongeveer als muilezels in een distelveld.’
‘De dragers!’ werd er doorgegeven.
Door de verbijsterende baaierd van vernield, grimhinderend sperdraad en kalvende kraters slingerde de verbrokkelde kolonne langs schonken- | |
| |
de bomen en verpuinde welvaart. Worstelend in modder en as, elkander vastgrijpend en loslatend ging het opwaarts over wrak krijgstuig en verslijkte doden....
‘Vrete in aantocht!!’ schreeuwde Pad het hol in. ‘Plaats voor de onsterflijkheid!’
Het piepend gejengel van slingerende ketels werd hoorbaar in de verbindingsgang. Stevens kwam uit z'n schuil, wankelde, weg en weer glibberend in de vette, waterzatte bodem, de zwoegende dragers tegemoet en hielp Wood, die de kolonne opende, bij het afglijden in de lager gelegen loopgraaf. ‘Waar blijve jullie, lijmkokers? We valle zowat van de graat!’
‘Haast niet om door te komme, sergeant. Troepeverschuiving op alle wege... Stroom en tegestroom... Je wordt gewoon van de sokke gespoeld!’ meldde Wood, voortzeulend met de op rug en buik samengebonden broodzakken. De andere dragers volgden waggelend, als ganzen op een rijtje, onder zakken, emmers en ketels aan draagstokken. Van alle kanten kwamen manschappen uit de holen en volgden, reikhalzend achter de menage, kakelend, opstuivend als kippen om de voerbak.
‘Wat schaft de kok?’ vroeg Pad en nam de draagstok over van den doodmoeden Clark.
‘Rijst... kerry... schapevlees,’ hijgde Clark, schier zijgend van uitputting. ‘Post voor je, Hogg!’
‘En voor mij?..’ ‘Voor mij?..’ ‘En ik?!.’
| |
| |
vroegen, bijna smeekten een halve sectie hunkerende, opdringende bedelaars.
‘Weet niet!.. Dalijk... Dalijk!’ schorde Clark terwijl ie zwaar voortmodderde aan de riem van Paddy.
Eetketels, post en brood werden neergezet in de verbreding van kruisende groeven. Stevens lichtte de deksels, schatte de inhoud van emmers en broodzakken, reserveerde brokken, moten en kwantums voor zich en de buik van Mooiedirk, gaf de rest tenslotte vrij aan de hunkerende sectie: ‘Kan uitgedeeld worde, Billings!’
Links, rechts, hoog en laag zwaaiden, ketsten en kletterden de gapende schafjes der tierende blauwlijders. Met dierlijke felheid graaiden de klei-dorre vingers in de verworven porties naar het bleke, vezelende vlees en de druipende kluiven of groeven, bij gebrek aan lepels, in de geliggekruide rijst. Ook Ken had rijst en vlees, trok zich, wars van het canaille, terug in z'n departement.
Paddy had z'n portie gulzig naar binnen gewerkt, veegde z'n mond af met de juist ontvangen ‘liefde van huis’ en zette zich met een blik van verstandhouding op een korf naast Wood, die wachten moest op de retourpost van de jongens en nadere orders van den kapitein.
‘Het is zo, hè?’ begon Paddy.
‘Ja,’ knikte Wood, wrikkend aan de sluiting van de tas op z'n knie.
‘Ging 'k vast van,’ verzekerde Pad. ‘Wanneer?’
| |
| |
‘Morgen gaan jullie mee met de grote voorstoot... De hele boel is achter al in beweging...’
‘En het andere?’
‘Ging niet zo vlot... 'k Kon eerst met geen mogelijkheid toegang krijge, maar toen ie je brief geleze had, was 't rap voor mekaar. Wemeldonk is al bij de kaptein geroepe en gaat op verzoek van de majoor mee terug naar achtere.’
‘Als wat?’
