| |
| |
| |
Hoofdstuk XI
De verhoudingen in het bedrijf van Balton waren gunstiger dan waar ook in het land: en toch staken ook in zijn fabriek de arbeiders de koppen bijeen en bespraken het nieuws uit Den Haag, waar de Metaalbewerkersvereniging Vooruit, onder de zinspreuk: ‘Loon naar behoefte!’ een openbare vergadering had gehouden in Walhalla, om na afloop een Nationale Bond van IJzer- en Metaalbewerkers te stichten. Willem Ansink had het woord gevoerd, op samenwerking aangedrongen en voorgesteld, alle aparte bondjes en onder-onsjes in het metaalbedrijf onder één vaan te verenigen. Hij had er met klem op gewezen, hoe de arbeiders in de verschillende bedrijven toch reeds blijk gaven van saamhorigheid door het gezamenlijk deelnemen aan kiesrecht- en andere betogingen. Behangers, bakkers, koperslagers, meubelmakers, timmerlieden, diamantslijpers en zoveel andere vakgroepen hadden naast elkaar om één en hetzelfde doel in de stoet gelopen en getoond dat organisatie op breder schaal mogelijk was. Een bijzonder pluimpje had Den Haag gekregen, omdat zich vooral daar een levendige belangstelling voor de vakactie begon te openbaren. En ook de sigarenmakers, die hun organisatie reeds op gezonder basis hadden gesteld, waren met lof genoemd door Willem Ansink. Als het mogelijk bleek, dat de steenhouwer naast den scheepsklinker en de schilder naast den typograaf optrok voor het algemeen kiesrecht, dan moest het ook mogelijk zijn alle metaalbewerkers onder één dak te verzamelen, vond Ansink en was met Thomas, den zwaardveger, Van der Poel en dezulken overgegaan tot het stichten van de Nationale Bond van Metaalbewerkers! De Bond telde voorlopig meer hoofdbestuurders dan afdelingen, maar Ansink liet zich niet uit het veld slaan, sprak in kranten en brieven namens de afdelingen Den Haag, Amsterdam. Enz., enz., enz.! Ook de inhoud van de kas en de stabiliteit van het programma bestonden grotendeels uit Enz., enz., enz.! Want waar men, trots zwoegen en tamtam, niet veel anders kon samenbrengen, combi- | |
| |
neerden de bestuurders de E, de N en de Z, om althans iets in het gelid te kunnen plaatsen!
Het imponeerde en had op den duur succes! De roodgetinte Machinewerkliedenvereniging te Dordrecht sloot zich bij de Bond aan, terwijl ook in Rotterdam, Haarlem, Leiden, Delft en Groningen nieuwe afdelingen ontstonden. Op maatschappelijk gebied werd getracht zich op de hoogte te stellen van alles wat de welvaart in de metaalindustrie kon bevorderen of schadelijk bleek te zijn. Werkloosheid, concurrentie, loonstelsels en dagelijkse arbeidsuren werden aan de buitenlandse verhoudingen getoetst en de gevolgen van slecht onderwijs onder ogen gezien. Voorts werd een campagne op touw gezet om het schoolonderricht kosteloos te verschaffen en bij de wet verplicht te stellen, voor zover het lager onderwijs betrof. Maar ook middelbaar en hoger onderwijs moesten toegankelijk zijn voor allen en de duur van de dagtaak uitsluitend verband houden met de behoefte der samenleving.
Die klanken werden vernomen en geuit overal waar vakbonden van allerlei aard zich ontplooiden. De zich nieuw groeperende vakverenigingen hadden door de afkomst van haar leden, een sterke sociaal-democratische inslag. Die leden waren in de eerste plaats socialist en lieten zich vaak als geheim lid inschrijven, uit vrees voor broodroof of molest.
