| |
| |
| |
Hoofdstuk XV
Uren had de Amsterdamse Werklozenvereniging besteed aan het opstellen van een smeekbrief aan den burgemeester. Hem werd verzocht om zijn veelvermogende invloed aan te wenden, teneinde de nood, of althans de honger in duizenden gezinnen door zijn hoge medewerking te bestrijden.
Er kwam brood! Er kwamen meer broden dan er jaren waren uitgedeeld in het proces tegen de palingtrekkers! Ook bij die gelegenheid had het aan gulheid niet ontbroken: het had celstraf gehageld! Enige dagen na het aanbieden van de smeekbrief volgde het uitdelen van vierduizend broden en dit toneel gaf een ontstellend beeld van de heersende ellende. De broodvoorraad bleek een kruimel in verhouding tot de vraag en was dus spoedig uitgeput. Vele mannen, vrouwen en kinderen keerden met lege handen honkwaarts.
Onder die velen was ook moeder Lovendaal, wier sloffe gang en jagende ogen nood en ontwrichting verrieden. Piet slonk weg en Jan was al twee dagen onvindbaar. Geen woord of lettergreep had zij van hem ontvangen. Hij had, als gewoonlijk, in de vroege morgen z'n matras opgerold en was zonder eten of afscheid de deur uitgegaan.
Tobbend kwam de verslagen vrouw van de uitdeling, die haar geen brood had verschaft, terug bij haar woning, stond plots tegenover Hilda, die groot nieuws aankondigde en haar aanstaande schoonmoeder onder de arm nam:
‘Kom!..... Ik weet wat u vragen wilt! Ik ben gekomen om u in te lichten!’
‘Over Jan? Ja toch zeker?’
‘Dat spreekt!.... Alles in orde!’
‘Met hem ook?!’
‘Jaja! De rest thuis!’ beloofde de vrijster, liet niets meer uit over haar boodschap en volgde zwevend de dravende moeder Lovendaal. Ze plaatste haar in het hoekje bij het raam, bedong leutig: ‘Niet schrikken, hoor! Alles gezond en wél.... Jan is op zee!’
| |
| |
Met neerhangende onderkaak en graaiende vingers zat de moeder, staarde beduusd naar het gerei op de tafel. Ze luisterde afwezig naar het opbeurend verslag van haar toekomstige schoondochter, die langs een omweg te kennen gaf, dat zij in het complot betrokken was en door bemiddeling van een oom, een broer van haar vader, bereikt had dat Jan, met z'n waardevolle kennis van machinerieën, een baantje kreeg op een Noorse vrachtboot. Voorlopig als hulpmachinist! De oom van Hilda deed veel zaken met Noorwegen en de kapitein van de Helga zat te springen om een onderlegd mannetje, een duvelstoejager, die gereedschap hanteren kon. Het was alles prachtig en vlot gegaan. Het was voor Jan veel beter, dat hij Holland een tijdje verliet. Een zee van ellende was voor de socialisten in aantocht. Zij, Hilda, had de zwarigheid zien aankomen en voorspeld. Daarom was het maar beter, gelukkig misschien, dat Jan ver van honk ging. Hij zag nu wat van de wereld en groot water maakte brede mensen. Ach ja, Jan was wel groot en een brave jongen, maar toch hard op weg geweest een dweper te worden. In Holland zou de furie tegen de rooien wel spoedig losbarsten, maar dan zat de aanstaande bruigom ver weg en kon z'n hart ophalen aan zilt en ruimte.
‘U mag het me kwalijk nemen, maar ik heb het zo overdacht en doorgedreven’, openbaarde Hilda, ging naast Jans moeder zitten en trok haar vertroetelend naar zich toe: ‘U is toch niet boos, wel?! U moet maar zo denken: op zee, dat is voor uw zoon een klimaatverbetering en voor u een uitkomst. Het kon toch niet langer, zo zonder verdiensten!’
‘Waarom moest het buiten me om gebeuren?!’ gispte juffrouw Lovendaal. ‘Nou is hij toch de deur uit en hebben de heren nog hun zin ook! Ze stelden me voor de keus, weet je.... En nou ben 'k brood en zoon kwijt!!’
‘Kwijt?!’ onderbrak de vrijster het klagen, vertelde, hoe Jan op het laatste nippertje aan boord kwam en door het haastig vertrek van de Helga geen gelegenheid meer had gekregen om naar Amsterdam te komen en afscheid te nemen. Het schip lag op vertrek in Hellevoet toen Jan zich presenteerde en hij had direct moeten besluiten.
| |
| |
‘Naar zee!’ mompelde moeder Lovendaal.
‘Er moet toch voor u gezorgd worden! Een gezonde, sterke kerel kan toch geen genoegen nemen met het door-stampen van de vuile was thuis, als doel van z'n bestaan?! Hij genoot bovendien de belangstelling van de speurhonden.... Of niet, soms?’
