| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI
Op de Dam ontblootte een bevelvoerend officier van het Nederlandse leger eerbiedig het hoofd voor den roemruchten Malle Marten en diens staf. Het betreden van de kleine steentjes, anders aan het vulgus ontzegd, werd animerend toegestaan en door een schor ‘Wien Neerlands Bloed’ bezegeld. Na de plechtigheid werd de Dam verlaten en de opmars naar de Warmoesstraat ingezet....
Heinrich Funkel had geen vermoeden van het overweldigend bezoek, dat hem wachtte. Hij meende, dat de kruistochten en dergelijke opeenhopingen van menselijke armzaligheden voorgoed tot het verleden behoorden. Wel had hij even, in de vroegte, over de hor gekeken om de bestrating te keuren. Maar nergens was een blijk van onraad om het niet uithangen van de vlag op 's konings verjaardag. De dagen van domme haat en woedend ruiten vernielen waren voorbij! De kranten mochten stoken en ophitsen zoveel ze wilden, het had geen vat meer op het volk, dat in de verstreken jaren wijzer was geworden en zich niet langer liet misbruiken door het aftuigen en stukslaan van de rooien en hun bulletjes. Vroeger, een jaar of tien terug, was het proletariaat nog voos en onbenullig, maar het had veel geleerd, liet zich niet meer verlokken tot uitzinnig-heden. In de afstompende sfeer van angst, berusting en naargeestigheid waren ze opgevoed, de meeste kerels, en wisten daarom vroeger geen raad met hun makgepreekte driften en ondeugden. Ze zochten en kregen toen gelegenheid tot uitspattingen op de kermis of door de minder zondige smijtgenoegens, die de ruiten van Hein den Mof boden.
Dat was verleden tijd! En al die geruchten over toenemende handtastelijkheden jegens de socialisten waren een foef van de geldprotsen, die in hun benardheid probeerden het volk af te leiden van de ware strijd. De heren hadden alleen begrip van goud, erebaantjes en buskruit, terwijl het proletariaat geloof in de toekomst en vertrouwen in de
| |
| |
revolutie had. Dat geloof en vertrouwen waren niet te schokken door het hitsen van de pers en wat vlegeloptochten hier en daar. Nou, ja.... de eerste aanloop tot de revolutie was mislukt. Er waren rake klappen uitgedeeld....
Heinrich betastte z'n schedeldak....
Die knauw had hem bijkans z'n hachje gekost, hoewel hij de sabelhouw niet had gevoeld bij het incasseren: de ware geestdrift kende geen kleinzerigheid, werd voor eeuwig gestild of wankelde naar voren om te verebben met het bloed in de straatgoot! Dat had Heinrich ervaren en onderwees hij aan z'n bewonderende klanten.
Ontoonbaar was Funkel van het slagveld gedragen en door Bertha verzorgd met zalf, Du Heinrich! en verbandgaas. Zij had zuchtend en pleisterend gepoogd haar man voor immer afkerig te maken van socialismoes en revolutióóón, maar was er niet in geslaagd. Integendeel! Met het verband om z'n kop en de koorts in z'n botten was hij naar de tapkast gesukkeld en had zich duizelend staande gehouden aan de bierkraan en aan de zekerheid van de overwinning! In Amsterdam knalden de schoten, maar in Parijs, Brussel en Berlijn de echo's! Opgewonden, misselijk van pijn, had Funkel beweerd, dat men bij een revolutie niet de lijken maar de schoten moest tellen. De doden gaven geen kik meer, maar de salvo's rolden voort, kenden geen grenzen of hindernissen. Ook in de Franse Omwenteling hadden de Zwitsers op het volk geschoten en de ganse mensheid wakker geknald! En de weerklank van de vreugdeschoten op het Champ de Mars had een juichen verwekt om de vrijheidsboom op de Dam! Historie was louter een kwestie van salvo's en luisteren, had Heinrich hortend uitgebracht en was daarna neergezegen op z'n tabouretje om verzeild te raken in een vreemde, klamme schemering vol bastilles, pieken, romploze koppen en smeulende vreugdevuren, Girondijnen, Jacobijnen, Hébertijnen, Feuillantijnen, Royalisten en Emigré's trokken voorbij in een eindeloze stoet, tot Heinrich van z'n zitje viel en, brullend om de kop van Capet en Corilla, naar bed was gedragen, waar hij het de hele nacht te kwaad had met Lafayette, Danton, Desmoulins, de Lindengracht en de
| |
| |
Rechten van den Mens! Met een tintelende pijn, die zelfs z'n voetwortels doorhuiverde, was hij weer tot bewustzijn gekomen. Met graaiende vingers had hij de pluizen uit de dekens gerukt en smachtend geroepen om water en bijstand. En weeral had Bertha gepoogd haar man te bewegen tot het afzweren van rebelse ideeën. Maar hij had z'n vrouw van zich afgeduwd, vuistenmakend te verstaan gegeven, dat zij hem met verraderlijke voorstellen niet meer genaken moest. Door het heftig, hartstochtelijk spreken was Funkel weer teruggezonken in een wereld waarin een ieder behalve hijzelf leefde. Bertha had het niet meer gewaagd de sponde met zedelessen te naderen. Klein en gehoorzaam had zij gewacht op het wederontwaken van haar echtgenoot en wijs, beamend geknikt bij de formules en peroraties van haar herstellenden Heinrich, die de euvele paden der socialisten niet wilde verlaten. In een opwelling van geforceerde heldhaftigheid was hij, ondanks het verbod van den dokter, uit bed gesprongen en naar beneden gekomen, waar z'n stralend grootdoen in diepe ellende was omgeslagen toen hij moest vernemen, dat het volk spotliedjes zong op het zakken plakken van Nieuwenhuis!! Als een mokerslag was die lafheid neergekomen op Funkel, die werktuigelijk naar z'n gehavende schedel had gegrepen. Star, woordloos had hij gezeten als iemand, die tussen hemel en aarde niets meer te verwachten heeft. Op het leed, op de celstraf van Nieuwenhuis zongen ze dus hoonliedjes, z'n voormalige aanbidders?! Liedjes waaruit de leegte van hun bestaan en de wanstaltigheid van hun karakter klonken!