Zo was de toestand toen de arbeiders op de fabriek van Balton nu en dan hun gereedschap lieten rusten om te luisteren naar Jan Lovendaal, die het openstellen van gymnasia en universiteiten voor het ketelmakerskind en de bankwerkerszoontjes vanzelfsprekend vond en er de vaders, waaronder analfabeten, door ontroerde en in verrukking bracht. Jan wist, beter dan een van z'n maats, wat de arbeiders op geestelijk gebied te kort kwamen. Hij achtte verplicht en kosteloos onderwijs niet alleen noodzakelijk, maar een eerste vereiste! Hij smeet in z'n geestdriftig verbeelden alle mogelijke leerstellingen open voor z'n makkers en liet ze vuil en vet plaatsnemen aan de voeten van Minerva. Immers, ook Domela Nieuwenhuis, die door z'n schrijven, spreken en verschijnen z'n stempel drukte op
| |
| |
alles wat bij de arbeiders tot uiting en gedijen kwam, had in talloze vergaderingen en vele geschriften gewezen op de wantoestanden, welke de ontwikkeling van het volkskind belemmerden. Domela had de bevoorrechte positie van de gegoeden fel gehekeld, was voor de werklieden een profeet en voor Jan Lovendaal een Mozes, die hem en het ganse volk zou leiden uit de dienstbaarheid naar het beloofde land. De rooie dominee was de man die vele persoonlijke offers van geestelijke en stoffelijke aard gebracht had en nog dagelijks bracht! Verguisd en gehoond door de lieden waarmee hij door afkomst verwant was, had hij zich met hart en ziel gegeven in de strijd der arbeidersklasse en haar verlossing aangezegd. Duizenden kwamen onder zijn gehoor in de barstensvolle zalen, hingen aan z'n lippen en waanden zich gavere mensen in een betere maatschappij, die hij met betoverende gloed schilderde. Ontelbaren werden diep, onuitwisbaar geraakt door zijn geest en voorbeeld, gedroegen zich op hun beurt als ijveraars, bezield met deernis en strijdlust.
Bereid om de gevolgen van zijn ageren te dragen was ook Jan. Hoewel bedreigd door strenge voorschriften en gebonden door z'n belofte aan mijnheer Balton, peilde hij het gisten om zich heen, achtte de tijd rijp om te bouwen aan de vakorganisatie. Hij sprak over geldmacht en tegenkrachten, noopte de andere maats tot luisteren en beamen.
Op een morgen kwam de meesterknecht om door te geven: ‘Lovendaal, op het kantoor komen!’
Jan verstond, pakte z'n spullen, begaf zich naar het kantoor en beleed z'n activiteit in de politiek. Hij gaf te verstaan, dat hij z'n overtuiging niet langer verzwijgen kon en z'n zucht tot werven onbedaarlijk was.
Ontslag volgde op staande voet.
De ontslagene stapte de poort uit, knipperde tegen het zonlicht, dat over daken en boomkruinen plonsde, slenterde door de stad met het lastige gereedschap op de rug. Hij floot een deuntje, hield weer de pas in en nekte de aria. Een week kostgeld was nog wel op te brengen, maar, moeder?! Z'n ouwetje zat in Amsterdam te popelen naar de stuivers, die op een gloeiende plaat vielen. Die kleine bij- | |
| |
drage, hoe moest het daar mee?! Het uitblijven van de wekelijkse daalder zou thuis als een ramp ondergaan worden. Moeder begon, na jaren van tobben en blauwlijden, net een beetje op dreef te raken door de postwissels uit Rotterdam en de verdiensten van de twee andere broertjes, die intussen ook een basie gevonden hadden en met hun beiden ongeveer drie gulden inbrachten. Ze had gejubeld in al haar brieven, moeder, omdat het thuis eindelijk een beetje vlotten wou met de huur en de pot. En nou was het weer mis, raakte ze opnieuw aan de grond door de politieke ambities van haar rooien zoon!
Bij het postkantoor bleef deze staan, telde en hertelde z'n fortuin en deed afstand van twee gulden. De laatste ondersteuning voor wie wist hoe lang?