‘Als tolk... 'k Geloof, dat jij dat in je brief voorstelde, niet? Jij hebt de majoor als luitenant gekend in de Boer-oorlog en 'm z'n hachie gered... Ja 'k weet er van... Maar wat bezielt je om een beroep op de majoor te doen voor een ander. Wat kan jou die van Wemeldonk verdomme?’
‘Jim mot doorkomme als ik het helpe kan. Dat is nou mijn testament... 'k Had trouwens zo'n verzoek voor mezelf niet kunne doen, dat vat je wel. Nooit aan van Wemeldonk zegge, dat ik...’
‘Hand er op, Paddy!’
‘Alles is dus achter al in beweging, zeg je.’
‘Ja, 't krioelt van troepen... Massa's van alle wapenen. Niet om door te komme... Munitie, geschut, pontons, paarden, motoren, berries... Een gedrang en gedraaf, ontzettend.’
Vannykerk bracht de post, schudde een bundel brieven uit in de tas van Wood. ‘Nog nieuws van ginder?’
| |
| |
‘Jij mag het nou al wete.’ antwoordde Pad. ‘We zijn opgenome in de aanval. Morge barst de bom.’
‘Toch?’ zei Rens beheerscht. ‘'k Had er al een vermoede van... maar zo vlug had 'k het nog niet verwacht... Morgen!’
‘Affijn, je weet het nou,’ mompelde Pad, wies vluchtig z'n vingertoppen in de plas aan z'n voeten en stopte z'n pijp. ‘'k Ga is bij de jonges kijke...’ Hij rekte zich uit, zocht, stram van modder en vocht, steun aan een stuitschoor van de wering: ‘Bedankt, kerel... Hou je taai!’
‘Geluk!’ wenste Wood, opspringend. ‘Zeggen we: Tot ziens!!’
‘Welja... late we dat zegge,’ glimlachte Pad, lichtte z'n hand: ‘Good-by!’ en liep terug naar de schuil, waar het escouade etend en geeuwend wachtte en niet wist waarop.
‘En,’ vroeg Pad, die bukkend binnentrad, ‘niks geproefd an de prak, jonges? Geen van allen?’
‘Afgeluisd lekker geweest en meer dan me portie gehad!’ prees Sterling. Ook de anderen hadden geen klachten. Geen zandje gevonden en alles zo gaar als boter. ‘Prima!... Prima!’
‘Rijst met wonderolie!’ orakelde Pad. ‘'t Zal nog wel nawerke... Morge de grote aanval en wij magge meedoen.’
‘Keukenieuwtjes, maat!’ schamperde Mahon en hield z'n schafje voor z'n achterwerk. ‘Wat krijg
| |
| |
ik het benauwd!.. Owowowo! Wat een aan drang. Wat een roebeldefloep in me schutsluis!!’
‘Effe uit late stuipe,’ wenkte Pad ernstig en ging naast Sewel zitten, tussen de zwijgende wapenmakkers, wier harten hoorbaar bonkten in de loden stilte... Sommige waren asgrauw geworden, verloren de contrôle over hun zenuwen, die trilden in handen, knieën en neusvleugels. Onder de trekkende wenkbrauwen staarde ontsteltenis, schreeuwde de onrust om hulp bij Paddy, bij handen en voeten, bij ieder en alles.
‘Je kan wel abuis weze,’ mompelde Sewel. ‘We zijn nog maar amper hier...’
‘Ach natuurlijk! Ik geloof er niet zó veel van!’ kwam Pavely los en wees naar het bovenste lid van z'n bevende wijsvinger. ‘Niet zó veel... De hele boel ligt rommentom vol met afgeharde regimente... Een smak volk waar ze geen raad mee wete... Die gebruike ze veel liever... Veel en veel liever dan ons, die maar in de weg lope, omdat we nog niet wete hoe het mot.’
‘Pavely kan gelijk hebbe.’ meende Gains. ‘'k Zie helegaar niet in waarom wij nou juist mee motte. Ze zijn ons nog steeds an 't opschuive... Daar gaan weke en weke mee heen... Kalmpies an wenne, dat's effetief de taktiek... Daar wijke ze niet van af... Mot je niet gelove...’
