| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV
In het intiem-gezellig schijnselen van de petroleumlamp zat Jan te lezen, keek op van z'n boek naar het aanmoedigend lachen van z'n moeder, die bezig was met het verstellen van een gehavende kleuterbroek. Ze zat verslonden te turen naar het onoplapbare zitvlak, mompelde voor zich heen en schudde in wanhoop het grijzende hoofd: ‘Ik weet er niks meer van te maken!’
Jan knikte, had andere zorgen: de huur moest aan brood besteed worden en bij het proces tegen Nieuwenhuis was gebleken, dat de recherche opdracht had gekregen om de socialisten, en zij die er mee in relatie stonden, in het oog te houden. Dat verklaarde het plotselinge ontslag bij de Omnibus Maatschappij en liet weinig hoop op een andere betrekking. De socialisten onder politie-toezicht en moeder geschrapt van de broodlijst, dat kon nijpend worden.
Waarom vervolgt gij ons? had Nieuwenhuis aan z'n rechters gevraagd en gelijk het antwoord gegeven: Omdat ge ons vreest, want gij zijt met al uw geleerden aan de hogeschool niet in staat tegenover onze ideeën iets redelijks te plaatsen! Gij wilt ons uitroeien door geweld, maar nog nimmer zijn denkbeelden overwonnen door de guillotine of de galg!
‘Ik ontken’, citeerde Jan uit het hoofd een deel van het pleidooi van den rooien dominee; ‘de rechtsgronden waarop onze hedendaagse staat is gebaseerd en ik erken dus geen bevoegde macht. Ik zou hier kunnen vragen, wie heeft u aangesteld als rechter over mij? De regering? Maar krachtens wiens wil is de regering Regering?! Niet krachtens de wil van het volk, maar krachtens de wil van een deel van het volk, dat zich de heerschappij over dit land heeft aangematigd!’
‘Wat zeg je?’ schokte juffrouw Lovendaal op uit haar gepeinzen, kreeg een ontwijkend antwoord terug van haar zoon, die het hoofd dieper in de handen liet zakken of hij er achter weg wilde kruipen.
| |
| |
In de bedstede hoestte Pietje, de steenhouwer, verscheurend.
Jan sloeg een bladzijde om, was weer in de rechtszaal: ‘Ik ken geen andere macht, die bevoegd is, tenzij zij zetelt krachtens de wil van het volk. Elke andere macht is eenvoudig geüsurpeerd! Al wat in ons land gebazeld wordt over recht is huichelarij, omkleed met heel wat geleerdheid van onze academische leerstoelen, maar ook daar kan de macht gedoceerd krijgen wat zij verkiest. Het is niet moeilijk een weg te vinden die tot vervolging leidt. De vervolging heeft niet plaats om hetgeen gezegd is, maar omdat het door mij gezegd werd! Ik ben schuldig omdat ik het ben!’
‘Wat praat je toch, jongen?!’
‘Wij zijn schuldig, omdat wij het zijn, moeder!’ U, ik, Arie, Piet, Lena, Marie, Bassie... Dreun maar op: Croll, Van Ommeren, Nanninga, Smit, Bruinsma, Jan Lovendaal, Hilda Sardou, Marcus Giethorst en z'n vader.’
‘Niet zo obstinaat! Je hebt beloofd, dat je een beetje rustig aan zou doen met het oog op je broers en zusjes en m'n gestel. Je lijkt Funkel wel, zo briesend als je soms te keer gaat’, berispte de moeder, luisterde zorgelijk naar het holle hoesten van het steenhouwersmaatje, schrapte de aangroei uit de lege suikerpot in een kom met water en tobde: ‘Wat blaft hij weer, hè? Het wil maar niet beteren!’ Ze liep naar de bedstee, liet Piet drinken, kreunde met den smachtende: ‘Zachies, Piet.... Zakt het al een beetje?’
De zieke zonk woordloos terug in het hoofdkussen, staarde met puilende ogen naar de achterwand, gebaarde smakkend, wees op de bedsteedeuren: ‘Open! Open!’
De andere drie kinderen, aan het voeteneinde, sliepen door....
Juffrouw Lovendaal liet de deuren openstaan, temperde het lamplicht aan de bedzij de met een krant. Ze zette zich, nam het verstelwerk weer op, zat met stille handen en keek dralend naar de hangklok, een erfstuk van mijnheer Sardou.
