| |
| |
| |
Hoofdstuk VII
Nieuwenhuis spreekt in De Vereniging, tegenover de Papenbrug! Wie de rooie dominee gehoord heeft kan alle profeten van Israël overslaan! Domela vertegenwoordigt alles wat groot, goed en moedig is geweest van Jesaja tot Maleachi!’ had Jan in de werkplaats vernomen. De boodschap had aanstekelijk gewerkt, de bewondering van het Sparappeltje voor stormlopende predikanten nog verhevigd en hem genoopt een smoes te verzinnen om thuis uit te breken. Hij bonkerde de trap af, bezield met de gloed der martelaren, die, in het bijzijn van z'n vader wel wat bekoeld was, maar toch genoeg kracht had behouden om bezwaren en angst voor straf te verteren. Domela sprak en die kans om te luisteren en te leren mocht niet voorbijgaan aan den heilsbegerigen zoon van Bas Lovendaal, die niet bevroedde dat z'n stamhouder in de grauwe stoet voor De Vereniging meeschuifelde naar de ingang om het evangelie der nieuwlichters te horen.
De zaal was reeds dichtbezet met roezemoezende bezoekers toen Jan naar binnen werd geperst en zich jongensachtig rap vrijmaakte uit de beknelling der dringende lijven. Hij zocht en wist z'n plaatsje verzekerd tussen Bos en vriend Funkel, die breeduit twee stoelen in beslag had genomen.
Het lawaai rondom verstilde telkens, plots en massaal! Secondenlang was alles één spanning, één verwachten, dat adem en spraak benam. De mensen deden vaal aan; en velen waren misgroeid. Maar uit hun ogen straalden hoop en verlangst. Weer en weeral richtten de hoofden zich naar het podium, dat versierd was met rode bloemen en sparregroen. Aan het tafeltje op het toneel zaten Klaas Ris en Fortuyn, die gedurig tussen de coulissen keek, berustend gebaarde naar het publiek, dat, opschikkend, de spanning weer eens verbrak.
Funkel poogde een gesprek aan te knopen met de arbeiders op de rij voor hem, die de aard van hun bedrijf op
| |
| |
de kleren droegen. Ze bleken woordkarig, schenen geraakt van een begeerte die de ganse zaal beheerste. Heinrich wilde uitleg geven, duidelijk maken dat de wetenschappelijken als leiders wel knap het woord konden voeren, maar dat nog blijken moest wat zij waard waren als de ontploffing, de komende revolutie daden zou vragen. Heinrich zweeg op het zwijgen van de aangesprokenen, wier ademzuigende belangstelling uitging naar het podium, de tafel op het toneel en het spreekgestoelte tegen het proscenium. Zij beidden het verschijnen van den man, die reeds voor z'n optreden de menigte in de ban hield als bij een mysteriespel.
Plots stak Klaas Ris de armen op, zwaaide met de voorzittershamer. Donderend klonk uit honderden kelen één roep, één toomloze geestdrift, verering en hoop: ‘Nieuwenhuis!’
Onberoerd, zonder een spoor van verrassing of trots, betrad de rooie dominee het toneel, gaf te kennen dat hij het spreekgestoelte missen kon, knikte Ris herkennend toe en kwam naar voren. Geen spier op het gelaat verried waardering voor de donderende hulde, die zich eensklaps legde als op bevel.
Nee, de knechts in de werkplaats hadden niet overdreven: Domela Nieuwenhuis was waarlijk een apostel in zeggen en verschijnen! Zijn hoge, slanke gestalte miste alles van hetgeen de dominees, zelfs in toga, alledaags maakte. Hij wekte de indruk van oneindige zachtheid jegens den naaste en van een onwrikbare beslistheid, telkens wanneer hij z'n stem verhief tegen de huichelarij, die zich biddend vertoonde op de hoeken van alle straten der Christenheid!