‘Nee, mot je niet gelove!’ bauwde Pad na.
‘Jij schijnt er nog al lol in te hebbe!’ snauw- | |
| |
de Sandberg gillerig, sprong op en liep het hol uit.
‘'k Lach me te barste... Merke jullie toch wel,’ zei Pad, die rustig de plooien uit z'n jas streek.
‘Ja net!’ schorde Pavely. ‘Jij, ja, met je rotnieuwtjes... Hou je smoel nou maar...’
‘Schijtlaars!’ smaalde Ken, minachtend en schoot z'n sigaretpeukje op de top van z'n duim naar Pavely. ‘Laat z'n eige ronsele voor een oorlog en krijgt de rilstuipe als er over gesproke wordt. Je wist toch wat er aan de hand was... Jij, met je buikloop...’
‘Wie heeft er buikloop?!’ schreeuwde Pavely, opstuivend.
‘Ik zei toch: Jij! Ik ruik je hier!!’
Pavely viel terug in z'n hoek, maakte overdreven gedienstig ruimte voor Rens, die terug kwam na het verzorgen van de post.’ We gaan morge naar vore... zegt Paddy.’
‘Weet ik al,’ bevestigde Rens kalm. ‘Wie heeft er voor m'n ete gezorgd? Dank je Ken... Mag 'k je lepel gebruike?’
‘Hoe wist jij dat?’ polste Mahon schreeuwerig. ‘Nog zo'n hoer van de staf. Weet ook al meer dan al de opperbevelhebbers bijmekaar...’
‘Spaar je krachte!’ adviseerde Rens, terwijl ie z'n rijst lepelde. ‘Nog een paar uurtjes en je zal je adem nodig hebbe...’
‘En niet om te blerre!’ vulde Ken aan.
| |
| |
‘Tik... tik... tik...’ verbrak de bezige lepel de stilte. ‘Tik... tik... tik...’
‘Wie blijve er achter voor de keuke?’ vroeg Hogg.
‘Wood en Clark!’ wist Pad.
‘Waarom die? Mot je mijn is zegge waarom die nou juist?’ sakkerde Pavely. ‘We zijn allemaal even na zo als we hier zitte... Waarom wordt er niet om geloot? Of anders allegaar naar vore... Twee man minder, dat kan net de doorslag geve... Waar of geen waar?’
‘Houd je muil, huilebalk!’ beet Ken. ‘Twee, tien... honderd man, wat maakt dat uit nou we jou in de ploeg hebbe...’
‘Tik... tik... tik... tik...’ ketste de lepel.
‘We zalle maar afwachte, jonges,’ berustte Sewel met versleten stem. ‘De geleerde zegge, dat er op de duizend kogels maar eentje raakt.’
‘Voortreffelijk!’ knikte Pad, die luisterend een stapeltje sigaretten in voorraad gerold had. ‘Laten we 't geval wetenschappelijk bekijken en voorzichtigheidshalve zegge, dat de negenhonderd-negenennegentigste kogel om zeep helpt... Al wat we straks te doen hebben is te tellen... Zo simpel mogelijk... Een, twee, drie... tot negenhonderdachtennegentig-half en dan op je buik vallen... Wie daarna nog sneuvelt, kan niet rekene.’
‘Je mag het nou belachelijk make zo veel
| |
| |
als ie wil... toch is het waar. Hoogstens één op de duizend’ bevestigde Pavely.
‘Op de honderdduizend!’ onderbrak Ken. ‘En dan nog maar alleen als ie krom wordt afgeschote. Maak je maar geen kopzorg... De Moffe zijn soldate, wat je noemt soldate en slaan jou over. En niet uit respekt...’
‘Laat ze jou dan maar wel neme,’ mompelde Pavely.
'k Maak de kans,’ verzekerde Ken, die opstond. ‘Liever de vijand voor me dan jou naast me.’