Met koele glimlach had Heinrich zich teruggetrokken, was op handen en voeten de trap opgekrabbeld om door de ruit in het opkamertje bars-melancholiek neer te zien op de draaihalzen voor de toonbank en in de stad....Ook bij het vernemen van de dood van Giethorst had hij zo verslagen gezeten en zich een kluizenaar, een Antonius gewenst en geweten, om de volgende dag weer fris en spraakzaam in de tapkast te staan, hakkend en vittend op de scheelkijkers en vurig in touw de geest van verzet aan te wakkeren. Ook de smaadzangen op den rooien dominee waren na een etmaal als lorrig en van geen betekenis
| |
| |
door Heinrich Funkel weggespoeld met een extra borrel.
Neen, de kastelein van café Apollo had z'n vertrouwen in de gang van zaken niet verloren. Hij beschouwde de schokkende gebeurtenissen achteraf als nietige bijkomstigheden en lachte op de middag van 's konings verjaardag weer eens tegen z'n huisgodin, - de Vrijheid op de buffetlijst -, wier slanke gestalte en streng profiel van adel en gratie getuigden.
In de Warmoesstraat deinde intussen een aanzwellend rumoer tussen de overhangende gevels....
Heinrich monkelde naar z'n huisgodin, legde z'n handen op z'n buik en wachtte op eventuele klanten.
En er kwam klandizie!! Wel niet van de slokjesoffrepende heren, maar toch een bezoek waar dat bij ‘stukgeslagen’ werd en op een rondje meer geen napluizen en verhaal was. De stoet sloeg evenwel eerst nog een andere weg in om bij Arie Bos de boel kort en klein te rammelen. Maar deze had rekening gehouden met de razende oranjeliefde van Jordaan en omgeving, toen bleek dat de politie de patriotten een verzet gunde, en vrouw en kinderen in veiligheid gebracht. Met tien man, waaronder Marcus en Klaas Ris, handhaafde Bos het gezag in z'n woning en doorstond glansrijk de eerste golf der oranjefurie. Waar de verdedigers niet deinsden, moesten de ruiten het ontgelden. Onder het zingen van: ‘Leve Willem Drie!’ werd de aanval herhaald. Bovenlichten en vensters werden ingeslagen met de vlaggestokken, waaraan de driekleur, eens de schrik van 's vijands vloot, treurig neerslierde tussen de laffe geneugten van een opgehitst, dronken gevoerd grauw....
In café Apollo wankelde eensklaps het Vrijheidsbeeld op de kroonlijst door het binnenstormen van belaagde socialisten. Mannen, vrouwen en kinderen kwamen, besmeurd met oranjeverf, een toevlucht zoeken in de kroeg van Heinrich. Ze brachten in razend tempo de zaak in staat van verdediging door het opstapelen van stoelen en tafels. De straten waren aan alle kanten geblokkeerd: er bleef na de overrompeling geen andere keus meer dan een gezamenlijk verweer tot het uiterste.
De verbouwereerde Heinrich zat een ogenblik als
| |
| |
genageld op z'n tabouretje. Hij kwam echter snel tot bezinning en wierp zich op tot vestingcommandant. Hij regelde het bergen van de vrouwen en kinderen in het opkamertje, maar Bertha weigerde het lokaal te verlaten, plaatste zich rustig tussen de verdedigers, bereid geweld met geweld te keren.
