| |
| |
| |
Hoofdstuk XI
Breder leek de dag door de klaarte van de morgen, breder en vol beloften voor mijnheer Hoogervorst, die het tussen de benauwende wanden van de hotelkamer niet meer harden kon en zich kleedde voor een wandeling door de stad, de drukte...
Hij zou Erna in de middag ontmoeten op het Centraal station te den Haag, waar ze nog wat kleine inkopen moesten doen om hun nestje te completeren. Hun nestje!! Het had een paar lieve duiten gekost, maar het zag er dan ook schitterend uit! Het was geen huis meer, maar een droom! Wat een smaak had zó'n vrouw! Hoe ze wist te woekeren met de ruimte en door een even rangschikken van een schilderij, een kastje, een wandbord of een vaas een verloren hoek intiem en voornaam te maken! Haar liefde voor tin en koper, rood en geel, dat blonk en lachte in de kamers, de gang en de keuken. De boerenkist, die haar oom, de referendaris, voor haar gekocht had in een klooster, ergens in Bohemen! Dat soort luidjes hadden verstand van echte kunst, wisten het te zitten en los te maken. De referendaris met z'n miljoenen... Nou, ja!... En de andere geschenken, de antieke meubelen, die haar familie in onderling overleg zamelden in alle delen van Europa! Een volgeladen wagon was onderweg, een tien tons spoorwagen! Twee kamers, niet minder dan twee grote kamers, had Erna voor het geschenk gereserveerd en stonden nog leeg. Binnen enkele dagen kon alles in haar bezit zijn en eerst dan zouden de tapijten gekocht worden. Echt Smyrna, dat twee, drie duizend gulden mocht kosten. Het fortuin van Erna veroorloofde een behoorlijke vloerbedekking, een belegging van alle kamers met het fijnste uit het fijnste, de Calmettes waardig! Een deel van haar geld was reeds doorgezonden, een trommel vol effecten, die Erna even, vluchtig had voorgehouden en geborgen werd in de safe van haar bank. Na
| |
| |
het trouwen kwam alles op naam van haar man en de bank die hij verkiezen zou.
Een snoes van een vrouwtje, vond Kris, zwelgend en prees het Lot, dat hem zo rijk, zo ongelooflijk gul bedacht had. Hij strikte z'n tintelende dasje, betastte z'n uitgeschoren nek, haalde nogmaals de borstel over z'n glanzende, ingevette haar, deed een keus uit z'n kostumes en smachtte:
Erna!... Twee uur twintig in den Haag! Nog een boekenkastje, een paar vazen en een vacht kopen! Een vacht van een ijsbeer, in de slaapkamer voor het bed... Het bed!! Het werd hoe langer hoe benauwder in de hotelkamer. Kris begon te zweten, wiste gejaagd z'n voorhoofd, stapte in z'n broek en grabbelde naar z'n schoenen.
Twee uur twintig... Boodschappen doen... Dan samen zalig uit en naar huis tot... aan de buitendeur! In de avond liet ze hem niet toe in Cosy Home. Nog niet! Maar over twee dagen gingen ze naar het stadhuis, aantekenen. En dan... dan mocht hij 's nachts blijven, had Erna beloofd! Over twee dagen!... Nog een, twee dagen...
Kris kon niet in z'n schoenen komen, rukte nerveus aan z'n opstropende sokken, wiste weer z'n voorhoofd.
Bij haar blijven nog voor ze eerzaam getrouwd waren, dat was een concessie, een blijk van haar hevige wederliefde en diep verlangen. Een vrouw van haar geboorte, opvoeding en fatsoen, als die een nachtje toestond, dat wou wat zeggen! Ja, Erna begreep, dat hij zich haast niet meer beheersen kon, dat hij zich niet meer in toom had als zij nog langer weigerde om... Ze was een engel om hem, na het aantekenen, toe te laten voor één nacht! Een gunst, waar hij zo krankzinnig naar verlangde! Een nachtje en dan weer weg in de morgen, om opspraak in de buurt te voorkomen en geen ergernis te geven aan haar deftige familie, die zelf zo'n slippertje ontoelaatbaar achtte en nimmer vergeven zou. Erna moest voorzichtig zijn, was als de dood voor de kritiek van haar ver- | |
| |
wanten; temeer waar ze toch al zo veel had moeten slikken om haar huwelijk met een man beneden haar stand. Er kwam natuurlijk kift en jaloezie bij, vooral van de verzuurde tantes. Die konden niet goed velen, dat hun nicht een huwelijk uit liefde deed. Dat was geen gewoonte onder de luidjes van de betere stand. Ja, Erna moest op haar tellen passen; en mijnheer Hoogervorst zou tonen, dat hij een all round gentleman was. Dat had hij trouwens reeds bewezen bij het kopen van de meubelen. Alle rekeningen werden door hem betaald, ondanks het protest van Erna, die meende, dat ze mondig was en voorstelde om de meubelen, of althans een deel er van, zelf te betalen. Doch Kris bleef onverbiddelijk, merkte op, dat zij, door het schenken van de villa, zijn bijdragen toch al ver overtrof en kon niet toestaan, dat ze ook het meubilair nog voor haar rekening nam. Erna berustte! Een schat, een engel om hem niet te kleineren en zijn geschenken aan te nemen met stralende verrukking en aanhalige dankbaarheid...
Kris stapte in de lift, lichtte zwierig z'n hoedje voor den saluerenden portier.
‘Geen post voor u, mijnheer Hoogervorst!’
‘Hoeft ook niet! Ik ben vandaag zelf de postiljon’, grapte deze met beminnelijke glimlach, liet zich voor het diner schrappen en stapte naar buiten, weifelde tussen links- of rechtsaf en liep een steeg in om de markt te bereiken.
Straatventers en standwerkers keilden hun rauw geschreeuw over de menigte, die sleurend en opdringend voortschuifelde langs de kramen met vlees, kaas, stoffen, boeken of snuisterijen. Gesticulerend, met bespeekselde monden stonden mannen en vrouwen, dikke en magere, blozend of tanig, achter hun sjofele negotie en hielden uitverkoop.
Kris slenterde te midden van het drukke gedoe, poogde z'n aandacht te bepalen bij een joodsen koopman, die vergrootglazen uitventte en er een scheerapparaat bij kado deed.
| |
| |
Meeslepend was de radde aanbeveling van den standwerker. Kris kocht, liep weer door en belandde bij een viskraam. Hij onderkende schelvis, botjes en zeehanen, die scheel en flets naar de hemel blikten. Ook Kris keek naar de hemel, vuriger met wilde glans...
De visstank dreef hem voort, naar een uitgemergeld mannetje dat sigaren draaide en attent maakte op de krijtwitte as. Het was een doordrijver, die aanhield, mijnheer een sigaar presenteerde en er meteen nog negen in een zakje deed. Kris accepteerde, nam de sigaren mee en vergat het vergrootglas, dat hem achterna gebracht werd. Kris gaf vergrootglas en sigaren terug, was totaal in de war!