‘Werk!’
Waar, wanneer en hoe?! Balton had zich als heer gedragen, een goed getuigschrift gegeven. Maar wat maakte dat tenslotte uit?! Er was slapte in alle bedrijven en geen kijk op een verbetering van de toestand....
Neerslachtigheid besloop den agitator, een vaag gevoel van wroeging belette het voortzetten van het deuntje, dat in z'n denken bleef nazingen. Hij had het ontslag zien aankomen en toch niet gezwegen....
‘Dat spreekt! vond Jan, smeet met een krachtige armzwaai alle geleuter en napijn van zich af: ‘Komt tijd, komt raad.... En anders maar zetbaas worden in de kroeg van Heinrich!’
De ontslagene moest smakelijk lachen. Hij ervoer, dat hij naast de prettige en minder prettige herinneringen in de fabriek nog iets anders, heel wat stevigers had meegekregen bij het verlaten van de werkplaats: het onwrikbare van mijnheer Balton, waar wat van te leren viel.
‘Ja, zo moet ik het bekijken!’ besloot Jan, meldde zich bij juffrouw Van Baarle, die de koffie bruin had en haar werklozen kostganger ontving met een luchtig aanvaarden. Zij had geleerd om bij tegenspoed geen commentaar te leveren: ze had haar man meermalen zo, met z'n spullen op z'n rug, thuis gekregen. Wel werk, geen werk, dat gedurig wisselen van vreugd en krimp, was, zo te zeggen, een
| |
| |
natuurwet om het leven niet al te saai en eentonig te maken. In de Maas was immers ook ebbe en vloed, troostte juffrouw Van Baarle. Ze vroeg niet naar het waarom van het ontslag: er kon maar één reden zijn; en daarover nakauwen had geen zin!
‘Vertel me niks en zeg liever wat van me koffie!’ sprak de levenswijze kostmoeder, schoof het gereedschap van haar commensaal onder de bedstee, schonk een bakkie en besliste: ‘Wie zoekt zal vinden.... En je eet hier geen genadebrood.’
‘Dat niet.... Maar u begrijpt....’
‘Praat niet over begrijpen, jongen! Als je daarover begint.... Het is vaak zo moeilijk om gezellig te blijven. Vroeger deed m'n man als hij zonder kwam ook aan uitlegkunde.... Maar dat zijn we allang te boven. Misschien kan hij je weer aan de slag helpen. Hij zit in het bouwbedrijf.’
‘Ach, wat zou hij voor mij weten?’
‘In elk geval heb je kost en onderdak. Je zit hier niet op een schopstoel.’
Jan aanvaardde knikkend. Hij kende de prachtige geest die onder de nog jonge, zeer kleine groep socialisten heerste. Door een eendere overtuiging en gedragslijn onderscheiden van de grote, niet begrijpende massa, bestond bij het troepje belaagden een nimmer falende solidariteit. De vrijgevigheid onder de geestverwanten was schier onbegrensd. Menigmaal zag men den enen armen drommel zijn middagprak of broodkorst en bekrompen huisruimte delen met den berooiden makker, die werk, kost en onderdak verloren had. De eigenschap partijgenoot te zijn, opende de deuren bij de vrienden, die met een oprecht gemeend: ‘Kom er in en doe of je kind in huis bent!’ ligging en voedsel verschaften. Wie vaste verdiensten had en daardoor een duwtje verdragen kon, bracht het, bij de benarde omstandigheid der minder fortuinlijken, al spoedig tot vader en verzorger van twee of meer onbehuisden. Men hielp elkander, voelde zich leden van één vervolgde familie, ook al werd er wel eens misbruik gemaakt van de gastvrijheid en kameraadschap.
| |
| |
Veel voorbeelden van vastberadenheid, wonderen van trouw en offervaardigheid vonden hun oorsprong in de onderlinge solidariteit, de broederlijke geest, die brood en toevlucht aanbood, zonder vragen naar het hoe van morgen en het waarom van gisteren. Zorg en kommer werden dragelijk gemaakt en dankbetuigingen weggewuifd met vorstelijke gratie.
