| |
| |
| |
Hoofdstuk X
Een ongedachte toeloop van klanten in café Apollo bracht Bertha op het idee een loterijvereniging te stichten. Veertien vaste bezoekers gaven zich op, stippelden de revolutie uit en namen voorzichtigheidshalve ook nog met een twintig je deel aan de Staatsloterij. Je kon nooit weten: als het met de omwenteling misliep, liet het rad van avontuur nog kans op uitkomst. Funkel bleef zich smalend verzetten tegen het gedoe. Hij ontkende de waarde van geld en verwierp alle spaarzaamheid als van nul en gener waarde. In de komende nieuwe maatschappij zou de ruilhandel het geld vervangen en een koe meer waard zijn dan alle credietbrieven op de Amsterdamse Bank. Geld winnen en sparen had niet de minste zin meer op de vooravond van de grootste en laatste revolutie. De definitieve, alles gelijkmakende afrekening stond voor de deur en hij, Heinrich, voelde er niets voor de smetteloosheid van z'n vuurrode blazoen te bezoedelen met het drek uit een spaarvarken! Hij was naakt in de oude, verachtelijke wereld gekomen en wenste de betere samenleving onder dezelfde omstandigheden te begroeten.
Z'n onschokbare zekerheid en staag verkondigen van de naderende ineenstorting veroorzaakten weer een toeloop van nieuwe klanten, die aan de lippen van den Meester hingen, aanvaardden wat de grote Medicijnman voorschreef en bereid bleken om bij het eerste signaal achter het vaandel op te rukken en als helper te sneven....
Heinrich was wel een dweper, maar een slaaf was hij nimmer geweest en kon zich daarom ook niet tot tiran verheffen. Zijn doen en zeggen bleef de atmosfeer ademen van de schuilhoeken en hutten, waar hij zich in z'n opstandige jeugdjaren zo vaak had moeten verbergen, teneinde gevangenschap te ontgaan. Als een vogelvrij verklaarde was hij in de Heimat meermalen opgejaagd door een horde woeste, wraakgierige dorpers om hem tegen beloning uit te leveren aan den Landsvader, in wiens ker- | |
| |
kers de rooien verkommerden tot rondstrompelende idioten. Onder alles behalve benijdenswaardige omstandigheden had de jonge Funkel college gelopen in de rechtspraktijken van het despotisme. Hij, de onverbeterlijke prediker van de klassenstrijd, had onderdak gevonden bij samenzweerders, wevers of kolenbranders, met wie hij brood, ongedierte, ziekten en afkeer voor de gevestigde orde deelde. Van hun wilde tirades tegen vorsten en priesters en armzwaaiend voortrazen - waardoor ze zich meermalen in een toestand van delirium brachten! - had Funkel, trots z'n betere ontwikkeling, veel overgenomen. Hij had het razen en brallen in de verstreken jaren wel getemperd, maar niet geheel in bedwang. Heinrich was, vooral in de laatste weken, weer ten prooi aan wisselende stemmingen, roerde zich gedurende de avonden met de welsprekendheid van een Demosthenes om, na het sluiten van de kroeg, zwaar en zwijgend neer te zitten op het tabouretje in de tapkast. Dan wilde hij niet naar bed, keek bij het: ‘Kom nou, Heinrich!’ van z'n vrouw gemelijk op, fronste of hij de lokstem van mevrouw Potifar hoorde en zocht eerst tegen de morgen warmte en slaap achter z'n snurkende ega.
Ja, de revolutie stond op uitbreken. Dat was wel in orde, maar er waren er, zelfs onder de ouder en grijzer wordende apostelen, die hun oren lieten hangen naar het gepraat van Domela Nieuwenhuis en anderen wier wetenschappelijk gebazel over geleidelijkheid en een successievelijke opbouw van de betere maatschappij de kleinmoedigen aantrok en tot een verschuiven en weer verschuiven van de afrekening deden neigen. En de jongens waar wél was in zat, die bereid waren om alles te braveren, zouden op den duur worden aangestoken door het halfzachte geschipper, dat moest uitlopen op een stukje bij beetje veroveren van een centje meer en een uurtje korter. Dat was klungelwerk! Dit was kruimeltjestactiek, goed voor bedelaars....
Het stapje voor stapje van de wetenschappelijken vervulde Heinrich met kommer en bevroeden. Het dwong hem telkens weer op het tabouretje achter de toonbank
| |
| |
om mannelijk te broeien op een radicaler oplossing, een ontknoping met vuurwerk en donderslag! Hij wilde ze verrassen, de gematigden, met een plotse, verbijsterende daad en aan al dat gekwakkel een einde maken, tot heil van het mensdom!