‘Dat wel, ja.... ik weet het! Dat zeker!’
‘En van oude zekerheden en nieuwe dwalingen kunt u niet eten.’
‘Kan zijn, maar nou hebben de heren toch d'r zin!’ bedierf juffrouw Lovendaal koppig. ‘Nou moet ik 'm nog veel erger missen! Nog ved erger!!’
‘En ik dan, moeder?!’
Deze vond op slag haar houding: Hilda had haar moeder genoemd. En haar: ‘Ik dan?!’ was eerder een kreet dan een vraag geweest. Ook de vrijster had afstand moeten doen en leed te dragen! Zij had haar familie en relatie aangeklampt om Jan aan arbeid te helpen en het gezin voor ondergang te behoeden.
Hilda had, uit liefde, ruimte gezocht voor haar jongen, wiens vernuft te kort schoot om het evenwicht tussen doen en denken blijvend te herstellen. Zijn opbruisen en weer inzinken, z'n vaak kleinburgerlijke allures en revolutionnaire grootspraak hadden de rustige, geschoolde vrijster te denken gegeven.
Het volk, waar Jan zo onvoorwaardelijk in geloofde, en dat in stromen achter Domela Nieuwenhuis aanliep, dat volk had karakter noch ervaring en veel overeenkomst met de ratten, die werden aangetrokken door de voerbak, maar hongerig terugstoven in hun holen en, afgeschrikt, gulzig genoegen namen met de stortklieken om de drafbak! Geen idealen maar een woeste, eindeloze ontevredenheid met de bestaande wantoestand dreef de massa bijeen achter een ieder, die uitkomst beloofde en leiding wist te geven. Reeds Giethorst had in z'n prilste brochures op het gevaar gewezen en Marcus had, waarschuwend voor de grilligheid der publieke opinie, de taak van z'n vader overgenomen. De massa meende, dat een Luilekkerland in zicht was, maar de ontgoocheling werd reeds overal merkbaar en zou straks
| |
| |
brokken maken! De kentering moest komen, voorzag Hilda. De duizenden, die uit overtuiging en zucht naar kennis de vergaderingen bezochten wogen niet op tegen de massa, die verbitterd was, het lot wilde dwingen door vloeken, keien en erger. Die massa had wel spierkracht maar geen bezieling. Ze was hoogstens rijp voor relletjes tegen de politie en geneigd tot palingtrekken, maar zij zou zich dra afwenden van een onbegrepen heilsleer, om - behendig misbruikt - los te breken tegen de socialisten, die uit-redding en welvaart beloofden maar geen brood verschaften. Bij het pa'lingoproer had een tienduizendste deel van het leger de straten schoongeveegd met een gemak of het een onbeduidend korveetje betrof. Vijf soldaten hadden in een oogwenk de Jordaan met lijken bezaaid! En achter die vijf soldaten stonden er, zo nodig, weer duizend, tienduizend, vijftigduizend! Een verlammend besef van onmacht besloop hen, die hadden gehunkerd naar de dag waarop het ten laatsten male zou losgaan tegen een verfoeilijk stelsel. De teleurgestelden toetsten het feit van hun weerloosheid aan de grote woorden, die op de vergaderingen waren gesproken en het geloof in een spoedige verlossing had doen ontstaan. Er groeide een staag toenemende wrevel tegen de socialen, wier gepraat en voorspiegelingen hoop en verlangens hadden gewekt, ofschoon niet alle rooien het volk in zoete waan hadden gebracht. Maar zij werden over een kam geschoren door de ontgoochelden, die het laatst wat zij bezaten, hun illusie, verloren hadden. Dit verlies was oorzaak van een wassende vijandige stemming jegens de socialisten: men vertrouwde hun woord niet meer, terwijl de glans van een schone droom was verdoft. Het beleden ideaal bleek zo onverbiddelijk lelijk, dat men vloekend teruggreep naar het jeneverglas en als van ouds vreugd zocht in een slechte behandeling. Bovendien had het palingoproer vele levens gekost, waaronder maar één lid van de Sociaal Democratische Bond geteld werd. Families zaten opgescheept met gewonden of invaliden en mokten tegen degenen die men aansprakelijk stelde voor het gebeurde. Wie dat waren?! Het was voor Hilda geen vraag meer: de pers had er wel voor gezorgd dat de mokkers
| |
| |
en teleurgestelden een gevestigde mening kregen. In de grote bladen verschenen venijnige artikelen tegen de rooie leiders, die het volk hitsend voor de geweren joegen, maar zelf buiten schot bleven, zodra het menens werd! Het onnozele volk was misleid door een bende lafaards, die de anderen de kastanjes uit het vuur liet halen. Het laagste was niet laag en het vieze niet goor genoeg voor de haatblazende aantijgers in het Rotterdams Nieuwsblad, De Avondpost en Het Vliegend Blad, benevens de kleine clericale pers....
