Kluivenduikers doedeldans
(1937)–Willem van Iependaal– Auteursrecht onbekend
[pagina 87]
| |
Hoofdstuk IV,Eerste en derde regiment vertrokken. Achtergelaten werden zeventien zieken, drie doden en een niet zo officieel-vermeld aantal luizen. De zieken waren in handen van de dokter, de doden zelfmoordenaars en de luizen ondergebracht bij de inmiddels gearriveerde Nieuw-Zeelanders. De gootwandelaars, opgepikt en thuisbezorgd door de militaire politie, hadden tien dagen strenge afzondering uitgezeten en vonden het kamp vol geruchten over een aanstaand opbreken en vertrek naar Egypte? Vlaanderen? Frankrijk? De Dardanellen? Rusland? Geen van de manschappen wist iets met zekerheid en allen trachtten uit te vinden, waar de kanonnenvlijt het hevigst en de aanwezigheid van JoggGa naar voetnoot1) en TommyGa naar voetnoot2) dus het meest gewenst moest worden geacht. ‘We gaan naar Verdun!’ werd er geroepen. ‘Laat je maar niks wijsmake! De Turke probeere door te breke an het Suezkanaal... We gaan naar Egypte.’ ‘Frankrijk gilt om assistentie en de Italiane hebbe ook een opwippertje nodig!’ Alleen voor Paddy was de kwestie opgelost, | |
[pagina 88]
| |
hij trok zich, noch van de geruchten, noch van het nerveus gedoe iets aan, zat met irriterend flegma z'n reutelende pijp te bekluiven en antwoordde op de vraag: ‘Waarheen, Paddy?’ strijk en zet: ‘Naar de verdommenis! Nog al wiedes!’ Erger dan z'n bemoedigende voorlichting was z'n slijmerige tactiek om aan zuipcenten te komen. Niet zodra zat ie zonder tabak en borrel of hij zette in met z'n hopeloos vervelend, pijnlijk-gerekt lijfdeuntje: ‘En toen streke er twee engle
Uit de hemel op het strand
Ze besproeide het met water
En het heette Ierreeeelaaaaaand!!’
Onophoudelijk streken de engelen neer op het strand, namen de gieter en vingen aan met flodderen: Neerstrijken... Sprenkelen... Neerstrijken... Sprenkelen... Ieeeerrreeelaaand! Net zolang tot de sectie er horendol van werd en wat pennies bijeenlapte om Erin voor overstromingen te behoeden. Brandweeroefeningen noemde Hogg de tergende vlijt der hemellingen en herhaaldelijk had ie gedreigd om de uitslovers op de korrel te nemen. Op een voormiddag ging het mis, kwam het tot daden. ‘Het mot uit zijn met dat gelazer!’ gilde ie, z'n beheersing verliezend, greep een schansbijl en slingerde 'm met volle kracht naar Pad, die zich maar nauwelijks wist te bergen en Sterling meesleep- | |
[pagina 89]
| |
te in z'n val. Sterling, bezeerd aan voet en knie, smeet, wild van pijn, het sluitstuk van de kachel naar Hogg, die het overliet aan de kop van Ken. ‘Godverjezus!!’ vloekte Ken in razende woede en begon te gooien met alles, wat ie links en rechts maar grijpen kon. ‘Daar!... Daar!... Daar!’ Van overal werd tierend en vloekend teruggesmeten: schoenen, broden, schoppen, borden, bajonetten, helmen, ketels, bijlen, bekers en sokdolken vlogen door ruiten en panelen. Er ontstond een krankzinnig smijtgevecht van allen tegen allen. Ieder zocht dekking onder of achter kisten, tafels, kribben en kasten, slingerde van daaruit z'n projectielen de ruimte in. Nobby, deerlijk getroffen, kroop hevig bloedend naar de deur. ‘Ophoue!’ gilde ie boven het razend tumult uit! ‘Ophoue!... Godverd...’ Hij werd in z'n lenden geraakt door een stopblok en sprong, blind van de pijn en gram, pardoes door de ruiten de bungalow uit. De slag woedde voort met toenemende hevigheid; tafels, banken, muurplanken werden gesloopt en weggeslingerd, telkens wisselend van partij. Kachel, pijp, ringen, roosters en andere onderdelen werden weg en weer gesmeten, vielen kletterend neer op het puin van borden en bekers. Uit alle hoeken getier, gevloek, gekerm, haatkreten en projectielen, alsmaar projectielen, divers van kaliber en uitwerking. ‘Pats!!’ barstte een pot met piccalilly tegen de poten van Jims geteisterde krib. ‘Retss!’ | |
[pagina 90]
| |
