| |
| |
| |
Hoofdstuk XVII
Hulpmachinist Lovendaal zwalkte over de zeven zeeën, betrad alle werelddelen. Hij werd door Hilda vrij regelmatig op de hoogte gehouden van de belangrijkste gebeurtenissen in het vaderland, dat hem had uitgedreven, omdat hij niet berusten kon in de bestaande achterlijke verhoudingen en streefde naar een oplossing, die ver uitging boven de weldadigheid der diaconie en de dwingende bemoeizucht van allerlei duffe genootschappen. In een van de eerste brieven aan z'n vrijster had Jan zonder terughouden geschreven over z'n weemoed en angst voor de zee bij het uitvaren. Maar de Oceaan had hem een ander stel benen gegeven en z'n ruggegraat verstevigd. Zo had hij na korte tijd reeds geleerd in storm en ontij staande te blijven. Over heuvelen van zilt ging de reis van het zwoegende schip, dat krakend en steunend terugviel in het ongewisse. Maar op de toppen van de golven was altijd en altijd weer het oneindige, soms dreigend door bliksem en neerslag of gierend in mateloze razernij. Die eerlijke woede droeg geen hoge hoed en trok nimmer een gelegenheidsgezicht. Wind en water joegen bij tijden man en muis naar de kelder, maar het troostvolle bij zo'n ramp was, dat er geen femelende napreek bij gehouden werd of een schrappen van de broodlijst volgde. De zee kende geen uitverkiezing, versmeet en verzwolg socialisten en calvinisten met eendere graagte. Haar openlijke manier van doen dwong een manlijk respect af, een respect, dat tot monsteren en weeral monsteren verlokte....
Maar Hilda had in haar drang naar een eigen thuis reeds stappen gedaan om Jan geplaatst te krijgen bij de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij. Daar was wel kans van slagen voor een Bereisden Roel. De vrijster moest er, volgens haar schrijven, wel achterheen zitten, want mijnheer de hulpmachinist deed niet de minste moeite om een betrekking aan de wal te krijgen. Haar grote vrees was, dat Jan de zee als z'n bruid ging beschouwen. Dat was nooit de bedoeling geweest. Zij, Hilda, had indertijd maat- | |
| |
regelen getroffen om haar jongen voor ledig gaan en vernederingen te behoeden, het baantje op de zee beschouwd als een voorlopige oplossing. Maar Jan sprak in z'n brieven zelden meer van werken op een fabriek of zo. Er waren de laatste tijd bij de binnenvaart kansen genoeg. Het mocht dan waar zijn, dat er voor jonge, gezonde kerels grote bekoring uitging van het reizen en trekken, zij, Hilda, was beu van het maanden lang wachten op een kort weerzien. Ze had het kantoor er al aan gegeven om als verpleegster meer afleiding te hebben en nuttig te zijn. De nieuwe roeping bood afleiding, heel veel zelfs. Ook de spreekbeurten vulden vele avonden, maar... Maar toch was ze al weken in de weer om voor haar Jan te solliciteren bij de H.IJ.S.M. Een vriend van haar vader had haar aangeraden, die poging te doen. Het loon bij de spoorwegmaatschappij was heel dunnetjes en het personeel stond in een kwade reuk: het werd in de wandeling ‘De Zuipschuit’ genoemd! Er was echter bij de directie van de spoorwegmaatschappij een streven merkbaar om fikse, vakbekwame kerels aan te stellen. Het maar luk-raak aannemen van gepasporteerde kanonniers had z'n bezwaren voor een onderneming, welke door het ontwikkelen van de techniek en het internationale verkeer dringend behoefte kreeg aan intelligenter personeel. Kwestie was evenwel, dat de H.IJ.S.M. bij het streven om het peil van haar werklieden op te voeren vergat een loon naar verhouding te bieden. De toeloop van eerste klasse krachten was dan ook nog niet groot; en Jan met z'n uitmuntende scholing en rijke ervaring maakte heel veel kans aangenomen te worden. Hij stond als rood te boek, dat wel. Maar hij bracht z'n handen en hersens mee en de vervolgingen tegen de rooien luwden trouwens weer eens overal. Dat was weer gebleken bij de invrijheidstelling van Domela Nieuwenhuis! Dàt had Jan mee moeten maken! Als hij dáár getuige van had kunnen zijn, zou hij zich niet langer zo kregel afwijzend uitlaten over het mufzootje aan de wal.