Successievelijk.... Dat had Giethorst ondervonden! Die kon z'n pret wel op met z'n coöperatie! Die had z'n chagrijn maar voor het slikken met z'n langzaam, geleidelijk ombouwen en overnemen in socialistische richting! Heel de coöperatie lag op apegapen; en mijnheer de directeur verkwijnde afgesard, dolgepest op z'n ziekbed, z'n finale ineenstorting afwachtend! Een pracht van een kerel was hij geweest, maar dat aanpassen, dat voetje voor voetje, had hem de kink gegeven. Z'n bloed had hij opgevreten bij het gesar en gesakker van de medeleden, die nou eenmaal niet coöperatief geschapen waren en het bewijs leverden, dat er op een Jansalievaartje niets te bereiken viel. Ze hadden na korte ervaring al begrepen, dat het kapitalisme niet verslagen zou worden door allemaal brood van een en denzelfden bakker te nemen!
‘Haha!’ moest Funkel lachen bij de gedachten aan zo'n dolheid, ook al was het een beroerde geschiedenis voor Giethorst, die, somber en als een geraamte, thuis voor de ramen zat en blijkbaar alle geloof, hoop en vertrouwen in de zaak van het proletariaat verloren had. Dat was wel treurig, maar tenslotte een les voor degenen die het nogmaals met zachte middelen, met kruimeltjestactiek zouden willen proberen. Tractaatjes en brochures hadden nog nimmer eenheid en verbetering gebracht.
‘Contrarie!’
De kerken hadden de eeuwen door gesmeten met bijbels en bidprentjes, maar grauwe ellende was het resultaat. De nodige bommen zouden eerder wonderen van eenheid en inzicht bij de arbeiders teweeg brengen. Giethorst had zich uitgeput in allerlei geschriften, avond aan avond redevoeringen gehouden en bovendien nog gepoogd een coöperatie te stichten. Hij wou, volgens z'n zeggen, een stukje socialisme verwerkelijken. Het eind van het liedje was huilen: een amechtig verkwijnen, een gebroken
| |
| |
neerzitten met een vergalde levensavond en een verzwakte hartslag. Lankmoedige tractaatjes en opstandige brochures, verlucht met leuke plaatjes, dat was allemaal niks.
‘Verlakkerij!, verhevigde Funkel, z'n tabouretje berijdend.
De problemen der negentiende eeuw waren niet op te lossen met een terugblik naar de oude Grieken. Zwijnenstal bleef zwijnenstal en het hanteren van de mestvork een gebiedende eis! Geen zachtzinnigheid jegens hen die het natuurlijke levensrecht van den mens aantastten en de arbeiders hadden opgescheept met de twijfelachtige zegening van een kromme rug en lage schedel, die nog maar nauwlijks de afgesabberde beeldspraak van de zielenzalvers bevatten kon! In een land vol magere lichamen en vale gezichten hielp geen mooipraten of verbloemen. Er was een kerel nodig: een kerel als Anseele! Ah, die had het prachtig gezegd in de openbare vergadering, belegd in ‘Neerlands Werkman’. De bonkige Belg had er geen doekjes omgewonden, een naaktschildering van de maatschappelijke ellende gegeven zo raak en fel, zo vol haat en hoon, gramschap en dreunende dreiging, dat de toehoorders er van overstuur raakten en de onderdrukkers meteen te lijf wilden gaan.
‘Anseele!’ smachtte Heinrich. ‘Zo'n kerel hier in de ploeg! Dan zouden ze wat sneller ontdooien, de bevroren Hollanders!’
Ja, die hadden, potdome, nog tegenwerpingen geplaatst, toen de kloeke Belg de uitbuiters striemde. De halfgetikte Severijn ging beweren, dat de toestanden die Anseele schilderde voor Nederland niet golden! Enfin, toen donderde dan toch het protest tegen zulk patriottisch gewauwel uit alle hoeken van de stampvolle zaal. Als de vuur- en vonkloze Hollander zo woedend begon te reageren op het gedaas van een dwazen goedprater, hoe moest het dan wel staan met de rest van de wereld?! Een half jaar hoogstens nog en de laatste priester werd gehangen aan de darm van den laatsten bankier. Immers, het aantal vergaderingen in het land was legio. In Alkmaar, Hengelo,
| |
| |
Purmerend, Beverwijk, Delft, Harlingen, Den Haag en Heerenveen! Overal vergadering met Ris, Fortuyn, Helsdingen, Penning, Van der Stad of Bennink als spreker. In Friesland ging het helemaal prachtig, daar hadden de afdelingen Lemmer en Sneek zich afgescheiden van het Werkliedenverbond om zich aan te sluiten bij de Bond van Socialisten! En Domela Nieuwenhuis, die er eerst geen voet aan de grond kon krijgen, vierde er triomfen, trok volle zalen. Hij reisde van dorp tot dorp waar ze hem onzen Verlosser noemden en als een godsgezant begroetten!