scheerden de vlijme scherven met de felbijtende smurrie lukraak door de bungalow. ‘Boem!’ kwam een deel van de vernielde kolenbak neer op een kistdeksel. ‘Wielewielewiel!’ zong een stalen helm, aanhuppelend over de gordingen en ‘Kien!’ neerkomend op de geschoren schedel van den bukkenden Pavely. ‘Hebbe!!’ kraakte een dwarrelende schraagpoot, uitweg zoekend door het kruis van een geschonden bovenlicht. ‘Roffe... rof... kledder!’ verhevigden de salvo's... ‘Orde!’ werd er aan de deur gebruld. ‘Je ouwe moer!’ tierde Ken. ‘Officier van de wacht!!’ schorde Stevens. ‘Ook de velle!!’ ‘'t Mot uit zijn!... U-i-t zijn!’ herprobeerde de sergeant en ‘Zoooettss!’ schampte een dagge langs het deurkozijn. ‘Godver! Godver! 'k Maak er werk van!’ dreigde Stevens, terugspringend voor een jampot, die haarscherp barstte boven z'n hoofd... Met groeiende verbittering werd doorgezet. Ieder, die op zijn beurt geraakt was, meende recht te hebben op het laatste woord, sloopte eigen en andermans bezittingen om het debat gaande te houden. Verflauwde hier of daar het gevecht door gebrek aan artikelen, dan zetten de anderen uit de verworven voorraad met verdubbelde gulhartigheid in. De non-combatanten, met Stevens aan het hoofd, hadden inmiddels niet stil gezeten en er alles op gezet om een einde te maken aan het diggelend | |
[pagina 91]
| |
onderonsje. Vuurpiket was opgeroepen, brandslangen werden uitgelegd en de pompen in werking gesteld. Van twee kanten werd ingegrepen, of juister: ingespoten, want na vijf minuten lagen de krijgers onder het ijskoude, staagplensende water te snakken naar vrede. Stevens had echter geen haast, liet een derde slang aankoppelen en ramen en deuren blokkeren, tot groot vermaak van de buitenstaanders, die elkander aflosten bij het pompen. Water, krankzinnig veel water van overal, kwam kletterend neer op mensen en dingen. Wie stond, werd van de sokken gespoeld, wie lag, van hoek tot hoek geveegd door de kracht van de jagende stralen. Telkens en overal weer ranselde het water de mannen schuil in, schuil uit, tot ze bekaf en sarrensmoe geen poging meer deden om te ontkomen en in volledige overgave neervielen op vloer en kribben... Ook Stevens vond het welletjes, liet de spuiten inrukken en stelde z'n condities aan de overwonnenen. De Pekelvreter - de kapitein - was intussen gearriveerd en liet de druipende ploeg bijwijze van publieke vermakelijkheid aantreden: ‘Stevens!’ ‘Ja, kaptein!!’ ‘We maken een ererondje met de verzopen sectie. Tamboer en doedelzakken voor!’ Daarna tot de manschappen: ‘Lang stilstaan kan gevaarlijk worden na een bekoelde kolder. Vorm... twee-diep!.,. Vorm met vieren!... Met vieren | |
[pagina 92]
| |
links!... Met vieren rechts!... Met vieren links!... Met vieren rechts!’ ‘Goede middag, kaptein!’ groette Mooiedirk, verrast door de lekkende vertoning. ‘Zweten ze zo?’ ‘Waterballet!’ grinnikte de Pekelvreter, breed gebarend naar de vloekende fuseliers. ‘Repetitie van de nimfen... Neemt u het maar even over, luitenant.’ Mooiedirk speelde lachend den dankbare, waggelde naar de wachtende sectie, zette z'n korte benen schoor onder z'n hangbuik en zwaaide z'n paradeerstok: ‘Met vieren links!... Met vieren rechts!... Met vieren links!... Met vieren rechts!...’ ‘De ziekte voor 'm!’ schold Pad, in z'n sieperende schoenen meezwenkend naast Jim. ‘Wat een rotstreek, hé? Hoe lang mot dat grappie nog dure?’ ‘Rechts om!... Links om!... Rechts om!...’ ‘Die balgehakt maakt er een shownummer van,’ foeterde Sewel, de wond in z'n wang bettend met de binnenkant van z'n kwartiermuts. ‘Links om!... Rechts om!... Links om!’ ‘Het wachte is op de muziek,’ voerde Jim, zwoegend in het kletsend geplak van z'n te wijde corvéebroek. ‘Links om!,.. Rechts om!’ blafte Mooiedirk en streek wellustig z'n snor op met z'n vlezige voorkluif. ‘Koppe op mekaar!’ ‘We staan voor aap!’ gromde Sterling, die | |
[pagina 93]
| |
moeite deed om z'n getroffen oog open te houden. ‘Om van te kotse...’ ‘Links om!... Rechts om!... Links om!...’ ‘Trala!... Trala!... Trala!... Trala!’ zong Sandberg, en maakte pesterig danspasjes tot groot vermaak van de vele omstanders. ‘Wat een ellendeling!’ sakkerde Hogg. ‘Daar mot je nou hartstikke getroebeleerd voor weze om zo iets te flikke... Straks magge we 't allemaal doen...’ Stevens kwam aanhollen met tamboer en pijpers. ‘Daar heb ie 't gedonder!’ voorspelde Pad. ‘Nou gaan we 't beleve: Afblijve daar.
