Kluivenduikers doedeldans
(1937)–Willem van Iependaal– Auteursrecht onbekend
[pagina 56]
| |
Hoofdstuk III‘Kijk dààr is effe, Jim!’ wees Ken naar Pad, die in de spiegel van een chocolade-automaat z'n balmoral op ‘feestelijk’ zette. ‘De opperbevelhebber!’ ‘Behalve vannacht,’ voerde Jim, een beetje rillerig na het grote avontuur. ‘De bruid had geen kind an 'm.’ ‘Heb 'k me werkelijk als een kanepot ange-steld?’ grinnikte Pad. ‘Daar weet 'k niks meer van. 'k Was niet erg fris gisteravond, hé? 'k Herinner me maar een schijntje... Alleen dat van vanochtend, toen ze om een te vroeg... Lekker geslape, jonges?!’ ‘Zalig!’ prees Ken, een spekbokking verscheurend. ‘Nog een beetje napijn, maar dat mag Rens, met z'n tegoed op alle banke, voor me behandele. We hebbe een aardige plas naar binne gewipt, zou 'k zo zegge. Heb ie de borreltjes voor me geteld, Jim?’ ‘Rens misschien, die is op de hogeschool geweest en gewoon om met grote getalle te werke’, lachte Jim, en beet in de zure komkommer, waaruit de azijn op z'n schoenen droop. ‘Waar zit Rens?’ mumde Pad, de rest van | |
[pagina 57]
| |
een broodje naar z'n keel proppend. ‘We motte verderop.’ ‘Hiernaast in de winkel om vijge te kope...’ ‘Dat van vannacht is 'm zeker op z'n borst geslage!’ schaterde Ken. ‘Godzamme, jonges, hadde jullie dat verwacht van Broeder Bidstond?!’ ‘Nou ja, hij was stomdronke!’ vergoelijkte Pad. ‘Nuchter krijg ie 'm dáár niet voor... Hij is niet zo'n goot wandelaar als wij.’ Rens kwam kauwend de winkel uit, presenteerde, schaam-lacherig onder de meewarige blikken der kornuiten, vijgen en Sint Jansbrood. ‘Goddelijk!!’ hoonde Ken. ‘Zo uit de hemel. En als we 't op hebbe gaan we graze in Hyde-park... Ben jij in bed ook zo'n haksel-pruimer?’ Rens kleurde, deed merkbaar verlegen, zocht uitkomst bij Paddy, die begreep en bijsprong: ‘Zeg, Ken, ze ware nogal hulpvaardig, je wapen broeders gisteren in het Waterloostation. Sode-janus, wat een gedrang! De moedervlek in me lende zat dwars op me lip!’ ‘Dat was geen hulpvaardigheid, maar angst, verwant an de mijne,’ zei Ken, wijzend op z'n vervalste verlofpas. Je ben toch niet in de veronderstelling dat ik het alleenvertoonrecht heb, wel? Aardig, om ons na de afzondering verlof te geve... en daar wille we Bonnet nog dankbaar voor zijn. Maar belachelijk is 't om de hele ploeg niet ineens te late gaan... Telkens zes man en dan wachte tot je an de beurt | |
[pagina 58]
| |
ben om met een stelletje doodvreters je verlof door te brenge, daar mot je van houe... En in een valse verlofpas steekt een aparte bekoring... Je hebt zo echt het gevoel dat je ‘uit’ ben.’ ‘Ontzettend, zoveel wijve daar bij 't station!’ vond Jim. ‘Ga je mee een koppie thee drinke? vroege ze.’ ‘Is 't verdomd?!’ gruwde Ken. ‘Hebbe ze dàt gevraagd! Zo'n frommes zou je hele verlof bederve. Hoor ie dat, Paddy? Thee woue ze drinke... Thee!! De hoere vervallen an de trekpot! Wat een ontaarding... Het Imperium kraakt in z'n voege.’ Ze staken een plein over, passeerden een ventende krantenjongen, met een bord voor z'n borst en benen: ‘Victorie te Arras!’ ‘Britse overwinning?! vroeg Rens, die een krant kocht. ‘Lievejezus, wat ben jij een zuigeling!’ hoonde Ken. ‘Die denkt dat de Duitse overwinninge in Londen worde uitgevent... Daar mot je nou voor gestudeerd hebbe!’ Hij drukte Rens vertroetelend aan z'n borst. ‘Wanneer ben je jarig, ventje? Ja... ja... als ie je vijgies op heb, mag ie nog een uurtje met je blokkedoos spele tot Klaas Vaak komt... ‘Schei nou uit!’ vermaande Pad, en kwam tussenbeiden. ‘We hebbe afgesproke om niet meer over de rotzooi te prate... Gooi weg de schitterende overwinning... We wille er | |
[pagina 59]
| |
niks van wete, hebbe veel te veel de smoor in dat wij 'm niet behaalde!’ ‘En niet anders!’ beaamde Ken. ‘'k Maak er de koning een verwijt van dat 'k nog niet in 't sperdraad hang... We gaan er eentje neme om 't af te drinke.’ ‘Thee?’ polste Pad. ‘Ja, die loeders woue thee drinke!’ grijnsde Ken. ‘Erg geschrokke van de aanslag op je kuisheid, Rens?’ ‘Hou nou maar op,’ mompelde deze en wilde achterblijven. ‘Je hebt het ergste nog niet eens gehad!’ verzekerde Ken, greep 'm onder een arm en duwde 'm voort. ‘Dat van gistere was nog maar een voorpostengevecht. Vandaag pas begint de grote slag... Waar of niet, generaal?’ ‘Overwinne of sterve!’ brauwde Pad. ‘Engeland verwacht nou dat iedere man z'n plicht zal doen.’ ‘Je hoort het?!’ riep Ken en schoot meteen een kroeg in. ‘Hierheen, jonges! De korste weg naar de verloren kindsheid. Thee woue die doerakke drinke... Vier whisky, kastelein!’ ‘Ik niet,’ weigerde Rens en wilde de kroeg verlaten. ‘Jij wel!’ besliste Ken, greep den deserteur bij z'n koppelriem en drukte 'm op een kruk voor de tapkast. ‘We houe ons an het krijgs-plan. Londen zien op stroopwater dat's lafheid voor de vijand.’ | |
[pagina 60]
| |