De invrijheidstelling van Domela Nieuwenhuis geschiedde, door gratie vervroegd, op 31 Augustus - Prinsesjesdag! - Met een aandoenlijke verering werd de ontslagene allerwegen door z'n trouwgebleven aanhangers begroet, gehul- | |
| |
digd en in de bloemen gezet. Van de duizenden, overgelopen van de rode vaan naar de oranjewimpel, gingen er velen weer eens overstag en vulden de zalen in alle delen van het land. Waar Nieuwenhuis verscheen nam het gejuich schier geen einde. Bloemenoptochten werden georganiseerd, erepoorten gebouwd en lauwerkransen aangeboden, terwijl de vakverenigingen op alle plaatsen van enige betekenis stoeten formeerden en door boeketten en vaandelzwaaien vertolkten wat er in de harten leefde. Een ware mensenzee bewoog zich in Amsterdam bij het station, waar tienduizenden zich hadden opgesteld en met een donderend: ‘Leve Nieuwenhuis!’ de hulde en intocht openden. Het volk greep de handen van den steric vermagerden rooien dominee, klemde zich wenend aan hem vast, alsof het vreesde, dat hij weer gearresteerd en weggerukt zou worden. Het vreugdegeschal was niet van de lucht! Het was één wuiven met hoeden, petten, handen, zakdoeken en.... sjako's van de militairen, waarvan sommigen op de treden van het rijtuig stonden om de gest van het leger te demonstreren en deel te hebben aan de bloemenregen, die van de daken viel. Het volk uit de Jordaan, ontrouw geworden aan Malle Marten, stond met kransen en rode vlaggen opgesteld in de Westerstraat om den zakkiesplakker uitbundig toe te juichen.
Die kentering in genoemde wijk was geen staaltje van volkse wispelturigheid, maar het gevolg van de stage propaganda van een kleine kerntroep, waaronder ook Hilda gerekend werd. Het socialisme was er maandenlang verbreid door woord en geschrift en de strijd voor de bevrijding der veroordeelden wegens het palingoproer krachtig door de roden ingezet. Daardoor leerde ook de bevolking in de Jordaan het socialisme kennen en waarderen als een rechtvaardige beweging, zodat mannen en vrouwen zich aansloten en jubelend mee optrokken naar het Volkspark, waar een onvergetelijke intocht van Domela volgde. Meisjes in het wit gekleed strooiden bloemen voor de voeten van den ontslagen gevangene over de ganse lengte van het pad naar de grote zaal, tot in de nok gevuld met snikkende vrouwen en bonkige kerels, die hun ontroering
| |
| |
niet meer meester waren en schor herhaalden: ‘Nieuwenhuis vrij! Nieuwenhuis vrij!’
Onder de talloze telegrammen, die binnenkwamen was er ook een van Jan Lovendaal en een deel der bemanning van de Helga, die een internationale groet lieten overbrengen. In Malta was er een hooggestemde brief van Hilda aan den hulpmachinist overhandigd. Met blakende geestdrift werd in het schrijven uiting gegeven aan een vertrouwen in de toekomst. De oranjefurie was geluwd, vond geen liefhebbers meer: Holland was op weg de beschamende rel te boven te komen en de treurige achterstand op elk gebied in te halen. Het zou dra een behoorlijk figuur maken in de strijd van het proletariaat. Hilda nam wel aan, dat in de landen waar Jan voet aan wal zette de toestand van de werkende klasse over het algemeen beter was dan in het vaderland, maar als Nederland straks flink in beweging kwam zou het misschien nog als glansnummer aan de spits komen! Dat kon en moest! Het werd tijd dat Jan weer eens naar huis kwam om zelf waar te nemen, dat er veranderingen op til waren in het land van smalle dwarsstraatjes en het broodrovende gewroet der zielennazitters. Zij, Hilda, wist wel hoe haar vrijer over die kwestie dacht en ze ontkende niet, dat tussen de muren van straatjes en stegen de verstakkering in de rij werd gezet en opschuifelde naar de brooduitdelingen. Maar Jan moest niet op alles wat er in het vaderland geschiedde met wrang ongeloof reageren. Dat was onredelijk, ook al was hij dan vroeger opgejaagd en bescholden. Natuurlijk was de zee te verkiezen boven een zalfzoete barmhartigheid! En dat het worstelen met wind en water meer bekoorde dan het plukharen met catechiseermeesters, was ook te verstaan, maar hulpmachinist Lovendaal moest zo langzamerhand toch ook eens gaan denken aan vast werk aan de wal, waar niet weinig te beleven viel. Er was immers in de verstreken maanden door de Kamer een Arbeidsenquête ingesteld. Zo'n gebeurtenis was weliswaar niet schokkend voor een varensgezel, maar het was dan toch een begin van Staatsbemoeiing ten gunste van de arbeiders en als zodanig te waarderen. Het bracht wel geen verbetering in de benarde positie van het wer- | |
