| |
| |
| |
Hoofdstuk XXI
Een maand na z'n huwelijk was Jan Lovendaal in dienst getreden van de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij. Hij kreeg Amsterdam als voorlopige standplaats aangewezen en had zich uit tactische overwegingen laten inschrijven als lid van de Vereniging van Spoorwegbeambten, de duffe organisatie van een zekeren Du Bois, die door de directie op dood spoor was gerangeerd. Conducteur Lovendaal beoogde voor alles het vormen van een hechte vakbeweging. Hij liet aan Domela Nieuwenhuis over het parlement te benutten om de spoorwegslaven wakker te schudden, de erbarmelijke verhoudingen waaronder de arbeiders werkten te hekelen en op maatregelen aan te dringen. Het ageren van Domela had weinig resultaat opgeleverd onder de spoorwegbeambten, die zich nog altijd lieten voorlichten door Du Bois' consorten. In die muffe groep viel te wieden en te ruimen! Steeds Voorwaarts - de sociaal-democratische organisatie van het spoorwegpersoneel - kon zich redden, behoefde geen bijzondere attentie: ze had een eigen blad - De Seingever - en kon bovendien in Recht Voor Allen over ruimte beschikken. Om een nauwere aaneensluiting van het gehele mindere personeel der spoorwegen te bevorderen was tactiek geboden en een zekere mate van verdraagzaamheid eerste voorwaarde. Steeds Voorwaarts behartigde de belangen van haar leden heel wat beter dan het makke bondje van Du Bois, maar de toon van De Seingever was te gortig om te bereiken wat bereikt móest worden onder de kopschuwe drom neutralen, die te winnen waren voor actiever optreden. Maar niet door leuzen als: ‘Een aanval op het altaar is een aanval op de troon; en een aanval op de troon is een aanval op het kapitaal!’ Zo'n zin dreunde wel zwaar, maar hij ontwortelde geen oude bomen en belette de aanplant van jong vruchtdragend hout.
In de vereniging van Du Bois had Lovendaal z'n taak
| |
| |
gezien en, in overleg met z'n vrouw, besloten de vuile akker te zuiveren. Hij was begonnen met ruimte te vragen in het pas uitgekomen vakblad van z'n bondje, had aangedrongen op meer durf en eenheid en ondertekende z'n artikelen met Manometer. Hij hekelde het grutterig marchanderen van z'n vereniging, wier strijdprogramma bestond uit het pingelen en afdingen bij de winkelstand, als minderwaardig gebedel en drong aan op bondiger maatregelen, teneinde het levenspeil van de spoorwegbeambten op te voeren: ‘Niet bij de stroophandel aankloppen, maar bij de directies!’ adviseerde Manometer, die schrik en ontsteltenis verwekte bij redactie en vakbondsbestuurders. Zo'n voorstel! Die taal! Het leek op revolutie! De vereniging zou op die manier radicaal worden en uitsluitend het belang van haar leden gaan dienen! Dat was gewaagde onzin van een rooien doordrijver, een streven dat afvoerde van de oude, beproefde weg! Het gevolg zou zijn, dat de bond in botsing kwam met de directies, wier sympathie en medewerking zo ruimschoots werd genoten. Het arbeidsveld dat voor de vereniging braak lag was waarlijk al groot, behoefde geen uitbreiding in de gevaarlijke richting die Manometer wees.
Maar die bleef zich roeren, kreeg door de stijl en inhoud van z'n artikelen al spoedig een grote vermaardheid langs de Nederlandse spoorlijnen. Behalve Amsterdam was er geen afdeling van de bond van Du Bois, maar Jan, gesteund door z'n zeer onderlegde vrouw, wist van doorzetten en had dra kunnen bogen op verbluffend resultaat: De afdelingen Nijmegen en Groningen waren gesticht!! Het aantal leden was van honderdzestig tot achthonderd gestegen!