‘Jammer, dat Ferdinand zo'n bedaarde, redenerende politicus is’, betreurde Funkel en moest weer denken aan Anseele, die door z'n vlammende welsprekendheid, pakkende beelden en onbarmhartig schilderen van het leed der werkers, de zaal op poten wist te zetten en tot daden kon aansporen. Zulke kranen had Nederland nu eenmaal niet, want ook Giethorst, die er aanvankelijk raak optimmerde, was meer en meer een filosoof geworden en afgegleden naar de makke hervormers.
‘Nee, dan Anseele!!’
Of er een vonk in een kruitvat sloeg, zo barstte de massa in laaie geestdrift uit op de vergadering in ‘Neerlands Werkman’.
‘En toch.... Ja, Holland heeft ook z'n helden!’ moest de piekerende Heinrich bekennen. Karel Anthonie Bos was waarlijk ook niet voor de poes! Hij was voor alles wat in het belang van de beweging kon zijn te porren. Hij stond in regen en ontij te leuren met opstandige lectuur en ontving dikwijls meer slaag dan centen. En voor zo'n baantje had Bos z'n betrekking op de fabriek in den steek gelaten! Vaak bracht hij niets dan honger mee naar huis en deponeerde dan het geld, dat hij van de Bond in beheer had, op een drafje bij het afdelingsbestuur, uit vrees, dat z'n honger sterker zou blijken dan z'n eerlijkheid! En bij dat alles kwamen dan nog de processen en boeten, om de moed er in te houden!
Holland had z'n helden, al waren ze dan niet zo luidruchtig en begaafd als Anseele. De Belg stond op het
| |
| |
podium en voerde het woord, terwijl Bos met z'n brochureverkoop in de zaal ook het zijne bijdroeg om de maffers uit de plooi te krijgen, al zag Heinrich er het nut niet van in. Het aansmeren van geschriften haalde niet veel uit. Dat was weer eens bewezen door de zwendel van het ‘Vliegend Blad’. Maandenlang koos het kwasie de zijde van de arbeiders tot het verbazend veel gelezen werd en dan plotseling op schunnige wijze front maakte tegen de socialisten. En dan die mooie mijnheer Hobbel, de redacteur van het Rotterdams Nieuwsblad, met z'n regelmatig verschijnend: ‘Socialistisch Onverstand’, dat voornamelijk tegen Domela Nieuwenhuis gericht was.
‘Wat helpen brochures als tegenbrochures het effect weer ongedaan maken?’ vroeg Funkel zich af. Er was maar één oplossing, het geweld, een overrompeling zonder genade, waar hij, Heinrich, nu alhaast een week z'n nachtrust voor offerde. Hij was zo dom geweest om, op aandringen van het Sparappeltje, mee te gaan naar de opening van de Staten Generaal.
‘Dwaasheid!’
Van die komedie en het betogen voor algemeen kiesrecht viel niets te verwachten. Het loonde het verlaten van de tapkast niet eens! Nou ja, er waren wat Rotterdammers en Amsterdammers naar Den Haag gegaan, een pittige ploeg, die een sneeuwval van strooibiljetten had losgelaten om de arbeiders op te wekken en attent te maken op hun recht op deelneming aan het Staatsbestuur. En alle werkers waren opgeroepen om na de betoging naar de openbare vergadering in de Oude Molstraat te komen.
‘Accoord!’
Hij, Heinrich, had naast Jan z'n portie werk verzet en in een café onder het uitblazen gebabbeld met het Sparappeltje, dat ook al de verkeerde richting uitging en meer geloof hechtte aan fladderpapiertjes dan aan directe actie, het hanteren van de mestvork. De jongen beriep zich op allerlei autoriteiten, leek in z'n geheimzinnig praten meer op een slangenbezweerder dan op een revolutionnair, zat om tegenspraak te bedelen en had zich be- | |
| |
roepen op allerlei geleerde remsloffen. Ook bij Jan begon het wikken en wegen overhand te krijgen, al sprak hij niet meer als vroeger over God, hemel en erfzonden. Maar zelfs zijn meest opstandige uitspraken hadden een fluwelig menslievende inslag. De ontmoeting was niettemin een vreugde voor beiden geweest en de samenwerking niet zonder vermaak verlopen.
‘Hahaha!’ Schokkerend moest Heinrich weer lachen om de klucht. Huzaren in volle wapenrusting hadden aan het station op post gestaan. Blanke sabels en geladen geweren, omdat een handjevol Hollanders en één Mof in de Residentie uit kuieren gingen. Het was toch om te bulderen!! Patrouilles in de straten en de stukkenrijders geconsigneerd in de kazerne. Daar kon Bismarck nog wat van leren.
‘Hahaha!’
Een heel regiment voetvolk om de koninklijke stoet te beschermen. Bajonet op!
‘Donnerwetter!’
En toch had Jan zonder een moment te aarzelen een papier met: ‘Wij eisen algemeen kiesrecht!’ in de koets van Zijne Majesteit geworpen. Het Sparappeltje met z'n rustige zekerheid en grote droomogen!