‘Volkome juist’ grinnikte Pad. ‘Zuipe of de kogel!’ ‘Geen flauwe kul meer,’ dwong Ken en hield Vannykerk het glas voor. ‘Slobbere... Motte we nou gaan huile op het grote feest? Jij blameert de weermacht met je afschaffersstreke. Drink! Straks mag ie 't op slootwater stelle.’ ‘Eentje dan. Voor de laatste keer,’ weifelde Rens en zette afkerig het glas aan de lippen. ‘Welja!’ knikte Ken aanmoedigend. ‘Als ie de smaak maar eerst te pakke hebt, komt de regelmaat vanzelf.’ Hij wipte z'n borrel in één teug naar binnen, vingerde geschrokken in het lege glas. ‘Mot ergens een lek zijn!’ Paddy hing over de toonbank en snoof genietend aan z'n neutje, nipte, even de lippen bevochtigend, aan het volle glas. ‘Niet te vlug van stapel, Patrick... De eerste is de lekkerste... Zo... Effe zachies een knauwtje geve... Zalig, jonges! 'k Voel 'm al jubelend naar m'n tene zakken! En nou de twede... Dat kan een tikkie slordiger... Maak nog is vol!’ ‘Vier stuks!’ onderstreepte Ken ijverig. ‘Tenlaste van de krijgskas. De betaalmeester zit hier en heet Vannykerk.’ ‘Goed,’ knikte Rens, en stond op, ‘zoveel als je stouwen kan. Ik wacht wel buiten.’ ‘Daar komme we niet van in!’ protesteerde Pad heftig. ‘Als 't helemaal mot kan 'k nog bezope worde van m'n ondergoed en m'n horloge. We vrage niet je geld maar je kameraad- | |
[pagina 61]
| |
schap. Je had in het kamp kunne weigere om met ons mee te gaan. Dat hadde we je niet kwalijk genome. Eenmaal hier, an de roezeboes, is de aftocht smadelijk en onduldbaar onder feestgenote die van zins zijn om zich met stoffer en blik te late behandele door stukken-en-brokkenzorg. Ga zitte en zuip uit!’ ‘Beter wachte tot strakkies!’ probeerde Jim. ‘'k Kan niet zo vlot meekomme. Je mot is bedenke...’ ‘Niks er van!’ wenkte Ken. ‘Als we gaan denke is heel de fuif naar de bliksem. 'k Stik nog liever in whisky dan in bekommeringen... Nog eens vol make!’ Hij schoof z'n glas demonstratief over het toonblad. ‘Jim mag betale omdat het zo hoffelijk is.’ ‘Hoe doen we nou vandaag?’ polste Rens. ‘Eerst naar 't Museum... dan de Sint Pauls Kathedraal. Panopticum... Tower?’ ‘Jezus!’ schrok Ken. ‘Jullie hale toch zeker niks in je hoofd! Kerke en museums?! Heb 'k daar nou valsheid in geschrifte voor gepleegd? Je vergeet de Kraamzaal en 't Bessieshuis nog... Ook de moeite waard, hoor! Museum!! 'k Zie ons al staan: vier bommewerpers voor een kassie met kraakporselein. Afnokke met die kul. Er is al genoeg komedie op de wereld; dat beetje anstellerij van ons kan gemist worde.’ ‘Late we 't nou zo inpikke dat we er allemaal wat an hebbe,’ wenste Jim, die z'n volle glas heimelijk omruilde met het geledigde van Paddy. | |
[pagina 62]
| |
‘De Tower mot beroemd weze en 'k mocht er graag effe neuze. Julius Caesar heeft 'm gebouwd.’ ‘Ben jij daar bij geweest?!’ viel Ken uit. ‘Dat gelul... Als de oorlog voorbij is zegge ze ook dat Lord die-of-die 'm gewonne heeft. Affijn, we zalle er niet meer zijn om het tege te spreke...’ ‘Jim krijgt gelijk!’ besliste Pad. ‘Julius Caesar heeft de Tower gebouwd... Zó'n bult heeft ie er an overgehouwe!... Godgod, wat zag die vent er uit toen ie, totaal uit de naad gebuffeld, weer bij z'n wijf kwam. Heb ie onder de tram gelege?! vroeg ze... Kijk je trouwpak is effe! Als heer ben je de deur uitgegaan en als lorrebaal krijg ik je terug. Sodelooier! vloekte ze in 't Romeins, wat zit je onder de smurrie... 't Lijkt wel of ze de heirbaan met je angeveegd hebbe... Wat voerde je uit, Julius? De Tower gebouwd en Londen gesticht, stotterde ie, z'n neus snuitend in een slip van z'n toga... Zùkke moppe, niet om te tille en voor me buik er mee naar bove... Alsmaar sjappele van de vroege morge tot de late avond en nog geen tijd voor een afzakkertje of een draadje tabak. Werke, karbauwe... tot ze me van de vakbond geroyeerd hebbe wegens overwerk en contributieschuld... O! zei zij, niks als: O! Maar god help je over de brug zoals dat loeder O! kon zegge. Darling! smeekte hij in het Engels, dat ie tusse schaftijd had opgepikt, darling, la' me | |
[pagina 63]
| |
d'r in!! Of 'k verdoe me op je stoepie... Ga maar voor je begravenis zorge, zei ze, smeet de deur dicht en liet de gordijne zakke...’ ‘Drink is uit!’ schaterde Ken. ‘We zijn nou op de goeie weg. Wat jou, Rens?’ ‘Ja, dat's te zeggen,’ lijmde Rens, die aan z'n vierde borrel toe was. ‘We gaan toch ook naar 't museum... Afspraak is afspraak. Ik doe wat jullie willen en jullie houe je aan 't programma.’ ‘Verrek!’ gorgelde Ken, z'n vijfde whisky naar binnen werkend. ‘Ik hou me toch an 't program... Santjes! Waarom zeg ie geen proost? We kenne mekaar toch langer als vandaag?’ ‘Nog is vol make,’ duidde Pad, het glas doorschuivend. ‘'k Voel me nog niet helemaal gelukkig.’ ‘Ik niet meer!’ weigerde Jim beslist. ‘'t Wordt vitriool in me bast.’ ‘Terugneme dat!’ protesteerde Ken. ‘We late niet rake aan het enigste dat nog waard is om er voor te sneuvele.’ Jim gaf het voorbeeld, liep naar buiten en werd spoedig gevolgd door de anderen. ‘Naar de Sint Paul!’ commandeerde Pad. ‘We lope zolang we nog bene hebbe!’ ‘Dat zal niet lang meer weze als 't zo door gaat!’ vond Jim, en wees naar Vannykerk, die steun zocht aan een lantaarnpaal. Pad sprong bij: ‘Wat geeft god nou?’ ‘Ik voel me zo zweverig,’ klaagde Rens, wiste z'n zweet en viel terug tegen de paal. | |
