Kluivenduikers doedeldans
(1937)–Willem van Iependaal– Auteursrecht onbekend
[pagina 109]
| |
Hoofdstuk V.Regelmatig vielen de duizende voeten op het harde dek van de stijgende weg naar het onbekende. Hoesten, kuchen, 't weerbarstig gekraak van riemen en ransels, 't tikkend geschuur van schommelende ketels en veldflesschen werd tot een zeurig geroezemoes, dat hangen bleef onder de roerloze bomen in nevel en nacht. Eenmaal op marsch was de stemming onder de mannen aanmerkelijk verbeterd. Ze konden weer vrolijk zijn, kwinkslag dekte kwinkslag, lachen werd overtroefd door geschater en alleen de nacht weerhield hen van fluiten en zangerig uithalen. Het scheen wel of ze hadden afgerekend met het leven, moeder, vader, vrijster hadden vergeten en blijmoedig aanvaardden, wat de toekomst beloofde. De officieren deden al het mogelijke om de goede stemming er in te houden, presenteerden sigaretten, babbelden kameraadschappelijk met de minderen over de gewone dagelijkse dingen en lachten bemoedigend de kleine bezwaren weg. Alles líep gesmeerd en telkens weer werden de opmarcherenden verrast door de perfecte organisatie van het transport der duizenden. Alles rolde met verbluffende zekerheid en in ongedacht tempo. Pad liep naast Jim, telde de slagen van een | |
[pagina 110]
| |
verre torenklok. ‘Een... twee... drie!...’ zette z'n horloge gelijk. ‘We zitte in de staart als 'k me niet vergis. De kop van de stoet kan al in de trein en onderweg zijn naar de kust.’ ‘'t Steekt niet op een uur,’ geeuwde Jim. ‘'k Voel me zo melig als een maai en ging 't liefst maar meteen hier in de kant ligge om uit te maffe... Moorddadig om ons zo weinig rust te gunne... Daar gaat een buffel nog van door z'n knieë.’ ‘Straks in de trein kan je'm een sliert geve,’ troostte Pad. ‘We timmere regelrecht door en 'k vermoed, dat je dan godzalig marmotte kan, ouwe jonge. Jij slaapt maar en ik zal de vliege wel van je neus houe en je wakker roepe als de vijand nadert.’ ‘Hoe lang duurt de reis, denk je?’ ‘Dat ligt er aan waar we heen gaan. In elk geval wordt het een tamelijke ruk, want we krijge warm voedsel voor we vertrekke... De keukenwagens zijn vooruit gegaan heb 'k gezien.’ ‘Als ze maar behoorlijk voor vrete zorge!’ riep Ken, die achter Paddy liep. ‘Dat's nog het enigste wat me zo'n beetje verzoene kan met de ongeriefelijkheden van de grote oorlog. Wedde dat we naar Frankrijk gaan? 'k Voel het an de jeuk in me modderlepel.’Ga naar voetnoot1) ‘Kan ook Egypte weze!’ antwoordde Pad, zich omdraaiend, ‘'t Kraakt overal...’ | |
[pagina 111]
| |
‘Die lap schuurzand hebbe ze maling an als 't helemaal mot,’ wist Ken, z'n geweer verhangend. ‘De beslissing valt in het Weste...’ ‘De beslissing... ja! Maar dat zijn wij niet,’ zei Pad. ‘Twintig duizend man, dat's amper genoeg om er een greppel mee te verovere.’ ‘Toemaar!’ riep Sewel, die naast Ken liep te kraken onder z'n bepakking. ‘Twintig duizend man, daar zijn veertig duizend pa's en ma's an te pas gekomme, of ik kan niet meer rekene...’ ‘Heb ie je krant nog gekrege, Jim?!’ schreeuwde Hogg, die enige rijen vooruit tussen Sterling en Pavely opmarcheerde. ‘Nee!’ riep Jim. ‘Werde me weer is onthoue!’ ‘Hebbe ze je weer krante uit Holland gestuurd en kreeg ie ze niet?’ vroeg Pad. ‘Noppes!... Die luizebosse!’ schold Jim. ‘Ze werde botweg geweigerd door de Pekelvreter. Soms krijg ik ze wel, soms krijg ik ze niet... Dat is 't idiote...’ ‘Helemaal niet idioot!’ vond Pad. ‘Als jij je krant niet krijgt dan mot je maar rekenen dat ze vlagge in... Germany! Dat's zo klaar als wonderolie... Er valle dikke spaanders aan de overkant en 'k stel voor een beetje haast te make. Heila! Doorgeve: Jim krijgt z'n krant niet... Met de looppas!!’ ‘Ik mòt me krant hebbe!’ blufte Jim, verschikte z'n ransel en sloeg een dreigende toon | |
[pagina 112]
| |
aan. ‘'k Laat me niks ontneme... Straks an boord klamp ik de kaptein an en bijt me vast als een bulhond, net zolang tot 'k m'n recht heb.’ ‘Recht?! Je zei toch recht, hè?’ grinnikte Pad. ‘Ik zei: recht! De krant is mijn eigendom!’ riep Jim, zich opwindend. ‘Ik ben niet van plan om 't over me kant te geve...’ ‘Jonges,’ lachte Pad, ‘'k vraag vergiffenis voor een ongevaarlijke dwaas die recht zoekt om een krant in een tijd dat werelddelen genomen worden.’ ‘Toch leg 'k me er niet bij neer,’ bromde Jim en trok z'n stormhelm met een ruk over z'n hoofd, ‘'t Zal uitgemaakt worde tot in de hoogste instantie...’ ‘Natuurlijk!’ voerde Ken. ‘We late de opperbevelhebber van z'n nest lichte en huiszoeking doen. Je kan me als getuige notere...’ ‘'k Heb bij het aantrede de kwitter gemist!’ riep Sterling. ‘Is bij de troep!’ verzekerde Pad. ‘Een paar uur gelede heb 'k 'm nog zien spoke in de officierscantine.’ ‘De kwitter, wat's dat?’ vroeg Jim. ‘Godzamme!’ schaterde Pad. ‘Is haast drie maande bij de troep en weet nog niet hoe de legerdominee heet... Luister, doorgefourneerde zondaar: Een kwitter is een mislukte vuurpijl, die hoog gaat, kwalijk verlicht, hoogstens brand- | |
[pagina 113]
| |
sticht... Was vannacht in de officierscantine om voor te bidde.’ ‘Gaat er dan een dominee mee naar de overkant?!’ ‘Wis en donders!’ riep Ken. ‘Hij mot de dienst waarneme als we getorpedeerd worde...’ ‘Heer, sla de Duitsers!’ neuzelde Jim en strekte z'n armen ten hemel. ‘En niet anders!’ besliste Pad. ‘Heer sla de Duitsers! Waar hebbe we anders religie voor?! Wat doen we met een dominee die niet bidde kan? Als we tot zinken worde gebracht, zulle we wete of ie drijft op z'n haat, het evangelie of z'n zwemvest...’ ‘Halt!!’ werd er geroepen. ‘In 't gelid blijven!’ schorde Mooiedirk, hijgend heen en weer schommelend langs de uitgetreden manschappen. ‘Verband houe, jongens en eetketeltjes gereed... Doorgeven! Doorgeven!’ De sectie haakte eetketels af, luisterde gespannen naar het onophoudelijk gedender van de voortspoedende treinen. ‘Geef hier je schaffie,’ zei Pad, greep het eetketeltje van Jim en bewerkte de bodem met de kolf van z'n geweer. ‘Ziezo, nou gaat er een kwart meer in. Kleinigheden doen de deur dicht... Je mot nog veel lere, knaap.’ ‘Daar, langs m'n jat tussen de bomen doorkijken, Jim!’ wees Ken. ‘Zie je wel?... Trein achter trein.. Twee... drie dik!... Duizend... Tien duizend... Honderd duizend man! Nou, | |
[pagina 114]
| |