Jan volgde haar blikken, begreep: ‘U wilt gaan slapen!’
| |
| |
Zonder bevestiging af te wachten verdween hij, toefde op het portaal tot z'n moeder door kloppen te kennen gaf, dat zij zich geborgen had, en liep dan naar haar sponde om de drie jongste kinderen om haar heen te groeperen. Hij trok een voddige matras onder de bedstee uit en schikte z'n leger, tussen tafel en fornuis.
‘Denk je om het licht, jo!?’
‘Ik ga nog niet slapen, moeder....!’ Door slap handgebaar gaf Jan te kennen, dat Piet was ingedommeld en gromde dof: ‘Het zweet staat op z'n voorhoofd! Als we hem nog langer steenhouwertje laten spelen, beitelt hij binnenkort aan z'n eigen zerk! Piet gaat niet meer naar z'n baas!’
‘God, jongen.... en dan?!’ vroeg juffrouw Lovendaal, zich in verwarring oprichtend: ‘Thuisblijven, bedoel je? Ook al thuis! Als hij straks niet meer naar z'n baas kan, hoe moet het dan.... Zeg je niks, Jan?’
‘Dan.... We zullen wel eens zien. Ga nou liever slapen’, ontweek deze verder vragen, schoof z'n ellebogen over het tafelvlak en staarde door de gespreide vingers naar het spatteren van de lamp, die even hel opleefde en haar schijnsel wierp over de ontsteltenis van de schamele, saamgedrongen boedel in de krotkamer.
De slapers reutelden....
De hangklok telde de uren van middernacht uit met trage, weedommelijke slagen, die natrilden als een donker, verheimelijkt verdriet....
Waarom worden wij vervolgd, juist wij, de bestolenen, die ingehokt en uitzichtloos verkommeren? vroeg de jonge Lovendaal zich af en vond het antwoord: Wij veroorzaken de ellende niet, maar de ellende veroorzaakt ons! Als ze agitatoren willen aanpakken, dan moeten ze een iedereen vervolgen die zich verrijkt met de onbetaalde arbeid van loonslaven. Dan moeten ze de grondbezitters, die hun dagloners uitbuiten, grijpen. Bang voor de woelzieken en de omwenteling? Pakt en grijpt dan elke machine, die revolutie veroorzaakt in de nijverheid en de landbouw! Verbrijzelt de spoorwegen, de stoomboten en alle nieuwe verkeersmiddelen! Pakt en grijpt elkander, de morgen, de
| |
| |
avond, de tijd! Ja, vernietig dan de tijd, de allergrootste agitator, die werkt aan het streven van opruiers en nieuwlichters, wier doen en laten onder toezicht van de politie staat en wier strijd om gerechtigheid beantwoord wordt met broodroof! Dus overdacht Jan met een variant op z'n profeet, die al enige maanden opgesloten zat in de gevangenis, de Bastille te Utrecht....
Het zieke steenhouwersmaatje ontwaakte hoestend, verwijdde de har in de bedsteedeuren, staarde met vreemd glanzende ogen naar de lichtkegel van de lamp, verzocht: ‘Jan, ik wou....’ Een uitputtende hoestbui belette het spreken.
‘Niet praten.... Rusthouden, Piet!’ dokterde de oudste, liet den zieke aan de kom met suikerwater nippen en suste bezorgd: ‘Het gaat al weer over, hè? Languit gaan liggen.... Zo!.... Lager met je hoofd.’
Jan ging bij de tafel zitten, moest weer denken aan het nummer in de Bastille. Ja, hoe hadden ze Nieuwenhuis niet bejegend en schuldig verklaard aan boosaardige smaad den koning aangedaan, terwijl de pers er als de kippen bij was om, gedurende het proces in hoger instantie, Domela ook nog verantwoordelijk te stellen voor de gevolgen van het Palingoproer. De rechters waren immers toch aan het vonnissen en een tiental jaren meer kon geen kwaad voor een schurk als de rooie dominee! Sommige kranten hadden het betreurd dat de doodstraf niet meer bestond!! Maar de tijding van het vonnis had toch ook vele arbeiders wakker geschud en de propaganda-tochten, die de veroordeelde direct na het bekend worden van het vonnis in eerste aanleg had ondernomen, waren triomftochten geworden. Zegevierend was hij door stad en dorp getrokken, al geloofde Hilda er niet in en meende zij, dat het volk nog te ongeschoold en te wispelturig was om tegenslagen waardig te dragen. Volgens haar kon ook Domela geen plotselinge verbeteringen teweegbrengen en het volk, de domheid, kende geen geduld. Op de triomftochten moest een beangstigende reactie volgen.