Het staaltje van begrijpen en kameraadschap van juffrouw Van Baarle had dus niets verrassends voor Jan, den ingewijde. Hij deed zonnig en op z'n gemak, maar nam zich voor hoogstens veertien dagen gebruik te maken van het geboden onderdak. Gelukte het hem niet in die termijn werk te vinden in of nabij Rotterdam, dan zou hij wel weer verder zien, in elk geval verkassen. Waarschijnlijk naar Amsterdam of anders naar Doorn, waar Hilda in betrekking was gegaan bij een oude dame, die in afzondering op haar landgoed leefde. Misschien kon hij de adellijke dame een harnas aanmeten of bij haar bankwerker worden om haar stroeve scharnieren te verzorgen!
Lachend at de vrijer zijn brood, nipte afwezig aan de lauwe koffie, beantwoordde het vragen en zeggen van z'n hospita met een onverstaanbaar gemummel en tegenstrijdig knikken of hoofdschudden. Doorn liet hem niet los! Dat idee was nog niet eens zo gek. Als hij daar of in Utrecht werk kon vinden was hij vlak in de buurt van Hilda, die wel twee keer in de week vrij zou nemen. En als ze in Doorn geen metaalbewerker nodig hadden, dan bestond er misschien nog kans tuinman te worden bij de zonderlinge freule! Perken en paadjes in een lijst van plaatijzer zetten.... Het kwam zo nauw niet! Het ging maar om het wandelen en zo met Hilda in de bossen. Vrijer en vrijster....
Ja, zo had Funkel het geheim doorgegeven aan moeder. En die had er in haar jongste brief niet over kunnen zwijgen, het woordje vrijster dik onderstreept!
‘Vrijster....’
Wat klonk dat vreemd! Maar verloofde en aanstaande, dat klopte niet. Nóg niet! Uitverkorene.... Dat wel, maar er viel nog niks te bepalen, al had Hilda bij een herontmoe- | |
| |
ten in Amsterdam geen bezwaar gemaakt tegen een wandeling in het donker door land en laantjes in de Watergraafsmeer en ongevraagd z'n arm genomen! Na de wandeling had ze naast hem in de berm gezeten, gepraat en zo.... en wel tien, twintig keer z'n das gestrikt en z'n hoedje telkens weer anders gezet! Hilda rook toen naar de lavendelzeep op haar wang. En telkens had ze strepen, een soort vraagtekens, getrokken in het zand met de punt van haar schoen! Met haar rustige, zachte stem had ze gesproken over haar eenzaam zijn en aangedrongen op nog dikker brieven, waarin minder omtrent de werkzaamheden en wat meer van hart tot hart gegeven moest worden. Opeens had ze verklapt: ‘Ik lees je brieven niet, Jan: ik beluister ze!’ Ze hoorde er te veel hamerslagen en te weinig harts-verlangens in....
‘Wat ben je ver uit de buurt!’ stoorde juffrouw Van Baarle het gemijmer van haar commensaal, stortte de geschilde aardappelen in een ijzeren pot, wroebelde ze graaiend schoon en liet het water weglopen in de gootsteen: ‘Ziezo! Voor vandaag alweer een maal op tafel! Maar met het nagerecht wordt het foefelen!’