‘Allemaal naar buiten!’ kwam Billings waarschuwen.’ Er mot gebuffeld worde. Kiste amunitie... Patrone en handgranate!’
‘Vooruit, jonges!’ jakkerde Pad. ‘Je bult er onder en een zweetje hale aan His Majesty's koektrommels.’
Als een ontploffing barstte uit de luidruchtigheid, stompend en dringend, gillerig-joelend volgde het escouade, enkeldiep wegzinkend in slijmige bagger, den korporaal naar de munitie, opgestapeld in de verbindingsgang.
‘Allemaal wat!’ riep Stevens, die de kisten en bussen op ruggen en schouders tilde. ‘Niet voor je buik drage, sannie! Zo loopt alleen een bidder an het voetenend...Je bochel d'r onder... Kom an. Een..., twee..., hoepla!! Volgende slachtoffer! Zijn de andere eskwades gewaarschuwd, Billings?’
Ja, sergeant!’
‘Goed! Wie de vracht heeft, hoeft niet terug
| |
| |
te komme en kan in z'n hol weer omknorre tot nader order.’
Jim, terug van den kaptein, ontmoette Pad in de spergang, waar ie z'n kist met munitie had bijgeschoven op de wordende stapel.
‘'k Heb groot nieuws!’ riep Jim, zag de hemdslip uit Pad z'n broek en zong vastgrijpend: ‘Sjoksjoksjok! Achter an me rok!... Kwispelstaart de grote krijgsman?’
‘En niet zoo zuinig!’ lachte Pad, de slip wegwerkend. ‘'k Voel me dolletjes vanmiddag. We gaan morgen mee in de aanval!’ Hij trok de slip weer uit z'n broek. ‘Zalle we nog is effe heusies lekker, lollig gek doen... Pak an... Sjoksjoksjok...’
Jim liet z'n handen zakken, bleef getroffen staan. ‘Morgen naar voren jullie!.. Allemaal?.. Jij ook?’
‘Ja, natuurlijk, allemaal! Ik, jij... heel de bende.’
‘Ik niet, Paddy! 'k Kom van de kaptein vandaan en mot me zwikkie pakke om mee terug te gaan naar achtere.’
‘Is 't verdomd?! Godzammetroffele, wat een bofkont!... Wat een uitduikeling!’ vond Pad, greep Jim in z'n schouders en duwde 'm voor zich uit. ‘Dat mot Pavely direkt hore... Opschiete, Jim, anders is ie al gestorve an een vulgaar diarrheetje! Ben jij bij de dragers ingedeeld?’
‘Nee, bij de administratie of zo iets. 'k Mot
| |
| |
tolkie gaan spele, omdat 'k op de Moffebakke gevare heb.’
‘Waarom ken ik geen tale?’ bejammerde Pad.
‘Tale? Die spreek ik zomin als jij!’ bekende Jim. ‘Dat beetje struikelduits ken jij ook... Ze trappe me zò, met eene zeenzaaier onder me poepert, weer terug nog voor 'k an het end van m'n jawohl ben.’
‘Ja... ja, hum’ bromde Pad. ‘Jij kan me nog meer vertelle, knaap. Jij hebt je kont maar lekker geborge en laat ons voor de stukke zitte. Zeker blare gelikt an de hiele van de Pekelvreter, hè?’
‘Nee, eerlijk niet!’ bezwoer Jim en wrong zich los. ‘'k Heb nog nooit een poging gedaan. Zelfs niet an de mogelijkheid gedacht en 'k ben er niet eens zo merakels blij mee.’
‘Wablief?!’ speelde Pad en tikte an z'n voorhoofd. ‘D'r is een schroef los bij jou. 't Hele bataljon wil op blote knieë en grof schuurpapier de wereld zes keer omkruipe voor jouw baantje. Ik geloof, dat de vreugd naar je hoofd geslage is!’
‘Toch niet, Pad... 'k Dank god, dat 'k niet mee naar vore hoef... Dat wel... Maar blij ben 'k niet... Kan 'k niet weze, Paddy, omdat...’