Thuis zat Manometer gniffelend te genieten van de vetgedrukte ledencijfers in z'n bondskrantje, waarin weliswaar het strijd voeren tegen de meerderen als ongerijmd werd verworpen, maar waarin dan toch plaatsruimte moest worden afgestaan voor pittiger taal, die door anderen werd ingezonden. Kostelijk was de wijze waarop een ladingmeester uit Zwolle de spot dreef met de onderdanigheidsvisites van het hoofdbestuur aan de directie!
| |
| |
De vlotte rijmelaar had in z'n ‘Avé Droogstoppel’ meesterlijk weergegeven wat er aan de Vereniging van Spoorwegbeambten haperde. Ook Hilda had zich bij het lezen van het gedicht puik geamuseerd en in haar dolle vrolijkheid den kleinen Ferdinand uit de wieg genomen om hem te schommelen op de cadans van de hekelzang. Ergerlijk had zij het niettemin gevonden, dat zelfs de meest vooruitstrevende inzenders nimmer repten van de werkende vrouw, die, bij stakingen etc, fabrieksmeid werd genoemd: de werkende vrouw bleek nog altijd lager geacht te worden dan de niet arbeidende vrouwen en vrijsters. Hilda had gewezen naar het houten beeld van een kolensjouwende moeder, dat Jan haar na een van z'n reizen had geschonken en dat een ereplaats vulde in de woonst van de jonggehuwden.
‘Weibliche Arbeit’, stond op het voetstuk van het beeld der zwoegende vrouw met het afgetobde gelaat, de verstomde kreet in de open, hijgende mond en de schreiende mondhoeken. Het geknakte lijf met de lange, slap neerhangende armen en brekende knieën uit de lompen van de opgebonden rok, besloeg een deel van de schoorsteenmantel. Die brekende, rampzalige vrouw onder een lastige vracht, afglijdend naar een tierloos kind aan wegscheurende flarden, spoorde telkens weer aan naar de pen te grijpen en de strijd voort te zetten om een menswaardiger bestaan voor de komende generaties. Voor de geboorte van Ferdinand had Hilda vaak haar arm in de arm van haar man geschoven en, in haar verlangen naar lucht en ruimte, voorgesteld een wandeling te maken over dijken en landwegen. Bij het kuieren onder de sterrenhemel was het mogelijk geweest breed en diep in te gaan op de vele problemen die de tijd stelde en stilte behoefden. Vele vraagstukken waren aangesneden en meermalen was het beeld op de schoorsteen punt van uitgang geweest.
Weibliche Arbeit....
Vóór Mina Drucker was er in Nederland geen vrouw opgestaan met agitatorische gave. Vrouwelijke socialistische spreeksters waren er wel, maar zij misten, zo ze al
| |
| |
talent hadden, de nodige ontwikkeling en kregen geen gelegenheid haar tekort aan onderwijs aan te vullen. Sommige vrouwen die in het openbaar waren opgetreden, hadden in het geheel geen talent, maar beschikten over brutaliteit, welke haar in staat stelden grote woorden en daverende nonsens uit te kramen. Maar deze spreeksters waren spoedig weer van het toneel verdwenen. Ook mevrouw Drucker had wel niets bijzonders te vertellen over het socialisme, maar zij streed toch voor de bevrijding van de vrouw. Mina Drucker sprak vlot, met veel vuur en niet minder talent. Zij sprak over de rechten van de vrouw en de uitbuiting van moeder en kind, waartegen zij in het geweer kwam zonder veel te preciseren omtrent de middelen die konden leiden tot opheffen van het euvel. In de kringen der socialisten, waar men reeds jaren geleden begonnen was de vrouwen mee te nemen naar politieke vergaderingen, vond mevrouw Drucker een gretig gehoor. Ze brak met de fatsoensbegrippen van de kring waaruit ze voortkwam en waar men het optreden in het publiek door een vrouw zeer laakbaar achtte, sprak zeer vaak voor socialistische vergaderingen. Maar zij was geen socialiste, verkondigde geen klassenstrijd doch seksestrijd en was in botsing gekomen met.... Domela Nieuwenhuis, die haar hardhandig aanpakte, hetgeen niet wegnam, dat het feminisme het eerst door de socialistische groepen in de gelegenheid was gesteld zich te laten horen zonder bloot te staan aan bespotting.