Overmorgen aantekenen met Erna! Overmorgen! Dan nog veertien dagen wachten. Feitelijk maar dertien dagen, want Erna had één nachie beloofd... Dertien dagen en dan op de huwelijksreis naar Spanje, de bakermat van de Calmettes! Eerst naar Parijs! Daar de eerste dagen doorbrengen... En hoe! Karamba!... Van Parijs regelrecht door naar Madrid en vandaar naar de oudste tak van haar familie, de Salernos de la Nevada, afstammelingen van den hertog van Alva! Sode! Dat had kleine Krissie bij de les in Vaderlandse geschiedenis niet gedroomd! Toen ie vroeger, op school, van den hertog van Alva hoorde, was ie spinnijdig geworden en had die bloedhond te lijf gewild! En nou? Nou was hij haast familie van 'm... Nog veertien dagen. Feitelijk nog maar twee! Want als Erna woord hield, was ze binnen acht en veertig uren z'n vrouw. Wel niet voor de wet nog, maar dan toch met lijf en ziel... O, als ie maar eerst met allebei z'n blote voeten op het ijsbeerhuidje stond! Olala!!... Misschien zou ze 's morgens wel zeggen, dat hij niet meer weg moest gaan, dat ze geen afstand meer kon doen, want ze had temperament! God, wat een gloed zat er in die vrouw! Hoe had ze 't al die tijd kunnen redden bij zijn aandringen en verleidelijk gevlei? Een en al vuur... en
| |
| |
toch van staal, als 't om haar eer en fatsoen ging! Zo'n vrouw eindelijk te bezitten, eindelijk zo!... zo! in je armen houden en...’
Kris kreeg het zelfs op de markt benauwd, verzeilde alweer bij een visverkoopster, die met een groot, vlijmscherp mes kabeljauwen opensneed en de ingewanden met haar beringde vingers uitgroef. Klanten pingelden en drongen, grepen naar de schoongemaakte vissen, die door de bij hulp verpakt werden. Een heilbot werd kletsend teruggeworpen. Een reeks liederlijke scheldwoorden, roffelend uitgestoten, kwam los. Visschubben stoven, bevuilden het colbertje van den keurigen Kris, die deinsde en bespot werd. Hij kende de vischvrouw, Rooie Ant, schrok hevig, toen ze het mes in de rand van de wagen stak om haar verbazing uit te bierren: ‘Rojem! Kijk nou is!... Daar hebbe me Kris, de tengellat, me ouwe boodschappejonge! Heit me begapt op leve en dood en stinkt nou naar flaconwater! Draagt een hoedje op z'n bolus en een blommetje in z'n knoopsgat! Mense maak me los van me laatste kabeljauw! De wereld staat op vergaan! Luister is, dievige slungel...!’
Deze luisterde niet, wrong zich los uit het gedrang, vluchtte weg van het geteisem, dat hem met vieze graaivingers nawees en gore taal uitsloeg! Zo'n loeder! Zo'n vetvlek met d'r besmeurde jak en kwabbelende borsten! Bah, wat was zo'n wijf leelijk, kleverig en stinkend! Wat een taal sloeg zo'n lellebel uit! Met dat soort van vrouwen had hij in dezelfde straat gewoond, koffie gedronken en brood van aangenomen. Als Erna dat wist!... Als ze maar vaag zou vermoeden. Maar ze wist gelukkig niets en zou nooit te weten komen. Het was dom van 'm geweest om een woning te huren zo pal in de buurt van Rotterdam, waar hij elk uur van de dag blootstond aan ongewenschte ontmoetingen. Enfin, ze zouden vaak in het buitenland zijn, hij en z'n wijfie, z'n heerlijke mollige schatrijke wijfie. En moe van de reis zou ze knus
| |
| |
op z'n schoot kruipen, vooral de eerste tijd: ‘Mannie! Jongen van me!’
Ja, dat was andere taal dan het schorum gebler van Rooie Ant, die zelf d'r klanten nepte en niet zo'n kapsie hoefde te maken over de anderhalve cent, waar hij haar voor te grazen nam. Dat was vroeger de gewoonte van de boodschappenjongens, overdacht Christiaan, geprikkeld, omdat hij, als vent, de kuiten moest nemen. Hij met z'n betere ontwikkeling en beschaafder omgang, had dat wijf een hooghartige afbluffer moeten geven, ze in gekozen woorden en waardige houding op d'r nummer moeten zetten. ‘Rooie Ant is Rooie Ant gebleven, maar Krissie, de tengellat, heeft het een beetje verder geschopt!’ Zo, patsraak, had hij terug kunnen geven. ‘Ja, zo... hadsiepatsie!’ bromde Kris vuistenballend, keek op naar de verwaarloosde huizen van de straat, waar hij piekerend in verzeilde, de scheve, overbuikende krotten, drie, vier hoog, in de honende vriendelijkheid van een vale zonneveeg, die, struikelend over zalende nokken en rotte gootlijsten, de stoep zocht. Kris bleef staan om te schouwen naar de kibbelende kinderen in de muffe portaaltjes, vergeleek zijn lot met het hunne, wist zich een Ubermens en liet rotten wat rotten moest! Die kleine woonétages met smalle ramen en lage zolderingen. Accoord! Vroeger had hij er wel eens anders over gedacht, haat gespogen tegen de spiegelruiten op de singeltjes. Ja, vroeger... Maar nou hij zelf een paar cente had en binnenkort in een eigen huis, in Cosy Home, zou wonen, nou zag hij pas goed hoe jachtig en slonzig het volk uit de achterbuurten zich gedroeg, hoe gescheurd en vuil de gordijntjes waren. Als Erna zo moest leven in een buurt vol krijschende kinderen met klittig slierthaar! Gonda kwam ook uit z'n lawaaizootje... Als hij haar had getrouwd...
Een gramme nuk flitste in z'n uitdagende ogen. Gonda!... Verdomme nog toe! Die teutemeut, vergeleken bij Erna!...
| |
| |
Er waren nou eenmaal klassen en standen. Hij had z'n poot op de ladder en kon geen nakroost van den lorreboer mee optrekken. De klim omhoog was alleen al knap en zwaar genoeg. Zo bar verliefd was ze trouwens nooit geweest en haar dankbaarheid stak niet uit. Erna, verwend en in weelde groot gebracht, was blij met het kleinste presentje en kon knuffelend innig doen voor de simpelste attentie. Zij, de geboren dame, die het recht had, zelfs verplicht was om koeltjes en gereserveerd te blijven, bleek warm, beminnelijk en betoverend lief in ruil voor het eenvoudigste complimentje. Gon was stroef, volks ongemanierd en vaak stekelig in haar opmerkingen. Ze kon zich met de beste wil niet losmaken van het onbehouwenen, waar ze uit sproot. Ze kon een goede vrouw worden voor een sjouwermannetje, een straatmaker of een schildersknecht, die 's morgens de deur uitging en 's avonds z'n prakkie, z'n zuurkool met rookspek, gereed vond bij z'n ijzeren vork en gestopte pijp. Zo'n man moest ze hebben en hij, Kris, zou haar geluk niet langer in de weg staan. Ze was hem terwille geweest. Nou, ja, goed! Erna... over twee dagen!’