Nou ja, goed, dat van de reactie zei alleen Hilda, die meestal zulke uitgeplozen bezwaren had. Maar in Den
| |
| |
Haag had Domela dan toch weer eens even een staaltje van z'n weergaloze moed en zelfbeheersing getoond, toen hij na de rechtszitting naar buiten kwam. Op een gegeven ogenblik had de politie de massa rond hem weggeranseld en scheen het of de rooie dominee kennis ging maken met knuppel en sabel. Maar fier en onwrikbaar was hij blijven staan, te midden van het dreigend geweld. Hij had geweigerd terug te treden en het zwaaien van de wapens getrotseerd. Toen keerde het volk en had als een razende golf agenten en sabels weggespoeld en een levende muur gevormd rond z'n held, afgod en verlosser! Wederoptreden van de politie zou bloed, ontzettend veel bloed hebben gekost.
Opwippend raakte Jan de tafel. Kommen rinkelden. Een gierende hoest kwam uit de bedstee, waar Piet snakkend nakreunde: ‘Water!’
‘Nog dorst?.... Niet zo gulzig!’
Een levende muur hadden ze gevormd om Domela!! En in de daarop volgende vergadering waren tachtig agenten in uniform verschenen. Dat was een uitdaging geweest! Maar Helsdingen had de zaal in bedwang gehouden door een kostelijke manoeuvre.
Even, gesmoord, lachte Jan Lovendaal.
Helsdingen was naar voren gekomen en had met een stalen smoel de meeting omgezet in een vergadering voor de afgejakkerde dienaren van Hermandad! Hij richtte zich uitsluitend tot de dienders, had zo boeiend en overtuigend gesproken, dat het overgrote deel der politiemannen, zichtbaar ontroerd, aan de lippen van den begaafden spreker hing! Deze kende als zoon van een politie-agent hun manier van denken, de taal die zij verstonden en de erbarmelijke omstandigheden waarin zij verkeerden. Hij vertelde hun, hoe en waarom alles in hun leven zo grauw en miserabel was, waarom zij daar, afgemat door lange diensttijden en onbetaalde overuren, zo zaten en het hakken op de arbeiders hun vak was. Helsdingen had een daverend succes geboekt en de kranten hadden aangedrongen op een bescheidener politiemacht in de rooie vergaderingen!
| |
| |
En dan de komst van Domela na z'n veroordeling in eerste aanleg. Geweldig! Om tien uur in de morgen was hij uit Den Haag aan het Centraal Station gearriveerd. Een grote menigte had hem opgewacht en was zingende achter hem door Amsterdam getrokken. Het rood van de vlaggen vlammend en laaiend als nimmer tevoren! Maar de politie had de stoet uiteengeslagen en gemeend den verstokten dominee te kunnen dwingen een andere weg te nemen dan Singel, Blauwburgwal en Heerenstraat. Domela had geweigerd het bevel op te volgen en de menigte was meer en meer aangegroeid tot een mensenzee. Toen het Volkspark in zicht kwam telde de stoet reeds vele, vele duizenden.
‘Duizenden!’ verwoordde Jan.
In het portaal beneden klonken stemmen. De trap kraakte onder het zware geslof van de bovenburen, die moe voorbij schoven en bonkerend hun schoeisel uitschopten.
De zieke schrikte op, verzocht weer om water, wilde zelf de kom naar de lippen brengen.
‘Goed zo!’ animeerde de oudste, schudde het hoofdkussen: ‘Het gaat al beter, niet?! Maar je blijft voorlopig thuis.... en met het steenhouwen is het afgelopen.’
‘Afgelopen’, kwam moeilijk terug van Piet, die zich strekte en mat gebaarde.
‘Straks, als je weer gezond bent, zoeken we wat anders voor je. Een baantje op het land, onder volle zon en blauwe hemel.... Nou?!’