[pagina 64]
| |
‘Zet de vliegerij maar uit je hoofd!’ grinnikte Pad. ‘De infanterie marcheert! Voorwaarts!!’ Ze liepen straten door, bruggen over, standbeelden langs, bleven telkens even staan bij een historisch gebouw, winkelkast of straattoneeltje om Pad gelegenheid te geven tot explicatie en 't raadplegen van de feestwijzer. ‘Daar oversteken, jonges! Ik ken de city of 'k ze gesticht heb, elke straat, iedere kroeg en alle meisies. An de overkant vinde we de barrevoetsprofeet die al zo'n twintig jaar de ondergang der wereld staat te verkondige... 'k Heb 'm in geen eeuwe gezien, maar hij mot er wel weze, want de voorspelling is, bij me wete, nog niet in vervulling gegaan... Daar!... Val plat! Hij heeft een buikie gekrege!’ De profeet, omringd door een kleine groep toehoorders, stond op een kistje - beplakt met een miskleurigen Mozes en toornenden Jehova - en voorzegde 's werelds ondergang met de wellust van een ouwen snoeper. ‘Hoe lang kan 't nog anlope, mister?’ informeerde Ken, een sigaret gommend. ‘Het komt als een dief in de nacht!’ gaf de prediker terug. ‘'t Kan heden, 't kan morgen zijn en zal met vuur aan de hemel geschreven worden... Het is nog niet te laat, vrind! Nòg niet...’ ‘Thanks!’ salueerde Ken, uitte z'n wanhoop en dreef den ontroerden, doezelig-peinzenden Rens voor zich uit... ‘Wat een pech! Wat een | |
[pagina 65]
| |
pech! Zijn we uitgetrokke om de wereld te verovere en nou het zover voor mekaar is, legge ze er dynamiet onder! Met ene klap allemaal de pijp uit...’ ‘Spot jij er maar mee!’ huiverde Paddy. ‘We magge wel een beetje rekening houe met de mogelijkheid en 't een en ander inslaan voor de grote reis...’ ‘Wat inslaan? Vleugeltjes?!’ ‘Ja juist! Hoe kan je 't zo raaie? Rens zweeft al!... Dat 's het voorrecht der uitverkorene,’ lachte Pad. ‘Hier de hoek om!’ Schouders en ellebogen bezigend, werkte het viertal zich vrij uit de kolkende stroom van mensen en voertuigen om halt te maken voor een in tempelstijl opgetrokken gebouw. Paddy expliceerde plechtig: ‘Bank of Engeland! Het Pantheon, hm, voor de gesneuvelde eerlijkheid. Onder, de kelders... Parterre, de betaalmeester en boven de ingang een spreuk in het Latijn, die 'k helaas niet vertale kan, maar ongetwijfeld het tegendeel zegt van hetgeen er bedoeld wordt. Het front van dit imposante wrochtsel is opgetrokken uit schoonheidsdrang, de tralies uit burgerzin en de kluis uit gewapend beton. Binnen de muren werden zeven-en-veertig formidabele oorlogen uitgevochten en de sporen uitgewist met een spons en gomelastiek.. Breng het saluut, mannen en volg mij!’ Kriskras dravend door het ontstellende verkeer bereikten ze de etalage van een ronselkantoor. In de win- | |
[pagina 66]
| |
kelkast hingen, lagen en stonden vernielde Duitse helmen, maskers, veldflessen, zadels, schanskorven en geweren. ‘En dit, mijnehere,’ wees Pad, ‘is een sobergehoue overzicht van de uiteindelijke triomf!’ ‘Staat niet op het program!’ ignoreerde Ken. ‘Holle jonges!’ Ze liepen op goed geluk een steeg in, raakten het spoor bijster, verzeilden in een stille, steildeftige straat, stonden plots en verbluft voor een buikigen burger, die z'n hondje uitliet. ‘Godallejezus!’ riep Ken en sloeg z'n handen van verbazing ineen, ‘Kijk nou is effe!!.... Midde in de wereldoorlog laat die vent z'n hondje pisse!! Godzalmijn!... Victorie te Arras... en daar een meheer, een hond en een hopie!.. Ginder nog een juffrouw, god weet een dame, die melk anneemt,., gewoon anneemt en cente uittelt! Een hele straat waar ze niks wete van de grote oorlog, nog nooit gehoord hebbe van de verlieslijst.’ ‘We zijn betoverd!’ schrok Pad en vluchtte de straat uit op de hielen gevolgd door Ken, die telkens omkeek naar de troetelhond aan het koordje... ‘Hij licht z'n pootje, Pad! Mag ik barste als ie z'n pootje niet licht!’ Vreemd, verdwaald in het onwezenlijke, zochten ze een uitweg, holden een poort door en stonden weer in het hart van de ziedende stad. ‘Halt!’ commandeerde Pad. ‘Hier oversteken, dan pikke we daar links de ondergrondse.’ | |
[pagina 67]
| |