‘Vooruit!’ duwde Pad kwansuis nors. ‘Mij niks wijs make en Pavely an een beroerte helpe..’
't Dof gebonker van de zware schoenen op de boomlaag in de doorgang ging vooraf aan het grote nieuws, dat de gniffelende Pad het hol
| |
| |
inschreeuwde: ‘Jimmy gaat naar achtere! Heeft een baantje gekregen en komt z'n spulle hale!! Effe een handje helpe, jonges, want er wordt op op 'm gewacht!’
Niemand verroerde zich, gans het escouade staarde als lamgeslagen naar de beredderende Paddy...
‘Je liegt het!’ ontplofte Sterling.
‘Stront!’ vloekte Mahon.
‘Ze benne nog al rot!’ krijste Hogg. ‘Dat zou je wel wille, maat.’
‘'k Heb niks te wille, ben opgekommandeerd,’ lachte Jim, en schoot z'n rusting aan.
‘'t Zou een godsgruwelijk schandaal zijn!’ stotterde Pavely, speeksel slikkend van ontzetting. ‘Als wat ben jij opgekommandeerd... Als wat... godverjezus?!’
‘Voor betoonde heldemoed!’ pestte Jim en schoof de helmriem onder z'n kin.
‘Godzamme toch het toppunt!!’ protesteerde Sandberg.
‘Zwendel!!’ gilde Pavely. ‘Omkoperij!! Een rottige vreemdeling, een stuk zwerver gaat naar achtere en de ingebore Britte magge de moordsteke...’
‘Precies!’ deed Pad geheimzinnig. ‘De koningin van Holland heeft d'r eige d'r mee bemoeid. 'k Zou me smoel maar een beetje houe...’
‘Net!’ dikte Ken aan. ‘Door jouw gezeik krijge we Holland ook nog an ons lijf en kom ie zeker niet levend meer thuis... Nog al geen vechters
| |
| |
daar. Werke uitsluitend met d'r scheurtanden. Vrete je op en kakke je uit.’
Jim was gereed, schikte z'n ransel, trok z'n koppel aan, bleef treuzelend staan temidden van z'n wapenmakkers en groette stamelend: ‘Dag Rens, bedankt voor alles... Voor boeken en onderricht... Ik hoop...’
‘Laat maar,’ glimlachte deze, ‘zoo is het goed, Jim... Jij gaat...’ En dan in het Nederlands: ‘De dode moeder leeft... Vaarwel!’
‘Dag Jim,’ groette Ken, opspringend. ‘Dag kameraad. Hier me klauw, me gloeiende zegen. Pavely zal voor je vechte als een leeuw!’
Handen werden geschud, beste wensen gewisseld en tot weerziens geroepen.
‘Geef hier je spuit!’ ijverde Pad, en nam het geweer van Jim over. ‘Ik breng je weg tot aan de verbinding.’
Rens, Ken en Sewel gaven geleide tot aan de doorgang, zwaaiden met helmen en muts: Goodbyyyyyye!!!’
‘Nog steeds niet blij?’ vroeg Pad, naast Jim voortzwoegend in de weke bodem.
‘Nee! Maar 't ergste is, dat jij het me vraagt,’ zei Jim en liet z'n hoofd zakken.
Pad zette het geweer tegen de groefwand, omarmde Jim. ‘Ik begrijp. Natuurlijk begrijp ik, boy. Alles... alles...’
‘Pad!’ lachte Jim en greep het wapen. ‘Ik blijf!’
‘Blijve?.. Weet je wat dat zegge wil, Jim?’
| |
| |
‘Ja Pad... Ik blijf bij jou...’
‘Voor een varke hebbe ze me ingeruild, Jim... Voor twee zije spek liet me moeder me los... En jij wil blijve? Dat's meer dan me toe komt... Jij gaat!’
‘En jij dan, Pad?’
‘Ik... ik ga ook’ zei Pad, draaide zich om en lichtte z'n gelaat naar de stervende dag.
|
|