| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII
Bij de dood van z'n vader was Jan teruggekeerd in de ouderlijke woning en had de zorg van het gezin op zich genomen. Twee broers werkten: de ene in een wagenmakerij, de andere bij een steenhouwer. Zij verdienden nauwelijks de huur, terwijl moeder bij vlagen hijgend en verdrietig wegkroop in haar hoekje en dan geen aandacht schonk aan de overige vijf kinderen. De dood van haar man en de wijze waarop deze stierf hadden haar een rake knauw gegeven. Maar na de eerste weken van stomme smart kwam ze wat op dreef en nu, eindelijk, roerde zij zich weer flink, lachte zonnig tegen haar oudsten zoon, die heet water aandroeg en de mouwen van z'n boezeroen opstroopte om behulpzaam te zijn bij het verzorgen van de was, de was van de Hup-saldera's! Hij hanteerde de stamper met volle kracht, joeg zuchten en schuimvlokken door het kleine verblijf en wiste bij toeren het parelende voorhoofd.
‘Zie je wel dat het lukt!’ prees juffrouw Lovendaal, kromde weer dapper over de tobbe met het schrobbord en bracht zwoegend uit: ‘Je mag nog niet klagen! Je hebt bijna twee maanden achter elkaar werk gehad bij de Omnibus Maatschappij! En nou maar weer afwachten, hè?!’
‘Afwachten?!.... Welja, moeder....’
‘Ik heb het beroerder meegemaakt. We komen nou tenminste de week rond.... En 'k ben met je uit geweest naar de gezellige avond van de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. De eerste feestavond in m'n leven!’
‘En wat voor een feest! Een programma.... Maak me niet aan 't lachen, mens!.... De Avonturen van Mijnheer Kikkerbil! Prima! Zo'n stuk strijd verlost de arbeiders bij de vierde voorstelling van alle misère! De klassenstrijd onder leiding van Dubois, dat kan een spektakelklucht worden!’
‘Het was toch mooi! Ik kan jou soms niet begrijpen’, verzuchtte Jans moeder. ‘Ze deden toch d'r best.... Vooral die mijnheer Kikkerbil!’
| |
| |
‘Lotsverbetering door het houden van gezellige avonden, soirées, dans en het aangaan van contracten met leveranciers van brood en grutten’, spotte de zoon, die de stamper liet rusten: ‘Oefeningen in muziek en welsprekendheid.... Als Funkel het hoort, krijgt hij een beroerte of gaat er met de bijl op af!’
‘Funkel.... Die....’, ontweek juffrouw Lovendaal, deed een paar streken over het schrobbord om verzoenend te matigen: ‘Hij is altijd hulpvaardig geweest, maar.... Maar doe jij liever niet mee aan vechtpartijen en al die narigheid. Je arme vader die even om turf uitging.... Affijn, ik heb aan jou een hulp en Piet en Arie werken gelukkig ook. Als ik nou maar geregeld vrij brood mag blijven halen....’
‘Vrij brood? Noemt u dat vrij, moeder?!’
‘Nou, ja, het is van de kerk, goed beschouwd.... Maar het komt me toe, want je vader, die nergens mee te maken had, schoten ze neer. Wat jij wil.... Ik zou die paradijsdromen maar uit m'n hoofd zetten, Jan!’
‘Dacht u?’ meesmuilde deze, voegde er kwasie ernstig aan toe: ‘Een beetje voorzichtig wezen, hè? Liever zes wassen meer dan een bezoedeling door rooie smetten! Ik kan hier, al soppend, zelf patroon worden!’
‘Dat is te zeggen: een paar wassen er bij zou best gaan’, overwoog de moeder bekaf en hijgde: ‘Een stuk of drie.... Niet te groot, natuurlijk! Dat zou weer heel wat schelen!.... Nou?!’
Jan antwoordde niet, stampte met driftige overdrijving, goot de opgeloste loogzeep in een tobbe en veegde de spatten van vest en broek.
‘Dat kan staan tot vanmiddag!’ regelde de uitgeputte vrouw, zag dat haar zoon zich kleedde en vroeg: ‘Ga je 't nog is proberen?’
De andere bevestigde, trok z'n jekker aan, verdween om met brandende voetzolen z'n geboortestad te doorkruisen, op zoek naar arbeid.