‘Donnerwetter!’
In dien knaap stak toch wel merg. Bertha had er om geglunderd toen ze van het geval hoorde en in haar geestdrift: ‘Onze Jan!’ gezegd.
Strooibiljetten had het gesneeuwd over de blinkend gedoste heren in de stoet, terwijl de regering, in haar dolle vrees voor manifestaties, bijkans de staat van beleg had afgekondigd! Maar het fraaiste kwam achteraan en zou hij, Heinrich, nimmer vergeten, al werd hij zo oud als Methusalem en zo kinds als minister Heemskerk.
‘Meester J. Heemskerk A-zoon!’ verwoordde Funkel, nagenietend.
Het was dolkostelijk, leerzaam en zielig geweest, de hele bedoening van de bibberende Landsbestuurders. Zeven man en een paardekop waren uitgetrokken om te betogen voor Algemeen Kiesrecht; en de manhafte regering was
| |
| |
weggekropen achter soldaten en gestichtsrokken om zich onsterfelijk te blameren. Reeds vroeg in de morgen had een deel van de betogers zich, met andere belangstellenden, aangemeld voor de gesloten deuren van het gebouw der Tweede Kamer, teneinde op de publieke tribune getuigen te zijn van het openen der zitting. Die zitting van het Huis van Afgevaardigden was immers openbaar en het recht van iederen burger, om als toehoorder aanwezig te zijn, bij de Grondwet gewaarborgd.
Weer lachte Heinrich smadelijk!
Een opstuwende deining was gegaan door de queue van rechthebbende burgers, toen eindelijk de deuren op een kier draaiden. In de hal verscheen een bode, dekte de spleet en deelde mede, dat de tribune reeds bezet was! Verbazing en verbittering joelden op uit de menigte, die sinds uren gewacht had om zeker te zijn van een plaatsje bij het openen van de Kamer. Maar de tribune was al vol: er kon geen kip meer bij! Want Mr. J. Heemskerk Azn. had, in uiterste ontwrichting van benul, de Haagse weesmeisjes opgecommandeerd om aan de Nederlandse arbeiders duidelijk te maken, wat de Grondwet onder bepaalde omstandigheden waard was en toeliet!
‘Die les is geleerd en zal vruchtdragen!’ voorzag Heinrich, rijzend om een stel vaste klanten te begroeten, de misselijke geschiedenis in herinnering te brengen en uit te varen over de lorrigheid van alle gezag.
De bezoekers knikten instemmend, bestelden tweemaal kleurloos en kwamen te spreken over de vergadering in de Oude Molstraat. Het was een groot succes geweest in een stampvol huis. Giethorst, hoewel in de lappenmand, had er gepresideerd. Domela Nieuwenhuis, Gebing, Bay en Schröder hadden er het woord gevoerd. Er was een motie aangenomen, waarin de eisen voor het algemeen kiesrecht waren geformuleerd.
‘Nou ja, dat kennen we!’ verwierp Funkel, die vol maakte onder het tapkraantje: ‘Artikelen schrijven en aannemen, dat is al zo vaak vertoond, maar de verbeteringen blijven uit! De heren machthebbers lappen moties en besluiten aan d'r zolen! Die krijgen alleen kippenvel
| |
| |
van een opmars met zeisen en voorhamers, dat heeft de Franse revolutie bewezen!’
‘Kan zijn’, vond een van de klanten, ‘maar in de Zaanstreek is een man naar voren gekomen, een zekere Van der Stad, die de bourgeoisie de stuipen op het lijf jaagt. En in Twente begint het te spannen door de agitatie van Bennink. Het gaat naar mijn zin, prachtig!’
‘Jawel’, gaf Funkel zuinig toe. ‘Jawel. De kerels waar jij van spreekt vullen het land met hun namen, beroering en geruchten. Maar nou zijn de wetenschappelijken op het congres hier in Amsterdam weer aan het mieteren over het al of niet oprichten van een socialistische vakvereniging. Dat is allemaal bijzaak en tijd verknoeien!’
‘Maar voor het stichten van een neutrale vakvereniging is niemand te vinden, Heinrich!’ onderbrak de tweede bezoeker, nekte z'n borrel om naproevend te verzekeren: ‘Er moet toch wat op poten gezet worden!’
‘Natuurlijk!’ vond Funkel, bereid z'n critiek te temperen: ‘Als er dan toch een vakvereniging moet komen, dan een rooie en geen neutrale papzakkenverzameling! Neutraliteit is het privilege der machtelozen! Ik hou van groter deining, wat jou Maarten?’
Deze gaf door een gebaar te kennen dat hij accoord ging, vertelde van de voorstellen die binnen waren gekomen om de kinderen van de gestorven socialisten op te voeden in de beginselen van de ouders.