Niet gappe daar!
Poppetjes met haar,
Allegaar beweegbaar...’
‘We moste 't verdomme, allemaal verdomme!’ riep Ken, uit het troepenverband tredend. ‘Maak er een eind an, kaptein! 't Is me te misselijk!’ ‘Rust!’ commandeerde Mooiedirk op een wenk van den kapitein en maakte met z'n rotting martiaal een hoepel over z'n welgedaanheid. ‘Laat het genoeg zijn!’ waagde Thomson. ‘We zijn toch niet hier gekomen om de baboon uit te hangen!’ ‘Met volle muziek naar de petoet!’ wilde Pad, schurkend om het gehinder van z'n klevende | |
[pagina 94]
| |
ondergoed. De Pekelvreter riep Stevens, gaf z'n orders. ‘Met vieren!’ commandeerde de sergeant. ‘Voorwaarts... Marsch!!’ ‘Rof! rof!’ zette in de trommel... ‘Mauw-mauw-miauwmauwmauw!’ gaven de doedelzakken het regimentsdeuntje, dat joelend werd overgenomen door de spottende meeloopers. Omstuwd door de zingende manschappen van diverse wapens, trok de knokploeg druipend en rillend door het kamp naar de hoofdwacht, waar Mooiedirk weer liet aantreden om z'n aanspraak te houden. ‘'t Is mooi, aardig, afgedonders leuk geweest, jonges... De rest hore jullie strakjes wel. De kwartiermeester zal verschoningen verstrekken... Over een uur aantreden voor de Orderlyroom... En nou als de mieter naar binnen!!’ ‘Dat stinkt!’ zei Pad, de wacht instappend. ‘Over een uur krijge we ze uitgemete en niet zo kinderachtig... Zet je maar schrap, Jim. We staan er op voor minstens veertien dage... Affijn, jij hebt je eerste frontervaringen achter de rug. Geen schrammetje, hè?’ ‘'k Ben er gaaf doorgeduikeld,’ bevestigde Jim, terwijl ie z'n jas en ondervest uittrok. ‘Nergens een gat of een kneusie...’ ‘Dat's een goed voorteken,’ verzekerde Pad, lichtte z'n balmoral, bukte en wees naar z'n schedeldak. ‘Hier... een gat als morge de hele dag. Ssst!.. Ssst!.. Niet over smoeze. De gode magge niet wete waar ik kwetsbaar ben.’ | |
[pagina 95]
| |
‘Hoe heb ie dat opgelope’, lachte Jim, de muts weer voorzichtig over Pads hoofd schuivend. ‘'t Is door en door... 'k Kan haast in je maag kijke.’ ‘De kolebak... An gruzelemente: pats! op m'n hersenpan... 'k Was er effe kiedewiet van, weet je... Zo'n zoentje op me bolus. Kan je nagaan...’ 't Was idiotewerk, een volslagen gekkenhuis, Paddy.’ ‘Mot je niet zegge, Jim. Zo'n akkevietje hebbe we nou en dan is noodig om ongelukke te voorkomme.’ ‘O, bedoel je dat?!,’ riep Jim, die z'n corpes bewerkte met het uitgetrokken hemd. ‘Jij een lichte hersenschudding en Nobby in 't hospitaal... om ongelukken te voorkomme! Is dat jouw vinding?’ ‘Niet zo doordrave!’ berispte Pad, die de inmiddels ontvangen verschoning sorteerde. ‘Daar in de hoek is nog plaats voor ons... Sleep mee je zwikkie... Prate en breie tegelijk en goed je bast droge. De tering mag Pekelvreter zelf geniete.’ ‘Om ongelukke te verkomme,’ voerde Jim. ‘Laat je hersens toch een beetje gaan! Het hele kamp broeit van de opgekropte zenuwe. Twee, drie keer zijn we nou al bijna, ik zeg bijna, op transport gesteld voor de afreis naar het front. Telkens onder consigne en dan de boodschap dat het niet doorgaat. Dergelijk geknoei vormt geen soldate maar zenuwlijders. Alarm, | |
[pagina 96]
| |