‘Komt niks van!’ ruziede Ken. ‘Van 't ondergrondse hebbe we nog zat te goed. We gaan met de bus! Bovenop... Er mot is wat wind door me kuifie.’ ‘Hebbe jullie dan onderbroeke an?’ vroeg Pad, die met treiterige verwondering het kilt van Jim lichtte. ‘Steek de emmer!’ vervloekte Jim, het rokje schikkend. ‘Wie draagt er nou een onderbroek onder z'n kilt?’ ‘Niemand natuurlijk!’ blafte Ken. ‘Zelfs Eerwaarde Vannykerk niet! 't Loopt nog wel effe an voor de lure naar het front gaan.’ ‘Geen broeke dus? Dan kan je de bus wel schrappe!’ verzekerde Pad. ‘Schotte, model gekleed, worde niet toegelate op het imperiaal,Ga naar voetnoot1) magge de trap niet op, vat je?’ ‘Wat is dat voor rottigheid?’ tierde Ken en schopte, om z'n as draaiend, of ie zich het felkwaadaardige van het lijf wilde houden. ‘Wat 's dat voor stinkstank?’ ‘Mag niet vanwegens de eerbaarheid,’ grinnikte Pad en streek preuts z'n kiltschortje glad. ‘Als ze je bille zien...’ ‘Scheit eerbaarheid. Wie me kont niet zien kan mot me bloed niet verge!’ tierde Ken. ‘Ik verdom het nou is feestelijk om me dààr an te houe... Wat een farizeeërs!! Hure ons in voor de walgelijkste aller smeerlapperije en redde d'r | |
[pagina 68]
| |
fatsoen met een onderbroek!’ Hij draaide weer rond, kwam vuistenmakend op Paddy af: ‘Zijn we niet hartstikke geschikt om ons af te late slachte voor het gluipse tuig dat de moordlust ronselt en kuisheid predikt?!’ ‘Luister nou is!’ probeerde Rens, ‘'t Is om de jonge meisjes. Als die...’ ‘Uit de munitiefabrieke komme!’ hoonde Ken. ‘En zien hoe onze Lieve Heer de fuselier in mekaar gespijkerd heeft,’ vervolgde Pad. ‘Dan zijn ze voor d'r leve naar de verdommenis!’ vulde Ken aan. ‘Jullie verpeste de dag als 't zo doorgaat!’ waarschuwde Jim en stak ontstemd de straat over. ‘Groot gelijk!’ beaamde Pad en volgde. ‘Laat rotte wat rotte mot! 't Zal onze tijd wel dure. We neme de ondergrondse en daarmee uit! Kom, Rens... Geen gezeik meer over de eerbaarheid en al die hondenkost... We zijn nog lang niet bezope genoeg om een gezonde kijk te hebbe op de geordende samenleving!’ ‘Dat 's waar.’ gaf Ken toe. ‘Zes straffe borrels is onvoldoende voor welk systeem dan ook... Jammer dat we Thomson niet kunne raadplege,’ Ze sukkelden lachend en ruziënd de lift in, zakten naar de trein met een vaart die Jim door de darmen ging en besloten tot een bezoek aan de Sint Pauls kathedraal. ‘Daar komt de trein al anstuive!’ riep Pad, wees naar de tunnel en draafde het perron op, | |
[pagina 69]
| |
de anderen aansporend: ‘Vooruit, jongens, opschiete! Hij stopt maar een mootje van een seconde! Lope!... Lope!’ Hij sprong in de trein, werkte den saboterende Ken naar binnen. ‘Ziezo! Allegaar an boord? Dan hobbele maar met de roltrommel!’ ‘Nou,’ foeterde Ken, stug neerbonkend op een bank in de wage, ‘getroffe hebbe we 't! Wat een uitzicht, hè? Net of ie door je graf rijdt en met de ander lijke mee op visite mag!’ ‘We zijn er zo!’ troostte Pad. ‘Nog een klein hortje schijndood weze en dan brenge we je weer in het zonnetje om bij te trekken.’ ‘Toch geweldig!’ bewonderde Jim, voor het eerst in een ondergrondse trein. ‘Ik vind het joppe! Dat kan in Holland niet, weet je. Alles moeras...’ ‘Dat neme we je toch niet kwalijk!’ beet Ken, ‘Ouwehoer niet...’ Denderend joeg de trein door de tunnel, stopte telkens een paar tellen en spoorde dan weer verder in razende vaart. ‘Hier d'r uit!’ wenkte Pad, opspringend. ‘Kom Ken, we zijn er zo!... Volgend station... Er wordt op je gewacht boven: Sint Paul!’ ‘Ook een versnapering!’ sakkerde Ken, gemelijk de wagen verlatend. ‘Klein fortuintje, mot 'k nog onder de preek. Omdat het zo lekker is.’ ‘Je behoeft er niks an te doen!’ moedigde Paddy aan, nam den meligen Ken onder een arm en trok | |
[pagina 70]
| |
'm mee over het perron. ‘Hier de roltrap! 't Gaat allemaal vanzelf, ouwe jonge... De Sint Paul, daar komme we ook weer overheen... Rens ook z'n zin is geve, hè?’ ‘Net of we opgebaggerd worde!’ vond Ken, op de roltrap ‘Het bezinksel komt weer an de oppervlakte!’ ‘Mooi!’ vleide Paddy. ‘Nou ben je weer echt Ken, de kwant waar 'k de houding voor an kan neme. Houe en blijve zo!’ ‘Tot je dienst!’ grijnsde Ken, van de trap de doorgang instruikelend ‘Wel practisch, zo'n... trap 'k Maakte bekant een doodsmak!’ ‘Hier zijn we weer!’ groette Pad, bij 't verlaten van de contrôle en zwaaide een slordig saluut naar de ronselplaat, geplakt op de muur van de stationsuitgang: ‘For King and Country!’ Ken bleef kwasie geïnteresseerd staan voor de plaat, waarop John Bull zeer uitdrukkelijk wees naar de voorbijgangers: I WANT YOU!Ga naar voetnoot1) ‘Zo uit je graf kan ie je nog niet met rust late!’ gromde Ken. ‘Altijd en overal: I want you! Vader en zoon: I want you! Malle en dwaze: I want you! Zwakke en sterke: I want you! Vrouwen en kinderen: I want you! I want you... I-want-you!! Maar m'n lievejezus, wie mot er nou straks het hondje uitlate?!’ ‘Toch razend knap getekend!’ bewonderde Rens enthousiast. ‘Zo meesterlijk suggestief en...’ | |
[pagina 71]
| |