morge, god weet over een jaar nog: I want you!... I want you!!’ ‘Vierde regiment gaat linksaf!’ werd doorgegeven. ‘Aansluiten, jongens!’ Ze marcheerden weer, zakten af naar een spaarzaam verlicht bijstation, waar links en rechts de dampende keukenwagens in lange rij stonden opgesteld. ‘Eerste compagnie... Sta!!!’ Eetketeltje werden met soep gevuld en doorgegeven aan de krijgers, die blazend en lepelend troepverband wisten te handhaven. ‘Twede compagnie... Sta!!’ Soep werd weer uitgedeeld en dan plaats gemaakt voor de volgende groep, tot het ganse regiment, gretig schaftend, verspreid was over de vier perrons. ‘Hier!’ seinde Pad en gaf Jim een por in z'n ribben. ‘Een wagon met corridor. We moete 't voor elkaar konkele dat we deze bezette. Vooral geen wagen zonder W.C.... Ik ken die narigheid.’ ‘We gaan er maar meteen in!’ stelde Jim voor en stapte de treeplank op. ‘Niks!’ weerhield Paddy. ‘Behoorlijk blijve wachte tot het signaal gegeven wordt en dais als de donder een hoekie verovere met tande en klauwe. Nog maar pikke wat er an comfort te pikken is... We hebbe het haast gehad, Jimmy.’ ‘Laat we naar binne schiete!’ herprobeerde | |
[pagina 115]
| |
Jim. ‘Wat een kul om voor zoete jonge te spele!’ ‘Ja, 't is verleidelijk, maar we doen het toch niet, zomin als de anderen. Een leger is geen bende, Jim en het geldt deze reis geen bezoek an Londen... Dat's voorbij... Nou soldaat weze, tja, omdat het moet. Orde en tucht, dat's lijfsbehoud, begrepe?’ Hij wenkte Vannykerk: ‘Deze wagon! Waarschuw Ken!’ Rens, Pavely, Ken, Sewel, Sterling en Thomson sloten zich aan, groepten voor de coupé, die ze op het eerste fluitseintje van Mooiedirk bestormden... ‘We zitte!’ hijgde Pad, trapte Jim helpend in een hoek bij het raam en liet zich neervallen tegenover hem. ‘De oorlog is begonne, maat!’ Ransels, geweren en andere bepakking werden kriskras neergesmeten in bagagenet en corridor of onder de banken geschopt. ‘Sergeant!’ brulde Ken. ‘Sergeant!!!’ Stevens kwam zwetend aanhollen. ‘Wat is er nou nog, goddome?!’ ‘Ik zal hier motte blijve, sergeant, want 'k kan niet tege achteruitrije...’ ‘Steek de bobberd!’ vloekte Stevens en rende weer langs de trein om z'n laatste instructies te geven: ‘Gedurende de reis wordt drank noch voedsel verstrekt. Geleefd wordt op het rantsoen, dat ieder ontvangen heeft... Portieren sluiten!!’ De kapitein, stond op de treeplank van de | |
[pagina 116]
| |
wagon, gereserveerd voor de officieren, en wenkte wuivend naar voren: ‘Klaar overal!!’ Met een schok kwam de opgeduwde trein, uitpuilend van heldenmoed, in beweging en met de trein de honderde armen. Zwaaiend, blerrend, brullend en gillend werd afscheid genomen van... het lege station! Geen blijk van belangstelling bij het vertrek der duizenden. Niemand aanwezig behoudens het gemelijk stationspersoneel, dat, nou ja, een arm lichtte: ‘Good-by!’ Pad zwaaide als een bezetene, brulde Arabische vloeken, nam aanstellerig afscheid van... de luizen in het kamp: ‘Good-byyyyyyyyyyyye!!!!’ ‘We gaan!’ zei Pavely een beetje pips... ‘En wat lekker!’ voerde Pad, stak een sigaret op en legde z'n voet naast Jim op de bank. ‘Er komt al gang in de onderneming... Je kan gelove dat de keizer 'm begint te knijpe als ie hoort, dat ik me er mee bemoei.’ ‘Ongetwijfeld!’ beaamde Ken, trok z'n balmoral over z'n oogen en zonk in z'n hoekje. ‘'k Ga me tukkie doen en wens onder geen omstandigheid gestoord te worde... Alleen als we deraillere magge jullie me wekke... Welteruste, kindere!’ De anderen zwegen, schenen zich opnieuw te bezinnen, het toen en straks te wiegen op het cadanseren van de voortspoedende trein. Station na station werd schier zwijgend en in toenemende vaart gepasseerd: ‘Hurry up!’ Slingerend ging het door wissels en bochten. ‘Voort!... | |