Verslonden zat Jan, die zich niet kon voorstellen, dat de man, daar voor hem op het toneel, God verachtte en de wereld in brand wilde steken! Dat kon niet waar zijn! Dat was laster, een opzettelijk verzonnen leugen om.... Ja, waarom toch? Waarom gingen ze op de kansel zo te keer tegen dien man met z'n strelende stem, golvende baard en ogen die iedereen vergiffenis schonken. Die man daar kon nog geen hond kwaad doen; en z'n handen, handen die
| |
| |
zegenden als de mond zweeg! De handen van Jezus bij het genezen van zieken en verdwaasden. Het was misschien zondig die vergelijking te maken, maar de rooie dominee leek sprekend op den Christus van de plaat bij mijnheer Sardou! Ja, Domela leek op den Heiland, die zegende of de roede hanteerde bij het uitdrijven van de wisselaars in de tempel! Kaarsrecht stond Nieuwenhuis, of hij van geen wijken wist, maar met z'n zachte stem en milde gebaren gaf hij te verstaan, dat het beginsel, waarvan hij de drager mocht wezen, geen marchanderen toeliet, veel maatschap en offers vroeg, maar geen stenen gaf voor brood. Een waarachtige held, die, hoewel een en al zachtheid, z'n hoofd niet zou buigen voor de ergste bedreigingen.
Met stijgende bewondering luisterde Jan, maar nam voorzichtig de vergelijking met den Heiland terug, zag in Domela liever de evenknie van Giordano Bruno. Die oplossing bevredigde, deed den nieuwen aanhanger opgaan in z'n held met de vreemd starende ogen en de nauwelijks bewegende mond, die een blijde boodschap uitzong over de verworpenen en hun lijden. Met een sober gebaar hief de rooie dominee, nu eens dreigend, dan weer zegenend, de handen op naar de vergadering: de ademloze eenheid in hunkeren naar verlossing, als door een mirakel opgetrokken uit het diepst van hun bekommeringen.
En weer gingen de handen van Domela, of ze wat braken en wegwierpen, omhoog en golfde z'n zangerig beweren over de roerloze menigte: ‘Ik ontken dan, dat de godsdienst de bron zou zijn van alle zedelijkheid! Er is, dunkt mij, heel wat onzedelijkheid aan de tegenwoordige godsdienst! Arbeid is zedelijkheid! En de arbeid in dienst en tot nut van allen, is de hoogstdenkbare zedelijkheid! Het schijnt voor velen, of de godsdienst moet staan buiten alle zaken van de mensenmaatschappij. En daarom is het verboden om strijd te voeren tegen de maatschappelijke zonden, verboden om te protesteren tegen oorlog als een mensonterend kwaad. Het is verboden om op te komen tegen de onderdrukking der kleinen door de macht van het geld, om onrecht en ongelijkheid te veroor- | |
| |
delen overal waar ze voorkomen, of geldzucht en losbandigheid af te keuren onder alle vormen waar ze zich vertonen. Of is het niet waar, dat het krachtigste verzet tegen gelijk recht voor allen, tegen veredeling en ontwikkeling der misdeelden, tegen de gruwelen van de uitbuiting, tegen de opheffing van de vrouw uit de toestand van slavernij, waarin zij nog veelal verkeert, gevonden wordt onder hen die het vaandel van de godsdienst fanatisch omhoog steken; hetzij in rechtzinnige, hetzij in vrijzinnige geest?!’
Met grote, glanzende ogen volgde de jonge Lovendaal elk gebaar van den rustigen, zich nauwelijks verplaatsenden spreker, die over dingen sprak waarvan de kerk nog nimmer gerept had. De rooie dominee wekte de mensen op om kameraden, broeders voor elkander te zijn, om lief te hebben en eerbied te betuigen voor alles wat goed en schoon was! Hij noemde de godsdienst van de kerk een koud en dor geraamte, waaraan leven, ziel, kracht en heerlijkheid ontbraken. Hij sprak over z'n uittreden uit de kerk, die niet meer vervuld kon worden met nieuw leven en voorspelde dat zij in de toekomst staan zou als een ontzield overblijfsel uit een schandelijk verleden. Voor Domela was niet het christen zijn maar het mens zijn hoogste roeping. Daar op het podium stond een predikant, die de kerk openlijk aanviel en afkeurde als onmenselijk en onchristelijk!