‘Kunst, hè?’ smaalde Ken. ‘Ja.. ja... De K. u. n. s. t.... Een van de hoere, die niet aan het Waterloostation staan!’ ‘Ga je mee koppie thee drinke?!’ lijmde Pad met schorrige piepstem, wrikkend aan Ken, die als genageld stond. ‘De kunst zuipt bloed!’ walgde Ken, spuwde z'n fluim uit en liep vloekend de straat op... Zwijgen viel onder de gootwandelaars. De lach bestierf. Schier woordloos, rafelend aan de flarden van d'r verscheurde geestdrift, werd de kathedraal bereikt. ‘Wat een lap stoep!’ schrok Ken. ‘Dat 's nou met recht: Het credo begint, waar het aardse eindigt! Is 't heus de bedoeling om hier naar binne te gaan?!’ ‘Dat 's de afspraak!’ pleitte Rens dringend en ging voor. ‘Affijn, 'k heb A gezegd en mot ook B zegge,’ zuchtte Ken, beklom de arduinen opgang: ‘Vooruit, Jim, Paddy! Neem de trap met je knieë jonges, dat scheelt je straks de helft op e rapport. Wat een tuig om de loper niet te legge voor de opperbevelhebber!’ Hij sprong vlug de bovenste treden op, verwelkomde Zijne Excellentie namens het stads- en kerkbestuur, opende de toegang met de onhandigheid van den uitslover, sloot de deur achter den hoge gast en deszelfs adjudant. ‘Imposant,’ fluisterde Rens, roerloos schouwend naar de ontzaggelijke overkoepeling boven het hart | |
[pagina 72]
| |
der kathedraal. ‘De koepel zweeft.... Merke jullie wel, jongens?’ ‘Ik niet!’ schokschouderde Ken. ‘Maar 'k kan er goed tege, weet je’. ‘Waartegen?’ vroeg Rens verslonden. ‘Daartege!’ grinnikte Ken, bracht z'n hand aan z'n mond en maakte klokkend drinkgeluidjes. ‘O,’ kleurde Rens en ontliep naar het middenpad. ‘Zo'n stolpie van nikkelstaal om over je heen te zette als Fritz een kwaaie bui heeft!’ wees Ken. ‘Hoe krege ze 't zo in mekaar!’ bewonderde Pad oprecht. ‘Heb jij niks mee te make, fuselier!’ baste Ken streng. ‘Jij hebt je niet te bemoeie met de opbouw... Een goed soldaat vraagt niet hoe het in-, maar wel hoe het uit-mekaar komt. Begrepe?! Affijn jullie gaan de zaak verkenne en ik wacht hier bij het offerblok... Er mot er toch één op de cente passe!’ ‘Welja!’ lachte Pad. ‘Je zorgt maar dat de kas klopt als we weer terug komme... Je verantwoordelijkheidsgevoel is buitengewoon goed ontwikkeld, soldenier! Alle respect!!’ Rens kwam terug uit het middenpad, probeerde Ken te overtuigen van de overweldigende schoonheid der kathedraal. ‘Kom nou, Ken!... Ga nou mee! 't Is alles zo ontroerend, zo ongelooflijk mooi hier: Een poëem, een Hooglied in lijn en kleuren’. | |
[pagina 73]
| |
‘Ongetwijfeld,’ beaamde Ken ernstig. ‘Maar 'k ben in uniform, in oorlogsrusting, vat je... Of vat je niet?’ ‘Wat zou dat?!’ ‘Nee, niks natuurlijk... Althans niet voor een kunstbewonderaar van jouw slag.’ Hij wendde zich af van den weifelenden Rens. ‘Ga nou... Ga nou maar... Ginder is het altaar en daar de waarschuwing voor zakkenrollers... Ik mag niet verder... Verdomd niet! 'k Heb mezelf ontmoet en... canaille gezegd. Niet te lang wegblijve, jullie, want 'k wou nog graag de oorlog meemake!’ Rens liep de kerk door, intens genietend van bouw- en lofwerk, maakte attent op verholen details en historische bijzonderheden. ‘Daar het graf van Wellington, Jim.’ ‘De IJzere Hertog!’ verhevigde Pad. ‘Heeft an Napoleon de kink gegeve.’ ‘Nou... nou... daar kwam meer voor kijke,’ weersprak Rens, zich weer geheel verdiepend in het smeedwerk, dat hij bezichtigde. ‘Geloof mij nou maar, Jim,’ zei Pad. ‘Nelson en de IJzere Hertog hebbe er voor gezorgd dat er voor ons nog wat overbleef om uit te vechte... Bonaparte had bijna je kans op eeuwige roem en glorie bedorve. Gaan jullie mee de koepel in?’ ‘Nee,’ bedankte Rens, en stak over naar het altaar. ‘Ik blijf liever beneden. We zien elkander straks wel terug.’ | |
[pagina 74]
| |
‘Wij zoeke de hemel, hè Jim?!’ besliste Pad, groette Rens meewarig en slofte zwetend de trap op en de koepel in. Drie en zestig meter hoog! ‘Gietgloeiend, wat een geklaver!!’ hijgde Jim, zich optrekkend aan de wanden. ‘We krijge de hemel niet kado, Paddy!’ ‘Naar de hel gaat vlotter,’ wist deze en ging op de trap zitten om de reis naar Gehenna uit te beelden. ‘Zo met je kont op het matje en dan maar glije... De duivel is een bouwmeester met begrip... Trek me's op, jongeheer. Nog een bocht en we zijn er... In de koepel, wel te verstaan.’ Ze vouwden zich hijgend over de balustrade, keken naar de bezoekers, die klein als insecten over het grondvlak wriemelden. ‘Wat zijn we, zo gezien, meer dan versjouwde kakkerlakke’, begon Pad. ‘Van hieruit is het daar een soepbord en de mens het insect dat de eetlust bederft... Weet je wat wij hier nou feitelijk doen Jim?’ ‘Nou, wat?’ ‘Hoogstaan! Kijk me nou niet an of ie dreutele mot. Zo als wij hier nou hange, zijn we hoogstaande luidjes. God weet de meest-hoogstaande in het Verenigde Koninkrijk.’ ‘Heb jij dat nou ook,’ onderbrak Jim, ‘net of ie naar benede mot springe als ie in de diepte kijkt?’ ‘Nee, bij mij is 't net andersom! Hoe meer | |
[pagina 75]
| |