‘We mogen het loven, dat u het nog alle dagen redt met de kost!’ prees Jan, nam z'n schrijfgereedschap en begaf zich naar z'n slaapkamertje om een extra dikke brief aan Hilda te verzorgen. In een kort relaas werd de oorzaak van het ontslag uit de fabriek van Balton uiteengezet, de verdere voornemens kenbaar gemaakt, maar alle blijk van zorg of spijt vermeden. Het gedrag van juffrouw Van Baarle kreeg veel waarderende regels, terwijl eerst aan het slot van de brief even, schuchter gerept werd van het avondje in de berm, het werkzoeken in Utrecht en de kans op een spoedig weerzien. De aandrift tot schrijven bleik achteraf groter te zijn geweest dan de lust de brief te posten. Want, neen, er was waarachtig geen aanleiding zich te vermeien in de rooskleurigheid van het heden en het zwijmelen in de toekomst! Het had geen zin aan verkeren te denken, realiseerde Jan zich. Binnen enkele dagen moest hij denkelijk teren op de gulheid van zijn vrienden. Het was dwaas ook maar in vage verte blijk te geven van liefdes- | |
| |
verlangen en hunkering naar een eigen thuis. Zo'n brief was graag geschreven en gauw gepost, maar....
De weifelende minnaar passeerde de brievenbus, stak het schrijven in de binnenzak van z'n jekker. Hij wilde zich niet belachelijk maken, slenterde dreinerig langs de winkelpuien, waar meubels en bedden werden uitgestald.
Jan Lovendaal, bruigom van Hilda Sardou! Nee, vaste verkering, trouwen en zo, dat was goed voor wittebroodskinderen, maar niet weggelegd voor woelzieke roervinken! Die brachten niets in dan een paar dagen politiebureau, een kop met builen en ontslag. Wie aan organisatie deed had wel wat anders aan z'n hoofd dan tortelen in de maneschijn. Losse verdiensten en vaste aanknoping met een meisje als Hilda, mooi, begaafd, ontwikkeld en uit een goede familie. Hilda....
‘Ach, wat....’
De gedachte aan haar maakte niet rijker en ruimer, maar onbehagelijk. Er zou nog heel wat water door de Maas stromen eer er sprake kon zijn van een eigen gezin en een verzekerd bestaantje. En Hilda zou meer vragen, ondanks haar eenvoud, goede wil en breed verwerpen van alle overdaad en bezwaren. Zij zou niet meer kunnen leven buiten het genot van lectuur, kunst en comfort.
‘Lectuur! Kunst!’
Wanneer de toestand in Holland zo bleef - en er was voorlopig geen kijk op verandering! - zou Hilda, als ze tóch juffrouw Lovendaal wilde worden, niet gebogen zitten over boeken en platen, maar onder de lamp kromgroeien en zich blind peuteren om wat armzalige bijverdiensten: zakkenplakken, voetjes aanbreien, slingers knippen of, net als moeder, de was van de Hupsaldera's moeten doen. Hilda.... Hilda Sardou, geknakt en verslonst aan de waskuip in een krotkamertje, afgebeuld zwaaiend met de beschuimde, moede armen en almaar sloffend op wankele benen van de waskuip naar de tafel, van de tafel naar de waskuip!
‘Vaste verkering....’
Als een lichtschuwe nachtvogel schoot Jan een steeg in, doolde door de duisternis van het havenkwartier,
| |
| |
kampend met z'n spijt en verlangens, z'n trots en de sociale misère.
Opeens rees het beeld van den held uit z'n jeugdjaren: Giordano Bruno's gestalte werd zichtbaar in rook en vlammen, onderging de vuurdood om z'n overtuiging! Jan moest denken aan de vele geloofshelden, die op de mutsaard of aan de worgpaal meer te verdragen hadden gekregen dan ontslag en zwaarder offer hadden gebracht dan het verschuiven van vaste verkering! Huss, Jan de Bakker, Michael Servet.... Ze waren wel verbrand, maar niet weggevaagd uit de historie. Integendeel! Ze hadden door hun offer de vonken van de brandstapel doen overslaan in het gemoed van ontelbaren. Hun as had de verachting voor de beulen nog vergrauwd en het verstrooide gebeente had karakter gezaaid onder de wankelmoedigen.
Diep in de nacht schreef Jan Lovendaal een andere brief aan Hilda, beleed z'n liefde voor haar en z'n ideaal, dat voor moest gaan tot tijd en wijle.