Mijnheer Hoogervorst raadpleegde z'n polshorloge, meende dat het stilstond, hield het aan z'n oor. Het tikte! De secondenwijzer deed z'n best, maar de grote en kleine wijzer sleepten pesterig, gaven geen uren doch eeuwen aan. En mijnheer had niets meer in de stad te doen. De markt, de winkelstraten en de gammele buurtjes, waar alles kleefde in kleurloze landerigheid, konden de tijd niet korten en voortjagen naar twee-uur-twintig. De filialen had hij verkocht, vlot en contant. De broeders en zusters van The Banner of Light waren met de inventaris overgedaan aan een medium uit Overschie, die ook de geest van dokter Tobias als haar eigendom beschouwde en haar rechten op zijn medische adviezen contractueel liet omschrijven op gezegeld papier. Mijnheer Hoogervorst mocht, noch direkt, noch zijdelings
| |
| |
contact zoeken met de genoemde geest, geen kruiden meer verkopen of bereiden in Rotterdam en moest afzien van alle invloed op de broeders en zusters. Ook het filiaal aan de Nieuwe Haven was onder strenge voorwaarden van de hand gedaan en een totaal bedrag van drie duizend gulden geincasseerd. Het was een behoorlijk sommetje, maar reeds grootdeels weggeslonken door de uitgaven in den Haag. Kris beschikte nog over ongeveer veertienduizend gulden, een schamel bedrag, vergeleken bij de trommel met effecten, die Erna toonde. Ze had geen cijfers genoemd, alleen maar, zo leukjesweg gezegd, dat het nogal meeviel. Nogal! Ze keek niet op een paar duizend gulden meer of minder! Een dot van een vrouwtje. Als alles zo meeviel straks... Olala!!
Die vervloekte horlogewijzers wilden niet draaien, krabbelden terug! Zo werd het nooit twee-uur-twintig, laat staan overmorgen! De zoete glimlach werd weer tot een nurkse trek. Het scheen Kris onmogelijk om de tijd, hoe dan ook, door te brengen. In de winkeltjes hapten de mensen in belegde broodjes, kauwden gretig met smakkende monden, kramperig van het opproppen! Koffie en chocolade dronken ze. Hoe konden ze zò vreten en slurpen?! Ze knepen d'r brood of het gewurgd moest worden en lebberden blazend en reutelend met d'r vuile neuzen in de besmuikte kom....
‘Het Volk’! constateerde mijnheer Hoogervorst hautain, bezag zich steels in een spiegelruit en besefte, klaarder dan ooit, waarom Erna hem niet afwees, ofschoon ook hij eens in zo'n achterafstraat woonde en tot dat volk behoorde. Behoorde? Nee! Hij had er nimmer toe behoord, instinctmatig geweten, dat hij van een ander, een beter ras was en z'n voorbeschikking aangevoeld. De Hoogervorsten hadden betere tijden gekend, waren regenten of burgemeesters geweest, hadden op de Keizersgracht in Amsterdam gewoond. Z'n vader had hem op een keer meegenomen en het paleis van z'n overgrootvader gewezen: ‘Zie je Kris, dat waren we
| |
| |
en moeten we weer worden! De Hoogervorsten, jongen, hadden nog een dikke honderd jaar geleden hun schepen varen op alle zeeën! Er zijn admiraals onder geweest in Russische dienst. Peter de Groote gaf ze het recht om een wapen te voeren. Me grootmoeder had nog een zegelring, waar het op stond. Twee leeuwen en een gelaarsde hiel, als ik me goed herinner!’
Kris had gretig geluisterd en een hartklopping gekregen van trots toen z'n vader verklaarde, dat Hoogervorst zoveel betekende als de eerste van de allerbesten! Vorst, beteekende voorste en hoogervorst, de op het schildgeheven voorste aan de spits! Dat mocht Christiaan nooit vergeten; en hij vergat het dan ook niet, zomin als het grootse pand aan de Keizersgracht. Dat stond lijnvast gegrift in z'n denken en z'n dromen, zo onuitwischbaar, dat hij het, jaren later, bij een toevallig bezoek aan Amsterdam, zonder moeite wist te vinden. Cosy Home was ook wel keurig en eerste klas, maar het was toch nog geen paleis van een handelsvorst uit de Gouden Eeuw! Erna bleek nog rijker te zijn dan ze aanvankelijk vermoedde. Het viel nogal mee! Mooi! Wie weet was het mogelijk om het pand aan de Keizersgracht, het trotse familiebezit van de vroegere Hoogervorsten, terug te kopen...
‘Merci!’ bedankte Kris voor de nonchalanse van een bonkigen kerel, die, zwoegend onder een vracht tegen hem opliep: ‘Merci!’
‘Niks te bedanke! Leg u het maar neer!’ antwoordde zo'n kinkel en liep door of het z'n recht, een privilege was, om heren van het trottoir te kegelen. Trottoir! Dat scheve, weggezakte straatpuin! Nee, dan lag de straat en de tuin aan de Bergweg er anders bij. Strak en in de puntjes! De rekening van den tuinman. Poeh, dat kon nog raak worden, tegen het voorjaar, als Erna aanwijzingen zou geven omtrent aanleg en beplanting. Enfin, dan werd er betaald uit de grote kas...
| |
| |
‘Daar! Kijk is even aan!’ daar stonden weer happende nijlpaarden te schranzen met klappende muilen. Markt-kooplui, natuurlijk! Die beten niet, die rukten het brood naar binnen. Het pekelvlees slungelde uit d'r strot. Eten met d'r handen onder d'r kin. Hangen en schuren over de morsige toonbank, waar geen glans meer op zat. Ieder z'n meug op zijn manier...
De toren van het stadhuis werd zichtbaar in een dwarsstraat. ‘Tien over half twaalf!’ gromde Kris, wilde klok en toren verwensen, bedacht echter dat het de toren van het stadhuis was, glunderde genoeglijk en werd aangesproken door een kalletje met spitse mond en berande leepoogjes. Of meheer meeging?!
Nee, meheer had haast, liep het meisje met de stakkergebaartjes zowat van de benen...
Hoe kon zo'n frommes hem aanklampen?! Waar haalde zo'n uitgedorde het lef vandaan? Hem aanspreken! Hem, die anders tegoed had... Erna!
Met grote stappen ontliep hij het erbarmlijk aanbod, de ganse verleptheid van de armoebuurt. Hij had nog een zee van tijd, sprong niettemin op de tram, kocht rode rozen in de hal van het station en zat, met de ruiker op z'n knieën, in de wachtkamer te staren naar de klok. Elke minuut schokte de grote wijzer. Bij de achttiende schok stond Kris op het perron, slenterde langs de treinen en las: ‘Richting den Haag 12.22!’
De Residentie was geplaveid met gloeiende kolen, die tegen twee uur rood heet werden...