[pagina 117]
| |
Voort!... De keizer wacht!!’ Slaperig gapend, zwijgzaam meezwikkend met de bonkende wagen werden de uren doorgebracht.. Toen kwam de zon en met het licht het lied, dat verre van stichtelijk was... Daarna het verhaal, evenmin stichtelijk en tenslotte de baldadigheid. Brood, helmen en schoenen vervingen de voertaal bij het vallen en vechten in de corridor en compartimenten. Juist toen Ken, in een vlaag van uitbundigheid, het vogelnestje maken zou aan een staaf van het bagagerek, minderde de trein vaart en rolde stuip-schokkend van het forse remmen een zijspoor op... ‘'t Gaat niet door!’ concludeerde Pad, z'n pijp stoppend. ‘We worde op non-actief gesteld met behoud van de verworve ridderorden.’ Misschien is de vrede uitgebroke?!’ dacht Ken en ging uit een raam hangen om te informeren. Links van de trein lag een station met enorme overkapping, waaronder soldaten en weeral soldaten in volle rusting staag opschoven naar de gereedstaande treinen. ‘Poep an de knikker!’ wist Pad, naast Jim uit het raam leunend. ‘Nege transporte, behalve wat er al weg is... Kan je nagaan waarom jij je krant niet kreeg. De Moffe hebbe ergens een deukie gerammeld en niet zo misselijk... Je mot maar rekene, dat er gekramd zal worde, Jim! We zijn de sigaar!’ ‘Wat is dat voor een gozer?’ wees Jim naar een buitenissig-opgedirkten opperofficier. | |
[pagina 118]
| |
‘O, die!’ lachte Pad. ‘Heeft z'n rijbroek door de stijfsel gehaald. Net een heldefiguur, hè? Kijk is effe wat daar an komt karre!! Dat's ter bescherming van de infanterie. Nou, Rens en Thomson, motte jullie niet is kijke? Om van te smulle voor liefhebberijsoldate!’ Langs beide zijden van het transport werden treinen met afgedekte kanonnen langzaam opgeduwd. ‘Grof-ge-schut! Grof-ge-schut!’ lalden de wielbanden in 't voorbijrollen. Over de straatweg langs de spoorbaan bewogen zich in de richting van het station de motorlorries, tanks, rodekruiswagens, veldkeukens, schijnwerpers en kanonnen... kanonnen... kanonnen... ‘Wat een weelde!’ prees Ken. ‘'k Ga me behagelijk voele bij zoveel zekerheid! Jammer dat de vijand ook zoveel, zo'n krankzinnige smak geschut heeft.’ ‘Ze zalle er toch wel prentkaarte van verkope voor de kleintjes thuis!’ veronderstelde Pad. ‘'t Lijkt me wel aardig voor een bladwijzer in d'r Zondagschoolbundeltje!’ ‘Goed in de tombola voor achterlijke schoothondjes!’ grijnsde Ken, z'n sigaret uitspuwend. ‘Daar 'es effe! Acht-en-twintig-centimeter vulpenhouders!!’ Hij wrong z'n brede corpus door het raampje, hing over naar een passerenden wisselwachter. ‘Hallo!! Ben jij hier op de lijn goed bekend, mister? O, ja!? Kan je me dan ook zeggen, waar de buffetschel zit?’ | |
[pagina 119]
| |
De jongens hadden inmiddels weer een lied ingezet, blerden stompend en smijtend het ochtendsignaal: O, 't is heerlijk vroeg op in de morgen
Als de zon je kuifie vrijt,
Om drie, om vier, om vijf uur op
In volle zomertijd!