‘Larie!’ ontplofte Heinrich. ‘Dat lijkt nergens op! Gaan we nou een revolutie beginnen of een kerkgenootschap stichten?! De zorg voor de zieltjes.... Nou moeten jullie niet raar gaan doen! Het socialisme is nog niet dood!’
Funkel won de instemming van z'n bezoekers: Nee, het socialisme was niet dood, zomin als de kern van de eerste waarlijke vakbeweging in Nederland, die zich begon te bezinnen op de noodzakelijke vereisten van de tijd in het belang der arbeidende bevolking. Ze sprak de wenselijkheid uit bij de regering aan te dringen op het aannemen van bepaalde arbeidsvoorwaarden en regelde het houden van Internationale Congressen. Ze eiste de achturige werkdag, het verbod van industriële arbeid voor kinde- | |
| |
ren en beperking van de arbeid voor vrouwen en minderjarigen. De strijd om recht en menselijkheid begon vaster vorm aan te nemen, stond op hechter basis dan ooit tevoren. De beweging begon haar vaagheden te boven te komen: ze had het parool gevonden dat in alle landen de kracht zou ontwikkelen om het slapende proletariaat tot politiek bewustzijn te brengen.
Ook aan Heinrich Funkel was de verrassend snelle groei van de socialistische partij en het beslister, onstuimiger optreden van de arbeiders niet ontgaan. Hij gaf, bij het vertrek van z'n klanten, toe, dat de wetenschappelijken niet alleen het hoofd maar ook het hart stoffeerden. Hij was er, ondanks z'n foeteren en verzuchten, blij mee en trots op, maar hij kon én door z'n jeugdervaringen én door z'n aangeboren hang naar tempo, de opvattingen in de nieuwe richting niet openlijk aanvaarden en ondersteunen. Zeker, de ontmoeting met den uit de kluiten gegroeiden Jan had deugd gedaan, den kinderlozen Heinrich doortinteld van weelde en kameraadschap. Maar het korte onderhoud in Den Haag had toch ook teleurstellingen gegeven. Het Sparappeltje had niet gesproken over de opstand en het bewapenen van de massa, maar een deel van de tijd in het kroegje besteed om gedichten van Van Zinderen Bakker voor te lezen! Het ‘Wachter, wat is er van de nacht?’ had Jan niet onverdienstelijk voorgedragen:
‘Wachter op de torentransen,
Meldt uw boodschap, hoe die zij!
Wat verwisseling zij ook inhoudt,
Altijd, altijd winnen wij!’
Dat was nou wel aardig en een bewijs van gevoel en dat de beweging over een eigen dichter beschikte, nou ja, dat kon z'n nut hebben, straks, als er gedanst kon worden op het graf van de uitzuigers!
‘Dichters....’
Goed! Maar er was meer behoefte aan wapensmeden! Versies en kiesrechtbetogingen waren ongeschikt om de
| |
| |
revolutie te bespoedigen. Hij, Heinrich, en ongeveer alle jongeren onder z'n klanten, voelden en begrepen het zo. En de velen, die evenals Jan Jovendaal, in het algemeen kiesrecht geloofden, verwachtten er wonderen van, meenden dat de verlossing uit nood en knechtschap op korte termijn en bij vooruitbestelling tot stand zou komen. Enfin, in Recht Voor Allen hadden ze een nieuwe brochure van Domela aangekondigd: Hoe ons land geregeerd wordt op papier en in de werkelijkheid.
‘Ik ben benieuwd!’ verwoordde Heinrich niet zonder wrange ondertoon.
Het was en bleef een malle geschiedenis zo'n brochure te schrijven, terwijl Domela's aanhang en de rest van de wereld overtuigd waren van de naderende omwenteling, die komen móest, omdat de ellende der massa op een uitbarsting wees. Dat was de algemene opvatting; en ook in de hoogste kringen had men verleerd er de draak mee te steken. Zelfs mr. Modderman, de minister van Justitie en een van de helderste koppen onder de juristen, had ronduit te verstaan gegeven, dat de sociale omwenteling ras naakte.
‘Ozo!’
De minister van Justitie, dat was iemand die, zo te zeggen, met den koning uit één sauskom likte en de zaak zeker niet belabberder zou schilderen dan nodig was. Hij begreep, dat het voor het Hof geen lolletje zou zijn als de bom straks barstte!
Dus dacht en sprak de kastelein van café Apollo; en zo dacht en sprak schier heel Nederland en een groot deel van Europa omstreeks 1885 over het spoedig uitbreken van een bloedige opstand in de Nederlanden! De toestand was er inderdaad zeer gespannen en het gevoel dat er iets gebeuren moest was niet het gevolg van de zelf-opwinding der proletariërs, maar een gevolg van de ontzettende sociale misstand en precaire politieke situatie. Onder het volk heerste een gruwelijke ellende: tienduizenden Nederlanders vroegen tevergeefs om arbeid, terwijl in België een bijna niet meer te dempen oproer de inleiding scheen te zijn van een onvermijdelijk drama. In
| |
| |
de Jordaan waren hele straten werkloos! De bezittende klasse schreeuwde in haar vertwijfeling om het versterken van de gewapende macht, maar geloofde er zelf niet meer in bij het aanschouwen van de verkommerde vrouwen en kinderen uit de achterbuurten, wier mannen en vaders men geen wapens in handen durfde geven: ‘De maat loopt over en alle middelen zijn ons heilig!’ werd er gezegd en op de muren geschreven door de tallozen, die de dood verkieslijker achtten dan een voortbestaan in de grauwste misère....