Even voor half drie kwam Christiaan Hoogervorst het station uit, stijf gearmd met Erna Salerno de la Calmette, die een daverend hoedje droeg en alweer een andere mantel aan had. Ze liep niet: ze huppelde! En Kris had het gevoel of ie de polka in z'n arm hield. Wat een vrouwtje! Wat een vrouw! Z'n hart stond stil en Den Haag kreeg een duizeling!
| |
| |
‘Sassefras! M'n zwanenridder!’ had ze hem bij het uitstappen jubelend, voor haar doen te dolletjes, begroet en omhelsd, knellend, krampachtig of ze naar hem hongerde! Of ze niet eerst wat eten moest, vroeg Kris, haar pols strelend. Maar nee, ze had al getafeld bij haar tante in Baarn, de weduwe van een jurist, die president geweest was van het Gerechtshof te Batavia. Tante had een heel goed pensioen en wat eigen fortuin, maar twee zoons, die niet deugden. Men had haar, Erna, indertijd aan de oudste zoon willen koppelen, maar ze had bedankt voor de eer, wenste zich niet te binden aan de zwabbers in de familie! Ze had haar tijd afgewacht en het geluk gevonden.
Erna hing zwaarder in de arm van Kris, kneep z'n hand. Kris kneep terug. Den Haag kreeg weer een duizeling... ‘Moet je nu heus niets eten, schat?’ drong Kris bezorgd, kreeg een smeltend: ‘Niet zo aanhouden lievert!’ terug en stond even later in het meubelmagazijn, waar Erna, bij een vorig bezoek, een boekenkastje naar haar keus gezien had. Ze zweefde van toonkamer naar toonkamer, liet zich alles verklaren en aanprijzen, doch kocht niets, behoudens het kastje, dat Kris meteen betaalde.
Of ze nu werkelijk niets anders meer wenste, vroeg hij, nog met de portefeuille in z'n handen, schiffelde met groot bankpapier, propte het op haar gezag, weer terug in de tasvakjes, slordig, gewild onverschillig. Geld betekende niets voor de Hoogervorsten, wat dat betrof... Imposant verrees het pand op de Keizersgracht voor de warende blik van Ernas aanstaanden echtgenoot.
Het kastje zou bezorgd en geplaatst worden, schramvrij en breukloos. Daar kon mevrouw staat op maken. Knikkend verliet ze de winkel, een vorstin die genade schonk zonder aanzien des persoons. Kris volgde op de voet.
De aankoop van de Chinese vazen ging niet door, ze bleken te prijzig. Ach, ja, natuurlijk, Erna kon alles kopen, als
| |
| |
ze dat wilde, en liet het ook wel doorschemeren, toen de antiquair haar polste. Ze had besloten om niet boven haar berekening te gaan, althans voorlopig niet, wilde evenwel het verlaagde aanbod in beraad houden en gaf haar naam en adres: Mevrouw Hoogervorst-de la Calmette Cosy Home Bergweg Rotterdam...
‘Zuinig?!’ antwoordde ze buiten op het vragen van Kris en knikte beslist: Ja! Het is nu meer dan welletjes. Ik mag maar niet zo ongebreideld toegeven aan m'n verlangen naar mooie dingen. Alles heeft z'n grenzen. Vroeger kon ik doen en laten wat ik wilde, maar ik moet nu ook rekening houden met jouw belangen. Over enkele dagen ben ik je vrouw; en ik mag me toch waarachtig wel eens gaan oefenen in m'n taak. Een beetje meer verantwoordelijksheidsgevoel, zal me geen kwaad doen. Jij bent te goed voor me, lievert! Een heerlijke kop koffie in een rustig hoekje met jou, is alles waar ik nog naar snak.
Het rustige hoekje werd gevonden. De koffie was zo puik als de stemming, die niet zonk door de vele beslommeringen welke nog besproken moesten worden. Gas en waterleiding waren niet aangesloten. Het tuinhekje hing scheef op één scharnier. Er ontbraken vier tegeltjes in de keuken. Ja, kleinigheden, maar Erna vond ze erger dan de moeilijkheden met haar bankiers. Ze keek sip, pruilde berispend: ‘Ik doe m'n uiterste best om een goede huisvrouw te worden en jij neemt het niet serieus!’
‘Maar Erna!... Liefste, ik...’
‘Nee, ik ben niet helemaal over je tevreden. Niet helemaal,’ zuchtte ze, lijmde tussen de gegeven en gestolen zoentjes door: ‘Je moet ook een beetje ernstiger worden, jongen! Je neemt me toch niet kwalijk hé, dat ik je op je kleine gebreken wijs? Een vrouw heeft de behoefte om haar man te bemoederen. En jullie zijn vaak nog kinderen. Heus, Christiaan!’
| |
| |
‘Ik weet niet wat je bedoelt, schat. Maar je mag me ringeloren,’ lachte hij smachtend, legde z'n hand op haar dij en bekende: ‘Ik zit stikvol met fouten, Erna. Een vrouw wil graag bemoederen, maar een man heeft andere verlangens... Ik bedoel... Zullen we vanavond samen thuis de kapotte tegeltjes tellen? Wees nou is lief?! Zeg nou is ja!’
‘Je weet wat ik je gezegd heb,’ fluisterde Erna, tikte haar aanstaande bestraffend op de neus. ‘Ik hou m'n belofte... En misschien mag je, als je Vrijdag toch eh... de slaapkamer met me bezichtigd hebt, ook de volgende dagen...’
‘Ja, lieveling... Wat? Ja, 'k weet! Maar jij moet het zeggen! Wat?... Wat?’ drong Kris hittig, verschoof z'n koffie om haar handen te grijpen en kneep, kneep...
‘Als je heus wat ernstiger wordt, als je in sommige dingen niet zo mal meer doet, dan mag je...’ sleepte Erna, ‘dan mag je ook Zaterdag... Zondag... Maandag en de rest van je leven bij me blijven!’ Weer gaf ze den zwijmelenden Christiaan een tik op z'n neus: Hier!... Je verdient zo veel gunsten niet, maar het wordt hoog tijd, dat ik moeder over je ga spelen...’
‘Ja, goed! Je doet maar lieveling! Ik luister naar de eerste les!’
‘Dat is verstandig van je, mannie!... Je moet me beloven, dat je niet meer zo, mag ik het zeggen, jongen?
Erna mocht het zeggen......
‘Dat je niet meer zo, eh... protsig zult doen in m'n bijzijn! Een heer staat niet met z'n opgepropte portefeuille in een winkel, loopt er ook niet mee in z'n zak. Je kunt toch een cheque geven. Waarom staat je geld niet op de bank, Christiaan?’
‘Maar Erna, het was werkelijk niet m'n bedoeling om me aan te stellen,’ stamelde deze, kleurend als een betrapte schooljongen, en verklaarde zoetsappig: ‘Ik heb je toch verteld, waarom ik m'n geld van de bank haalde. Ik meende,
| |
| |
dat jij veel meer noodig zou hebben voor het aankleden van onze woning. Maar je bent zo prachtig zuinig en...’ ‘Serieus!’ wist Erna en voegde er meteen aan toe: ‘Stel je voor, dat ik zo met m'n geld in m'n tas ging lopen! Ik geloof, dat je 't me hoogst kwalijk zou nemen, mannie... Kijk me is aan? O, dat dacht ik ook eens! Heb je gefoudeerd of niet?!’