Maar als de vorst de bloemen
Op je ruiten heeft gezet...
O, 't Is heerlijk vroeg op in de morgen,
Maar veel lekkerder is 't in bed.’
Met spontaan: ‘Hoera!’ werd besloten, terwijl de trein weer optrok naar het hoofdspoor. Geloeid: ‘Good-byyyyyye!’ volgde bij het passeren van de wapenbroeders op het station. Minuten lang spoorden de wuivende manschappen langs de gereedstaande en meespoedende transporten van meel, munitie, verbandstoffen, vliegtuigen, conserven. hout en kanonnen... kanonnen... ‘Jammer,’ zei Pad, terwijl ie z'n rantsoentje aansprak, tot Sterling, die een schunnige mop had verteld, ‘doodjammer, dat we Bonnet motte misse... Die grossier in actuele zwijnerij is niet te vervange. Zonde dat zo'n vat vol ongehoorde smeerlapperij zo vroeg de sjanpoepelmarsch most blaze... Met hem stierf de liederlijkheid uit en zonder dàt kunnen we niet gloriére, komme we nooit in Berlijn. Bonnet en Bonnet alleen had | |
[pagina 120]
| |
ons kunne behoede voor heimwee naar het fatsoenlijke.’ ‘Die het slechtste gemist kunne worde, gaan het eerste!’ betreurde Ken, het raam aan de windkant optrekkend. ‘Er is geen draadje practisch besef in de schepping...’ ‘Nou jij, Rens!’ voerde Pavely. ‘Waarom ik?’ ruziede Rens, die gedurende de reis weinig gesproken, veel gelezen en nog meer gepeinsd had. ‘'t Lijkt wel of ik aan de ploeg ben toegevoegd om de liederlijkheden te corrigere... Wees een beetje redelijk en laat me met rust... Ik heb wel wat anders aan m'n hoofd dan zulk gewauwel.’ ‘Is 't waarachtig?’ treiterde Pavely en schudde besjesachtig z'n mottige frettenkop. ‘Bellebellebel!’ ‘Ja, 't is waarachtig!’ viel Rens uit. ‘Heel wat waarachtiger dan jouw zielige aanstellerij... In al je gebulk hoor ik je beklemming.... Een beetje minder grootdoenerige vuilbekkerij en wat meer eerlijkheid.’ ‘Amen!’ tarte Pavely. ‘Nou, zoet maar... Kerels van jouw formaat zijn de preek te bove. Aan jou krijgt de vijand een kluif en 'k zal je er aan herinnere als 't zo ver is... Nogmaals: laat me met rust!’ ‘Mot ik weer tussebeie komme!’ dreigde Pad ‘Die snotneuze kan je nog niet eens zonder toezicht de oorlog insture! Wat let me... of 'k hang an de noodrem en maak | |
[pagina 121]
| |
op slag hier een eind aan 't hele snoepreisie!’ ‘We moeten zonder exaltatie, vrij van geestelijke dronkenschap...’ begon Thomson en sloeg z'n boek dicht. ‘O, Jezus!’ schrok Ken, greep z'n geweer en legde aan op Thomson. ‘Geen kik meer over de politiek of 'k begin an de opruiming die jij voorstaat! Slik je prekie over Marx en Fabian maar in... We willen netjes blijve, hé, jongens? We zulle nooit gedoge dat hij, of wie dan ook gaat zitte op de goue troon van Onze Lieve Heer...’ ‘We stoppe weer!’ riep Sewel, liet het raampje zakken en keek de baan langs. Misschien de Dames van Barmhartigheid om bruidsuikers te presentere!’ lachte Sterling, ging naast Sewel uit het raam hangen, maar trok ontteld z'n hoofd terug. ‘Kristus, jonges, gewonde! Een hele bezending!’ De jongens sprongen op, gluurden, elkander verdringend, in de uitgebroken wagons van de lazarettrein, die voortkroop naar een station, dat door het troepentransport met sterk verminderde vaart gepasseerd werd. ‘Zie je ze daar liggen?’ vroeg Pavely, doodsbleek. ‘Net mummies,’ fluisterde Sterling. ‘Minstens dertig wagons!’ telde Sewel. ‘En zeg nou dertig in elke wagon...’ ‘Dat's negen honderd!’ rekende Pad en stak de brand in z'n pijp. | |