Met het werkvinden wilde het niet vlotten, maar met de kameraadschap van de arbeiders op de fabriek van Balton stond het prachtig! De voormalige maats hadden geld ingezameld voor den ontslagen agitator. Uit alle afdelingen van het bedrijf was geld binnengekomen! Dat was, buiten de organisatie om, nooit eerder vertoond! Jan kreeg er een hartklopping van! Niet om de munten, geknoopt in de punt van een vuile zakdoek, maar om het gebaar: het bewijs van instemming, waardering en heimelijk belijden, dat de strijd om recht, menswaardigheid en machtsvorming ook hun strijd was. De meesten van het personeel waren gehuwd en hadden grote gezinnen. En toch was een herhaling van de afdracht toegezegd!
Ook Van Baarle had op blijken van solidariteit door de voormalige makkers van Jan niet gerekend. Ervaring had hem sceptisch gemaakt. Hij had lachend beweerd in het ontslaggeval geen aanleiding tot de algemene werkstaking te zien. Van Baarle behoorde weliswaar tot de anarchistische richting, vond in het voeren van felle actie voldoening voor z'n haat tegen de maatschappij of bepaalde personen, maar z'n barricaderomantiek was gaan
| |
| |
tanen, na een reeks botsingen en teleurstellingen. Hij had zich eerst in België en daarna in Nederland in de maalstroom geworpen, was op- en ondergedoken bij allerlei hachelijke avonturen en als samenzweerder gestrand op de brits van een strafinrichting. Nadien had hij een streep getrokken tussen revolutionnair doen en revolutionnair denken. Hij had begrepen, dat de daad onder bepaalde omstandigheden wonderen kon verrichten, maar het uitsteken van de rode vlag in een lantaren of op een kerktoren nog geen omwenteling betekende. Hij bekende aan z'n kostganger rondweg, dat hij de vlegeljaren te boven was, meer door geluk dan wijsheid de revolutionnaire periodes zonder grote ongelukken doorstaan had en zo langzamerhand van het doen op het beramen van aanslagen was overgegaan. Hij bleef anarchist en tegen alle gezag, maar hij liet z'n haar behoorlijk knippen sedert hij kennis had gekregen aan z'n vrouw, die al evenmin gezag aanvaardde, maar er niets voor voelde om met een landloper uit kuieren te gaan. Ook de tinnegieterij aan bierof bittertafel hadden alle bekoring voor Van Baarle verloren, al bezocht hij vrij geregeld de lokaliteiten waar de socialisten elkaar ontmoetten. Hij voelde zich daar, naar z'n spottend zeggen, knus op z'n gemak tussen de mengelmoes van personen en meningen, luisterde een tikje geamuseerd naar de anti-godsdienstige propaganda van de Dageraadsmannen en volgde het vlerken en opvliegen van de jonge kemphanen, die amper de catechisatie achter de rug hadden. Maar van de democratie, die almaar kiezers ronselde om een gezag te vestigen, moest Van Baarle niets hebben. Alle gezag was en bleef uit den boze! Die overtuiging had hij weten te redden uit de baaierd van z'n wilde jaren. Dat brokje erfenis verdedigde hij krampachtig tegenover z'n commensaal, die op zijn beurt het grove geschut in stelling bracht en wilde weten, waarom de kostbaas dan toch elke week z'n schedel weer in gevaar bracht door het colporteren met Recht Voor Allen?!
‘Dat doe ik voor Domela!’ kwam strijk en zet het antwoord. Het werd niet schreeuwerig gezegd, maar gegeven met alle warmte, bijna als een liefkozing voor een
| |
| |
heerlijke waarheid, die alles dekte. Domela Nieuwenhuis was een evangelie, een program op zichzelf, ook voor den abrupten, vaak cynischen Van Baarle, wiens onbarmhartige critiek in een ommezien overging tot glanzende verzoening, zodra er sprake was van den rooien dominee, die ambt, geld en huiselijk geluk geofferd had om.... als misdadiger gedaagd te worden wegens majesteitsschennis! Nee, met den warhoofdigen knaap, die in het Vondelpark te Amsterdam op commissaris Stork schoot, was Van Baarle het niet eens. Aanslagen blameerden de politiek en het volksvermaak. Schieten was dom en misschieten erbarmelijk! Maar als ze van de Justitie aan Domela raakten, was hij, Van Baarle, bereid de hele rechtbank aan te vegen.