‘Ja, vrouwtje... Maar jouw fortuin en het beetje dat ik...’ ‘Doet er niet toe! Geld is ernst, Christiaan! Ik heb m'n effecten geen uur in huis gehouden. In mijn familie zijn verscheidene grote geldmannen, maar je merkt het niet aan hun portefeuille... Loop niet langer met zoveel bankpapier in je zak, jongen! Breng het weg!’
‘Ach, dat is immers de moeite niet meer! Over twee dagen,’ monkelde hij en legde weer z'n hand op haar dijen. ‘Over twee dagen... En dan Zaterdag, Zondag, Maandag, Dinsdag... Zo door tot het eind van m'n leven. Wat praten we nog van maatregelen? Binnen enkele dagen komt alles onder één beheer!... Krijg 'k nog een zoentje van je? Geen mens ziet het hier....’
‘Als je gehoorzaamt! Als je je aan m'n gezag onderwerpt,’ grapte Erna, liet zich knuffelen, doch hield aan: ‘Je bergt het op, gebied ik je. Als je je geld voor die paar dagen niet meer onder wilt brengen op je eigen bank, dan staat mijn safe tot je beschikking.’
Ze had er niets meer aan toe te voegen, wachtte tevergeefs op een bevestigend weerwoord en impulsieve daad van haar onderdanige mannie, kreeg eensklaps trek in een pittig wijntje, dat onder geperste kurk, zilverdraad en vergulde touwtjes werd aangedragen door den lispelenden ober, die de kurk liet knallen, boog en verdween.
De fles werd geledigd bij intiem gefluister en heimelijke pakkertjes... Erna was een schat, kreeg de smaak van champagne en liefde te pakken. Een saxophoon neuzelde bekende
| |
| |
melodietjes. Kris neuriede mee. Z'n haar hing klef en slordig over z'n voorhoofd, dat slap fronste en zweetpareltjes droeg..
De tweede fles stond leeg in de koeler...
Erna Salerno de la Calmette had haar adellijke verplichtingen blijkbaar vergeten, hing zwaar over, met haar arm op den bruidegom, die lastig, handtastelijk werd en plomp aandrong: ‘Laten we nou maar meteen samen naar huis gaan... Ik en jij... Samen... Erna...’
‘Jongen... Mannie,’ murmelde zij liefkozend: ‘Dat kan niet... Ik moet gaan... M'n oom in Heemstede weet niet waar ik blijf. We mogen nu niet op het laatste nippertje alles bederven. Wees verstandig... Ik mag, ik kan niet verzaken. Vooral vanavond niet. Hij zal onze huwelijksplechtigheid regelen... Begrijp je?.... 't Is zo zalig hier bij jou, jongen... Maar ik moet nu heus weg... Wil ik... Mag ik dit betalen?!’
‘Geen sprake van!’ protesteerde Kris, kwakte z'n portefeuille tussen koeler en glazen: ‘Ik betaal! Altijd en overal! De Hoogervorsten van de Keizersgracht... Zo'n pand! Een paleis! Daar is Cosy Home maar een kippenren bij... Aannemen!’
‘O, nee! Niet zo!’ belette Erna star van ontstemming, legde beslag op de portefeuille: ‘'t Is nou mooi en welletjes geweest! Je weet niet meer wat je doet of zegt! Als jij niet op je geld kan passen, zal ik het doen!’ Ze nam een briefje van zestig gulden, betaalde de rekening, schoof het resterende zilver en bankpapier naar Kris: ‘Als je blieft! Je zakgeld!... Ja!’ tikte ze hem ten derde male op de neus: ‘Ik krijg jou wel klein, kereltje! Je bent nog niet in de hemel met me! Je kunt nog terug...’
‘He-did-'nt-want-to-do-it!.. He-did-'nt-want-to-do-it!’ gakkelde de saxophoon...
Mijnheer Hoogervorst brabbelde excuses en instemming, grinnikte stompzinnig, liet zich in z'n jas helpen door den ober.
| |
| |
Erna was weer een en al dame, nam haar tasje in de ene arm en de bruidegom in de andere, geneerde zich, bloosde. De ober glimlachte, liet mijnheer en mevrouw uit.
Het Haagsche plaveisel gloeide niet meer, het deinde. Althans voor Kris, die met onweerstaanbare vaart werd voortgestuwd naar een taxi. Erna nam door het portierraampje afscheid van haar mannie en riep een tweede auto aan: ‘Ik moet in volle vaart naar m'n oom in Heemstede!.... Toe nou, jongen! Wees nu lief en verstandig!’ maakte ze zich los uit de graai van Christiaan, herinnerde hem nogmaals aan het verrukkelijke overmorgen en gaf den chauffeur een wenk: ‘Mijnheer moet de trein naar Rotterdam nog halen! U zorgt er wel voor... Voortmaken!’ Wuivend stapte ze in de andere auto en gaf haar chauffeur opdracht: ‘Nog maar even kalm aan doen!... U kunt mij naar Feijenoord brengen. Ongeveer tot de tweede Maasbrug.’
- - - - - - - - - - - - - - - -
Op de dag van aantekenen was er wel post voor Mijnheer Hoogervorst, een ampel, snoepig briefje van zijn wijfie, die, tot haar razende spijt moest berichten, dat haar papieren nog niet helemaal in orde waren. Ze had, door haar Spaanse afkomst van vaderszijde, een legalisatie nodig, verwenschte al die stagnerende omslag, doch was helaas niet bij machte om de wet en andere formalitieten met een gebaar opzij te zetten. Zelfs haar relaties konden weinig uitrichten. Ze had evenwel direkt de Spaanse gezant in de arm genomen en bovendien nog een dringend telegram gestuurd naar de la Nevada's te Madrid. Binnen een dag of tien zou alles wel in orde zijn. Ze kon zich echter de diepe teleurstelling van haar mannie wel indenken, was tenslotte ook vrouw en niet van plan om de avond, waar ook zij - eerlijk gezegd! - naar hunkerde, nog tien of meer dagen te verschuiven. Daar voelde ze niets voor. Ze zou op Vrijdagavond de bruid en de vrouw van haar Christiaan zijn. Dat had ze beloofd...
| |
| |
en een de la Calmette brak haar woord niet. Ze verwachtte haar Zwanenridder om acht uur - geen minuut later! - in Cosy Home, waar alles was geregeld voor een waardige receptie. Hij hoefde nergens voor te zorgen, want zij zou de gastvrouw zijn. En hoe!! Dat kon mannie wel begrijpen. Hij moest alleen z'n kloppend hart en vurig verlangen meebrengen en voor bloemen zorgen. Dieprode anjers of rozen! De brief besloot met een: Tot vanavond, zeven uitroeptekens en het bericht dat de wagen met meubelen, het geschenk van haar familie, gearriveerd was!
Kris had de brief gelezen en herlezen in het café van het hotel. Het was hem daar te machtig geworden. Hij keek zonder zien en hij zag zonder te weten...
