| |
| |
| |
Hoofdstuk XVIII
Zes weken na de oranjefurie wilde Heinrich z'n verpuinde kroeg weer toonbaar en voor het publiek toegankelijk maken. Maar de zakelijker Klaas Ris ontried het onmiddellijk herstellen van café Apollo. Niet uit vrees voor herhaling van overvallen werd de raad gegeven. Ris kende z'n Pappenheimers op een duimpje! Hij wist, dat doodslagers en moordenaars onweerstaanbaar naar het kerkhof werden gedreven om de begrafenis van hun slachtoffer bij te wonen. Van die wetenschap moest geprofiteerd worden, want ook van rampen, brokken en bloedplassen ging een niet te onderschatten aantrekking uit! Klaas zag in de geteisterde kroeg het lijk van de vermoorde onschuld en in de gehavende schedel en slecht behandelde polsbreuk van Funkel een bof apart. De stad had geweigerd schadevergoeding te betalen en alleen de ramen en deuren geblindeerd tijdens het afwezig zijn van den eigenaar, om verdere plunderingen te voorkomen. Maar Ris wist raad! Als de burgemeester van Amsterdam niet bereid was zich voor het geval te interesseren, dan mocht Funkel niet langer suffen en moest die z'n maatregelen treffen. Er stonden immers nog dagelijks honderden mensen te kijken naar de verbrijzelde ruiten! Ze stonden door de naden in de blindering te gluren naar het versplinterde buffet, de gekraakte stoelen en het bloed op de vloer en aan de wanden. Er zat profijt in de aapachtige belangstelling van het geëerde publiek voor scherven, puin, bloed en heel de rest van de griezelkraam, voorzag vriend Klaas en dreef door om van het gehavende proeflokaal een stukken-en-brokken-tentoonstelling te maken. Keien, kluiten, klinkers, stronken, knuppels en genekte bierflessen werden op kapotte tafels en richels uitgestald. De schade aan deuren, vensters en betimmering een tikje verhevigd door bloedvegen, schampkrassen en breekgaten. Het ‘vreselijke’ werd van stof en vuil ontdaan, terwijl een ogenblik zitten op het mankgetrapte tabouretje van Heinrich als
| |
| |
een bijzondere attractie beschouwd moest worden......
Succes bleef niet uit! Half Amsterdam toog naar de Sint Annasteeg. Talloze bezoekers lieten zich een slokje aanreiken over de gekraakte toonbank. Ze namen het uitgestalde mishandelingsgereedschap met gepaste huivering in ogenschouw, vingerden gretig naar gespleten raamlijsten en hadden een felle aandacht voor de bloedsporen op muren en vloer. Hoofdschuddend namen de verbluften een afzakkertje: ‘Sjongejongejonge!.... 't Lijkt de uitmoording van Naarden wel!’
‘In de tachtigjarige oorlog.... O!.... Jaja?’ gaf Funkel terug, liet zich niet verder uit, schoof knikkend en sniffend de vuile drankglazen door naar den zwetenden Klaas, die de glaasjes in een emmer reinigde en weer aandroeg, ten einde de goudwinning gaande te houden....
Twee weken later kwam Bertha thuis uit het hospitaal, zocht strompelend en huilend een weg in de hopeloze bende, schreide, na inzage van de kas, haar bewonderend: ‘Du Heinrich!’ uit aan de borst van haar genialen echtgenoot. Ze stelde voor tot verbouwing van café Apollo over te gaan. De verbouwing duurde twee maanden, kostte een sloot duiten maar bewees al spoedig haar doelmatigheid. Het nieuwe gerief trok steeds meer klanten en de faam van Bertha's schier dodelijke verwondingen deed de rest. Haar misvormde kin en ontwrichte heup plus de kloof in Heinrichs schedeldak veroorloofden een gedurfder versnijden van de stroom jenever, welke zonder naproeven door de klanten genoten werd bij de politieke adviezen van den orerenden kastelein.