In de namiddag kreeg de weduwe Lovendaal de boodschap, dat zij zich voor zes uur melden moest aan het wijkgebouw van de Diaconie. Waarom zij zich te melden
| |
| |
had, wist de berichtbrenger niet, maar de ruk met z'n schouder voorspelde geen blijde verrassing. De woordkarige man gaf te verstaan, dat dergelijke oproepen meestal narigheid betekenden; hetgeen al bleek toen juffrouw Lovendaal voor het loketje stond en met een snauw werd binnengeroepen in de kantoor-kamer, waar zij het zonder stoel stellen moest. Er zaten drie heren, die graag ingelicht wilden zijn over het doen en laten van haar zoon. Er gingen vreemde geruchten, die een streng onderzoek geboden. De heren hadden trouwens zelf ook het een en ander waargenomen: het colporteren met Recht Voor Allen en andere dingen die niet door de beugel konden. Jan had onder meer ook nog omgang met een meisje dat niet gedoopt was en uit een vrijdenkersnest stamde. Met zo'n meisje, de dochter van den vrijgeest Sardou, die zelfs op z'n sterfbed geen geestelijke bijstand had gewenst, liep de jongen gearmd door de stad! Er werd raar, heel raar gesproken over het stel. De dochter van wijlen Sardou stond met pamfletten aan het station, terwijl Jan geen rooie vergadering oversloeg en er vaak het hoogste woord voerde! Het meisje was misschien wel eerbaar, maar onbesproken was ze niet en door haar levensbeschouwing geen bruid voor den zoon van den zo noodlottig om het leven gekomen Bas Lovendaal, die z'n kinderen in waarheid en godsvrucht had opgevoed. Daardoor viel het afdolen van Jan denkelijk nog te verhelpen, meenden de heren en vroegen of zij, de moeder, wel wist hoe erg het met haar oudste gesteld was! Bracht hij Recht Voor Allen aan den man met haar goedvinden en bezocht hij het vergaderen van de oproerkraaiers met haar medeweten? Was het haar bekend, dat haar zoon bevriend was met Marcus Giethorst, een raddraaier die ophitsende brochures schreef en niet onderdeed voor z'n beruchten vader! Naast den verfoeilijken Arie Bos liep Jan Lovendaal opruiersgeschriften uit te delen voor de deur van lokaal De Vereniging, dat op last van den burgemeester voor de rooien gesloten bleef. Had juffrouw Lovendaal dan niet vernomen, hoe de socialisten het afschuwelijke oproer aan de Lindengracht op touw
| |
| |
hadden gezet om te moorden en te plunderen?
Neen, dát wist de berispelijke weduwe niet, vroeg om een stoel en hoorde zwijgend aan.
Ja, de socialisten hadden het palingoproer ontketend: maar het zou de bende opbreken! Er werden maatregelen getroffen die voorgoed een einde zouden maken aan ver-zetacties en zulk eerloos gewroet. En de goeden moesten onder de kwaden lijden! Of juffrouw Lovendaal begreep wat dat zeggen wilde?
Het was haar niet duidelijk, gaf ze terug. Ze had geen verstand van pamfletten en politiek. Ze bemoeide zich niet met gewroet, maar ze ontkende niet dat haar zoon een aanhanger was van Domela Nieuwenhuis en deed geen poging het afdwalen van haar Jan te verontschuldigen. Ze kon zijn doen en laten niet zo helemaal volgen, noch beletten. Moeder Lovendaal trok een zuinig mondje, plaatste half vragend: ‘Maar die Domela Nieuwenhuis is toch ook een dominee?’
De heren keken sip, zwegen een wijle en gaven dan te verstaan, dat die afvallige predikant een verachtelijke booswicht was! Hij had de bloedige opstand veroorzaakt en stond schuldig aan de dood van bijkans dertig mensen. De rooie dominee had een dertigvoudige moord op z'n geweten. En als Jan tot de aanhangers van zo'n gevaarlijken haatzaaier behoorde, dan was ook hij een misdadiger en mede verantwoordelijk voor de dood van z'n braven vader!
De weduwe Lovendaal greep de leuning van haar stoel vast.