Hilda had de houding van Domela en de andere leiders fel gehekeld, reeds vroeger het hare gezegd omtrent gelijke rechten voor man en vrouw. Bij die gelegenheid had haar man zich gekant tegen de arbeid van de vrouw, gewezen op het gevaar van goedkope werkkrachten. Maar hij had zich te kort gehuwd geweten en was wijselijk over stag gegaan door het gesprek te brengen op een zekeren Hermans. Die Hermans noemde zich socialist, maar hij wist amper iets van de beginselen, had alleen begrepen dat hij door grollen en moppentappen volle zalen trok. Hij meende op die wijze nuttig te werken aan de vrijmaking van het proletariaat, legde zich meer en meer toe
| |
| |
op uiïge propaganda en had een eigen blad: ‘De Rode Duivel’ geschapen. Bij de verkiezing in 1891 was in de boezem van de partij hevig gestreden over al dan niet deelnemen aan de actie in het parlement. De overgrote meerderheid stond nog steeds afwijzend tegenover het streven van de parlementaanbidders en zag in het winnen van rode zetels geen heil. Waar de massa zich ontpopte als tegenstanders van de parlementairen, moest Hermans, de grossier in moppen, zich wel aan de zijde der tegenstanders bevinden. Er was in het optreden van de zeteljagers een bron van humor, die onuitputtelijk scheen! Misselijk en laf, had Jan het gedoe van Hermans gescholden. Arbeiders, eigen mensen, die onder de moeilijkste omstandigheden moedig voor hun beginsel opkwamen, werden bespot en aangevallen door iemand, die zich verlaagde tot nar van het plebs!
‘Er zit in dien Hermans een goede dosis gezond verstand’, had Hilda vergoelijkt. ‘Hij weet te onderscheiden tussen hol en massief! Het ontbreekt hem niet aan practische zin en deze zal hem spoedig doen inzien, dat anarchisme niet baat, machteloosheid is.’
‘Maar hij deinst er niet voor terug om zelfs Domela af te tuigen!’ had Jan de aanval heropend. ‘De nederlaag van Nieuwenhuis bij de jongste verkiezing, moest De Rode Duivel dààr een spotdicht aan wijden?!’
‘Nee! En het is dan ook niet gebeurd!’ had Hilda ontkend en zwaar hangend op de arm van haar man, te verstaan gegeven: ‘De Schoterlandse anti-revolutionnairen, die Nieuwenhuis in de Kamer brachten, hebben hem er ook weer uit gewipt. Dat is toch wél moppig, of niet soms?’ Proestend had Hilda geplaagd: ‘Ik heb haast net zo'n pret als Hermans en geloof, dat 'k zo'n beetje overhel naar De Rode Duivel!’
‘Overhellen naar de duivel is vrouwen eigen!’ had Jan geantwoord en lachende een oorvijg in ontvangst genomen. Stoeiend had hij weer goed gemaakt: ‘Ik had het over andere vrouwen. Maar jij bent een engel, omdat je....’ Fluisterend was gerept van het kind dat verwacht werd.
| |
| |
Ondanks verinniging was door Hilda weer gesproken over Domela Nieuwenhuis. Zij wist, uit de brieven die Jan haar vroeger in het buitenland had gepost, dat ook hij toen weinig waardering had getoond voor de wijze waarop Nieuwenhuis tot Kamerlid gekozen was. Koehandel, had hulpmachinist Lovendaal het bedrijf genoemd en zich alles behalve vleiend uitgelaten over z'n held. En toch...., de overweldigende indruk die de rooie dominee op haar man gemaakt had, bleek diep gegrift. Het grootse beeld van den moedigen, alles opofferenden predikant belette wijder en grondiger inzicht, belemmerde het aanvaarden van de nuchtere feiten en het onderkennen van vlekken en fouten in karakter en doen van den afgod, die, na z'n nederlaag bij de jongste verkiezing, in Recht Voor Allen té veel aandacht aan z'n val wijdde door onsympathieke artikelen. Uit het schrijven, dat onaangenaam aandeed, bleek duidelijk, hoezeer de tegenslag griefde en de Kamerzetel door Domela begeerd was.