| |
kende volk, maar de arbeider kon niet eeuwig uitgesloten blijven van invloed op de regering. Ook Hilda twijfelde aan de onpartijdigheid van de enquêtecommissie, die uit louter hoge heren was samengesteld, maar ze kon het besluit van de Sociaal Democratische Bond om alle medewerking aan het onderzoek te weigeren, niet goedkeuren. Zij meende in het onderzoek naar de toestand van het volk een bron van agitatiestof te ontdekken en vond het steunverlenen aan de enquête wel degelijk van groot en politiek belang. Zij schreef, dat bekwame politieke leiders zo'n kans niet mochten noch zouden verwaarlozen en gaf in een latere brief verzuchtend te kennen, dat Nederland dergelijke leiders blijkbaar nog niet bezat! Hilda noemde de minachting, die de vakverenigingen voor het streven van de enquêtecommissie toonden, kortzichtig en benepen, omdat het onderzoek tenslotte ook uitging van het parlement en daardoor alleen reeds de volle aandacht verdiende. Als de hoge heren het volk te dom en onbeschaafd achtten om zitting te nemen in de commissie, dan moest het niet door stompzinnige negatie het bewijs van domheid leveren maar door een geweldige belangstelling en een overstelpende aanvoer van feitenmateriaal de heren in het nauw drijven en tot ingrijpen dwingen. Dat de regering via een commissie inlichtingen vroeg van en over het volk was een politieke blunder van de eerste grootte en diende uitgebuit te worden. De regering had, door het instellen van het onderzoek, immers openlijk te verstaan gegeven, dat zij de ellendige toestand van de bevolking niet kende en daardoor een brevet van onbekwaamheid aan zichzelf uitgereikt. Dat zo'n kostelijk buitenkansje door alle leiders van de vakverenigingen, behalve Willem Ansink, genegeerd werd, vond Hilda jammerlijk en zij had Jan, toen die in Bremen vertoefde, aangeraden de kwestie eens te behandelen met de buitenlandse kameraden. Hij sprak immers behoorlijk z'n talen en kwam met allerlei voorvechters van de beweging in contact. Een gunstig teken was, schreef Hilda, het ontstaan van vrouwenverenigingen in vele plaatsen van het land. Zij interesseerde zich bijzonder voor emancipatie van de vrouw en had zich als spreekster
| |
| |
aangemeld. Jan zou er te gelegener tijd wel meer van horen! Er was intussen ook reeds sprake van een aaneensluiting der vakbonden onderling! Er kwam dus over de ganse linie meer tekening in het leven en streven van de werkende klasse. Het voorstel om tot één vakverbond te geraken bracht voorlopig meer geharrewar dan broederschap in de gelederen van de arbeid, maar het voorstel was geopperd en zou op den duur wel tot het stichten van een Verbond van Vakverenigingen leiden. Dat was, naar de mening van velen, verre toekomstmuziek, een schone droom, maar grootse gebeurtenissen lieten veelal lang op zich wachten om dan, toch nog verrassend plotseling, feiten te worden. Er kwam, hoe dan ook, gang in het politieke en economische streven in de Nederlanden. Er was een begin van vernieuwing, een symptoom van wedergeboorte te bespeuren in en buiten de arbeidersbeweging. De zekerheid van een menswaardig bestaan nam toe en moest ook voor Jan een reden zijn om schuit en schipper gedag te zwaaien. Een grondwetsherziening had het kiesrecht wat uitgebreid. Het allemansstemrecht was weliswaar nog ver te zoeken, maar er zou, in de nieuwe eeuw, die in aantocht was, een dag komen, dat zelfs Jan Lovendaal uit de Tweede Greppel dwarsstraat naar de stembus zou gaan om te zeggen, hoe en door wien hij het land geregeerd wenste te zien. Nog werden de werklozen als vagebonden en schobbejakken behandeld en velen met lege handen teruggestuurd van de ergerlijke brooduitdelingen.