'k de diepte peil des te groter de lust om me op te hange. Als je wist waarom je naar beneden wil springe zou ie 't dan doen?’ ‘Goddomme, nee!’ schrok Jim, en trok zich terug van de balustrade. ‘Ja, juist,’ knikte Pad grijnzend. ‘Ook het waarom kan ons niet helpe... We nemen toch weer de trap om te eindige waar we begonnen. Ken bleef beneden, verveelt zich stierlijk, maar weet, dat wij eindige moeten waar hij stopte... Dat's z'n grote troost! Wij zochte de hemel en zulle bekaf begroet worden met z'n spot op onze ademnood... 'k Hoor 'm al zegge: ‘Twee koepelfilosofen en een bidstoelfuselier... Ingerukt. Marsch!’ ‘Ken is een rauwe hork die alleen maar zuipe kan,’ schold Jim, kwasie belangstelling tonend voor de fresco's in de overkoepeling. ‘Je vergist je,’ zei Pad schier vaderlijk. ‘Ken is de eerlijkste bezoeker die ooit de Sint Paul betrad... Hij kan het niet verder brenge dan de dorpel... Dat's wat anders dan zwijmelend pilaartjes kluive... Dat's besef. Allez! We laten ons weer zakken, anders denkt Ken nog dat we zijn doorgeklommen naar de hemel om Sint Paulus attent te make op het individu bij de offerbus.’ Ze liepen, op verzoek van Jim, nog even de onderste gaanderij om, gingen vandaar naar beneden en dan door het middenpad naar de uitgang. | |
[pagina 76]
| |
‘Godzalmeliefhebbe!’ vloekte Ken. ‘Waar hebbe jullie al die tijd gezete? Schande om me zo alleen te late bij de cente! Dat's niet om te harde voor een jonge met verlof en zonder geld op zak... Afschuwelijk wat ik gelede heb! Op me blote knieë heb 'k gelege om bijstand af te smeke tege de helse machte, die me, zo te zegge, de lijmstok in me jatte drukte... Waar hangt Rens uit?’ ‘In de buurt van het altaar,’ veronderstelde Pad. ‘Fluit is op je vingers, Jim!’ ‘In de kerk?’ ‘'k Merk het al,’ zuchtte Ken verdrietig, ‘whisky bekomt jou niet goed! Godgod, jonges, wat voel ik me hier rampzalig... Gaan jullie mee. Wellington mag alles alleen hebbe.’ Ze doorkruisten de kathedraal, vonden Rens na veel her- en der-gezoek achter het doopvond. ‘Kristeneziele, wat een beker!!’ bewonderde Ken. ‘Die vol met Johnny Walker en dan op de gezondheid van het kerkbestuur!’ ‘Wel een behoorlijk slokkie!’ taxeerde Pad. ‘'k Schat tweehonderd flesse... Het morse niet meegerekend.’ ‘Veel en veel meer!’ bestreed Ken, het doopvond strelend. ‘'k Schat de inhoud op vijf jaar doorlopende dronkenschap... Om sentimenteel van te worde, jonges.’ ‘Late we afscheid neme,’ deed Pad geschokt en schreed dan, doodbidderlijk z'n denkbeeldige paraplu hanterend, naar de zijdeur, gevolgd | |
[pagina 77]
| |
door Jim, die wegvluchte om uit te bulderen. ‘Affijn, we hebbe 't adres,’ besloot Ken. ‘Antrede, Rens... Het wachte is op jou.’ Rens wilde achterblijven, sprak van later komen, ergens weer ontmoeten... ‘Niks!’ beet Ken en trok 'm mee naar buiten. ‘Voor jou plezier naar 't verhevene en mee de goot in voor mijn genoege.’ ‘Waar gaan we heen?’ vroeg Rens beduusd toen ze weer buiten op het plein bij het standbeeld van koningin Victoria stonden te knipperen tegen het zonlicht, dat hoog over de daken plonsde. ‘Naar 't panopticum!’ antwoordde Pad, z'n balmoral zwieriger zettend. ‘Nou nog mooier!’ foeterde Ken. ‘Van de kerk naar het lijkehuis.., Blijft dat zo? Wanneer komt het uitgaan is an de beurt!’ ‘Komt in orde!’ kalmeerde Pad, wachtend op een gelegenheid om de straat over te steken. ‘We gaan natuurlijk eerst een afzakkertje neme voor we worde geconfronteerd met de gubliotine... Dat's nog al klontjes. Wie gaat er nou nuchter de gruwelkamer in?’ ‘Goed gezien!’ aanvaardde Ken. ‘An 't front krijge we ook jenever.’ ‘Ik hoop nuchter...’ verklaarde Rens, die uit moest wijken voor een kinderwagen. ‘'k Heb ze meer zoo hore lulle na d'r zesde brorel,’ nam Ken over, ‘en zie jou nog met een hallelujahoedje in de vuurlijn komme...’ | |
[pagina 78]
| |
‘Afnokke met dat gekauwauw!’ baste Pad. ‘Daar in die straat is een kroeg met toereikende voorraad. We gaan er een neme op de zonde dezer wereld!’ ‘Hier is nog een hoekie vrij,’ duidde Ken, de herberg instappend. ‘Ik hou me an het ouwe recept... Vier whisky!’ ‘Ik doe absoluut niet meer mee!’ weigerde Rens en bleef afwijzend bij de deur staan. ‘Domineeskind is toch ook niet alles,’ beklaagde Ken, nam Rens in de greep en plantte 'm op een stoel achter de tafel. ‘Kom nog eentje en je ben an een huilbui toe... Kastelein, viermaal whisky en het zondaarsbankie voor een berouwhebbende fuselier!’ Weer liet Vannykerk zich door het gelijm van Pad en de hoon van Ken overhalen tot meedrinken en worgde met walging de alcohol door z'n keel. ‘Bravo!!’ juichte Ken. ‘Nog maar is vol make... Tweemaal vier is acht en acht maal acht is nog geen doodwond.’ Nogmaals werd volgeschonken, dan weer leeggemaakt en wilde Ken de glazen over de toonbank schuiven voor het volgende rondje. ‘Nee!’ greep Pad in en hield z'n hand over de glazen. ‘We worde zoo blauw als een hospitaaldeke en dat's de bedoeling niet... Althans voorlopig nog niet. We houe ons an de afspraak. 't Panopticum en dan naar Dirty Dick.’ | |