‘Daar stak toch geen kwaad in!’ had Jan geijverd tegen het critiseren van z'n rustig betogende vrouw, die de korzelige ondertoon van het verweer had genegeerd om zich streng tot de feiten te bepalen:
‘Nee, daar stak geen kwaad in, Jan. Maar Domela wil ons wijsmaken, dat hij de candidatuur in Schoterland met tegenzin aanvaardde en het parlement niet hoog aanslaat. Dat geeft te denken en wijst op karakterfouten in jouw held. Hij maalt niet om een Kamerzetel, maar uit z'n vroegere artikelen in Recht Voor Allen spreekt een mateloze teleurstelling over het verlies van z'n plaats in de volksvertegenwoordiging.’
‘Volksvertegenwoordiging, zeg je?!’
‘Nou ja, goed, wat er voor doorgaat dan. Het was in Recht Voor Allen een en al geraas tegen den overwinnenden Treub, den tegenstander van Domela. Merkwaardig is ook, dat Nieuwenhuis, die elders de beginselvaste socialist wil zijn, zich gedurende de verkiezingscampagne liet aanleunen - om de middenstanders te lijmen - dat hij zich in de Kamer niet had ingelaten met het voeren van socialistische propaganda.’
| |
| |
‘De rol van Treub, was die dan zo nobel?’ was Jan weer losgekomen: ‘Zijn liberale aanhangers en onze mensen vormden samen de Friese Volkspartij. De heer Treub wist dat hij als liberale tegencandidaat een scheurmaker was en een vieze truc uithaalde jegens Domela.’
‘Zeker, het was vuil spel, dat de val van Nieuwenhuis onherroepelijk maakte’, had Hilda beaamd, maar ontkend dat dát de kern van de kwestie was: ‘Ik had verwacht, dat Nieuwenhuis z'n verlies waardig zou dragen. En wat volgde er na de grote teleurstelling? Hoe luidden de nabetrachtingen van Domela? Antwoord, Jan!’
Deze had gezwegen, afwerend het hoofd geschud en de pas ingehouden om z'n onlust in het verder wandelen te demonstreren. Maar z'n vrouw, beter onderlegd en begaafd met critisch verstand, had, schier profetisch, voorzegd, dat een teleurgestelde Nieuwenhuis, die zichzelf niet kon uitwissen, funest ging worden voor de Nederlandse arbeidersbeweging: ‘Luister, Jan! Ik kan mij voorstellen, dat onervaren maar vurige volksvrienden, begaan met het lijden der massa, elke maatregel toejuichen die verandering kan brengen in de onhoudbare toestand. Ook ik zou, als je vriend Funkel, niets liever willen dan door een coup d'état de gehele verrotte winkel onderstboven te smijten, indien er ook maar een kleine kans bestond op deze wijze duurzame verbeteringen af te dwingen. Maar jij en ik weten reeds beter. Er bestaat geen kans, althans nu niet, om door geweld uitredding te brengen. We zijn beiden overtuigd van het dwaze, nee, misdadige, onder de huidige verhoudingen de omwenteling te prediken, een revolte, die onherroepelijk moet uitlopen op het vernietigen van de democratie!’
‘Ik hoor het al!’ had Jan stuurs gelachen: ‘Jij loopt straks nog over naar Bellamy en dat soort theoretische socialisten die de heilstaat willen verleggen naar het jaar twee duizend! Ik zou toch liever dadelijk en met alle ernst de weg willen betreden die het snelst naar het doel leidt!’