aantreden, gereedmaken voor het opbreken, geeft je een schok: .. Je strot slaat dicht en je poepert gaat ope. Waar of geen waar?’ ‘Weet ik nog niet,’ antwoorde Jim terwijl hij z'n hemd dichtknoopte. ‘Ligt er maar an, hè?’ ‘Stel je niet an!’ bromde Pad korzelig. ‘Niemand van de duizende hier in het kamp verwerkt het bericht met de gelijkmoedigheid als die jij huichelt. Dergelijke aankondigingen zakken direct naar het eind van je ruggegraat...’ ‘'k Heb lere beruste...’ ‘Nonsens! Wat jij beruste noemt, is verschove hoop. We beruste nooit. De uitbarsting in de bungalow bewijst het.’ ‘Jij, met je treiterige truc om an zuipcente te komme, ben de oorzaak van de ontploffing.’ ‘Kwijl niet! Je lijkt de kapitein wel, goddome! Die straft ook zonder z'n hersens er bij te betrekke. Heel de bende veertien dage en af is de kous.’ ‘Wat wou jij dan?’ lachte Jim, de gesp van z'n broek verstellend. ‘Verheffing in de adelstand met verhoging van tractement?’ ‘Die uitbarsting mòst komme!’ verzekerde Pad ‘Order en tegenorder, als dat zo door blijft gaan wordt er straks niet gegooid maar gehakt en gestoke met bijl en bajonet. Om uitzinnig van te worde, dat telkens weer inrukken op het schavot. 'k Zie niet in waarom we meer dan één keer motte sterve voor zo'n frutje soldij.’ Hij liep naar de tafel om z'n tuniek te ruillen met Sewel, ontdekte Thomson, die reeds ge- | |
[pagina 97]
| |
kleed was en op een brits zat te dommelen. ‘Hallo! Mot jij de rebelle niet toespreke?’ ‘Goed bekeken,’ knikte Thomson, opverend. ‘We kunnen nog niet veel meer dan de beest uithangen. Ik en de rest... Laten we 't daar maar op houe.’ ‘We woue scherve zien!’ schreeuwde Sewel naar Sandberg. ‘Zeg maar bloed!’ corrigeerde Pad. ‘De krijgshaftigheid wordt duigziek en begint te giste.’ Ken kwam met Pad en Sewel bij Jim staan, wreef de enorme buil op z'n voorhoofd: ‘Zeg, Jim, kan jij nog uitmake welke van de twee bobbels me hoofd is? 'k Kan ze niet meer uit mekaar houe, weet je.’ ‘Gekke boel!’ vond Pad en bekeek de kop van Ken. ‘Hoogst ingewikkelde situatie bij 't saluere... Wat een probleme brengt zo'n oorlog, hé?’ ‘En wat er nog achter zit,’ kwam Thomson tussenbeiden. ‘We zijn er nog niet. De brandspuit heeft me meer bijgebracht dan de bibliotheek...’ ‘Begint ie weer met z'n geouwehoer over de revolutie,’ bespotte Sandberg. ‘We zalle jou na de oorlog benoeme tot opper-commissaris van orde!’ ‘'k Hou me aanbevolen!’ was het weerwoord. De manschappen hadden zich na veel passen, ruilen, rijgen en tornen verkleed, liepen en lagen te wachten op de dingen, die komen moesten. | |
[pagina 98]
| |
‘Luistere!’ riep Stevens in de deurpost en begon namen af te roepen.’ ‘Kirby!’ ‘Present!’ ‘Nill!’ ‘Hier!’ ‘Lunk!’ ‘Hospitaal!’ ‘Klopt!’ constateerde Stevens, toen hij de zes en twintig present-roepers genoteerd had. ‘Twee in 't hospitaal... Wood en Stone hadden corvée... Vooruit jonges, naar buiten... Opschiete.. Opschiete!’ ‘Er is haast bij!’ grinnikte Paddy, mee naar buiten stuivend. ‘Zes en twintig maal veertien dage, dat's op de kop af een jaar!’ ‘Zal wel meevalle,’ wist Stevens, ‘Met viere bijschikken daar! Sla het aantreden maar over. Klaar?!... Marsch! Een! Twee!... Een! Twee! Met rotten rechts!’ ‘Rechts?!’ riep Paddy verrast. ‘Dat's de verkeerde kant uit! Is de petoet verplaatst, sergeant?’ ‘Een!.. Twee!.. Een!.. Twee!’ telde Stevens ijverig en liet tenslotte halt maken voor een bungalow naast de keuken. ‘We gaan allemaal de soep in voor straf!’ concludeerde Ken. ‘Vier man eten halen!’ ordonneerde de sergeant, opdrijvend. ‘De rest naar binnen! Vlug! Opschiete!’ | |