[pagina 79]
| |
‘Wat's dat?’ informeerde Jim, terwijl hij het glas van Rens hulpvaardig onder de tafel leegde. ‘Nooit van gehoord!’ ‘Was een jonge van goeie huize,’ verklaarde Pad, ‘verliefd op een beeldschoon meisie dat er een uur voor d'r trouwe an dood ging... Zij werd plechtig begrave en hij begon een kroeg..’ ‘Om 't af te drinke.’ verduidelijkte Ken. ‘Hij liet alles liederlijk vervuile om an de wereld te late zien, hoe erg ie wel van je meisie houe mot,’ vervolgde Pad. ‘Uit alle dele van de wereld komme ze kijke naar 't angebakke vuil om te lere hoe de ware liefde er uit ziet... Straks als de oorlog afgelope is, gaan ze d'r studie voortzette in 't verpuinde Frankrijk en raakt Dirty Dick z'n klante kwijt.’ Ken stond op, gebaarde theatraal: ‘Ik zal me opoffere en de tapkast passere met geslote oge.. Maar dan ook achter mekaar afwerke. Panopticum en Dirty Dick. Met de looppas! Hoe gauwer of het achter de rug is hoe beter! Daarna eten we een stukkie en komt het eigenlijke uitgaan op de rol, hè?’ Druk gesticulerend, struikelend over trottoirbanden en grote woorden, gingen ze op zoek naar de ondergrondse, vonden de roltrap, die hen naar de trein schoof en kwamen na een goed kwartier met de lift weer op straat. ‘Nog een zucht en we zijn er!’ verzekerde Pad, kocht fruit aan een wagen en deelde uit. ‘'t Is hier twee strate verder de hoek om.. Marsch!!’ | |
[pagina 80]
| |
Rens, de betrekkelijk zwijgzame Rens, kreeg steeds meer spraakwater, wilde persé de diverse bouwstijlen verklaren aan Ken, die grinnikend de aardbeikroontjes voor zich uit spuwde. ‘Dat's nou rococo!’ herhaalde Rens doordrijvend, wees naar een gebouw aan de overzijde van de straat en rukte dwingend aan de arm van Ken... ‘Rô-cô-cô!’ ‘Hoe weet jij dat? Ansteller!’ ‘Nou, omdat ik het weet, hè?... Wééét!’ ‘Heb jij dat huis dan gezet, sufkloot?’ ‘Gezet? Ikke? Nee natuurlijk niet!’ stamelde Rens verbluft, de volle zak met fruit tegen z'n tuniek verpletterend. ‘Dat's ook een vraag!’ ‘Waar bemoei ie je dan mee!’ ruziede Ken en vertraagde z'n loop. ‘Ik zeg... waar bemoei ie je mee!? Je mot je neus niet overal insteke, dat wordt nog is je ongeluk.’ ‘Ik hoef het huis toch niet gezet te hebbe...’ ‘Welwaar!!’ gromde Ken. ‘Jij wil je klauwe niet vuil make, verdommese lakhans... Je alleen maar bemoeie...’ ‘Ik bemoei me niet met het pand... Eerlijk niet. Alleen maar met de stijl, met de methode, vat je.’ ‘Jij met jou gestel mot je nergens mee bemoeie, nergens mee!’ stampvoette Ken. ‘En dat daar is gothiek!’ hield Rens aan. ‘Is dat besmettelijk?’ ‘Nee, dat is zó!’ toonde Rens, de aardbeien verliezend. Zó!’ Hij maakte met z'n handen | |
[pagina 81]
| |
een spitsboog boven z'n hoofd. ‘Gothiek, dat's heimwee naar het oerwoud, weet je...’ ‘O, bliksem!’ volgde Ken geïnteresseerd. ‘Effe houe zo je jatte! Hé, Paddy, weet je wat dat is?’ ‘Het laatste oordeel!’ lachte deze, zich omdraaiend naar de achterblijvers. ‘Nee... dat's nou een non in de rimboe!’ gierde Ken en viel tegen een winkelpui. ‘Eeuwiggietgliddergloeiendglad, wat een zaagselzaaier!’ Paddy kwam teruglope, wees brullend van de lol naar een ander gebouw. ‘Wat is dat, Rens?’ Rens nam, geleund tegen Paddy, ernstig nota van de gevel. ‘Dat's... niet te definiére... Dat's niks... Absoluut niks...’ ‘Je ben straalbezope!!’ giegelde Ken. ‘Zo krom als je vaar's prekies! 't Is een kroeg! En dat noemt ie niks, goddome!’ ‘Wat kroeg?!’ ‘O, geloof ie 't nog geeneens als een bevoegde 't je bijbrengt!’ deed Ken verontwaardigd en trok de doorweekte fruitzak over het hoofd-vol-stijlkennis. ‘Godvergete brutaal om ons tege te spreke in zake waar we in doorkneed zijn! We zalle effe naar binne motte om 'm te overtuige.’ ‘Eerst naar 't panopticum, anders houe we geen grond meer over,’ vreesde Pad en liep voort. ‘Onmogelijk!’ verzekerde Ken heftig en hield | |
[pagina 82]
| |
'm tegen, ‘'t Zou een laagheid zijn om de stijl, die we zelf moste ontdekke en waar de wetenschap geen raad mee weet, zo te negére... Niet te definière, zeit zo'n klungel! Schuite geld heeft ie gekost an onderwijs en een kroeg weet ie niet thuis te brenge.’ Hij trok Vannykerk, die neerzeeg, weer op de benen, droeg 'm op een heup de kroeg in. ‘Anneme! Vier whisky en een Ro-co-co!’ ‘Goed,’ zei Pad, ‘we neme nog een valrepertje op de gothiek en dan mot het uit zijn, want 'k heb Jim al motte sleje’. ‘Eén?! Je vergeet de non in de rimboe!’ ijverde Ken, liep naar den neergekwakten Rens en hield 'm het volle glas voor. ‘Ik kan niet meer,’ steunde Rens, zich vasthoudend aan Jim, die met z'n hoofd op de tafel lag te happen naar lucht. ‘Kan-niet is dood!’ dwong Ken. ‘We hebbe jouw bouwsels ook motte slikke... 't Puin zit nog tusse me kieze. Jouw schuld dat 'k zo'n krankzinnige dorst heb. 'k Was net an de beterende hand... Mot je maar geen puinhope voorschotele, dwarsdrijver.’ ‘Stel de bijbellezing voor vandaag maar uit je hoofd,’ grijnsde Pad, z'n borrel nekkend. ‘'k Heb de situatie niet meer in hande, ouwe jonge... 't Spijt me, maar 'k ben an 't end van m'n gezag... Nog een rukkie en je ben zalig...’ ‘Nou... en wat zou dat?!’ hakkelde Rens. | |
