| |
| |
| |
Hoofdstuk XII
Bij Casper Bukkels hing de vlag uit, werden guirlandes aangebracht over de volle breedte van de gevel en een omkranste 25 gehecht in de raamkozijnen van het salon. Ladders, trapleren en stellingen stonden uit, droegen de hamerende, bindende, op- en afklimmende arbeiders, die ijzerdraad verbonden of bloembakken aansleepten. Ook binnen, in de winkel en de woning, werd gewerkt en gezeuld met bloemen, vlaggedoek en palmen, alles in gereedheid gebracht voor het grootse festijn, dat de jubilerende Bukkels binnen enkele dagen aan z'n familie en klanten zou bieden. Mijnheer had het zo gewild, gezegd, dat het een paar lieve centen kosten mocht, omdat het een pracht reclame was, die per slot van rekening de kosten van het feest weer zou vergoeden door dubbele winst. Royaal uitpakken was noodzakelijk in het winkelbedrijf, het gaf een prettige indruk bij de mensen, die weten moesten, dat Caspar Bukkels niet krenterig was en z'n goede reputatie ophield. Het was tenslotte voor z'n vrouw ook wel eens leuk om van onder tot boven in de bloemen te zitten. Ze leefde er weer eens van op, beweerde mijnheer Bukkels; temeer waar z'n zaak maar elf dagen ouder was dan z'n zilveren bruiloft. Bloemen, groen, wijn en een: ‘Lang zullen ze leven!’ dat hoorde bij een succesvol zakendoen en gelukkige echt! Mevrouw Bukkels had, met schuchtere op- en aanmerkingen, de instructies voor receptie en diners in ontvangst genomen, begrepen wat haar te doen stond en bij het: ‘Zilveren bruid!’ van mijnheer het rinkelen van haar bruidschat in z'n lach gehoord.
De gerechten werden met zorg gekozen en het glas- en zilverwerk, meest familiestukken van mevrouw die zelden uit de kast kwamen, overgedragen naar de ontruimde zijkamer, waar Hilletje rustig het poetsgerei hanteerde.
| |
| |
In de keuken stond een andere meid en een bijhulp. Dat had mevrouw zo gewild, doch niet om Gonda te grieven. Mevrouw had niets buiten haar omgedaan, het aannemen van noodhulp ect. lang en breed besproken met haar ‘kind’, dat niet twijfelde aan de goede bedoelingen en wel beamen moest, dat ze niet meer bestand zou blijken tegen de uitputtende drukte van het festijn. Ze mocht, als ze dat verkoos, gedurende het jublileum een weekje naar huis of naar buiten, maar ze bleef veel liever bij mevrouw, die ook haar niet in de steek liet toen mijnheer bezwaren opperde tegen een dienstmeisje dat moeder moest worden.
‘Naar huis,’ overdacht Hilletje nogmaals het aanbod van mevrouw, die zelfs het poetsen van zilverwerk nog te vermoeiend noemde, herhaaldelijk kwam informeren: ‘Kan je 't wel volhouden, kind?’ en er telkens aan toevoegde: ‘Als het je te zwaar wordt, moet je 't me eerlijk zeggen en er maar uitlopen. Je weet er alles van: je geld gaat door en m'n huis blijft voor je open. 't Is hier nou zo'n bende met al die werklui over de vloer! Je neemt de vlucht maar, hoor meid, en komt terug als het lawaai voorbij is... Ja, jij bent te benijden! Jij kan de fuif tenminste ontwijken!’ lachte mevrouw schraaltjes en met zilte ondertoon en werd weer weggeroepen om instructies te geven aan stoffeerder en bloemist.
‘Hier vandaan om het thuis te zoeken,’ mompelde Hilletje, dipte de oude kristallen schotel in het lauwe water en wreef peuterend de geschulpte randen droog.