Jan gloeide, deed spontaan mee met elke uiting van goed- en afkeuring, voelde zich volkomen verantwoord jegens z'n vader en de hemelse machten. Als de dominees zelf optraden tegen het verfoeilijk doen en laten van de kerk, dan moest er toch veel aan haar mankeren en kon een gewoon mens, ook al was hij dan gedoopt, niet schuldig staan voor z'n twijfel op de catechisatie en het applaus voor de socialisten! Op de preekstoel werd wel gewaarschuwd en gehekeld, maar de man die daar op het toneel stond, noemde de kerk de steunpilaar van een rotte maatschappelijke orde, die van de meest noodzakelijke levensbehoeften een winstobject maakte. Brood en water, grond, lucht en licht, alles werd tegen betaling verkwanseld en
| |
| |
aan de armen ontstolen! Nieuwenhuis geselde zo'n maatschappij als anti-christelijk, omdat de niet-bezitters gedwongen werden schatten te graven, ze te verwerken en te transporteren. Zij moesten rijkdommen stapelen en, als loon voor hun zwoegen, leven in de hofjesbuurten der armoewijken. De voortbrengers van alle welvaart droegen de slechtste kleren, aten minderwaardig voedsel, zagen hun kinderen geestelijk en lichamelijk verkommeren en mochten - als opperste beloning van hun schaapachtig geduld - hun leven op het slagveld inzetten bij het verdedigen van de rijkdommen der meesters!
De twijfel in het Sparappeltje groeide uit tot paniek! Als het waar was wat Domela zei, dan had de kerk, dan hadden de voorgangers verraad gepleegd aan de armen en het Evangelie! Dan hadden zij een duivelse wereldorde begunstigd in plaats van er met alle kracht tegen te strijden. Leden de broertjes en zusjes thuis geen blauwe armoede?! En was het dan niet waar, al wat de rooie dominee beweerde?! Wat voor zin had het prediken van het Evangelie, wanneer niet tegelijkertijd gezorgd werd voor een menswaardig bestaan der massa?!
Ontsteld en vervuld van een vreemde schaamte zat Jan naast vriend Heinrich, die beweerde dat de kerk en heel de santenkraam op instorten stonden en na de revolutie geruimd zouden worden als een verpuind overblijfsel van een barbaarse tijd. Fortuyn beaamde knikkend, had het over Babylonië, Ninive, Maria Monk en de Papenspiegel, ging weer geheel op in de woorden die Nieuwenhuis tot de vergadering sprak:
‘Als dienaar van de kerk en door haar bezoldigd, mocht ik het kerkgebouw niet beschouwen als een openbare speelplaats, waar ik door mijn prediking ondermijnde wat juist het wezen van de kerk uitmaakt. Met de ene hand opbouwen wat men met de andere afbreekt is een verdrietige, doelloze arbeid. Welnu, te werken aan de bevordering van waarachtige menselijkheid en dat te doen als voorganger in een kerk die juist het tegendeel voorstaat, dat kon en mocht ik niet langer doen. Mijn geweten verbood mij langer aan het hoofd van mijn gemeente te staan.
| |
| |
Ik heb u geen ander, geen eigen Evangelie te brengen, maar wel een boodschap, een woord ter verlossing, van mens tot mens! Weest broeders voor uw naasten en toont kameraadschap in alles wat u samenbindt! De mensheid zal eenmaal de top bereiken op haar lange en zware bergtocht naar reiner hoogte! Het is een kwestie van tijd en geduld, eer de volken der aarde in broederschap het pad naar welvaart en geluk zullen bewandelen. Met deze boodschap zend ik u uit, om hoop, vertroosting en moed te brengen onder de duizend-maal-duizenden op het bijstere pad van verstarde dogma's, vergruizelde eigenwaarde en gedrochtelijke afgoden, wier schaduw beangstigt, maar wier voetstuk zo molm is als de leugen die zij vertegenwoordigen....’
|
|