‘Strakkies....’, hijgde het steenhouwersmaatje, keek star naar de zoldering en zocht de hand van z'n broer: ‘Strakkies.... In de zon, Jan!’
‘Dat is al uitgemaakt’, beweerde deze strelend, bleef bij het bed staan tot Piet het hoofd wendde en ging dan weer onder de lamp zitten.
Tienduizend mensen in het Volkspark! En in de grote zaal had Fortuyn, die zelf ook een paar dagen cel te goed had wegens agitatie, gepresideerd toen Domela het podium besteeg. In de donderende ovatie had deze geen hulde aan zijn persoon maar het belijden van een beginsel
| |
| |
gehoord: een beginsel waarvoor hij en anderen reeds jaren ijverden. Het gold de grote, trots alle tegenstand, aanzwellende volksbeweging, die, als alle bewegingen, drie fazen moest doorlopen. Eerstens die van het doodzwijgen, tweedens die van de vervolging en ten derde die van de overwinning. ‘Laten we elkander feliciteren!’ had Nieuwenhuis gezegd. ‘De tweede faze is aangebroken en de derde, die van de overwinning, kondigt zich lichtend aan achter de horizon. De ergernis der machthebbers is, dat zij de stroom des tijds niet kunnen keren, dat zij de mogelijkheid niet hebben hem te stuiten!’
Piet ijlde, trapte in z'n koorts pijn en benauwenis van zich af, raakte de broertjes, die in hun slaap jengelend afweerden.
Op de vergadering in het Volkspark had Domela voorgelezen uit een brochure van een zekeren mijnheer Frank van der Goes, een man van de Beurs. Verblijdend noemde Nieuwenhuis het feit, dat ook uit de kringen der goedgesitueerden een stem opging tegen verdrukking en onrecht, aan het volk gepleegd. Dank en hulde had Nieuwenhuis gebracht aan den schrijver, die er niet voor terugdeinsde de zijde te kiezen van den vervolgden en veroordeelden hoogverrader! Het Handelsblad had de brochure van Van der Goes op allergeniepigste wijze besproken, de inhoud verzwegen en alleen gemeld, dat de assuradeur Van der Goes een geschrift had uitgegeven om Ferdinand Domela Nieuwenhuis te verdedigen. De andere dag was de schrijver door de verontwaardigde speculanten van de Amsterdamse Beurs gedrongen en uitgejouwd. Nee, Van der Goes was geen socialist, zomin als Frederik van Eeden, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey, die de redactie van het Handelsblad vinnig op de huid vielen wegens de laffe wijze van bestrijding. En daar was Hilda het dan toch roerend mee eens geweest: ze had gejubeld om het blijk van kentering onder de intellectuelen. Ook in Rotterdam was Domela door een enorme menigte van de trein gehaald en met kransen en bloemen vereerd.
‘Kransen en bloemen’, mompelde Jan, luchtgevend aan
| |
| |
z'n teleurstelling, want bij de begrafenis van Giethorst waren kransen noch andere bewijzen van deelneming geweest. Slechts enkele oude vrienden hadden gelopen achter de baar van den kranigste onder de kranigen, die, afgesard en moegestreden, niet meer gedijen kon tot de volte van z'n bestemming. Giethorst, de ziener en denker, die tijd, gezondheid, maatschappelijke positie, alles, alles geofferd had om het geluk van anderen te bevorderen, was uitgedragen door vijf, zes vrienden: Funkel, Ris, Fortuyn en nog een paar bekenden. Een tuiltje vuurrode rozen, de laatste groet, de warme dankbaarheid van een toekomstige moeder, was door Hilda op de kist gelegd en weggezonken in de groeve van den groten pionier van het socialisme en de vakbeweging. De ganse bloei van een volle lente had de baar van Giethorst moeten dekken, maar misschien zou hij straks door het verloste nageslacht genoemd en geëerd worden op het festijn der ontvoogding.
Kuchend res Piet, greep zich vast aan de bebording van de bedstede, veegde fluisterend het speekselschuim van de dorre lippen, zakte weer weg met dichtgeknepen ogen....
Woordloos staarde Jan naar het holle hoofd, de zwoegende borst en gezakte mondhoeken en zocht, in het herbeleven van de gebeurtenissen der laatste maanden, uitweg voor z'n beklemming om het lot van den zieke.