[pagina 122]
| |
‘Negen honderd!’ herhaalde Sterling beklemd. ‘Ne-gen-honderd!!’ ‘En allegaar zwaar gewond,’ giste Jim, zich loswringend uit de kluwen van hangende lijven. ‘God weet buikschote...’ ‘Ja, god weet!’ knikte Pad, rook uitpuffend. ‘God weet, hè?’ ‘Kijk is effe! Bloed op de treeplank!’ huiverde Sterling. ‘Hou je kop er maar over!’ schorde Pavely, en viel terug op z'n plaats. ‘Godzamme, jonges!’ vloekte Ken. ‘Goed om het af te lere.’ ‘Ja!’ knikte Vannykerk, die niet gekeken had en: Ja! knikten de anderen, schommelend in de wagon, op weg naar de vernietiging... De eerste ontmoeting met het afgrijselijke, dat komen ging, liet niet meer los, ontnam lied en lach, tot de masten van de transportschepen opdoemden in beroete verte. ‘'k Heb het al gezien!’ zei Pad, terwijl ie z'n spullen bijeen zocht. ‘Nog een paar minute en we zijn an de kust in de buurt van Ports mouth.’ Ransels en wapenen werden opgebonden en omgehangen, puttees bijgewonden en strakgetrokken, 't verse sigaretje in haast gerold. Langzaam, weifelend, stoppend en weer aanzettend schokte de trein met de duizend jonge levens naar het eindpunt. ‘Een locomotief met inzicht en gewete!’ con- | |
[pagina 123]
| |
stateerde Ken, hing z'n geweer om en trapte het portier open. ‘Uitstappen!! Allemaal doorlopen!!’ schreeuwde Mooiedirk, en ebde weg in het stromend gewirwar van de wordende secties. Hortend en botsend, wankel opschuivend over het wrakke noodplankier, werden Pad en Jim, die elkander vastgrepen, weggeperst door de te nauwe uitgang naar het voorplein, waar de geweren van andere companieën reeds aan rotten stonden. ‘Twee uur rust!’ werd er doorgegeven. Een ieder mocht zich, binnen de perken van het terrein, vrij bewegen, kon zich aan een van de vele pompen verfrissen, z'n eetketel reinigen en rijst bekomen aan de opgestelde keukenwagens. De meeste soldaten, loom van de lange treinreis, lagen of zaten op hun ransel en dekens in het lentezonnetje te soezen, te roken of speelden spoof. Na de rijst werd bittere chocolade verstrekt en gelegenheid gegeven om de tabakvoorraad tegen betaling aan te vullen. De bevolking, blijkbaar gewoon aan het gedoe van dergelijke transporten, nam weinig of geen nota van de troep, presenteerde bloemen noch versnaperingen en: Hoera! bleef uit. ‘Geen draad belangstelling!’ zei Jim, die met Paddy het grote plein overslenterde. ‘Niks te bekenne...’ ‘Had je daar dan op gerekend?’ vroeg Pad ‘Eerlijk gezegd: Ja!.. Vast op gerekend... | |
[pagina 124]
| |