[pagina 99]
| |
‘Gemeenschappelijk galgemaal!’ veronderstelde Sterling, die z'n voorman met kopstoten opjoeg. ‘Hoffelijke attentie van de Pekelvreter!’ Stompend en joelend stormden de manschappen de bungalow in, verbaasd over zoveel ondoorgrondelijke mildheid neerbonkend op de banken en tafels. ‘Zou er een biertje bijkome?’ twijfelde Ken, die in genottelijke afwachting over de tafel hing. ‘We hebbe er recht op,’ meende Pad. ‘Na de uitwendige behandeling is de binnenkant an de beurt.’ ‘Ik vertrouw het niet!’ schreeuwde Kirby, den opgewonden Sewel van de bank wippend. ‘Mooiedirk mot voorproeve en als ie niet op slag verstijft en omkegelt, hebbe ze 't beste met ons voor.’ ‘Haal niks in je hoofd,’ meesmuilde Hogg. ‘We hebbe al veel te veel gekost, zijn minstens honderd pond per man waard....’ ‘Dat's dik an de prijs voor nuchtere kalve!’ kaatste Pad en schudde bedroefd z'n hoofd om de natte inhoud van z'n pijp. ‘Hoe kom 'k an een draadje tabak?’ Ketels met Irish-stew werden opgedragen en doorgeschoven, lepels, borden, brood en bekers uitgedeeld. ‘Zalig!!’ prezen de jongens, en snoven gretig de pittige geur van de soepige vleeskost. ‘Minstens een kudde schape in verwerkt!’ schatte Pad, nijver de scheplepel hanterend ‘Bijhoue, je borde!... Sodeju, wat een spulletje! Waar hebbe we 't an verdiend?’ | |
[pagina 100]
| |
‘'t Zal nog wel opbreke!’ meende Sewel. ‘Zo'n tractatie is me te verdacht. Ik schat het diner op drie maande per hoofd!’ ‘Kijk'es effe! Nog tapioca en fruit. Het wordt zes maande, jonges!’ verzekerde Clark. ‘Kan niet!’ weersprak Sterling, de tafel overschouwend. ‘'t Is een speciale schotel... Wordt nege maanden.’ ‘Niks te duur!’ vond Hogg, die glunder gebaarde naar de volle ketels. ‘Dat noem 'k nou nog is een behoorlijke afstraffing. 'k Neem een jaar als er nog een slokkie bij komt,’ kwam uit een hoek. ‘Sergeant!’ werd er geroepen. ‘Zeg nou maar meteen wat het grappie koste mot. De fooi mee inbegrepe!’ Stevens wees lachend naar buiten. ‘Daar komt de luit aan om de rekening te présentere. In de houding jongens!’ Mooiedirk schommelde de barak in, wenkte al bij de deur: ‘Zitte!’ en groette vriendelijk: ‘Ete goed, mannen?’ ‘Overdreven,’ prees Paddy en toonde z'n volle bord. ‘Verdacht lekker, luit!’ antwoordde Hogg. ‘Prachtig!’ zei Mooiedirk. ‘Stouwe wat je stouwe kan, mensen, het wordt ernst.’ ‘Zes maanden,’ fluisterde Sterling, ‘wat heb ik ie gezegd, Mac?’ ‘Wat hebbe we tegoed, luit?’ vroeg Mahon. ‘De vijand!’ | |
[pagina 101]
| |
‘Alweer!’ waagde Ken en schoof demonstratief z'n bord weg. ‘We vertrekken vannacht,’ negeerde de luitenant. ‘De kolonel komt de troep straks toespreken...’ ‘Waar gaan we heen, luit?’ werd er gevraagd. ‘Blijft verzwegen tot nader order. Binnen een uur de manschappen toevoegen aan de compagnie, sergeant. Volle uitrusting!’ ‘Yes, sir!’ Mooiedirk vertrok... en stilte viel onder de schaftende sectie. De lepels zakten trager en trager in de gesuikerde tapioca. De veertien dagen, de twee maanden, de zes maanden petoet waren geworden tot de beklemmende zekerheid van... ‘vannacht’. Ditmaal was het ernst, was het wèl waar, dat wisten de jongens. Ieder voor zich voelde het, proefde het in de toespijs, die niet meer zakken wilde. ‘Wie roept hoera?... Geen mens hier?!’ spotte Pad. De anderen zwegen, merkbaar afkerig van Pads sarcasme. Daarna, plots en als op commando werden ze overdreven bewegelijk, gooiden en gesticuleerden schreeuwerig drukdoende, holden, banken omsmijtend, naar Stevens, die in een kozijn troonde en vandaar het nerveus gewarrel overkeek. Ieder stelde vragen, wilde van Stevens weten omtrent afmarsch, het doel en hoe het moest met het vernielde wapentuig in de bungalow. ‘Alles wordt zonder meer verstrekt of aange- | |
[pagina 102]
| |
vuld,’ verzekerde de sergeant. ‘Niemand hoeft eventuele vermissingen te verheimelijken. Jullie geven maar op wat er mankeert.’ Het getrantel door de bungalow nam toe. Velen liepen, rusteloos draaiend en roffelend met borden en lepelsja waarom? - te ijsberen. Pad duidde rustig naar het bord, dat Jim mee omdroeg. ‘Armzalig beetje houvast, maat! Leg uit je hande en gebruik je hersens. Zorge dat je straks bij 't nummere naast me blijft. Wat er ook gebeurt: naast me blijven!’ Hij greep de hand van Jim, keek 'm diep, dwingend in de ogen. ‘Ik wil dat jij naast me ben. Begrepe?’ ‘Ja, Pad.’ ‘Om je eige bestwil. En als ik val... Luister je, Jim? Als ik val, dan maak je me tuniek los en neemt wat hier, genaaid in taf, op m'n borst zit... Het adres staat er op. Kan 'k er van op an?’ ‘Ja, Pad... Als 't nodig zal zijn... En ik niet...’ ‘Met de looppas, jongens!’ riep Stevens. Allemaal naar 't magazijn en aanvullen wat er aan je uitrusting ontbreekt. Zorge dat je zwikkie perfect in orde is bij 't onderzoek... Laat me nou geen uitschijter oplope!’ Zonder enige verband draafden de manschappen, elkander aansporend en opjagend tot baldadigheden, naar het magazijn en vandaar met de verkregen spullen weer in 't wilde weg naar de aangewezen barak. Opnieuw en in razender tempo werd gepast, geruild, getarnd en geplooid, tot Mooiedirk kwam om de uitrustingen grondig te | |
[pagina 103]
| |
inspecteren. Man voor man moest uitpakken, onderdelen tonen en voortellen. ‘Hier alles zover in orde!’ constateerde de luitenant na de inspectie. ‘Wie zich nog voorzien wil van een scapulier kan zich melden bij de geestelijke van z'n kerk. Voor de andere gezindten zijn bijbels, bundels en teksten beschikbaar....’ ‘Niks voor jou, Rens?’ voerde Pad toen Dirk vertrokken was. ‘Ransel vol met bijbeltjes om uit te dele aan de Moffe bij een stormaanval: Hebt uw vijanden lief!’ ‘Staat in de Moffebijbel ook!’ werd er geschreeuwd. ‘O, bliksem!’ grijnsde Pad, de naald hanterend. ‘Hebbe de Moffe ook bijbeltjes? Nou, jongens, dan mot je maar rekenen dat er dooie valle!’ ‘Lul daar nou niet over,’ bromde Pavely, die z'n schoenen stond in te vetten. ‘Jij trekt het ongeluk an met je rotpraatjes...’ ‘Scapuliertjes!’ schamperde Ken. ‘Helpt tege het boze oog!’ ‘Weert alle kogels en bajonnette, tenzij die ook door de kerk gezegend zijn!’ hoonde Pad, terwijl ie z'n overjas paste. ‘Alleen tege de Turke kan 't succes hebbe...’ ‘Wat een schofte!’ schold Ken en nam de naalde van Pad over. ‘Wat een geteisem om met ongezegend geschut op de vlakte te komme... De oorlog mot Christelijk blijve.! Waar of niet, jonges?!’ ‘Wie macht wil hebbe, moet dierlijk doen.’ | |