‘Dan is, naar het mij voorkomt, de Volkspartij op de goede weg!’ had Hilda getracht haar man te overtuigen: ‘Ja, op de goede weg, evenals de sociaal-democratische
| |
| |
partij in Duitsland. Daar, in Duitsland, heeft men het kiesrecht reeds lang veroverd en hier behoort het nummer één van ons programma te zijn. Zodra wij dit eenvoudige en natuurlijke recht veroverd hebben, dringt de behoefte aan enige voor directe toepassing vatbare maatregelen: in de eerste plaats leerplicht en arbeidswetgeving! Beide maatregelen moeten genomen worden, omdat daardoor de eerste stap gedaan wordt tot zedelijke en materiële verheffing van het proletariaat. Zonder deze is er niets te beginnen met het volk in z'n geheel. Daarna onmiddellijke onteigening van de grond en alle monopolies, die thans de overmacht vormen van het kapitaal! Wat er verder moet gebeuren is van later zorg.’
‘Louter langs wettige weg. De illusie der landnationalisators.... Maar een beetje Franse wind mag er wel bijkomen, dat ben ik met Heinrich eens!’
Hilda was niet verder op de tegenwerping ingegaan, had gesproken over den Friesen advocaat Troelstra, die gepoogd had de half liberale, half rode Volkspartij te redden door haar sociaal-democratisch te maken ondanks het smalen van Domela, die de eermaals zo hechte organisatie het bloed aftapte en naar de vernietiging leidde.
Jan kon, waar het Nieuwenhuis betrof, het inzicht van zijn vrouw niet delen, maar hij had heel wat minder bezwaren geopperd bij het becritiseren van Chris Cornelissen, die onder de schuilnaam Clemens in Recht Voor Allen schreef, tweede redacteur heette en door Hilda werd gezien als de grootste ramp die de Nederlandse socialistische beweging treffen kon. Ze noemde hem den Grootmeester in denkbeelden-verwarring, een man die democratie en anarchisme wist om te roeren tot een miskleurig mengsel, dat na gebruik apathisch of dol maakte. ‘Nieuwenhuis is ondanks falen de man die de oude beweging in het leven riep. Hij heeft grote offers gebracht en een enorme werkkracht en volharding getoond. Hij leidt de organisatie, door hem geschapen, ten verderve: z'n openbaar optreden in de laatste tijd lijkt me volslagen onzinnig en z'n persoonlijk optreden getuigt van een toenemend karakterverval. Maar de opofferingen, de moed en vol- | |
| |
harding die jouw held in de benardste uren heeft getoond, blijven bestaan en maken z'n kroon uit’, had Hilda erkend. ‘Maar Cornelissen.... Hij riep geen beweging in het leven. Hij kwam toen ze reeds groot en sterk was en grijpt met een air van iemand die het navigeren onder de knie heeft, naar het roer om schip en lading op de eerste de beste klip te zetten. Het doet ridicuul aan, dezen man te horen spreken van een nieuwe theorie, die hij formuleert, en een nieuwe weg, die hij voor de arbeiders uitstippelt. De arbeidersbeweging heeft, inspijt verwarring en weifel, haar weg reeds gevonden. Die Cornelissen doet me denken aan een strompelaar in de achterhoede, die de weg staat te wijzen terwijl het leger al voorbij is! Hij waant zich de man van de toekomst en behoort reeds tot het verleden. De laatste jaren is de vakbeweging ernstig begonnen zich organisatorisch geheel los te maken van de politieke partijen, die, ik geef het toe, de krachten hebben aangebracht welke haar deed worden wat ze vandaag reeds is. Het deel uitmaken van de sociaal-democratische partij vormt voor velen een bezwaar lid te worden van de vakbeweging. De Amsterdamse timmerman Oosterhoff sloeg de spijker op de kop, toen hij wees op het euvel van de tweeslachtigheid. Een vakbond kan niet bestaan uit leden waarvan een deel de politieke partij aanhangt, terwijl een ander deel bij de bond zweert. Tot het laatste behoor ook ik!’
‘Dan stemmen we, wat dat betreft, al weer aardig overeen!’ had Manometer lachend onderbroken en z'n accoord gaan met een kus bezegeld. ‘Ook ik begrijp, dat een groot deel der arbeiders er niets voor voelt over te gaan tot de Sociaal-Democratische Bond. Vandaar m'n rol in het bondje van Dubois. De vakbeweging vrij van politieke banden.... Ja, waarom ook niet?! Eenheid van allen, dat belooft resultaat! Een arbeidersbeweging zonder kleur of kerk. Een opmars over de ganse linie en gericht op een en hetzelfde doel. Ach, dat wil tenslotte ook elke partij....’