Weer naar huis! Ze had pas vijf dagen dagen verlof gehad om haar vader te verzorgen, d'r ouwe dibbes, die van verdriet en overspanning ineen zakte, de macht over z'n benen verloor en nou voetje voor voetje achter een stoel schuifelde om het lopen opnieuw te leren. Hij kon zich weer zo'n beetje redden, van de kamer naar de keuken scharrelen, en wilde niet, dat z'n dochter nog langer thuis bleef om hem te ver- | |
| |
plegen. Hij wou en zou helemaal de ouwe Gerrit, de aanpakker en doordurver van vroeger worden, beweerde hij dapper en beschouwde z'n gestakker op slappe benen als een waarschuwend geschenk, als een laatste kans om het lopen en alleenstaan opnieuw te leren en grondig te beoefenen. Nee, over z'n benen maakte hij zich geen kopzorg, die bleven wel gehoorzaam onder z'n romp staan, straks. En als ze weer sterk waren, kon hij z'n meubeltjes op een handkar stouwen en wegwielen naar een goedkopere woning, misschien, als hij een beetje geluk had, terug naar het ouwe honk in het Blokkie van Blomsaus. Daar zat hij, voor zijn doen, best, uit de tocht en de verdrukking. Zodra hij weer het ventje was, ging hij uitverkoop houden in het Instituut, de overtollige meubelen, lopers, kleden etc. bij opbod ruimen. De mysteriekamer kon brandhout leveren, de hoogheerlijke symbolen en de sterrenhemel met den vuilnisman mee! De verkoping zou voldoende handelsgeld opbrengen en Gerrit weer achter z'n lorrenwagen de straten doortrekken, z'n vroegere klantjes bezoeken en naar z'n bikken duiken. Hilletje had van haar spaargeld de achterstallige huur aangezuiverd en haar vader nog wat toegestopt om de eerste veertien dagen door te komen. Gegriend had Gerrit, toen z'n dochter hem vrijend het geld in z'n zak duwde, gesnikt als een kind had hij en strompelend bezworen, dat hij z'n poten kapot zou lopen, straks als zij hem nodig kon hebben. Hilletje aanvaardde z'n aanbod, vuurde hem aan doch geloofde niet, dat vader instaat zou zijn om weer te ploeteren en te sjouwen als vroeger. Ze tobde over zijn verstakkering en vergat er haar eigen toestand om. Nou hij daar zo zat, als een verlatene, in het lege huis, wankel en wrak door de kamers schoof, was hij haar dibbes... meer dan ooit!
't Was wel vreemd, dat ze zo weinig aan haar moeder dacht. Ja, weinig, nuchter en zonder droefheid of blij herinneren. Ze liet maar vlakke indrukken na... Anders dan vader
| |
| |
wiens stuntelig-zorgzaam doen en zeggen van heel vroeger, diep gegrift stonden in de ziel van z'n Hilletje, die piekerend zilver poetste, moeder moest worden en zich bekommerd afvroeg, hoe het nou moest met... die ouwe goeierd?! Mevrouw kwam waarschuwen voor de koffietafel in de keuken, schoof zelf ook bij, en beklaagde zich geagiteerd over het eindeloos geklop en gemier in haar huis, dat meer en meer op een versierde kazerne begon te lijken: ‘Een huzarenkazerne!’ verhevigde ze met spitse mond, liet haar moede ogen over het gesneden brood gaan en schrok weer op: ‘Een dragonderstal! En we zijn er nog niet! De ramen achter moeten er ook nog uit, zegt de stoffeerder! De ramen er uit! Dat is de trouvaille!’
De beide noodhulpen onderschreven spontaan, smikkelden gezellig het twaalfuurtje, schonken babbelend koffie en nog eens koffie, tot mevrouw rees, omdat er alweer naar haar gevraagd werd.