Dat alles lag buiten het bevattingsvermogen van de weduwe Lovendaal, die van het maatschappelijk gebeuren alleen de toenemende armoede kon peilen en het grievend gemis van haar Jan als toppunt van onrecht en misstand onderging. Het zeekiezen van haar oudsten zoon en het ziek zijn van Piet, dat was de inhoud van haar opstandigheid, die uiting en heul vond in haar afreagerend: ‘De zee is wel groot maar niet eindeloos! Daar kunnen ze m'n Jan in elk geval niet doodschieten zoals m'n man.... Die stakker!.... Als m'n oudste door z'n varen een beetje behoorlijk in de verdiensten komt, kan Piet misschien verzorgd worden om van de hoest af te raken.’
‘Ik ben blij, dat u het zo ziet!’ animeerde Hilda.
‘M'n man, die stumper, had part noch deel ergens aan. Maar de mensen maken elkander dronken met grote smoelen.’
‘Dat wordt nog wel bedroevender!’ orakelde de vrijster. ‘We krijgen straks een echte, Schiedamse bezetenheid onder applaus van de deftige rondjesgevers. Er komt een springvloed van jenever en dronkemanswoede, die vrouwen noch kinderen sparen zal en een anderen afgod naar boven spoelt.’
‘Weer een rooie?!’ veronderstelde juffrouw Lovendaal, trok een droeve lachgroef om de ingevallen mond, verhevigde, terwijl ze voorzichtig naar de bedstede liep om het kreunende steenhouwersmaatje: ‘Deze keer misschien een pastoor, die het niet langer kan aanzien hoe de zieken naar verzorging en medicijnen snakken.’
Hilda glimlachte bij de argeloosheid van de dubbende
| |
| |
vrouw, vermeed verdere verklaring, sprak over haar voornemen verpleegster te worden. Ze beloofde elke week een uurtje te komen om te babbelen en brieven van Jan voor te lezen, liet bij het afscheid doorschemeren dat er ook voor juffrouw Lovendaal moeilijkheden dreigden, al was haar zoon op zee. Sommige adressen stonden bijzonder in de geur!
Op haar wandeling naar het beurtvaartkantoortje, waar zij sedert haar wederkomst in Amsterdam de administratie verzorgde, ervoer Hilda dat haar bevroeden vaster vorm begon aan te nemen. Malle Marten, de zoon van den beruchten Bokkebek uit de Willemstraat, liep in oranjedos aan de spits van een stoet, die, onder het brullen van: ‘Hop! Hop! Hop! Hang de socialisten op!’ door de straten trok. De betogers wenkten met knuppels en vanen, noodden tot deelneming aan het festijn, dat zich verplaatste naar de Tuinstraat, waar men de voordeur bij Fortuyn intrapte en een aantal ruiten Oranje boven liet zingen. Na het afwerken van nog een adres in de Tuinstraat begaf de stoet zich naar de Boomdwarsstraat, waar Maters, de penningmeester van de rooien, woonde! Socialist te durven zijn was een waagstuk, Socialist te durven zijn twee dagen voor 's konings verjaardag was een uitdaging! Maar een rooie penningmeester, dat was helemaal om dol te worden!! Malle Marten en z'n staf stormden naar boven om Maters van de trappen te slepen en ‘Leve demi-saison!’ te leren zingen. Maar de rooie bankier was niet thuis, verzekerde een buurman met een eed op al wat hem dierbaar was.
Hilda kende den buurman en het gehalte van diens eed. Het deed deugd, dat ook hij, hoewel niet behorende tot de beweging, z'n overtuiging niet verloochende om z'n huid te redden.
Het rumoer nam toe, de stoet groeide aan. De zoon van den Bokkebek had de leiding, liet, in een moment van zwakte, de ramen ongemoeid. Geflankeerd door nationale vlaggen en oranjewimpels en voorafgegaan door een hoornblazer rukte de stoet naar de Kalverstraat en liet Oranje leven!
| |
| |
Ach, neen, Oranje zelf speelde geen rol in de furie, maar werd van weerskanten in de rel betrokken. Door het aanplakken van de befaamde Proclamatie - 's konings testament! - was Bart van Ommeren in de cel verzeild en was Heinrich Funkel haast in een lachstuip gebleven. Het aanplakken van de Proclamatie en dergelijke lolletjes waren zo langzamerhand als ernstig strijdmiddel door de socialisten aanvaard en niet minder raak beantwoord door of namens de beledigden. Van hun zijde werd, vooral na het palingoproer, Oranje telkens weer uitgespeeld tegen de rooien en de vaderlandse geschiedenis pasklaar gemaakt om Willem III als een Messias voor te stellen. Hij zou uitkomst brengen als men zich maar spontaan achter den ouden koning schaarde en de socialisten de rug toekeerde. Deze bleven op hun beurt het antwoord niet schuldig, publiceerden een chronique scandaleuse van het Oranjehuis.