Lege handen! Overal nog lege handen, die graaiden en gristen naar de honende gave der barmhartigheid! Handen, die smeekten en hersens, die nog niet beseften, dat de nooddruft der armsten niet gelenigd kon worden aan de poort van een broodfabriek, maar alleen door een dwingende overmacht in of buiten het parlement. En toch kwam de geest van verzet, aangekweekt in de lange duur der werkloosheid, al danig tot uiting sinds de conjunctuur weer wat begon te beteren. De laatste jaren kenmerkten zich door grote stakingen, die het ganse land in voortdurende beroering hielden. Het waren vooral de textielarbeiders in Almelo, de havenarbeiders in Rotterdam en Amsterdam,
| |
| |
de strokartonmakers in Groningen en de veenarbeiders in Friesland, die er het werk bij neersmeten om te protesteren tegen de gruwelijke uitbuiting van hen en hun kinderen. Door de overal uitbrekende stakingen bleek wel, hoe krachtig en snel de socialistische beweging om zich heen greep en veld won. De roep van de roden vond weerklank in alle hoeken van het land....
‘In alle hoeken van het land! Maar jij zit op zee en hoort blijkbaar niets’, verweet Hilda aanvurend, na een ontwijkend schrijven van haar vrijer, die een loflied op Tunis had gepost in antwoord op haar aandringen om te solliciteren bij de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij.
De roep der roden vond weerklank: het futloos dulden en gehoorzamen begon plaats te maken voor een besef van macht en eigenwaarde. Het gehalte der werklieden ging er op vooruit, doordat men minder dronk en voorgoed de banden brak met de pietluttenbond van mijnheer Heldt, den loopjongen en jasophouder van textielbaronnen en havenkapitalisten. De bedaarde, bijkans blode arbeider in de lage landen, die gewoon was geweest schoorvoetend te bedelen en een afwijzend snauwen als recht te aanvaarden, kreeg merg in z'n botten, begon langzaam aan een strijder te worden, een kerel, die, min of meer bewust, bereid bleek om, desnoods door geweld in te vorderen wat hem onthouden of genomen was! Wel sprak er, volgens Hilda, uit de holle revolutiefrasen, waarmee de arbeiders gepaaid werden, nog een onvermogen tot het geven van behoorlijke leiding. In plaats van een nauwgezet wikken en wegen, ten einde tot doelmatig optreden te komen verdronk men zich liever in een stortvloed van daverende woorden en revolutionnair gedoe, waartegen geen politieke beweging op den duur bestand zou blijken.
Door een brief uit Londen kwam Hilda aan de weet, dat Jan het niet eens was met haar beschouwingen omtrent het revolutionnair optreden in Nederland. Hij vond haar pluizen en afwegen te vrouwelijk: klassenstrijd was tenslotte geen breikous of borduurwerk! Waar gehakt werd vielen spanen en zonder die was nog nooit iets van belang bereikt. Stakingen en opstootjes waren duwtjes aan
| |
| |
de wieg van de Vrijheid, boden heel wat meer dan het gedoe van den Delftsen modelfabrikant Van Marken met z'n idealistische poging de arbeiders zonder strijd te verlossen uit de misère. Er was geen andere oplossing dan hard tegen hard: de verlossing van de arbeiders moest de taak van de arbeiders zelf zijn. Zelf gang en koers bepalen, dat leerde het varen nog dagelijks. De storm liet zich ook niet lamleggen door menslievende toespraken!
‘Eerst breken en dan spreken!’ luidde de slagzin van Heinrich Funkel, die ook vrij geregeld schreef en in z'n lange, vlotte brieven een orkaan van rebelse gevoelens losliet. In een speciaal epistel rekende Funkel af met de stommelingen, die nog heil verwachtten van het algemeen kiesrecht. De burgerij, verkondigde hij, kreeg al de stuipen als er maar gerept werd van socialisme! Het was een dwaasheid rode candidaten te stellen, wijl die zonder hulp van de burgerij geen kans op een zetel maakten. Ook het laatste greintje geloof in de macht der gedachte had Heinrich afgezworen. Bij de loop van de wereldgeschiedenis besliste altijd weer het geweld. Die opvatting hadden de dragonders op de Noordermarkt in z'n schedel gehakt en ook Bertha had acht weken de tijd gekregen om in het gasthuis na te denken over geleidelijke opbouw en de betoogtrant der oranjeklanten!