In de Sint Annasteeg werden de vijandelijkheden ingezet door het onoverzienbare heir belegeraars, die demi-saison lieten leven en de treurnis van Neerlands vlag opstaken. De ruit in de voordeur begaf het kletterend. De kinderen in het opkamertje schreeuwden angstig. Een der aanvallers stak z'n kop door het gat in de ruit en kreeg een mep van Kenau Funkel, die de wasstamper hanteerde. Buiten volgde geloei. Heinrich voelde bij het patsrake neerkomen van het slagwapen naar de mismakende groef in z'n schedeldak, sleepte de vlonder uit de tapkast aan, voorzag de kameraden van hamer, bijl en spijkers om de ramen met planken en tafelbladen te verzekeren en bressen te dichten.
Ongeveer twintig man waren binnen. Ze hadden geen aanleiding tot enige demonstratie gegeven, beschouwden zich na de aanranding als vogelvrij verklaarden en maakten ijzige ernst van hun bewapening. Wat voor een behoorlijke afweer te zwak bleek, werd al strijdende vervangen door Heinrich, die een pompslinger met koperen knop als schedelbreker en commandostaf bezigde. Hij overtuigde zich met stijgende geestdrift omtrent de houdbaarheid der strategische punten, bleek onvatbaar voor de beklemming die de anderen in het zweet joeg en tot sidderens toe knauwde.
Het begon intussen donker te worden: een derde en vierde ruit gingen aan diggelen. Maar de voordeur hield zich kranig, kon een duwtje velen. Ze was door een van de benarden, een timmerman, vakkundig geschoord....
Bij het bezwijken van de laatste ruit kwam er politie opdagen. Een aantal agenten bezetten de stoep van café Apollo. Een inspecteur verzocht om toegang en werd binnengelaten. Hij deelde de belegerden mee, dat ze bij groepjes van vijf vrijgeleiden konden krijgen. Voor een veilig passeren en behouden thuiskomst werd ingestaan.
| |
| |
De bezetting weigerde eenparig! Ze liet Heinrich en z'n vrouw onder geen voorwaarde in den steek, achtte de moeders en kinderen veiliger in eigen hoede. De jaren van vervolging en strijd hadden in de beweging een kern gekweekt die karakter bezat en kameraadschap toonde onder de grimmigste omstandigheden. Geen der mishandelden in de bedreigde kroeg dacht alleen aan eigen lijfsbehoud. En degene die z'n huis niet tijdig meer had kunnen bereiken wist, met onwrikbare zekerheid, dat zijn vrouw en kinderen onderwijl een wijkplaats hadden gevonden achter de beschuttende knuisten en rompen van andere makkers, die op bepaalde punten van de stad de wacht betrokken en met bloedige ernst verdedigen zouden wat aan hun hoede was toevertrouwd: het dierbaarste van eiken waarachtigen man en vader - de vervloekelingen in het bijzonder!
Het gelukte Marcus Giethorst, behorende tot de inderhaast georganiseerde verkenningsdienst, bij het vertrek van den inspecteur in café Apollo binnen te dringen. Hij kon melden, dat de toestand bij Bos en Fortuyn houdbaar was en dat vele vrouwen en kinderen geborgen waren bij een dokter, wiens naam niet genoemd mocht worden en verzwegen bleef. Ook juffrouw Lovendaal was vereerd met een ovatie, maar zij had voldoende bescherming van de politie en de vrienden die Hilda Sardou tijdig had weten op te trommelen. In alle hoeken van de stad hadden de makkers hun posten bezet en ijlings waarschuwingen doorgegeven. Marcus vertelde wat hij wist, voorzag zich van een wapen en zat uitblazend te wachten op de dingen die komen zouden.
De belegeraars hadden hun aanvallen gestaakt, zongen, meedeinend op de cadans van hun strijdzang: ‘Hop! Hop! Hop! Hang de socialisten op!’ en schuifelden voort in de richting van de Dam.
‘Het ergste is voorbij!’ beweerde Bertha, draaide kordaat de lamp wat op en moest lachen om Heinrich, die met bijl en pompslinger martiaal de wacht bij de deur hield. Ook de anderen lachten opgelucht, legden stokken, staven of stoelpoten uit handen, wenkten losser naar de
| |
| |
vragende vrouwen en kinderen op de trap van het opkamertje.
Maar een tweede, nog ontzaggelijker stoet kwam aanstuwen onder Neerlands baander. Beschonken kerels en gillende wijven vormden de voorhoede.
Bertha draaide de pit van de lamp weer wat neer....