Op z'n kamer stonden z'n koffers ingepakt om te verkassen. Ze moesten tegen de avond maar meteen naar de Bergweg: een brutaliteitje dat Erna wel vergeven zou. Hij kwam en hij bleef, dat stond vast! Eerst de koffers en dan de baas met de bloemen. Rozen, anjers, vroege tulpen... Een arm vol!
In bed had hij vrolijk gefloten en gezongen en nou, met de brief in z'n zak, onder de bomen van het Park, was hij onrustig, down, nee moe! Moe?!... Dat was toch al te gek op zo'n dag, die de mooiste in z'n leven zou worden... ‘Een bruine dag!’ gniffelde Kris, gooide z'n wandelstok in de hoogte: ‘Weg met je onrust! Leve de vreugde!’
Hij verliet het Park en beklom de Heuvel om plaats te nemen op het terras van het restaurant. Het was zoel voor de tijd van het jaar. De tafeltjes stonden reeds bereid, maar er was niemand. Kris tikte gebiedend met z'n wandelstok op het tafelblad, keek over de rivier, vond het maar een roeterig herriezootje het ganse havenbedrijf. En dat moest nou mooi heten! Die naakte kranen, die verschoten vlaggen, masten, pijpen en duizend geurtjes. Daar maakten ze schilderijen van en zongen ze liedjes op!... Die rookslierten!
| |
| |
Nou-nou!! 't Was wat fraais! Nee, dan zag hij, Krissie, liever wat anders, minder versluierd en meer tegen de de avond... maar niet op de rivier!
De kelner nam de bestelling aan, wilde een praatje maken, doch er viel met mijnheer niet te praten. Bier en daarmee uit. ‘Vanavond bij Erna!’ De Maas en de kelners mochten verzinken. Maar gelukkig dat er geen muziek was in het cafe. Dat gejiedel van de violen of het gebonk van een slagwerker: ‘Boem!... Boem!’ boven op z'n kop vol stil genot, kon mijnheer Hoogervorst niet hebben.... Waar bleef zijn biertje? Hij verdorstte!
Z'n nek zonk weg in z'n opgetrokken schouders. Even zat hij zo, onbeweeglijk, met z'n kin op de zilveren knop van z'n wandelstok: ‘Erna... Of ze... Zou ze... Die volle wimpers... Haar lachende ogen... De witte tanden en al haar lieflijkheden...
Het biertje werd gebracht. Kris dronk werktuiglijk, gulsde het schuim in z'n neusgaten. Hij had dorst, tergende nadorst. In den Haag was het jofel geweest! Sjongejonge, wat hadden ze daar gezellig gezeten en gesaskerd! Zo los en aanhalerig was ze nooit eerder geweest, Erna. Ze moest vanavond maar weer een flesje knappen. Eerst een paar flessen en dan... Olala! Wat een wijfie! Kittig en zorgzaam. Z'n portefeuille had ze in beslag genomen... Dat was nou echt iets van Erna! Voorzichtig en toch doortastend. Zo iets van de meesteres, van het glasharde in de Spanjolen. Alva nam ook alles in beslag! Ha! Ha!.... Die Erna! Ja, een beetje bazig was ze wel. Enfin, dat kwam allemaal op z'n pootjes terecht. Hij zou wel horen waar z'n geld stond en weer om een zakcentje bedelen. Ha! Ha! Toch een dame! Een gewone meid zou er alleen opuit geweest zijn om van je te profiteren, zou plukken en plunderen, alsmaar kadootjes aannemen. Erna niet, die nam je portefeuille in bescherming: Geef hier, Ghristiaan! Geld is ernst!..
| |
| |
Met zo'n wijfie kon je de wereld veroveren... Wat een schat!
Drie korte, diep-dreunende stoten op de fluit van een uitgaande mailboot brachten mijnheer Hoogervorst op de benen. Hij rekende af, wandelde met z'n stok onder z'n arm naar de Parklaan, voetje voor voetje, bekeek elke boom en hoopte zodoende twee uur nodig te hebben voor z'n reis naar de Bergweg. Hij moest bovendien nog naar den bloemist en kon daar rekken en door een praatje het draaien van de dag opgang houden. Die laatste twee uren waren zo om, beloog hij zichzelf, slenterde straat in straat uit met z'n groot verlangen, dat hem een ziek gevoel gaf. Nog anderhalf uur en z'n vingertop zou zo: ‘Tip! Tip!’ het seintje geven op de drukknop aan de Bergweg... Nee, Erna zou al opendoen voor hij naar de bel wees! Dan een dol, knallend welkom in de gang! ‘Heer en meester, neem bezit van je huis en je vrouw!’ Ja, dat zou ze zo wel ongeveer zeggen! Ze kon zo hartelijk leutig zijn in haar doen en babbelen. Ja, ze zou hem tegemoet komen, op wacht staan achter de deur. Misschien wel in haar pyjama... Verdorie nog toe! Hij kon aan niets anders meer denken! In pyjama en d'r blote voetjes in uitgewerkte muiltjes.... Hij hoorde haar gedempte stem, zag haar voorgaan de trap op naar de slaapkamer met de marmeren wastafel, de ijsbeervacht, de créme gordijnen en het bed... En Erna, die malle, draaide in haar verlegenheid het licht aan en uit, zat stamelend met de handen voor het purper gelaat, op de zijden sprei: ‘Mannie Christiaan... Nee..’
Het begon al te schemeren, god zij dank! De lichten in de winkels flapten aan en in de kantoorlokalen werden de gordijnen neergelaten. In de etalage van een bloemenwinkel werden verse ruikers gearrangeerd. Kris verlustigde zich treuzelend in de bonte weelde van kleuren, vorm en tinteling. Vooral de kristallen vazen vond hij mooi. Erna was stapel op bloemen,
| |
| |
maar in geslepen glas zou ze de lieve attentie nog meer waarderen. Boeketten kant en klaar en in elke kamer een! Wat zou ze een ogen opzetten, dankbaar zijn! Dankbaar en.... lief! Eerst de koffers, dan een schat van bloemen en dan mijnheer zelf!
Kris stapte de winkel in, bracht er ruim een half uur zoek, maakte een afspraak omtrent het bezorgen van de vijf boeketten, die kwart voor acht aan de Bergweg moesten zijn. Mijnheer kon er op rekenen, werd buigend uitgelaten en begaf zich in versneld tempo naar z'n hotel om zich voor de receptie te soigneren. De koffers waren al weg en de tafel in het restaurant keurig gedekt. Doch, mijnheer Hoogervorst had absoluut geen honger, wel dorst, een brandende dorst, die niet gelest kon worden door de middelen uit het buffet. Een wild vuur verteerde hem, gaf aan z'n breedgeknepen mond iets wreeds, dierlijks en pervers.
‘Nee, geen eten!’ verwierp hij met bevelende kortheid, regelde in koorts z'n betalingen, etc. en draafde het hotel uit, opgejaagd door een prikkelende zweep op z'n behoevende lichaam.....