[pagina 104]
| |
verklaarde Thomson. ‘Wanneer de cultuurdraagster de hoer is van den koopman, wordt gifgas Blijdeboodschap...’ ‘Aanneme, Rens!’ lachte Sterling. ‘Je ben an de beurt!’ Stevens kwam binnenstuiven. ‘Nog niet klaar, mannen?! Er wordt op ons gewacht... Volle bepakking... Dekens... helmen, schansschoppe... Heel de rotmik. Kom nou!.. Hurry up!!’ Opgejaagd door Stevens tippelden de jongens in versnelde pas naar het paradeveld, waar de regimenten zich vormden uit de toevloeiende manschappen en officieren. De artillerie had blijkbaar reeds instructies ontvangen, zakte af over de hoofdwegen naar de verschillende stations en bijstations. Uit het massaal, rumoerend gewemel lijnden langzaam de wordende brigades en spatkleine secties lichte en zware machinegeweren. Over en weer klonken trompetsignalen, officiersfluitjes, tromgeroffel, doedelzakken en commando's. Eenheden marcheerden, zwenkten, sloten aan en verlengden de schier onafzienbare linie van verstarrende lijven. ‘Het wachten is nou nog op de zon,’ zei Pad, naast Jim in het gelid tredend. ‘Bij slecht weer komt de kolonel niet naar buite... Is als de dood voor een nieuwe aanval van z'n rheumatiek...’ ‘Koppe dicht,’ siste Stevens, die het schouwspel aanvoelde als een gewijde samenkomst en in gelegenheidshouding fier voorbij stapte. | |
[pagina 105]
| |
Mooiedirk, nog kluchtiger in de riemen van z'n aangegoten dwangbuis, hobbelde geagiteerd langs de compagnie, wenkte: ‘Helm rechtzette, jij! Koppelriem aanhale daar! Tuniek dicht...’ ‘Daar de kolonel,’ duidde Pad meteen hoofdknik. ‘Komt ie anhuppele op z'n paradegeit...’ 'k Dacht dat de klep-met-sperdraad ook van de partij zou zijn... Kan zeker niet gemist worde bij 't klaverjasse.’ De kolonel had de troepen inmiddels bereikt, onderhield zich minzaam met de voorgetreden officieren, klopte z'n paard in de nek en ging in de stijgbeugel staan om z'n dapperen te overzien. Langs de ganse linie werd: ‘Bajonet op!’ gecommandeerd. Als een machtige xylophoon tingelden de wapens, het staal op staal, aanzwellend en afnemend door de rangen. ‘Tingelingelangelingelang...’ zingend, als van een carillon, herhaald door de echo in het woud. De kolonel hield, z'n geit bedwingend, een toespraak, die verloren ging in wind en weide. ‘'k Versta niet,’ fluisterde Jim. ‘Dondert niks!’ gaf Pad terug. ‘Alle kolonels en alle generaals van alle legers zegge vandaag de dag precies hetzelfde.’ De opperofficier had z'n toespraak beëindigd. ‘Hoera!’ schreeuwden de officieren. ‘Hoera!’ deden de manschappen en staken hun geweren op. ‘Omhoog je spuit, Jim!’ seinde Pad, hatelijk verrukt. ‘Hoger! Nog hoger! In dit treurspel | |
[pagina 106]
| |
magge de figurante uitbundig zijn. Vooruit! En nog en keer: Hoera!... Hoera!!’ ‘Ingerukt!!’ werd er gebruld en de duizenden stroomden van het paradeveld terug naar de vele bungalows in het kamp. Pad, Jim, Ken en Thomson trokken zwijgend naar hun kwartier... Vannykerk sloot zich aan, kwam naast Jim lopen. ‘Vannacht, hè?’ ‘Jij zal wel erg blij weze,’ sprak Pad. ‘Ik, blij? Nee, dat niet...’ stamelde Rens. ‘Dat niet... Wat dan wel?’ ‘Nou, eh, net als jullie...’ ‘All right, we prate er niet verder over,’ onderbrak Ken, terwijl hij z'n bepakking losgespte. ‘Die rieme... of ie de gevangene ben van de last op je schoere.’ ‘Ja,’ knikte Paddy, z'n ransel verschikkend, ‘van alles wat er op het veld was, probeerde alleen de muilezels om uit het gareel te breke... Ook gezien?’ ‘Ook en net als jij gezien,’ glimlachte Ken. ‘Allebei verkeerd gezien!’ beleerde Thomson. ‘'t Gaat tenslotte om de vrijheid en wie ze belaagt, dient verpletterd te worde. De Moffe, nog maar amper ontkrope aan de knoet, hebben één doel: het veroveren van de wereld! Niet alleen de keizer en z'n jingokliek, maar het hele volk, geen uitgezonderd, wil overheersen, koesterd hetzelfde verlangen en zal zich telkens weer scharen achter de Attilla van z'n dagen. Als Duitsland oorlog voert, heeft het gans het volk achter zich, | |
[pagina 107]
| |
want de Mof die eerst mens en dan pas Vater lander is... mot nog geboren worden.’ ‘Wie het Duitse volk in z'n geheel voor zo dierlijk houdt, moet consequent durven zijn en 't voor de voetop uitroeien,’ concludeerde Ken. ‘Heb jij wel is kinderen zien spelen en er mee gerollebold?... Nou?’ ‘Ja Ken, dat heb ik en daarom ben 'k soldaat! Als Duitsland triomfeert, zal het kind geen jeugd meer hebben. Aan het krankzinnige superioriteits-verlangen waarmee de Moffen, hoog en laag, behept zijn, zal jeugd en leven geofferd worden. Juist daarom is iedere oorlog, die tot vernietiging van het Feldwebelisme voert, revolutionnair, socialisme van de daad...’ ‘'k Dacht dat alleen het spontane, ongeorganiseerde geweld, de uitbarstende volkswoede bij jullie voor zedelijk gold en het technisch geformeerde leger misdadig heette?’ debatteerde Rens. ‘Je dochters deuge niet,’ antwoordde Thomson. ‘De beestachtigheid der primitiefste instincten staat dichter bij het roofdier dan het georganiseerd verzet... De socialist, althans die van mijn soort, kan onder gegeven omstandigheden geweld, uitsluitend georganiseerd geweld, aanvaarden en toepassen.’ ‘Waarom mot jij 't nou altijd en eeuwig dààr over hebbe?!’ vroeg Jim kregel. ‘Omdat 'k zo allejezus fanatiek ben!’ lachte Thomson, hield de deur van de bungalow open | |
[pagina 108]
| |
en liet de heren voorgaan: ‘Eerbied voor de ouwe dag!’ In de barak waren de banken reeds bezet door de wapenbroeders, die het overtollige uit ransels en kisten sorteerden, portretjes bekeken, neerlegden, weer opnamen, inpakten of verscheurden. Haastig, nerveus of pen-bijtend weifelend werd geschreven, herschreven, doorgehaald en aangevuld. Jim, alleen gelaten door de bezigen, zat, hurkend op z'n kist, week te schouwen naar de vele handen in schrijfbeweging en zag ze verstillen... voor eeuwig. Opverend uit z'n gemijmer keek ie naar de klok, die, weemoedig in het gekras en geknister van pennen en briefpapier, een onverbiddelijk: ‘Het-moet! Het-moet..!’ verkondigde aan de sectie, aan de velen die... schreiden achter het masker van onbewogenheid... ‘Moet jij niet schrijven?’ vroeg Rens en kwam naast Jim zitten. ‘Ik? Aan wie?’ ‘Ja... je hebt geen moeder meer,’ mompelde Rens, bleek, nerveus z'n zakdoek samenballend. ‘Goed, eh, schrijf jij dan aan mijn moeder... Aan alle moeders, hier en in Duitsland en schenk ze vergiffenis...’ ‘Waarom?’ ‘Omdat ze vannacht niet op de rails liggen...’ |
|