Funkel begon met pommade en fluwelen poetslap het schateren van de jeneverketel te bevorderen. Hij poetste sloom, was nog een beetje melig van het zwaarwichtig betoog dat hij tot diep in de nacht had voortgezet. Een beschouwing over de onomkoopbaarheid van Robespierre en het Dagboek van het huis der Borgia's. Het was raak geweest en door al dat heen en weer praten werd het twee uur in de morgen voor de grendel van de deur werd geschoven om de laatste klanten uit te laten. Het zou zo laat niet geworden zijn, als niet een van de oude, getrouwe naplakkers op het sluitingsuur met een nieuwtje was gekomen. Een nieuwtje, dat de koppen weer naar elkaar had gedreven en een rondje waard was gebleken. Een zekere Thomas, van de IJzer- en Metaalbewerkersbond, een jongen die z'n weetje wist en z'n woord kon doen, had in Den Haag, in gebouw Walhalla, een wapenkamer ingericht!! Op de fabriek van Enthoven, waar hij en z'n kornuiten werkten, werden oude vijlen en stukken staafijzer omgesmeed tot dolken en zwaarden, stiekem de fabriek uitgesmokkeld en ondergebracht in het eigen verenigingsgebouw! Zo'n goede tijding was een borrel en nog een borrel waard geweest! De revolutie had haar eigen zwaardvegers!! Thomas was een oudgediende van de cavalerie en had op zich genomen om in de kelder van Walhalla schermles te geven, opdat de IJzer- en Metaalbewerkersbond een goed figuur zou maken als de nood aan den man kwam! De wapens konden tevens dienen om op 's konings verjaardag de opgehitste oranjeklanten op een afstand te houden.
| |
| |
‘Die Thomas!.... Alle respect!’ genoot Heinrich, ging lijflang over de toonbank hangen om de Marseillaise te fluiten. Hij begon nou dan toch eerbied te krijgen voor die doortastende Hollanders, werd in z'n genottelijk bewonderen van de zwaardvegers gestoord door Klaas Ris, die z'n wekelijkse ronde met petroleum maakte.
Vriend Heinrich wilde van geen olie weten! Het was profanerend om midden in het lied van de opstand binnen te komen met de stank van het kapitalisme aan lijf en lompen!
‘Wat een bekende melodie!’ lachte Ris.
‘Stoor me niet!’ zei Funkel. ‘Ga daar zitten en wacht tot de vrijheidszang beëindigd is!’
Ris gehoorzaamde lachend, zag het Vrijheidsbeeld op de lijst van het buffet en gaf te verstaan: ‘Je huisgodin hoort nou niet in de kroeg maar bij het oproer van de mijnwerkers in België!’
‘Nee, jongen, ze kan hier niet gemist worden. Ze moet in Holland blijven’, antwoordde Heinrich, deed geheimzinnig, knipoogde vertrouwelijk: ‘Ze gaat naar Den Haag! Ze wordt uitgeleend aan de voorhoede in Walhalla. Je zal er nog van horen, Klaas! Ik mag me er niet verder over uitlaten.... Staatsgevaarlijk!’
De ander drong niet aan, geloofde het wel, merkte langs z'n neus weg op: ‘Staatsgevaarlijk.... Als het maar in goeie harmonie gaat, hè? Ik heb ook een nieuwtje. Er is een proclamatie aangeplakt in de vorm van een Koninklijk Besluit!’
‘Wat zeg je?! Is er wat gaande, Klaas?’
‘Er hangen overal plakkaten aan. Maar ik weet van niks!’ gniffelde de petroleumventer, smokte een vale walm uit z'n doorrokertje en verkondigde: ‘De koning spreekt tot z'n volk. Luister: Wij, Willem de Laatste, voelen Ons einde naderen en wensen zoveel mogelijk goed te maken alle ongerechtigheden, kuiperijen en knoeierijen door Ons of in Onze naam bedreven, geduld of bestendigd, teneinde zo mogelijk Onze zondige ziel hiernamaals te redden uit de klauwen van.... Enfin, je gaat de rest zelf maar lezen’, smonselde Ris, die naar de trap in de achterzaal liep om Bertha te waarschuwen: ‘Peterolie!!’
| |
| |
Heinrich zocht naar z'n bottines, kreeg echter geen gelegenheid even weg te wippen om het plakkaat te gaan lezen en uit het hoofd te leren. Hij moest z'n plan verschuiven door de komst van juffrouw Lovendaal, die armetierig in het troebele licht van het portaalraam, op de drempel bleef staan. Ze wikkelde het schonkige bovenlijf strakker in de omslagdoek, poogde de stukgeschrobde handen te verbergen onder de bonte boezelaar.