Giethorst in het graf en Nieuwenhuis in de cel. Een vol jaar! Wie kon zeggen of hij er levend uit zou komen?! Als hongerige wolven hadden ze op hem geaasd, machthebbers en lakeien, omdat hij het hun moeilijk maakte bij het plunderen en uitmergelen van het volk. Er was aangedrongen op de doodstraf; en misschien gingen ze Nieuwenhuis in z'n kerker vermoorden!! Ze waren tot alles in staat! Dat stond immers ook in Recht Voor Allen! Had Marcus Giethorst niet geschreven: Arbeiders, schroeft uw hart dicht, want zij die Domela veroordeeld wilden zien, zijn nog te gemeen om onze smart te aanschouwen. Laat hun niets blijken van de tranen, geweend om den vriend van de Vrijheid. Slechts één ding mogen zij
| |
| |
lezen in onze blik: hun val, uw verlossing!
De arrestatie van Domela en de gluipse wijze waarop het geschiedde, had de haat tegen de Justitie hoog opgevoerd. Als een gewone boef was hij behandeld en geboeid naar Utrecht overgebracht!!
‘Geboeid!!’
Z'n hoofdhaar en baard hadden ze afgeschoren en hem zo in klompen en een tuchthuispak in de cel gezet. Zelfs z'n trouwring hadden ze hem van de vinger getrokken! Ziedend was de woede in het gemoed van duizenden. Haarknippen en een boevenpak, dat was alles volgens het reglement....
‘Jawel!’
Maar de Franse courtisane Jeanne Lorette, wegens moord tot twee en een half jaar gevangenisstraf veroordeeld, werd in de strafinrichting te Arnhem als een prinses behandeld. Mademoiselle, even mooi als gewillig, ontving zelfs bezoeken van den minister van Justitie, baron Du Tour van Bellinchave! Het schandaal was uitgebracht door een voormaligen beambte in de Arnhemse gevangenis. En was het niet algemeen bekend, dat een baron Van Heeckeren, die wegens het aanranden van minderjarige kinderen veroordeeld was, allerlei voorrechten genoot?! Het gesignaleerde geknoei en hemeltergend verschil in behandeling vielen niet langer te ontkennen en werden dan ook toegegeven door de gezaghebbenden, die verklaarden, dat aanzienlijke Nederlanders niet behandeld konden worden als gewone boeven! De moordende courtisane en de kinderbelagende baron hadden, uit hoofde van hun relaties of geboorte, recht op een elite-verzorging: ze werden vertroeteld met het respect aan hun stand verplicht!!! En onderwijl boette Domela Nieuwenhuis, de laaghartige schurk, op water en brood en in een schier duistere cel z'n staatsgevaarlijke misdrijf! Domela werd op alle manieren getreiterd, omdat hij het geluk van de kinderen des volks beoogde, terwijl een viezerik als baron Van Heeckeren met verschuldigde eerbied behandeld werd ondanks het belagen van de kinderen van het volk!
‘Bah!’
| |
| |
Om wraak was er geroepen, toen Croll voor een ontzaggelijke menigte de schandelijke feiten bekendmaakte. Een vlammend protest namens het ‘Plebeïsch Hof van Cassatie’ werd telegrafisch verzonden aan den minister van Justitie en het land vervloekt waar rechts- en andere verkrachtingen plaatsgrepen onder hoogste bescherming en cynische inschikkelijkheid.
Opsommen wilde Jan Lovendaal, de feiten weeral tegenover elkander stellen en z'n vervloeking slingeren naar de kuipende kliek van adellijke schoften en corrupte Justitie, maar het steenhouwersmaatje roerde zich weer, graaide hijgend in de deken, schorde nauwelijks verstaanbaar:
‘Weg!.... Buiten!.... Jan!’
‘Ja!’ antwoordde deze, het akelig grissen van de spichtige handen volgend. ‘Ja.... St! St!’
‘Jan, ik wil....’
‘Ja, ik weet.... Naar buiten, hè?’
‘Morgen!’ kwam gretig het weerwoord van Piet, die door gebaren verzocht het hoofdkussen wat hoger te schikken en naar de lamp wees.
‘Lager?!’ verstond Jan, maar de zieke verwierp, driftig wenkend.
‘Wat bedoel je dan?’
‘Moeder.... De olie’, reutelde Piet, de bloedblaasjes naar z'n neus hijgend.
|
|