De heren vervolgden, meenden dat het niet uitgesloten was, dat de zoon in een vlaag van onbezonnenheid meeloper was geworden en nog tot inkeer gebracht kon worden. Achter de verdoolden die bij opstootjes verzet pleegden, stond de gestalte van Nieuwenhuis, die den koning beledigde, het volk tot rebellie aanspoorde en, door het vergiftigen van het jeugdige gemoed, duivels handelde. Want vooral de jongeren waren vatbaar voor de inblazingen van Satan. Ook Jan was nog jong, maar hij had te leren dat verzet tegen de gestelde machten
| |
| |
nooit wettig kon zijn, ook al werd het tegendeel beweerd door den afvalligen dominee, die nog zo brutaal was geweest om op de rechtzitting de vaderlandse geschiedenis en Willem van Oranje te pas te brengen bij de aanklacht wegens majesteitschennis! Dat was infaam geweest! Wie zich met oproer en oproerlingen inliet, moest de gevolgen dragen; tenzij hij nog tijdig tot inkeer kwam en berouw toonde. In dat geval kon op vergiffenis gerekend worden. De diaconie moest evenwel streng onderscheid maken tussen goed- en kwaadwilligen....
Dat had juffrouw Lovendaal te beseffen en inmiddels ook wel ingezien. Star op haar stoel gezeten slikte ze haar angst voor broodverlies weg, zei, dat ze niets beloven kon. Haar zoon zou door smeken noch bede te bewegen zijn om de vernederende voorwaarden in te willigen. Haar Jan met een belofte van beterschap naar de diakenen! Daar was geen kijk op! Hij was vast niet van plan z'n overtuiging af te zweren en schuld te belijden; te minder waar Nieuwenhuis, de afgod van haar zoon, een jaar gevangenisstraf onderging!
Ik zou het zelf ook verraad vinden, wilde de berispelijke weduwe er aan toevoegen, maar ze moest rekening houden met de eetlust van de jongere kinderen, gaf te verstaan, dat zij, van haar kant, met Jan zou praten, proberen of ze hem kon bewegen het ageren op te geven. Als het aan haar lag, liep het nog wel met een sisser af. Daar konden de heren staat op maken.
Maar ook die hadden blijkbaar weinig vertrouwen in een gunstig verloop van het bekeringsgeval. Ze wisten, hoe en waarom Jan z'n betrekking in Rotterdam had verloren en stelden scherper voorwaarden. Het ging niet aan dat iemand, die God verzocht en het gezag aanrandde, meeprofiteerde van de mildheid der gelovigen, die wel innig deernis hadden met de slachtoffers van het oproer - zelfs met de kwalijk gezinde slachtoffers of de nagelaten betrekkingen! - maar grenzen getrokken wilden zien. Zeker, het merendeel der gevallenen bestond uit misleide, opgeruide stakkers, die meelijden verdienden om hun droeve lot. Het vastberaden optreden van de
| |
| |
Overheid had erger voorkomen en kon niet gelaakt worden. Dat bleek wel uit de pers! Dat er per ongeluk ook een oppassend huisvader was neergeschoten.... Tja, dat was wel ontzettend, vooral voor de nabestaanden, die onverzorgd achterbleven. Maar Bastiaan Lovendaal had zelf en bij alle mogelijke gelegenheden aangedrongen op straffe, niets ontziende maatregelen. De Overheid had het zwaard gekregen om het, waar het nodig bleek, te hanteren. Dat zou juffrouw Lovendaal toch niet kunnen ontkennen.
Ze ontkende niets: ze zweeg....
Dat haar man zo tragisch om het leven was gekomen, werd alom betreurd en kon haar tot een troost zijn, vonden de armenverzorgers en keken naar het plafond of de vloer. Het was wel verschrikkelijk zo'n dood, terwijl de man onschuldig z'n kruiwagen voortschoof. Het was indroevig, ofschoon Jan vóór het ongeval reeds met de socialisten samenspande en deelnam aan het opzettelijk uitlokken van de ramp, onder leiding van den afvalligen predikant. Dat moest juffrouw Lovendaal toch ook eens in overweging nemen, werd geadviseerd. Er was immers geen waarom zonder daarom en geen verdriet zonder zondige oorzaken. Vele rampen gingen het menselijk begrip te boven, maar dikwijls lag het antwoord op een handenwringend vragen in de smart zelf besloten. Misschien had juffrouw Lovendaal bij de opvoeding van haar oudsten zoon de teugels al te veel laten vieren en den jongen daardoor verwend en bedorven. Misschien was het tragisch lot van haar echtgenoot een waarschuwende vingerwijzing. Er waren buiten den afdoler nog zeven kinderen aan haar geschonken en toevertrouwd. Of zij dan niet besefte, hoe groot de schat was welke zij te bewaren kreeg en hoe zwaar de verantwoording die op haar woog? Ze wist toch, dat ook zij rekenschap zou moeten afleggen.