‘Kom verder!’ noodde Heinrich joviaal, schoof een stoel bij: ‘Ga zitten, moeder. Ik weet wat je vragen wilt, maar ik kan je nog geen roos in je haar steken.’
‘Hebt u nog niks van Jan gehoord? Weet u nog steeds niet zeker of hij komt?’ dubde de vrouw, ging stuntelig zitten en frommelde nerveus de verschoten boezelaar. Graaiend met de weke vingers mompelde ze: ‘Nog geen verder nieuws.... Nog aldoor niet!’
‘Je hebt toch anders geen klagen gehad over je zoon’, vergoeilijkte Funkel, wijzend naar een plank in het buffet: ‘Je ziet het: je maandelijks pensioentje is nog niet gearriveerd. Maar als je in de knoei zit.... Ik vraag nederig of ik je bankier mag wezen. Jan is goed voor elk bedrag!’
Even lichtte een glans van voldoening over het tanige gelaat van juffrouw Lovendaal, die traag afwerend verwierp: ‘Dat geld.... Nee.... Ja.... Maar daar kom ik niet voor. Niet zo opzettelijk, weet u. Jan heeft in z'n brief aan u immers geschreven, dat hij weer eens naar Amsterdam zou komen. En nou wilde ik vragen of u al dag en uur weet? Ik kan er, eerlijk gezegd, niet meer door slapen. De muren vallen op me neer, want er is thuis niemand bij wie ik m'n hart is luchten kan. U weet, m'n man wil de naam van m'n jongen niet meer horen.... Jan!.... Het is alweer zo lang geleden sinds hij bij u op bezoek kwam, om....’
‘Z'n moeder te zien en te zoenen’, wist Funkel. ‘Maar het reisgeld breekt 'm de nek. Je mag nog blij zijn dat je zoon geen trekvogel is.’ Heinrich begon te praten over eigen jeugdjaren in Duitsland, beleed, dat hij achter de toonbank pas goed had begrepen, hoe het kind in den man bleef voortleven, de zwerflust wel sluimerde maar toch telkens weer springlevend werd: ‘Weet u, juffrouw Lovendaal, als
| |
| |
ik ergens naar een schouwburg ga en er zijn boscoulissen, of korenvelden met wijdte en wolken, dan stap ik als kastelein naar binnen en kom er als vagebond uit! Dan voel ik in m'n hart een rukken en trekken, een gevecht tussen heimwee en braafheid en weet ik waarachtig niet meer of ik de horizon tegemoet zal draven of terugkeren tot m'n Bertha.’
Ris passeerde met de gevulde oliekruik, bleef staan, keerde op z'n schreden terug. Hij kauwde getroffen op het roer van z'n stenen doorrokertje, groette de moeder van Jan als een onbekende juffrouw en mekkerde: ‘Zeg, Heinrich, als je naar afstanden hunkert kan je bij mij in betrekking komen. Ik loop een dikke twintig kilometer per dag, het trappenklimmen niet meegerekend. Als je hoogten en verten zoekt, kan je bij mij terecht!’
‘Juffrouw Lovendaal, de moeder van Sparappeltjel’, introduceerde Funkel, wees op z'n vriend: ‘Mijnheer Nicolaas Ris! Een relatie waar u wat aan hebt, moeder! Hij giet olie op alle vuren en schreef een brochure tegen de brandweer! Een hitser en opstoker van formaat! Hij loopt dik twintig kilometer per dag en nog altijd op vrije voeten.’
‘Aha, is u de moeder van Jan?’ groette Ris, toonde z'n vette rechterhand aan de onwennig doende vrouw en verontschuldigde zich: ‘Ik zal u maar geen hand geven.’
‘Wie hem een hand geeft stinkt uren in de wind.... en niet alleen door de peterolie!’ plaatste Heinrich geamuseerd. ‘Zo op het oog wel een nette struikrover, maar hij heeft afwijkingen die in een beschaafde omgeving détoneren. Hij doet, behalve in olie, ook nog aan politiek! Hij helpt de koning als er besluiten worden uitgevaardigd.... Niet, Klaas? Wees gewaarschuwd, juffrouw Lovendaal. Mijnheer Ris, als die voet op je trap zet, maakt hij vrijbuiters van je kinderen en een Ravachol van je echtgenoot!’