Met het artikel: ‘De koning komt!’ had Domela het hoofd van de Staat en heel de rompslomp in de maling genomen en zich een vervolging op de hals gehaald. Er moest gewapend verzet tegen het drijven van de aanklagers uitbreken, vond de kostbaas van Jan. Eén Nieuwen-huis was meer waard dan duizend van God gegeven Willemen, al kocht die nog zo veel piepkuikens en andere jonge vogeltjes. Of de koning zich al dan niet ging bemoeien met de grondwet en herziening zou gelasten, liet Van Baarle koud: het interesseerde hem nog minder dan het geheibel van de herders en leraren der Hervormde kerk te Amsterdam. Het hele regeren was zinloos en het gewauwel in de kranten en de Kamerverslagen een zanikend: ‘Die-zeit-dit en die-zeit-dat!’ De eerbied, trouw, toewijding en geestdrift aan en voor Willem den Derden deed Jans kostbaas grif present aan de liefhebbers. Als Domela werkelijk een hekelend artikel geschreven had over het malle vertoon op het balkon van het paleis op de Dam, dan had hij ronduit gezegd wat z'n hart hem ingaf en door tienduizenden Nederlanders beaamd werd. Nieuwenhuis was gedaagd om 10 Juni te verschijnen voor de rechtbank in Den Haag; en het proces Van Ommeren had wel bewezen, dat men met majesteitsschennis en dat soort overtredingen de spot niet dreef achter de groene tafel. De bereidheid tot offeren was door Domela weer
| |
| |
eens getoond en tenslotte de maatstaf waar waarachtige strevers naar gemeten moesten worden. Dus kon de werkloos geworden kostganger, in spijt van z'n democraat zijn, op onderdak en onthaal blijven rekenen....
Gedurende het protest tegen het belagen van Nieuwenhuis was er een brief binnengekomen uit Doorn. Een hartelijk, moedgevend schrijven van Hilda. Té moedgevend en opgetogen! Ze schreef, dat Jan z'n moeilijkheden moest liefhebben, want de som der moeilijkheden was het triomferen! De vrijster voegde er aan toe, dat liefhebben, waarlijk liefhebben een kunst was die losgeslagen mensen in elkanders armen dreef. Ze had het, mildverwijtend, over het teveel aan roest en knarsen in de brieven uit Rotterdam, sloot als bewijs van haar inschikkelijke humor een absolutiebonnetje in, dat recht gaf op drie maanden doorlopende vergiffenis. De termijn kon met jaren verlengd worden door een wederprestatie, een eerlijk blijk van berouw, liefst te tonen in Doorn! De vrijster maakte guitige toespelingen op de vroegere les-uurtjes onder de appelboom, vroeg zich af, of het hoofd van haar vluggen leerling geen lentedromen meer bevatten kon. Of zijn hart dan niet meer openstond voor zuster Bertken of een ander maagdelijn, wegdorrend in de woestijn der eenzaamheid! Waar hingen de zwanenridders uit?!
Ja, waar hingen die uit? Die bakten bij Van Baarle achter de kachel, droomden van helden en heldenverering om straks als diaconiemannetje te ontwaken. Hij, Jan, deed de laatste dagen niet veel anders dan bruggen slaan over de snertzooi van het heden naar een florissanter volgende maand en weer volgende maand, terwijl Hilda brieven schreef over verlangens en bestemming met schier evangelische tederheid. Ze bleek evenwel nuchter genoeg om het werkzoeken in en om Doorn te ontraden, meende dat een terugkeren naar Amsterdam verkieslijker was en liet doorschemeren, dat ook zij plannen had om in de hoofdstad een betrekking te zoeken.