Juffrouw Lovendaal wist het, kreeg last van haar omslagdoek, die zij van de schouders schoof.
Zeven kinderen had zij voor tuchteloosheid weten te bewaren. Tenminste.... nog wel! Dat was braaf en ver- | |
| |
diende lof. Maar ook de oudste zoon was haar geschonken om er een ordentelijk mens van te maken. Ook de eerstgeborene, wiens handel en wandel ergernis wekte en de oorzaak was van het vermaan, dat de heren, helaas, moesten laten horen. De ordelievende burgerij had weliswaar geen vrees meer voor opstandige bewegingen, maar het was verschrikkelijk geweest wat men beleven moest. Of was het niet ontzettend wat zich kort tevoren in de stad had afgespeeld?
‘Het was verschrikkelijk!’ beaamde de weduwe Lovendaal.
Het bleek evenwel, dat de vraag niet zo zeer aan haar gericht was als wel bedoeld aan het adres van Nieuwenhuis, die door z'n giftige taal de geest van den boze bij de onwetenden had ingegoten. Domela had de onnozelen verleid! Hij en zijn trawanten beweerden wel, dat ze afkerig waren van geweld, maar ze misbruikten de vrijheid van denken, spreken en schrijven, teneinde den werkman en het krapuul voor hun zegewagen te spannen. Dat was de ware bedoeling! Ze waren, heimelijk of in 't openbaar, de feitelijke verwekkers van het oproer. En stond ook Jan niet op de hoeken van de straten, opdat straks dezelfde woeste bende van socialisten, vakbonders en palingtrekkers door het allemansstemrecht deel zou uitmaken van het kiezerscorps, waaraan de wetgeving en de invloed van de gang der Staatszaken zou worden toevertrouwd?! Voorwaar, indien de onruststokers en haatkraaiers ooit een geschikt tijdstip hadden willen uitkiezen om hun onrijpheid te demonstreren, dan hadden ze niet beter kunnen kiezen dan ze deden. Nee, juffrouw Lovendaal kon het natuurlijk ook niet helpen, dat zij zo weinig verstand van politiek had en de wereld meer en meer verviel tot de ondeugden van het heidendom, maar zij bleef door het wangedrag van haar zoon toch mede aansprakelijk.
Gekweld staarde de weduwe langs de verbolgen gezanten der Barmhartigheid, waagde op te merken: ‘Waarom vertelt u me dat allemaal?! U zegt zelf, dat ik zeven kinderen te verzorgen heb. Het zijn er trouwens acht, de
| |
| |
oudste niet meegerekend. Ze zijn me geschonken, zegt u.... Maar wat heeft dat te maken met het allemanskiesrecht en de rest van wat de heren me vertelden. Ik wil proberen of ik Jan van de vergaderingen en zo weg kan houden, maar als het me niet lukt....’
‘Dan wordt u van de broodlijst geschrapt!’ besliste een van de heren, die gedurig blijk van ongeduld had gegeven.
‘Jan is geen twaalf jaar meer.... En ik heb nog acht kinderen!’ vocht de moeder tegen de noodlottige uitspraak. ‘Die zijn toch niet rood! Die stumpers zijn al zwaar genoeg getroffen door het verlies van hun vader! Zullie, die me man neerschoten....’
‘Daar hebben we het niet over!’ voorkwam de jongste van de ondervragers. ‘Die rooie helden versmijten eerst hun ziel, dan hun betrekking en op het eind het brood van hun zusjes en broertjes! We gaan zo niet langer door! Uw zoon meldt zich morgen om twee uur! Hij heeft te kiezen tussen de beginselen van z'n overleden vader of den rebelsen dominee!’
‘En als m'n zoon den gevangen Domela kiest?!’ kwam juffrouw Lovendaal los.
‘Dan weet u waar u aan toe is!’ kwam dreigend van achter de tafel.
‘Nee!’ protesteerde de getergde vrouw, rees van haar stoel, graaide met de uitgebeten boenhanden in haar omslagdoek en verwierp: ‘Dat zeker niet! Eerst m'n man doodschieten en dan m'n kinderen uithongeren! U mag die stakkers niet in d'r maag straffen!’