Hilda liet Malle Marten met z'n bende passeren. Ze hoorde sommigen in de stoet: ‘Fijne Beschuitjes!’ roepen en wist waar het op sloeg. Ze had herhaaldelijk gewaarschuwd tegen het colporteren van schandaal, dat wel gevaar opleverde maar het inzicht niet verdiepte. Het optreden van Malle Marten en z'n op rel beluste aanhangers bewees het! Roorda van Eysinga schreef regelmatig brieven in Recht Voor Allen en deed zowel van den koning als van diens vazallen een boekje open. In een reeks artikelen werden onder het hoofd: ‘Fijne Beschuitjes’ schrikbarende mededelingen gedaan over het particuliere leven van den vorst. Deze waren aangevuld met inzendingen van anderen en daarna omgewerkt tot een brochure, - GORILLA -, welke in een oplaag van honderdduizend exemplaren aan den man werd gebracht en den ventenden Koetermans overtuigde van de voordelen van het koningschap.
Was het dan wonder, dat de tegenpartij gebruik maakte van de vuigste laster om al wie zich en den koning eerbaar wisten tegen de socialisten op te zetten?! Zij, Hilda, had zich geweerd tegen het uitgeven van de tartende brochure, het al dan niet waar zijn van de inhoud in het
| |
| |
midden gelaten, maar gewezen op de funeste gevolgen van een dergelijke propaganda. Zeker, het geschrift zou vlot verkocht worden en veel geld in het laatje brengen. Maar deze belangstelling mocht ziekelijk heten en beloofde narigheid in het verschiet. Het colporteren van schandaal moest vroeg of laat terugslaan op de beweging of had, in het gunstigste geval, de verslappende werking van een slechte gewoonte. Op verschillende vergaderingen had zij haar bezwaren aangevoerd, maar haar critiek was weggelachen. Zelfs Jan had met effen stem gevraagd of ze spoken zag. Hij had gesproken over het groeiende inzicht bij de massa en het naderen van de afrekening met het kapitalisme behandeld of het een devoot gebeuren in een oude kerk betrof. Maar wat zich daar in de straat afspeelde met Malle Marten aan de spits van een blerrende, dreigende horde, wees op wat anders!!
Zwijgend keek de vrijster naar het weg en weer trekkend kabaal, dacht aan haar Jan, die in z'n vervoering de werkelijkheid ontkende, bijwijlen niet eens had begrepen, dat hij niets bezat dan z'n hoop op arbeid en een slechte reputatie. Enfin, hij was nu op zee, zou uit de brieven wel aan de weet komen, dat na het verschijnen van de brochure tegen den koning het colporteren met socialistische geschriften in Amsterdam welhaast onmogelijk was en de verkopers in Rotterdam, trots moed en knuppelwacht, de straat niet meer konden houden. Ver van huis en haard, zou Jan vernemen, dat het optreden van sprekers en colporteurs overal belemmerd werd, in alle delen van het land, behoudens in het Noorden. Hij was blind geweest voor het feit, dat in tal van achterbuurtkroegen obscure heren verschenen, die, onder het uitslaan van allerlei bedreigingen tegen de socialen, met ontroerende vrijgevigheid jenever offreerden en zaligmakend aanvuurden tot daden van geweld! De massa werd zo zeer opgezweept, dat het dra gevaarlijk zou worden zonder oranjestrik op de straat te verschijnen. In Den Haag hadden de huzaren de contrôle reeds op zich genomen: iedere lintloze maakte kans op een dragonderstractatie! Het aantal mensen dat zich tot de rooien rekende slonk ontstellend. Enkelen,
| |
| |
die manhaftig de vrijheidsdas los en luchtig hadden gedragen, waren plotseling bekeerd, schaamden zich diep voor hun misstap, tooiden zich overdadig met de kleur van het koningshuis en blerden hun trouw uit op maat en rijm:
Ze zongen en spuwden hun minderwaardigheid in het gelaat van voormalige makkers, gierden met de losgelatenen:
‘Nieuwenhuis moet zakkiesplakken:
‘Hi! Ha! Ho!.... Hi! Ha! Ho’ verwoordde Hilda bitter, haar weg zoekend uit de aanzwellende menigte, die optrok om de rooie pest uit te roeien en, grondig afgericht, zich liet voortstuwen op een golf van ouwe klare:
Leve demi-saison! Alle socialen in een harington!’
|
|