Jaja.... Poorter en poorteresse van de zeestad aller steden, dat klonk niet onaardig, overdacht de geplaagde
| |
| |
minnaar, maakte in z'n fantasie reeds z'n entree bij Heinrich Funkel: ‘Het Sparappeltje.... Nee, werk kan 'k niet krijgen, wel vaste verkering!’
Jan barstte uit in schaterlach, tot verbazing van juffrouw Van Baarle. Haar commensaal kon weer vrolijk zijn, lachte z'n kommer en kleinmoedigheid stuk, liep naar z'n slaapkamertje en kwam terug met z'n gereedschap, dat hij in een grauwlinnen zak snoerde.
‘Heb je werk gekregen, Jan?!’
‘Dat niet.... Maar ik mag niet langer gebruikmaken van jullie gastvrijheid. Ik ga je verlaten. Ik vertrek naar Amsterdam.’
‘Onzin! Je bent hier niet te veel, jongen!’
‘Dat weet ik; en daar blijf ik jullie dankbaar om’, gaf deze terug, legde een paar extra knopen in het touw om het gereedschapszeiltje, greep naar jekker en pet en verklaarde aan de verblufte kostmoeder: ‘Het is mooi geweest! In Rotterdam, Schiedam of Feijenoord zijn m'n kansen verkeken.’
‘En in Amsterdam dan?!’
‘Daar staan m'n kansen beter... Althans in de liefde’, orakelde Jan, greep de handen van juffrouw Van Baarle: ‘Nogmaals bedankt en groeten aan de baas! Je bent als een moeder voor me geweest en, eh.... 'k sta op het punt je een zoen te geven! Mag dat?!’
‘Mij?.... Natuurlijk, jongen! Maar ik met m'n rimpeltjes.... Jij gaat beter tegemoet’, grapte de kostjuffrouw, liet zich kussen en beleed: ‘We gingen je al half en half als zoon beschouwen. Je kan blijven, maar ik begrijp....’
‘Ozo!’ voorkwam Jan oubollig: ‘Ik heb keus uit twee bruiden: de ouwe freule of de dame van gezelschap. Ik weet nog niet, wie van de twee mevrouw Lovendaal gaat worden. Jullie horen nog nader van me!’
‘Dat spreekt!.... Nee, laat mij nou ook even wat zeggen! Toen je daar zo avond aan avond zat of je een tik te pakken had en nergens lust meer in toonde, dacht ik dat je ontslag je een knauw had gegeven, dat je te veel hooi op je vork had genomen en meer een mond- dan
| |
| |
een daadstrijder was. Je wordt toch niet kwaad dat ik het je zeg?’
‘Nee, juffrouw!’
‘Het leek wel of je geen grond meer onder je voeten had. M'n man zag het ook, maar die heeft zelf al zo veel meegemaakt en nam het je niet kwalijk. Alle hout is geen timmerhout, he?’
‘Ja, maar toch.... Ik kan u zeggen, juffrouw....’
‘Hoeft niet’, belette deze afsnijdend. ‘M'n man dacht ook, dat jij de hemellichten niet blussen zou. Ach, jongen, als enkeling tegen mensen en maatschappij opstaan en dan toch monter blijven als het mis gaat.... Mannen die het ergste doorstaan kunnen, mannen als Domela Nieuwenhuis zijn er maar weinig. We willen wel graag hun voorbeeld volgen, maar.... Enfin, Jan, jij gaat naar Amsterdam en wij hopen je nog eens te ontmoeten als een kerel van formaat. Hou je taai en tot ziens!’
‘Dat zeker!’ beloofde de andere, gaf onder aan de trap nogmaals z'n vaarwel aan de wuivende kostmoeder en stond een aantal uren later op de Dam te luisteren naar het carillon, dat wat zeeschuimersheimwee sprenkelde in het nevelen van de avond.
|
|