Ook Jan, die met z'n schip weer eens in Amsterdam lag, kwam onder gehoor van Funkel. Hij luisterde half geamuseerd, half bewonderend naar het voorschotelen van de algemene werkstaking, die door Heinrich even onderbroken was om z'n lang gemisten vriend Sparappeltje te begroeten. Stakingen, betoogde Heinrich, met een vuur dat vlammende oversloeg op z'n toehoorders, stakingen waren er altijd geweest. Zelfs in het Paradijs had Adam er op een gegeven ogenblik het bijltje bij neergelegd en was onder de appelboom gekropen om met Eva van het
| |
| |
leven te genieten. De soldaten van koning David hadden al duizenden jaren geleden de eis gesteld: ‘Eerst eten en dan vechten!’ Eeuwen voor Christus hadden de Pharao's van Egypte te kampen gehad met de vakverenigingen, onder meer van de steenhouwers, die looneisen stelden en de pyramiden halverwege hadden laten steken. De woestijn stond nog vol met onafgewerkte koningsgraven, omdat de werkman zich vroeger niet liet dwingen en liever op een dieet van prij leefde dan 'n looneis prijs te geven. Als de Pharao z'n schatkist niet aan wilde spreken, dan had hij de gevolgen te dragen. Dat stond allemaal geschreven of gebeiteld op papyrus of steenklompen. Ook de verdrukte Joden hadden het gloeiend vertikt om onder het loon tiggelen te bakken voor Ramses den Zoveelsten, een beruchten uitvreter, die alle Joden over de grens liet zetten. Dat was geopenbaard in de nagelaten geschriften en duidelijk leesbaar voor een ieder die een beetje kijk had op geschiedenisvervalsing. De slaafse geleerden, in dienst van kerk en brandkast, hadden maar raak geklodderd, elkander braaf nageschreven tot er eindelijk door een paar eerlijke koppen geschift werd tussen kaf en koren. De Grieken werkten nooit; en die konden dus moeilijk in staking gaan, maar bij de Romeinen was het raak geweest en om een haverklap hommeles! In het oude Rome waren de stakingen geen week van de lucht geweest! Zodra Caesar het in z'n hoofd kreeg de broodprijs te verhogen, lag heel het Imperium plat om het tiranniseren te beletten. De Romeinse vakbeweging had, vooral onder Augustus, goed in elkaar gezeten! Met de vakbonden in het oude Rome viel niet te knoeien of te flikflooien! Ze hadden maling aan de kuren van Nero, Cajus, Quintus of Tiberius en staakten, als het zijn moest, het hele rijk uit elkaar! Bij zo'n gelegenheid stond alles stil. Maar dan ook alles...., behalve het wettenmaken. Dat ging dag en nacht door evenals in Holland, waar de Christenen de godloochenaars in de Kamer brachten om te helpen bij het in elkaar draaien van voorschriften en bepalingen!
Grinnikend kwam Heinrich over de toonbank hangen en zat alweer in het oude Rome om Spartacus bij te staan
| |
| |
in de strijd tegen de heersende klasse! De hele deftige kliek in het Imperium kon nog maar op het laatste nippertje gered worden door de gewapende macht, net als bij het palingoproer! Het Romeinse rijk tuimelde niettemin ineen; en alles wat hooggezeten was plofte van z'n voetstuk!