[pagina 83]
| |
‘Niks, natuurlijk,’ giegelde Ken, ‘we hope 't allemaal te worde. Zeg nou zelf is, Patrick?’ Op aandringen van den kroeghouder werd na het twede rondje de opmarsch voortgezet. Ken kwam mokkend, vloekend en struikelend achterop, bleef telkens staan om te protesteren tegen de gang naar de wassenbeeldenverzameling. ‘Cente voor toegang!’ beduidde Pad aan Rens in de hal van het gebouw en hielp bij het opdiepen van de krijgskas. ‘Hoe rijk zijn we nog?’ ‘Wat sta je te vlooie? bromde Jim, die zich nog staande hield aan een leuning van 't loket. ‘Noem ie dat vlooie?’ hikte Pad, en toonde een handvol bankpapier. ‘Kleine beroerte wat zo'n meheer in te brokke heeft... We zalle extra verlof motte neme, om 't nog allegaar fris te make.’ Hij propte het geld terug in de beurs, schoof alles weer in de broekzak van Vannykerk. ‘Mag ie zo lang voor ons beware... We vertrouwe je ten volle.’ Ken was naar het loket gegaan, nam geld over van Paddy, bestelde: ‘Viermaal militair!’ Ze scharrelden de doorgang in, ontmoetten een suppoost, vroegen naar de verzameling Beruchte misdadigers en kwamen op zijn aanwijzing terecht bij de collectie Staatshoofden!! 't Was er kil, onbehagelijk somber in de hoge, grauwgesopte zaal, waar de grootsten der aarde te kijk stonden op voetstuk en podium. Ferdinand van Bulgarije, glurend langs z'n onmogelijke | |
[pagina 84]
| |
neus, dekte Keizer Frans Jozef, die, door de Obenen van Koning Peter, levensmoe zat te staren naar het bordje: UITGANG! Daarnaast de Tsaar aller Russen, de zakken rollend van den President der Franse republiek en onzuiverheid bevroedend onder het kalotje van Nikita van Montenegro. Verder Victor Emmanuel, kwasie vertrouwelijk contact zoekend met de lamme arm van Wilhelm II, die geflankeerd werd door welwillend bijgewerkte satrapen en potentaatjes. ‘O!’ hikte Ken, die de majesteit verdubbeld en in den Sultan z'n zwager zag. ‘Kloppe, voete vege en je pet af hier!’ ‘Daar 'es effe!’ vingerde Pad. ‘De Opperste Krijgsheer met al z'n blikkies op!!’ ‘Het heelal op z'n Zondags!’ verklaarde Ken, zette z'n muts op de kroeskop van Dinnezoeloe en liep naar den knikkebollenden Jim. ‘Niet gaan zitte! Als ie hier achterblijft make ze een manderijn van je! Wakker blijve en op de pote houe tot het bittere end!’ Hij gaf Pad een arm en gezamenlijk waggelden ze naar Frans Jozef. ‘Niet over tobbe ou baas,’ troostte Pad en legde z'n hand vertrouwelijk op de knie van Zijne Majesteit. ‘Maak je geen kopzorg... De hele boel lazert in! Oostenrijk... Duitsland... het Imperium... Ik, Ken... Jim... All right!’ ‘Hierheen!’ trok Ken en bleef staan voor een Chinese grootheid in wit-zijden gewaad. ‘Rijst met safraan!’ ‘Wit?... Dat doet een beetje Chinees niet!’ | |
[pagina 85]
| |
wist Pad. ‘Ze make er hier ook maar wat van.’ ‘Boem!!’ Rens smakte neer voor de voeten van den Paus, lag rollend in z'n vuil en snakkend naar adem wartaal uit te slaan. Ken boog zich over 'm heen, probeerde tevergeefs om den schier bewusteloze op de benen te krijgen, wachtte op assistentie van Pad, die in overdreven ijver z'n hoofd gestoten had en verbijsterd stond te rukken aan den ingeslapen Jim. ‘Heb ie nou je zin, dwarskrabber.’ lalde Ken, tillend aan den hijgenden Vannykerk. ‘Heb ie 't nou voor mekaar, hé?! Je most en je zou naar 't lijkehuisie... Goed! En nou ben je d'r en nou blijf ie d'r, sannieplak...’ Een zaalwachter was inmiddels toegesneld. ‘Is er nog een troon vacant?’ informeerde Ken, duidend op Rens. ‘Kan an de collectie worden toegevoegd!’ ‘Bove is nog een zaal!’ wenkte Jim, weer een beetje opgekikkerd door de bemoeiïngen van Pad, ‘Afdeling Moordenaars,’ verklaarde de zaalwachter, die Rens weer op de poten had geholen rijk beloond was uit de kas. ‘Ja jonges,’ besliste Pad, ‘de beunhaze in het vak motte we ook nog effe gedag gaan zegge.’ ‘Ben 'k grìf voor te porre!’ snoof Ken, maakte halt en front voor de steek van Napoleon, kroop daarna op handen en voeten de trap op. ‘Nog effe wachte, jullie’, schreeuwde hij naar boven. ‘De infanterie marcheert!!’ | |
[pagina 86]
| |
De kleine zaal, met de bescheiden plegers van een, twee, zes, hoogstens tien moorden, deed intiem, weldadig intiem aan. Ken groette uitbundig: ‘Hallo, everybody!’ en wilde een der gehangenen om de nek vallen. ‘Terug!’ belette Pad. ‘We drage 's konings rok en hebbe, spijt oefening met bajonet en handgranaat, nog niet alle begrip van afstand verloren.’ ‘Rottigheid! Zullie ware minder bezope en anders gek dan wij!’ grijnsde Ken en greep de hand van Jack the Ripper: ‘How do you do?!’ |
|