Vier agenten stonden op post bij de voordeur, maar het volk ontwaarde, dat nog niet alle ruiten heel en al stuk waren bij Hein den Mof en begon met gierende woede op te dringen. Een hagel van klinkers, keien, kluiten en flessen kwam aanscheren en vergruizelde wat nog heel leek. De agenten weken terzijde om hun huid te redden en de feeststemming niet al te zeer te verstoren. De bezoedelde driekleur ging omhoog uit een waggelende kluwe dronkenschap. Dat was het sein tot de algemene aanval over de ganse linie. Planken en tafelbladen kraakten versplinterend, bogen en weken. Glasscherven rinkelden mak in het dierlijk gebrul en gegil. Moord en doodslag werden aangezegd en rake meppen over en weer uitgedeeld. De kelderluiken werden door de belegeraars opengebroken: een leeg biervat kwam donderend de kroeg in rollen....
Bibberend verstierven de kinderkreten: ‘Moedertje! Moeder!’ in het razend tumult.
Ziedend van toorn stoof Funkel naar voren en schoot z'n revolver leeg: zes doffe knallen!
Een vrouw stortte reutelend op de keien, maar ze behoefde niet gedekt te worden met Nederlands heldenvlag, want het vuurwapen was niet met scherp geladen geweest. De vrouw hield zich echter dood en werd als slachtoffer van de rooie bandieten doorgegeven en weggesleept.
Dienders kwamen aandraven en werden teruggedreven. Enige rechercheurs trachtten café Apollo te bereiken, wilden althans de vrouwen en kinderen in bescherming nemen. Hun poging faalde deerlijk. Een vergruizelende lawine van beukende en trappende woestelingen wierp zich op de kroeg, verbrijzelde deuren, ramen, sperplanken en tussenschotten.
‘Moord! Moord!’
| |
| |
‘Sla dood! Slacht ze af!’
Kreten schorden van alle kanten op uit het lawaai. De belaagde rooien vochten met de moed der wanhoop tegen knuppels, bierflessen, keien en de sabels van de agenten, die, opgedrongen door de uitzinnige menigte, uit lijfsbehoud meehakten op de socialisten, die deinzend sloegen en smeten met alles wat binnen hun bereik kwam en tilbaar was. De lampen werden geraakt, zwierden een halfslachtigheid van licht en donker over de moordgierende oranjefuif....
Messen flikkerden! Gebroken glas kerfden hout en huid....
Eindelijk moesten de belegerden, saamgedrongen in de hoek bij de optrap, capituleren. Ze vroegen aftocht voor hun vrouwen en kinderen; hetgeen geweigerd werd! De agenten wilden in functie treden, maar order noch bevel vond aandacht. De socialen - onherkenbaar door bloed en wonden - werden gegrepen en onder schoppen en ransel doorgegeven aan de menigte, die op zich nam verder met de verzetplegers af te rekenen.
Marcus, schier bewusteloos geslagen, werd meegesleurd, struikelde over een vrouw, die roerloos in een plas bloed lag: de wasstamper in haar verstarde greep!
‘Wie is dat?!’ werd er geroepen.
‘Haal de dokter!’ werd door de agenten geadviseerd en de chirurgijn op de Muidergracht genoemd.
Iemand schoof een bezem onder het verminkte hoofd van de vrouw, scheidde het losgeraakte, saamklontende haar en herkende: ‘Het wijf van Hein de Mof!’
‘Trap dood het kanalje!’
Buiten relde het lied ter ere van den koning....
Gejoel steeg op telkens wanneer er weer een arrestant werd uitgeleverd. Voeten en vuisten verzorgden een vlot doorgeven van de gehavende bandieten.
‘Weer een!’ werd er gebruld, toen de vreselijk gewonde van der Stad naar buiten werd getrapt.
‘Nog een!.... En nog zo'n boef!’ werden Nus en z'n vrouw in ontvangst genomen.
Men zette weer aanmoedigend in:
| |
| |
Toen de sufgeslagen Heinrich naar buiten werd gesmeten, deinde opperste woede door de massa. Een beschonkene werkte zich los uit het gedrang. Hij trok z'n mes, waggelde naar voren, lalde: ‘Oranje Boven!’ en stak naar Funkel, die neerzeeg onder een hagel van vuistslagen.
Er was onderwijl meer politie komen opdagen. Inspecteurs deelden bevelen uit, ontruimden het café, waar niets meer heel was. Zelfs de stijlen van het buffet waren weggerukt, kap en kroonlijst omlaag geploft op de nadruipende drankketel, die leegliep in de spoelbak, waar de verpuinde Vrijheid onderdook in een plons jenever.
In het opkamertje snikten en jammerden de vrouwen en kinderen, die onder bescherming van een grote politiemacht werden weggeleid langs de hossende menigte, wier opdringend: ‘Weg met de socialen!’ herhaaldelijk beantwoord moest worden met stok- en sabelslagen. De uittocht sloot met een brancard. De feestgangers rolden en wankelden jubelend mee achter het schommelende voertuig, waarin de zieltogende Bertha naar het gasthuis werd overgebracht.
|
|