Goedkeurend constateerde Funkel het leedvermaak bij z'n bezoekers en vervolgde: ‘Pausen en priesters hebben gestaakt! Koningen en keizers hebben hun kroon aan de kapstok gehangen! Vlootvoogden zagen er niet tegenop om midden in de zeeslag loonsverhoging af te dwingen! In de politiek is alles geoorloofd! En wat voor de groten geldt, geldt ook voor de kleintjes, die alleen hun ketenen verliezen kunnen en het bibberen moeten afleren! In achttien negen en zestig hebben de Amsterdamse timmerlieden gestaakt. Niet om een centje meer of minder in d'r ziekenpotje, maar om verkorting van de arbeidstijd te verkrijgen. En de typografen waren er geloof ik nog vroeger bij! In achttien twee en zeventig kregen we de sigarenmakersstaking en in hetzelfde jaar deden de typografen het nog eens dunnetjes over. Ook niet om een centje meer, maar omdat Weelink, de secretaris van de bond, om z'n rooie gevoelens was ontslagen! Dat is nou je ware solidariteit!’ prees Heinrich, greep naar de kloof in z'n schedel en veroorloofde: ‘Jullie mogen er anders over denken. Maar wie voor z'n principes niks riskeren wil, die moet niet op de vlakte komen! Eén voor allen, allen voor één!.... In achttien drie en zeventig weer een staking van de sigarenmakers: met een dikke vijfhonderd man tegelijk en niet zonder overleg. Ja, ik ben wel voor geweld, maar dan met verstandelijk inzicht, net als bij het leger!’ verduidelijkte Heinrich knipogend: ‘In achttien vijf en zeventig een staking van de wevers in Almelo.... Een jaar later waren de scheepstimmerlieden aan de beurt om de boel er bij neer te kwakken. Ik vergat de bakkers en de zilversmeden.... Die en nog een stelletje hebben het ook verdomd om zich te laten opvreten. Maar ik ben de datums vergeten. Het gaat trouwens niet om de datum maar om de daad! De laatste sigarenmakers- | |
| |
staking was de grootste stopzetter in het land, tot de wevers het verleden jaar nog een beetje anders vertoonden, hè?!’
‘De staking in Almelo!’ kwamen de bezoekers los, joelden, gromden of zwaaiden vervaarlijk met vuisten en bierglazen, schreeuwden opsommend namen en feiten dooreen. Ze hadden het over de knoet en de lijfeigenen van den Tsaar, over twaalf Januari en dertienduizend broden. Ze spraken van duizenden guldens in enkele weken, maar kwamen weer tot bedaren door het gezaghebbend wenken van Heinrich Funkel.
Uit de gesprekken vernam Jan treffende bijzonderheden omtrent de grote staking in Twente, die maanden lang gedragen werd door een golf van offerpenningen en sympathie, zelfs van de beter gesitueerden en de vooruitstrevende pers. Al eerder hadden de wevers te Enschede de getouwen stopgezet, maar hun neerleggen van de arbeid had, vreemd genoeg, lauwe belangstelling gewekt bij de andere arbeiders in het land, die een jaar later door hun fel en verbeten meeleven aan het conflict te Almelo een zeer ernstig karakter en ongekende uitbreiding gaven. Jan had er reeds veel van vernomen door de uitvoerige brieven van Heinrich en Hilda, wier helder beschouwen en prettige verteltrant de dramatische gebeurtenissen omvormden tot boeiende lectuur, welke tot herlezen verlokte en tot opnemen dwong. Maar zelfs brieven van acht zijden waren niet in staat geweest bij benadering te schilderen wat zich in Twente had afgespeeld. Geen wonder dus dat hulpmachinist Lovendaal gretig luisterde naar het vertellen, dat over en weer bruisend werd aangevuld om zo nu en dan even te verstillen bij een slurpgeluidje of het afvegen van de mond.