‘Maar die hebben te veel tijd nodig met de critiek op elkanders handelingen. Zonder partijbeweging hebben de Australische arbeiders het toch heel wat beter dan de in
| |
| |
de hoge politiek zo ontwikkelde Europese werkman.’
‘We zijn met dat al aardig doende de neutraliteit als een deugd aan te bevelen!’ was Jan weer over stag gegaan en had herinnerd aan een uitspraak van Funkel, die neutraliteit het privilege der machtelozen noemde.
Na de wandeling had Hilda haar hoekje bij de haard opgezocht en voorgelezen uit de gedichten van Schaper:
‘Zwoegende werker, o staak eens dat wroeten;
Zie eens de voog'len de Meidag begroeten!
Staak eens uw arbeid en blik om u heen:
Zie de natuur, ze begint weer te leven,
d' IJzige winter is glansrijk verdreven,
Bibb'rende koude is wederom geleên.
Zie om u henen! O, toef eens een stonde,
Staak eens dat zwoegen en blik in het ronde;
Kom tot u zelven - hoe schoon is de aard!
Denk toch eens na, wat er viel te genieten,
Zo slechts de zorgen wat ruste u lieten,
Zo slechts de armoe niet spookte aan uw haard!’
Ja, de tevredenheidspreken van de dominees begonnen zachtjes aan te verstommen. De arbeiders waren uit hun duldende indolentie gewekt. Hun was de toestand, waarin zij verkeerden, onder ogen gebracht. Ze doorzagen meer en meer het mensonwaardige van hun slavenbestaan, moesten alleen nog leren, hoe te strijden voor betere omstandigheden en rijkere levensvulling. Geen hoek van het land of de wekroep drong er door en werd gehoord door de duizenden, begerig naar vrijheid en geluk. Die drang kon niet gekeerd worden door een hagel van processen-verbaal, het vervolgen van Troelstra, Domela, Cornelissen, Colthof en de vele, ontelbaar vele anderen in alle hoeken van het land. Die processen wekten meer aandacht dan schrik en maakten van onbekende sprekertjes befaamde martelaren. Hervormingsgedachten waren op de voorgrond gekomen in de verkiezingsstrijd, waarden rond, bleven hangen en vonden hun bodem in de toenemende
| |
| |
warwinkel van tegengestelde meningen omtrent tactiek, leiderschap en gezag. Terwijl van kerkelijke zijde meer en meer werd ingegrepen, hoopte het Nationale Arbeids-Secretariaat - het nieuwe verbond tussen de sociaal-democratische partij en de vakverenigingen - nog door het accepteren van anarchistische principes en methoden, alle uiteenlopende elementen onder één dak te kunnen verzamelen. Zij die vooraan stonden in de arbeidersbeweging waren bijna allen overtuigd, dat de verlossing van het proletariaat zou komen door een gewelddadige omwenteling. Teneinde de toestand rijp te maken voor een dergelijke revolutie heerste nog altijd de mening, dat de positie der arbeiders steeds slechter moest worden en dat de ‘Verelendung’ de geest van verzet en de wil tot opstand zou aanwakkeren. Niet alleen Heinrich Funkel verkondigde, dat de overwinning van het proletariaat afhankelijk was van een nieuw, nog niet ontdekt ontplof-fingsmiddel, dat gemakkelijk onder het bereik van de arbeiders gebracht kon worden. Verwarring en wanbegrip tierden allerwegen. De scheiding tussen de vakbeweging en de politieke partij voltrok zich intussen ziender oog. Maar dit klaarder worden van eigen inzicht bij de vakverenigingen belette, onder meer, de Timmerliedenbond, die het felst op de scheiding had aangedrongen, niet te ageren voor algemeen kiesrecht! Nergens was nog blijk van een vaste lijn en een bepaalde richting, hoewel men wel aanvoelde, dat de vakverenigingen meer behoorden te zijn dan een debatteer-college voor politieke onderwerpen.
|
|