Nevel en duisternis waarde over de landerijen aan weerskanten van de bochtige straatweg, waar Kris de tram verliet en de koelte van de nacht als een weldaad onderging. In de verte lijnden nog even, vaag, dak en torenspitsje van Cosy Home in het schemer-grauw. Licht brandde in vele kamers.
‘Alles in folio!’ smonselde Kris, versnelde de pas, ontwaarde een bakfiets met bloemen en hield in: ‘Die jongen maar voor laten gaan... Eerst de inleiding en dan ik!’
Sjonge, wat was de bloemist keurig op tijd! Die had begrepen waar het om ging! Nog een ogenblik kalm aan doen,
Erna de gelegenheid laten om alles naar haar smaak te rangschikken. Tien minuutjes, want ze begreep wel, dat mannie klokslag acht op de stoep zou staan... Enfin, ze
| |
| |
kon nog wonderen doen in tien minuten. Alles klopte: de zaak liep op rolletjes de hemel in!...
Toch wel vreemd, dat er zoveel licht brandde, onder en beneden. Bijna alle kamers in volle glorie! Waarom?! Ware liefde vroeg maar een klein schemerlampje! Maar misschien waren ze bezig met het lossen van de wagon! Dat was niet te hopen. Krissie kon vanavond geen drukte velen, de meubelen niet hebben en de verhuizers wel doodkijken! Ze moesten op slag afnokken en tegen de morgen maar is terugkomen. Misschien waren het niet de verhuizers, maar de electriceins! Nog fraaier! Direkt ophoepelen! Hoe kon Erna nu op het laatste nippertje die kerels nog in huis dulden? Ze moesten er weer uit en op een sukkeldraffie! Erna kon dan meteen is ervaren, dat de heer des huizes ook nog wat in te brengen had. Ze had nou al zo haar willetje doorgedreven, de meesteres gespeeld, haar zin gekregen en sommige kwesties ontweken en verschoven. Maar vanavond viel er niks te verschuiven... Nou aanpakken en doorzetten, al zat het huis van onder tot boven vol met allerlei volk! Ze gingen er uit!
‘Illuminatie!’ lachte Kris z'n ontstemmend bevroeden weg, zag een schimmendans van lantarenschaduwen tussen en achter de bomen van de laan, die hij insloeg, en beleefde opnieuw de balavond te Spa, waar hij met Erna danste. Een lange dans, wild en vermoeiend met geknepen monden, ontwaakte wellust en strelende verliefdheid. De muziek krijschte een deinende maatgang, bonkte en reutelde. Ze waren doodmoe geworden zonder het te willen bekennen, ze dansten, dansten... tot de glimlach van Erna verdween om plaats te maken voor een harde verbetenheid om de mond en een scherpe pijntrek om de ogen, die zich openden en sloten, dwingend staarden met een vreemde glans, die op woede leek.
‘Danswoede!’ meende Kris, liep weer een laantje in en
| |
| |
zag zich nogmaals op de gladde parketvloer lijf aan lijf met haar, met Erna, wier hijgen fel prikkelde en tot draven noopte...
De boodschappenjongen draaide met lege bakfiets en vonkende sigaar in een slordige bocht naar de straatweg, passeerde fluitend.
‘Die z'n dag is óók goed!’ wist de smachtende bruidegom, tuimelde bruid en genot tegemoet, bleef staan om z'n hoedje te schikken, bevoelde z'n zelfstrikker, controleerde z'n broekriem en de kraag van z'n overjas en stak haastig over naar een gedrongen pleintje. In de uiterste hoek van een gerekt-ovale vijver blikkerde Cosy Home, tussen bomen en struwelen, in het stille water. Daar, in een te overdadige weelde van licht, wachtte Erna! Daar!.... In het midden van de donkere haag leek de rozentoog, met het hagelwitte afsluithekje, op een mond vol tanden!
‘Muziek?!.. Verrek!’ bromde Kris, onderkende de aamborstige blijdschap van een harmonika, vertraagde vergewissend z'n tred en verwierp hoofdschuddend: ‘Te krankzinnig om van te praten! Erna en een schipperspiano, dat zou een mooie combinatie zijn! Nee... Maar wat doen ze nou hier, in zo'n deftige buurt, met een harmonika?! Zeker een gijntje van een studentje of zo iets... Bom! Bom! Ring-singeling!... Er is een tamboerijn bij! Zeker de fuif van een rijkgeworden kroegbaas...’
Toch!... Nee... Verdomd! Het was wel bij Erna!! Wat haalde ze nou voor dwaasheid in d'r hersens?! Als ze soms dacht, dat ze hem, Kris, daar een plezier mee deed, met zo'n zigeunerspectakel, dan was ze toch wel heel ver abuis!... Er werd nog gezongen ook!! Gezongen!!... Weer de harmonika en het gebonk en gesidder van de tamboerijn! Sodelooier!! Zou d'r familie misschien op bezoek zijn en... Nee, dat was uitgesloten! Deftige mensen zongen niet, zeer zeker niet bij een trekpiano.... Maar het kon wel familie
| |
| |
uit Spanje zijn! Ja, waarom niet?! In Spanje zong en huppelde immers alles, daar zaten graaf en boer naast elkaar te zingen bij de guitaar, de harmonika en tamboerijn! Het was familie uit Spanje, natuurlijk! Of anders vrienden, kunstenaars uit Hongarijë, Bohemen, Italië of ergens van de Balkan. Erna had zo enorm veel relaties over de hele wereld. Lief van d'r, als ze de receptie tenminste zo had uitgedacht, reuze lief van d'r en goed bedoeld, maar ze had het voor de eerste avond beter strikt onder-ons kunnen houden, heerlijk saampies, zonder meer. Enfin, Kris zou de gasten wel rap wegpoeieren....
Over het vijvertje kwam:
‘Laat ons drinken, laat ons klinken
Op dit blijde trouwfestijn!
Laat de gastvrouw proppies schinken:
Laat ons heden vrolijk zijn!
Nee, dat was geen Spaans, geen Hongaars, geen Italiaans of Turks. Dat was plat en rauw... Sodeju!!!
Kris stond genageld op het houten vijverbrugje, hoorde gieren en smijten, het rauwe uitblerren van gekietelde lol, het jammeren van de harmonika, het dof-bonken van de tamboerijn en het pesterig natintelen van de rinkelschijven.. Naast elkander, zwart en duidelijk stonden de roerloze bomen in de kalme nacht en belichte nevelsluier: de bruidsluiers. En op de gordijnen schrijnde het botsend ravotten van schaduwen, van grijpende handen en zoekende monden!... Donkeren mannenstemmen overdreunden het hittig gegichel van belaagde vrouwen en vrijsters. Glazen rinkelden. Het drinklied werd weer aangeheven:
‘Laat ons drinken, laat ons klinken
Op dit blijde trouwfestijn..’
De bruidegom kon niet loskomen van het bruggedek, was niet instaat om zich te realiseeren wat er gaande was met
| |
| |
z'n lieve Erna en z'n minnend hart, dat zo spontaan, zo vol zoetheid, geluksgevoel en verlangen...