De verkiezingsstrijd is in volle gang! schreef Funkel, hekelend: ‘Nieuwenhuis streeft in Schoterland naar de top van de triomfzuil, terwijl Mansholt in Winschoten vecht tegen z'n verkeerde aanwendsels! Domela, Van der Zwaag en de rest van het stel agiteren, redeneren, debatteren en transpireren, maar hun aanhangers tonen geen zier belangstelling voor het steekspel. Ook in Recht Voor Allen wordt weinig aandacht geschonken aan het opstuiven van de kemphanen, die ons wijs willen maken, dat hun gekraai de zon doet opgaan! Om de uitslag van de verkiezingen maakt geen arbeider zich hier druk. Zij zijn allen overtuigd van hun machteloosheid tegenover de rivalen en je zou, als je op het ogenblik in Amsterdam was, niet zeggen, dat het stemrecht door je makkers begeerd wordt. Ze zijn in de loop der jaren verstandiger geworden, laten zich niet meer
| |
| |
van de wijs brengen door een stoel in de raadzaal. Het parlement is als een boom in de winter: goed geworteld en vast in slaap!’
In de daaropvolgende brief van Hilda vernam Jan, hoe Domela Nieuwenhuis bij een herstemming in Schoterland gekozen was met behulp van de.... anti-revolutionnairen!! De rooie dominee, de afvallige boosdoener was in de Kamer gebracht door z'n felste tegenstanders! Het was voor Jan, die zelden een krant uit het vaderland in handen kreeg, een kaakslag. Hij las er de brief van Heinrich nog eens op na, moest telkens weer denken aan z'n strengen vader, die uit hoofde van z'n onwrikbaar beginsel naar de karwats had gegrepen als de naam Nieuwenhuis maar genoemd werd! In alle preken, die Jan op gezag had moeten aanhoren, was de rooie dominee gehoond en gestriemd, verfoeid als een staatsgevaarlijk misdadiger, onbarmhartig gebrandmerkt door dezelfde mensen, die hem nu in de Kamer hielpen! De partij, die beweerde voor Christus te strijden en Oranje in haar wapen voerde, had den socialist, vrijdenker en belediger van Neerlands koning aan een zetel geholpen in een berekende zet tegen de liberalen! De volksmisleider, de schender der koningseer, de ontslagen tuchthuisboef gekozen door een misselijk makende koehandel! In de krant, welke Hilda had gepost, zag hulpmachinist Lovendaal het ongelooflijke in lange kolommen en bittere termen bevestigd. ‘Eén woord van Abraham Kuyper en deze schande ware niet over Nederland gekomen!’ schreef het blad en stortte een stroom van smaad en schimpscheuten uit over het vieze bedrijf, dat zich, in naam van God, te Schoterland had afgespeeld. ‘Een bedrijf van farizese schijnheiligheid’, noemde het liberale blad het gedrag van de Christenen in het Friese district. Het sprak van medeplichtigheid aan de hoon den ouden koning aangedaan en besloot z'n woedende aanval met een reeks toepasselijke citaten uit de bijbel. Uit de verdere beschouwing in het blad begreep Jan, dat de verkiezing van Domela maar weinig geestdrift wekte in socialistische kringen. De openbare vergadering in Walhalla, waar Nieuwenhuis na z'n verrassend succes sprak, was heel matig bezet en van
| |
| |
enig enthousiasme was geen spoor te bekennen geweest, luidens het verslag. Om het geval nog wat leven in te blazen was er door Vliegen een stoet gevormd om Nieuwenhuis een ovatie te brengen. Slechts een magere optocht van nauwelijks honderd deelnemers trok door Den Haag en werd geflankeerd door een grote politiemacht, die een enorme betoging had verwacht. Bij haar jubelend: ‘Van de kerker naar de Kamer!’ had Hilda knipsels uit Recht Voor Allen ingesloten, maar de tamtam prikkelde meer dan ze verblijdde. Jan kon niet loskomen van z'n onbehagelijke stemming en vaag wantrouwen omtrent de bedoelingen van Domela. Gnuivend herlas hij het mislukken van de vergadering in Walhalla, schoof het schrijven van z'n vrijster korzelig van zich af en begon aan een brief voor vriend Heinrich, om hem te zeggen, dat Nieuwenhuis Nieuwenhuis niet meer was....
|
|