In Twente heerste reeds voor de staking een algemene geest van ontevredenheid. De intrede van de socialistische beweging moest in deze fabrieksstreek, mede door de treurige positie waarin de arbeiders verkeerden, daadwerkelijk verzet teweegbrengen tegen een almachtig en gewetenloos fabrikantendom. De wevers waren echter niet georganiseerd en niets liet bij het uitbreken van de sta- | |
| |
king vermoeden, dat de strijd heet zou zijn en van meer betekenis dan alle vorige acties in het land tezamen. De inzet was een spontaan verweer tegen een aangekondigde loonsverlaging en ging, als gemeenlijk, gepaard met ongeregeldheden bij toenemende verwarring. Van organisatie en overleg was aanvankelijk geen sprake. Maar er was een verrassende factor, die, stelliger dan de houding van de stakers onderling, de doorslag gaf in de lange, taaie worsteling. De publieke opinie begon zich te wijzigen ten gunste van het uitgemergelde proletariaat, dat door de onthullingen in de pers, de enquêtes en geschriften de onhoudbaarheid van de bestaande toestand onder de ogen had gebracht van de natie en een beroep deed op het geweten der bevoorrechten. De verheugende kentering van de publieke opinie was zelfs door Hilda niet op ware diepte gepeild en als bijkomstig en van later zorg door haar behandeld. Immers, de arbeiders die het werk staakten, waren in het voorheen beschouwd als een liederlijk stelletje oproerlingen, waar geen zinnig mens zich mee inliet of hoogstens z'n minachting voor liet blijken. Een staking was een dronkemansrel van balsturige plebeërs, die zo nu en dan weer eens in het gareel gerammeld moesten worden. Het neerleggen van de arbeid was een laakbare behoefte aan uitspattingen en rumoer, meenden de gezeten burgers, die hun opvatting telkens weer bevestigd vonden in hun keurige krantjes, welke doorgaven dat lust tot herrie en lanterfanten de kern van alle stakingen was. Maar er kwam een enquête, die schrikbarende toestanden aan het licht bracht, een ellende liet zien waar men niet meer, als vroeger, langs kon lopen met een verheven neusoptrekken. De dooddoener: ‘Het is bij ons in Nederland zo erg niet met de toestand van het werkvolk!’ had afgedaan. De ogen gingen open! De verhoudingen waren nog als voorheen, maar men kon ze niet langer met pafferige zelfgenoegzaamheid passeren. Wel poogde een deel van de bourgeoisie weer schuil te gaan in de milde nevel van een oude waan, maar de Almelose opstand bleek een brand aan de hemel, die beangstigend helder de sluikpaden verlichtte, waarlangs een
| |
| |
miserabel gruttersdom zich opwerkte tot verhevenheid...
De fabrieksarbeiders in Almelo waren in hoofdzaak wevers, die in de loop der jaren loonsverlagingen van vijftig, zestig procent te slikken hadden gekregen; hetgeen herhaaldelijk het stopzetten van de getouwen ten gevolge had. Door lijden en uitputting scheen alle weerstand bij de wevers gebroken en de gelegenheid voor een uitbuiting tot het uiterste rijp. De toestand van de textielarbeiders was in de laatste jaren zo erg, dat de mannen en hun kinderen samen nog niet in staat waren in de allernoodzakelijkste behoeften van het gezin te voorzien. Ook de vrouwen moesten achter de weefstoelen plaatsnemen! De jongste kinderen werden reeds heel vroeg in de morgen naar buren of bekenden gebracht, terwijl de rest van het gezin naar de fabriek trok om er twaalf of meer uren te werken. De Twentse moeder mocht geen moeder zijn, zwoegde van de morgen tot de nacht aan het snoeperigste tafellinnen, kostelijke wollen stoffen of ordinaire katoentjes tegen een loon van hoogstens drie gulden per week. Zij verliet alleen in stuipende nood de getouwen om te.... baren! Anno Domini 1888 plakten de heren A. en B. Scholten een kennisgeving aan de poort van hun fabriek en gaven te verstaan, dat zij op 17 Januari het weekloon met een gulden zouden verminderen. Het zou dus dalen van vijf op vier gulden. Toen ging er een sidderen van verontwaardiging door de gedupeerden en.... het zich schamend deel der natie! De lust tot werken verdween bij de wevers geheel, zowel bij de mannen als bij de vrouwen. Zij begaven zich in de middag naar de patroons en betoogden nederig, dat het loon niet verminderd kón worden: ‘Wij gaan in de morgen al zonder brood naar de fabriek teneinde onze kinderen niet hongerende achter te laten! Hoe zullen wij ze voeden als het loon nog meer terugloopt?!’
Het antwoord van de heren Scholten luidde: ‘De kinderen?! Wat hebben wij daar mee te maken?! Wie niet voor vier gulden werken wil, die dondert maar op!’