‘Dat moet u je oudsten zoon bijbrengen!’ vond een der heren, liet gezaghebbend z'n bril zakken om er mee op de tafel te tikken: ‘Domela Nieuwenhuis, de profeet waar uw zoon naar luistert, is misschien bereid de zorg van uw gezin op zich te nemen. Als hij thuiskomt, over een klein jaar. De cel, dat is het voorland van de rooie discipelen. Majesteitschennis.... Als uw zoon het daarmee kan stellen.’
‘Ik begrijp u niet, heren. Wat kan Domela Nieuwenhuis mij bezorgen?!’
| |
| |
‘Geen brood!’ kwam meteen het afsnijdend antwoord van den jongsten der barmhartigen. ‘Op de drempel van de cel heeft Domela, die dood en rampspoed over ons volk bracht, zijn evangelie verkondigd, het Woord misbruikt en gezegd: Ween niet over mij, maar over uw vrouwen en kinderen! Is dat geen troostvolle boodschap, juffrouw Lovendaal?’
Een wijle bleef deze het antwoord schuldig, streed tussen haar broodnood en aandoening, lichtte het hoofd en beleed: ‘Wie in de kerker nog aan andermans kinderen denkt, kan geen misdadiger zijn!’
‘Oh!’ begreep de vrager, wist geen raad met z'n bril, wilde z'n critiek aanvullen.
Maar de weduwe voer voort: ‘Er staan grote kerels om het vonnis te grienen. Ze zeggen, dat Domela Nieuwenhuis in de gevangenis zit omdat hij het opneemt voor de armen, voor de weduwen en wezen. Ik heb er zat van gehoord van m'n zoon.’
‘Over dergelijke onderwerpen wordt in uw huis gesproken in het bijzijn van de kinderen?’ plaatste de ongeduldige, noemde weer z'n conditie: ‘Als u prijs stelt op vrij brood, stuurt u je zoon morgen hier of u weigert hem onderdak!’
‘M'n zoon de deur ontzeggen?! Ik?!’ bedierf Jans moeder, sloeg zich op de borst: ‘Mijn Jan woont hier! Hier!.... Hier, in m'n hart, waar plaats is voor al m'n kinderen en.... Domela Nieuwenhuis!’ Ze stond met knikkende knieën, zocht steun aan de stoelleuning. ‘Jan blijft bij ons!! En die komt niet hier om genade te vragen! Nee, heren, die heeft met z'n kop op tafel liggen huilen om de celstraf van Nieuwenhuis! Jan komt niet hier.... en ik ontzeg hem niks!’
‘Dus geen brood dan, hè?’ concludeerde de derde armenverzorger, die zwijgend geluisterd had en door simpele gebaren nog het meeste blijk van begrijpen en meeleven had getoond.
‘Nee, mijnheer, zulk brood niet!’ weigerde juffrouw Lovendaal, stond weer, als jaren her, met de vastbesloten mond en de vlammende afwijzing in haar donkere ogen.
| |
| |
‘Goed! Wij hebben er niets aan toe te voegen. Als u zelf moedwillig uw kinderen het brood beneemt.... Er zal u rekenschap gevraagd worden!’ wrong de jongste. ‘Als die wurmen gebrek lijden....’
‘Ween niet om mij en mijn kinderen! Jullie niet!’ gaf Jans moeder raak terug, liet meer door houding dan door beweren weten, dat zij de verantwoording op zich nam en keek naar het doorschuiven der paperassen op de tafel.
De heren deden nogmaals een poging de weduwe en haar kinderen voor besmetting en honger te bewaren, vermaanden dringend en dreigend, waarschuwden meewarig voor het hovaardig verwerpen van steun en bemiddeling en voorspelden, dat Jan ontaarden zou en in de gevangenis eindigen moest. Want van socialisme kwam oproer en van oproer kwam ontucht, stelen en inbreken!’
‘Inbreken?! Maar dat doen de dominees ook! Dat hoeven mijn kinderen niet van de rooien te leren!’ pareerde juffrouw Lovendaal, die goed op de hoogte bleek met het geval in de Nieuwe Kerk, waar krakelende orthodoxe predikanten zelf inbraak hadden gepleegd om elkander de tempel, de inhoud van de tempel en de gelovige zielen te ontfutselen! Jans moeder noemde Kuyper en den paneelzager De Savornin Lohman. Ze kenden bovendien nog andere geruchtmakende akkevietjes op theologisch gebied, tot stomme verbazing van de armenverzorgende zedeprekers, die schokschouderend te verstaan gaven, dat het onderhoud was afgelopen en de weduwe Lovendaal van de broodlijst geschrapt was.
|
|