Ook Hilletje stond op, hielp nog even bij het afruimen van de tafel en verliet met een: ‘Nou jullie klaren het samen wel!’ de keuken. Stoeiend met de keffende, naar haar opspringende hondjes kwam ze de gang instuiven: ‘Hoog, Sjennie!... Overdoen, Lolo!’ passeerde de deur van het salon en versteende bij het galante: ‘Gaat u maar voor, juffrouw!’ van... Charles, die met een notitieboekje in z'n hand het salon verliet en meteen herkende:
‘Gonda!’
Warmte, blijdschap zong uit z'n begroeten, dat niet beantwoord werd door de geschokte Hilletje, die bevend herleefde en zielig haar armen bedekkend liet zakken over de ronding van haar buik....
‘Gonda?!’
‘Meheer Charles....’
In de grote spiegel op de schoorsteen van het salon stonden de reikende handen van Charles en het nijgende hoofd van
| |
| |
Hilletje, stond het eerlijk aanbod en een schicht negeren, stond een trieste geschiedenis, die... door mevrouw werd gelezen en verstaan....
‘Mijnheer van Wielingen, mag ik u nog even spreken over de versiering van de traphal?!’ kwam ze Hilletje verlossen, verzocht Charles om in het salon te komen en even plaats te nemen. ‘Een ogenblikje!’ verontschuldigde ze zich, kwam met een kwasie-opdracht: ‘Dit nog, Gonda!’ een kandelaar brengen en stond weer in het salon, waar ze de deur sloot en den heer van Wielingen nogmaals verzocht plaats te nemen: ‘Ja, neemt u die stoel maar... Ik huis in een magazijn de laatste dagen!... Mag ik u eens wat vragen, mijnheer van Wielingen?’
‘Zeker mevrouw,’ antwoordde deze, legde z'n notitieboekje gereed en diepte een vulpotlood op uit z'n borstzak: ‘Zegt u het maar....’
‘U hebt er, meen ik, geen papier en potlood bij nodig,’ glimlachte ze, speelde losjes met haar halssnoer en vroeg: ‘U neemt me niet kwalijk, dat ik u om inlichtingen verzoek, die niets te maken hebben met de bloemenleverantie?.... Kent u Gonda, m'n dienstmeisje?’
‘Ja, mevrouw...’
‘Ben ik indiscreet, wanneer ik vraag om nadere verklaring. Ik heb er een bedoeling mee, dat spreekt. Misschien... Ja, mijnheer van Wielingen, zegt u het maar!!!’
‘Gonda, mevrouw, Gonda had....’ bleef Charles steken, kleurde sterk, kneedde z'n notitieboekje en hervatte: ‘Gonda had, eh... mevrouw van Wielingen kunnen zijn. Ik heb haar indertijd gevraagd en zou, u mag het wel weten, graag horen, dat ze ja zei...’
‘Kent u haar toestand?!’
‘Ja... Nee... Dat is te zeggen... Ik weet natuurlijk wel een en ander omtrent haar familie en zo. Maar dat is voor mij geen bezwaar... en ik mag aannemen, dat u er ook zo
| |
| |
over denkt,’ vond Charles, vertelde hoe en waar hij Hilletje leerde kennen, wat hij van haar dacht en hoopte, met de rustige openhartigheid van den man met eerlijke bedoelingen. Mevrouw luisterde zonder te onderbreken, knikte toestemmend en aanmoedigend, verschoof de kralen van haar halssnoer, onderging de bekoring van de sypathieke stem, woordkeus en eenvoud van Charles en onderbrak tenslotte met een inleidend gebaar en verzuchtte: ‘Ja, als... Luister u eens, mijnheer van Wielingen. Weet u, of kon u vermoeden, dat Gonda verkering had?’
‘Nee, mevrouw! Eerst veel later heb ik het vermoed en mij direkt teruggetrokken. Ze meed trouwens zelf alle ontmoetingen.’
‘Deed ze? En weet u dan ook niet, dat Gonda zwanger is en...’
‘Mevrouw!!’