Een uur later stond de fabriek stil: alle arbeiders hadden hun taak neergelegd! Tegen de avond werd het
| |
| |
rumoerig in het anders zo rustige Almelo. Oplopen en samenscholingen hadden plaats. Marechaussee en veldwachters traden op, hakten links en rechts. Socialistische sprekers arriveerden reeds spoedig, maar zij behoefden geen sabels om inslag te vinden! Bennink roerde zich met kennis van zaken tegen de textielbaronnen en hun kozakken. Ook de vooruitstrevende pers liet dadelijk critiek horen aan het adres van de fabrikanten. Zij stelde de honger der wevers tegenover de acht procent winst, welke de heren Scholten boekten, en signaleerde de weelderige levenswijze, die de patroons zich, in spijt van hun gejammer over slechte tijden, konden permitteren. Zo'n critiek op de katoenadel was nooit eerder gehoord in Nederland!
De firma Scholten poogde onderkruipers te ronselen, noemde degenen die voor vier gulden wilden werken de goedgezinden en de wegblijvers kwaadwilligen. Al spoedig bleek dat alle wevers in Twente kwaadwillig waren! De ronseltrom werd opgeborgen, maar de socialisten trokken er steeds fikser op los, organiseerden in alle delen van het land een goed functionnerende steunbeweging. In alle steden, dorpen en vlekken rinkelden de centen en stuivers voor de belaagde wevers en hun vastend kroost. Duizenden guldens kwamen binnen! Ook dat was nog nimmer vertoond in het stomverbaasde Nederland! De coöperatieve bakkerij ‘De Volharding’ in Den Haag leverde alleen reeds duizenden ponden brood per week. De verantwoordingslijst van de ingekomen steunpenningen besloeg in Recht Voor Allen hele kolommen. Uit alle hoeken en gaten van stad en provinciën kwamen verbluffende staaltjes van solidariteit. De arbeiders begonnen in te zien, dat de strijd van de wevers ook hun strijd was, de strijd van den timmerman, metaalbewerker, sigarenmaker, bootwerker en alle anderen. Maar ook aan de aanvankelijk neutrale toeschouwers ontging de diepere zin van de Almelose staking niet. Men besefte, dat het socialisme in de textielstreek geweldige vorderingen zou maken als men niet spoedig ingreep om de wevers te beschermen tegen de botte willekeur van een gewetenloos fabrikantendom. Men zag in, dat er iets moest ge- | |
| |
beuren om de rooien de wind uit de zeilen te nemen. Het gevolg was dan ook, dat de modelfabrikant Van Marken door advertenties in de bladen een beroep deed op de beurs van de gegoede burgers, teneinde den staker en diens gezin voor de ergste nood te behoeden en in z'n rechtvaardige strijd te stijven.
‘Nee, ook dat is nog nooit eerder vertoond!’ moest Jan Lovendaal beamen en greep gretig toen een van Funkel's stamgasten een verfomfaaide brochure opdiepte, waarin de heer Van Marken z'n hebzuchtige confraters in Twente geducht de mantel uitveegde. Jan las:
‘De heren Scholten bezitten een groot fortuin. Het zij hun, zo ge wilt, gegund. Ze hebben het verdiend in de weefindustrie. Die industrie mag in de laatste jaren wat minder winst opleveren, maar uit de aanleg van de nieuwe tuin van genoemde heren valt waarlijk niet op te maken, dat de loonsverlaging in hun fabriek nu zo plotseling noodzakelijk is en de reddingplank zou zijn, waaraan de heren zich wel moeten vastklemmen. Neen, ik vraag hun grootboek en balansen niet! Ik vraag slechts hun loonstaten. Maar zij weigeren inzage te geven, wel wetende, dat het schaamrood niet hun, maar mij en het ganse Nederlandse volk naar de kaken stijgt om de ellende, die door de werklieden van de heren Scholten moet geleden worden, indien de lage lonen, tot dusverre uitbetaald, nog verminderingen ondergaan.’
Juffrouw Lovendaal kwam storen, gaf door een kier in het tochtgordijn wenkend te kennen, dat Hilda thuis zat te wachten. Ze wuifde zonnig naar Funkel, verdween gearmd met Jan, die een standje kreeg omdat hij zulke grote passen nam.
|
|