‘Je doet maar!’ permitteerde Jans moeder, moe glimlachend, wilde vertrekken, maar werd weerhouden door Ris, die meende, dat er misschien zieltjes te winnen waren: ‘Ja, waarom zou ik niet eens bij jullie aankomen?! Ik ben toch al half en half familie door je zoon. De rooien zijn allemaal familie van elkaar.’
| |
| |
‘Praten? U! Bij ons?!’ bracht juffrouw Lovendaal verschrikt uit, sprong weer op en dook dieper weg in haar omslagdoek.
‘Ja, praten, met uw man’, wilde Ris, blikte vragend naar den hoofdschuddenden Funkel.
‘Om godswil, nee!’ drong de ontstelde vrouw. ‘Doet u dat als 't u blieft niet.’ Ze keek hulpzoekend naar Funkel, die geruststellend wegwuifde:
‘Heb maar geen angst, moeder! Ris kent de omstandigheden bij je thuis niet.... Jan is om z'n rood-zijn door z'n vader de deur uitgetrapt, Klaas! Ik dacht, dat je ervan gehoord had.’
‘Heb ik ook’, antwoordde Ris. Hij verzekerde juffrouw Lovendaal, dat ze geen narigheid te duchten had, maar hij bleef bij zijn voornemen op de een of andere wijze met haar man in contact te komen. Niet zo zeer om hem tot het socialisme te bekeren als wel om hem bij te brengen, dat zijn kinderen en de hele jonge generatie het recht hadden te leven en te handelen naar eigen inzicht, ook al strookte dit niet met de ingeroeste duldzaamheid van de vaders en grootvaders, die, krachtloos en de dagen zat, ja en amen mochten blijven zeggen tot de laatste snik! De krentenwegers mochten krenten blijven wegen, maar zij hadden het recht niet - noch het verworven, noch het natuurlijke recht - van hun kinderen te eisen, dat die op hun beurt weer genoegen zouden nemen met slavernij, genadebrood en een honend nazalven van de zweepstriemen. Hij, Ris, wist. door de gesprekken met Jan, dat moeder Lovendaal, het vroeg oude zwoegvrouwtje dat daar voor hem stond, het stompe berusten te boven was, haar knie niet meer buigen kon voor de priesters van den Mammon en in de opstandigheid van haar zoon meer goddelijks bevroedde dan in de karwats van haar man en de bijbelteksten, die hij, na het mishandelen, opdreunde. Zij was maar een schichtig, schijnbaar murwgestroefd sloofje zoals ze daar stond met de graaiende vingers in de vale, verhullende omslagdoek. Maar Klaas droeg kennis van haar pit en moeder-zijn in opperste momenten, gaf uitleg van zijn plannen in het belang van den verloren zoon en een gelukkiger familieverhouding. Hij
| |
| |
vroeg juffrouw Lovendaal waar en op welke wijze hij haar man buiten de deur zou kunnen ontmoeten?
‘Ja, natuurlijk!.... Vooruit maar, moeder!’ adviseerde Heinrich aanmoedigend: ‘Laat het maar aan Ris over, dan heb je kans, dat je je zoon nog eens op je eigen vloer kan ontvangen.’
‘Dat wil ik graag.... Maar als m'n man het aan de weet zou komen, dat ik....’ overwoog Jans moeder, nog niet overtuigd. ‘De rooien.... M'n man kan ze wel verscheuren.’
‘Zo stonden de Christenen er ook voor onder Nero!’ troostte Klaas, z'n verkleumde pijpje aanzuigend.
‘Als ik maar geen last krijg, begrijpt u....’
Ris begreep, vaagde alle bezwaren weg met een olievette hand.
‘Dat jullie naar verbetering streven heeft m'n zegen’, kwam juffrouw Lovendaal gedurfder los, streek haar boezelaar glad, terwijl ze vervolgde: ‘Dat ik m'n Jan mot missen is het ergste niet. Maar dat....’ Ze barstte plots in snikken uit: ‘Mijn Jan!.... Ik heb er zo veel weet van, mijnheer Funkel!’
‘Mens!.... Moeder, bedaar toch!’ stumperde deze, kwam naar haar toe en wist geen raad met z'n handen.
‘'t Is zo verdrietig wat ik mee moet maken! Niet omdat mijn jongen het bij de rooien zoekt, maar omdat ik hem niet in m'n eigen huis kan ontvangen. Omdat ik hem hier bij u in plaats van aan eigen tafel.... Hem, juist hem niet! Maar als hij niet meer bij ons mag binnenkomen, omdat hij een gevaar is voor z'n zusjes en broertjes, dan hoor ik ook niet meer bij m'n kinderen!’ beleed de moeder schor, wiste haar tranen en schokkerde krampachtig: ‘Dan moet ook ik weggejaagd worden, want.... Want ik ben trots op Jan.... Op hem het meest!!.... Ik hou van m'n rooien zoon, uit liefde voor m'n andere kinderen!’ Hijgend rukte juffrouw Lovendaal het tochtgordijn open en holde de straat op.
|
|