‘Laat de gastvrouw proppies schinken
Laat ons heden vrolijk zijn!’
‘Trouwfestijn,’ prevelde Kris, ‘Trouwfestijn!’ drong tot hem door en werd werkzaam: Erna kroop op tegen z'n zwoegende mannenborst: Erna met haar geurende lijf en gloedvol tooisel, de zoekende lippen op z'n onverzadigbare mond... De gaten van z'n te brede neus werden groter! Nog liet de brug hem niet los....
‘Trouwfestijn!... Ja, natuurlijk!’ Hij was hoe dan ook, de bruidegom. Er werd op hem gewacht! De dolzinnige enscenering van het feest door Erna moest hij aanvaarden. Zij zou wel een verklaring geven en alles duidelijk worden. Met een uitgeschord: ‘Hallo!’ stapte Kris over het hekje... De feestenden hoorden niet de gedempte vreugde van den bruidegom buiten, schaterden, kwebbelden of bonkten met vuist en voeten hun instemming. De harmonika zette weer in. Stemmen vielen bij;
‘Heel alleen, dat valt niet mee,
Want de liefde vraagt er twee
Van je Alidaasgediesgedobbelediedèèèè!’
De konfuse Kris had z'n vinger op de bel, drukte... drukte op het rhythme van de zang: Rrrrrr!... Rrrr! Rrrrr! Rrrrrrrrrr!
Het feest verstomde als bij toverslag. Secondenlang was het muisstil. Dan dreunden voetstappen, zwaar en beslist, in de holle gang, werd de deur met een ruk geopend en: ‘Goeienavond!’ gebast door Gijs met z'n athletische gestalte en glundere kop op z'n worstelaarsnek: ‘Goeienavond!’ ‘Wat doet u hier?!’ gaf Kris stamelend terug, staarde wezenloos-verbaasd naar den stoeren knaap die z'n dij- | |
| |
zware armen over z'n versierde bretels kruiste en z'n gespannen spieren liet huppelen in afwachtend gemak.
‘Wat ik hier doe, vraag ie? Ik vier bruiloft, mijnheer...’
‘Bruiloft? U bedoelt zeker..’, snoof Kris, bleef steken door het gegluur van de gasten achter de gordijnen en zag een deel van z'n bloemen staan in de gang, waar hoofden verschenen en verdwenen om de hoeken van de deuren. ‘Mag ik ook weten met wie ik te doen heb?’ vroeg Gijs staal, posteerde zich breder in de deuropening en viste gemoedelijk naar het sigaretje achter z'n oor.
‘Ik zou graag... Wilt u Erna even voor me roepen?’ negeerde Kris, friemelde nerveus aan de kraag van z'n jas, dook er in weg, schuw voor de grimmige-knauwende zekerheid, waar hij niet tegen op kon.
‘Erna? Welke Erna? Ik ken die juffrouw niet,’ beweerde Gijs inhalerend, pufte traag de tabakswalm uit en schreeuwde de ging in: ‘Wie van jullie heet er hier Erna? Er is een mijnheer voor Erna!... Erna!!.... Wie bent u, mijnheer?’
‘Dat doet er niet toe!’
‘Mijnheer Doeternietoe vraagt naar Erna!’ gaf Gijs weer door, liet het geschater van de gasten luwen en polste leuk: ‘Is u misschien mijnheer Hoogervorst?’
‘Ja! En wat zou dat nog?!’ beet deze, uit z'n kraag schietend. ‘Wat heb ik met je rotgijntjes te maken?! Wie viert er hier bruiloft?!’
‘Ik goddome!’ lachte Gijs bulderend en sloeg krachtig op z'n versierde bretels: ‘Ik ben de gelukkige! Ik trouwde vanochend met m'n Alida. Ja, 't was allang in de pen, meester! Je wordt hartelijk bedankt voor je bloemetjes! 't Was keurig in orde. Vooral de rooie roosies vond Alida om te...’
‘Alida?!’
‘Ja Alida! Weet jij geeneens meer aan wie je bloemetjes stuurt?!’ spotte Gijs gul en verduidelijkte: ‘Alida van
| |
| |
Oldenhoven, de wettige vrouw van Gijsbrecht la Roi. Je mag wel effe binnenkomen om de bruid te feliciteren. Jij hebt wel een glaasie en taartje verdiend... Alièiè!!!’ Wiegend in d'r heupen, uitdagend, kwam ze de gang door, streek: ‘Aha!’ de bevallige krulletjes van het mooie voorhoofd en de donkere, demonisch-tintelende ogen, stond, met een verstrakte schater om haar wulpse mond, voor Kris en plaatste honend: ‘Ach, zo! Mijnheer Hoogervorst!... U hebt al kennis gemaakt met m'n man... Dat is aardig! We hadden u graag als getuige gehad vanochtend, maar de Spaanse gezant wou geen afstand doen van de eer...’
‘Me centen! Me geld!’ hortte Kris.
‘O, ja, dat is waar ook! Dat zou ik je nog even aan je verstand brengen,’ kwam Gijs tussenbeiden, schoof Alida achter z'n beschuttende schoeren en vervolgde robust: ‘We zullen er niet lang over kwijlen. Me gasten zitten te wachten. Jij bent een genie, maar je kan het ook niet helpen. Je hebt zieken en stervenden opgelicht en bezwendeld, de zwakzinnigen uitgebuit en de radelozen geplunderd om.... Gijs de la Roi aan bedrijfskapitaal te helpen. Ik kan kruiden-handel, humbugseances, horoskoopbedrog en nepwatertjes overslaan. Je bent een genie en nogmaals bedankt. Ook namens Erna de la Calmette...’
‘Ik moet me geld! Me meubelen en me centen terug!’ schreeuwde Kris met vuistende woede, richtte zich, schier verstikkend tot Alida: ‘Jij! Jij!... Adder! Stinkende larie dame! Weetje wat jij bent!’ schreeuwde Kris met vuistende woede, richtte zich, schier verstikkend tot Alida: ‘Jij! Jij!... Adder! Stinkende larie dame! Weet je wat jij bent?! Jij bent... een doodgewoon een...’
‘Doodgewoon mijn vrouw!’ onderbrak Gijs dreigend, kwam een stap naar voren met z'n tangen grijpklaar:
‘Daar is het hekkie! Had je nòg wat te reclameren?!’
‘Zo'n vieze, vuile haaiestreek!!’ schuimde Kris deinzend,
| |
| |
brulde z'n gal en ontgoocheling uit: ‘Waarom moest zo'n stinkert wat met me aanhale?! Waarom moest ze mijn, juist mijn pikken?! 'k Heb geen cent meer! 'k Ben straatsteen arm door zo'n kreng! 'k Heb geen stuiver meer, geen stuiver, mooie dame met je Spaanse adel en al die rotleugens! Jij met je landloopersfamilie! Heb ie je zin, adder?! Nou ben 'k naar de donder! Wat mot 'k nog beginnen nou 'k naar de flikker ben!’
‘Je moet er wat voor innemen,’ vond Alida en adviseerde: ‘Neptunes A C Dosis D!’
|
|