Ook een behoefte, hé?’ bekende Jim, terwijl ie de gekochte sigaretten borg in de zakken van tuniek en kiltschort. ‘Heb 'k indertijd ook an gesukkeld,’ verklaarde Pad, ‘Maar over de vier-honderd-duizend doden... Met zo'n verlieslijst wordt de ovatie een huilbui en Hoera! een koue rilling... Straks bij het oprukke naar de schepe mot je maar rekene op een belangstelling, zo ongeveer als voor het slachtvee in de grote steden. De vrouwen, die slijmbal Adam in de oorlog joegen, hebben de moed verloren om 'm ook maar door de gordijnspleetjes te bewondere...’ ‘Hallo!’ riep Ken, Pad op de schouder tikkend. ‘Waar zat je, ouwe roverhoofdman?! 'k Heb me het siepiedouw naar je lope zoeke. Zeppelin heeft hier vannacht z'n staart gelicht, de hele boel ginder in puin... Ga je mee? Sterling, Sewel en Hogg heb 'k in m'n gevolg.’ ‘Plaats voor m'n verontwaardiging!’ brauwde Pad met gespeelde opwinding. ‘Zeppelin!.. De godvergete graaf kwetst de heiligste gevoelens van de beschaafde krijgsman!’ ‘Bomme op Zondag!!’ protesteerde Sewel onder het voorlopen. ‘Ja jonge, verdomd!’ vloekte Pad en sloeg ontzet z'n handen ineen. ‘Op Zondag!! 't Is vannacht na twaalven gebeurd... Wat een tuig om niet vóór twaalven te komme! Zo iets te flikke an een volk dat pianospele op de dag des Here zondig en uit de boze heet!’ | |
[pagina 125]
| |
Ken maakte opmerkzaam op een bordje aan de rand van het plein: Verboden hier vuilis neer te werpen ‘Origineel, hé Paddy?! De graaf heeft er goede nota van genome en z'n vrachie an de overkant gelost!’ ‘Ordenoeng moes sein!’ radbraakte Hogg. ‘'t Beste is om Engeland vol te zette met dergelijke bordjes! Verbote! daar hebbe de Moffe respect voor.’ Ze stonden bij een vernielde herberg, voor en achter getroffen door de geworpen bommen. De brokstukken van de gelagkamermuur waren overdekt met een bloedige pulp: de waard en vijf gasten!! Sterling kreeg het te pakken, werd onwel en moest op gezag van Ken tegen een hek op de rug gaan liggen. Pad stapte door de bloedbrij naar een postenden politieagent. ‘Hoeveel zijn er bij de raid gedood, sir?’ ‘Vier!’ antwoordde de diender. ‘Vier?!.. Het moeten er meer zijn... Hier alleen bleven er al zes!’ ‘Het gouvernement zegt vier,’ verduidelijkte de agent. Pad begreep, salueerde: ‘Thanks!’ en kwam | |
[pagina 126]
| |
weer gemoedelijk door de ruïne kuieren. ‘Alles bij elkaar vier gedood, jonges... Het gouvernement zegt vier! De andere zijn simulante..’ Over het plein schetterden de signalen: ‘Verzamelen!!’ Pad, Jim en de anderen holden naar rotten en ransels, werden uitgekafferd door den sta-in-de weg, dien ze links en rechts van de sokken liepen. ‘Gooi om je zwikkie!’ jakkerde Pad, het rumoer van ketels en kolven overschreeuwend en hielp Jim in de riemen. ‘Ze zijn in staat om ons verweesd achter te late.’ ‘Formeren in marschverband!’ werd gecommandeerd en een onafzienbare deining van zwoegende lijven welfde voort in de te nauwe straten. Compagnie na compagnie en regiment na regiment, telkens weer aansluitend, rukte op door het gemelijke voorstadje naar de vaalgeverfde transportschepen, gemeerd aan steiger en hulppontons ‘Eerste compagnie... Vierde Regiment!! Kader bij de loopbrug!’ Noteringen werden gemaakt, terwijl de compagnie opschoof naar het dek. Twede compagnie!... Vierde regiment!’ ‘Hier!’ ‘Volgende loopbrug! Voor- en achterschip worden gelijktijdig bezet!’ ‘Yes sir!!’ Krommend onder de slordigomgesmeten rus- | |
[pagina 127]
| |
ting beklom Jim tussen Pad en Ken de kippenklamp van de steilstaande loopbrug. ‘Tok.. tok.. tok.. tok!!’ kakelde Pad. ‘Ja juist! Pluimvee!’ riep Ken. ‘Piepkuikens voor het grote bankroetiersdiner...’ |
|