‘En het kind geen vader zal hebben,’ voltooide deze haar sombere mededeeling, vertelde op haar beurt wat ze wist aan den ontroerden Charles, die bleek het tafelkleed beaaide en vragend, jongensachtig onbeholpen staarde naar het nerveus-trekkende gelaat van mevrouw, dat groevend verdroefde en zich afkeerde van de zon, wier blijdschap door de bovenlichten tuimelde. ‘Als u van haar houdt, zo veel van Gonda hield als u verteld hebt, mijnheer van Wielingen, dan...’
‘Ja, mevrouw?!’
‘Dan zult ook u bereid zijn, om iets te doen...’
‘Alles, mevrouw!!’
‘Nee, alles, dat zou...’
‘Alles, mevrouw!!’
‘Goed, alles!’ glimlachte deze mild, regelde, ouder en wijzer dan de spontane Charles met z'n vibrerende barmhartigheid en beklemtoond aanvaarden: ‘U is dus bereid om alles te doen... Alles... wat noodzakelijk is en Gonda gelukkig kan maken?’
| |
| |
‘Inderdaad, mevrouw!’ verzekerde Charles opverend bij z'n krachtige getuigenis.
‘Ik kan dus op u rekenen!’ dankte mevrouw knikkend, hervatte zonniger: ‘Dat is een pak van m'n hart! Dat begrijpt u wel, he?... Al die versiering en dan zo'n meisje zonder steun en uitweg! Heus, mijnheer van Wielingen, u deed me geen plezier met al dat groen en die bloemen. Maar nu beginnen ze toch geur en kleur voor me te krijgen! Gonda moet geholpen worden, doch niet op de wijze die u misschien meende. Niet door een uiterste daad, mijnheer van Wielingen. U dacht aan een huwelijk, niet waar?!’
‘Ja, mevrouw, als Gonda daarin kon toestemmen dan was het...’
‘Een vlucht in de deernis!’ verwierp mevrouw Bukkels toonloos, gebaarde vermoeid de bruiloft weg: ‘Als u waarlijk van Gonda houdt, dan moet u haar zo'n aanbod niet doen! Ze zou het trouwens niet aanvaarden... En zeker het allerlaatste van u, juist omdat ze, heb ik uit uw gesprek begrepen, in het diepst van haar hart achting, misschien mèèr nog dan achting voor u heeft. En u, mijnheer Wielingen, ook u kan niet zo rijk meer met haar worden als een bruidegom behoort te zijn... Deernis en schaamte zouden, hoe verborgen dan ook, de grondslagen van uw echt vormen. U denkt nog groot over Gonda en zij heeft meer dan achting voor u... Laat het zo blijven, mijnheer van Wielingen...’ ‘Ja, mevrouw....’
- - - - - - - - - - - - - - - -
Gerrit Jan Rompel kon z'n benen weer in de pas dwingen! Alleen z'n linker voet sleepte een tikkie, maar hij had geen tijd om er veel nota van te nemen. Die sleeppoot moest z'n best maar doen, net als de baas, vond Gerrit, wiens werkdrift geen remslof velen kon. Vooral de laatste dagen niet, want er viel zo nog het een en ander te spijkeren en
| |
| |
te verven aan de nieuwe bloemenkraam op het grote plein in hartje stad.
Handelaar in snijbloemen en potplanten, nee, dat had Stompie zich nooit gedroomd. Enfin, het kwam wel onverwachts maar niet ongelegen, het aanbod van Charles van Wielingen, die een filiaalhouder zocht en Gerrit geknipt vond voor het joppie! Geknipt en uitgetekend, had Charles beweerd, meteen de overeenkomst gesloten en maar vast een stevig voorschotje gegeven op de goeie afloop.
En mevrouw Bukkels wist er meer van, die had er ook mee te maken, ja, dat had Gerrit wel in het snotje, al deed ze stomverbaasd en fieleseteerderig, toen hij kwam om haar z'n mazzel en blijdschap te melden. Wijn had hij van haar gekregen, drie grote bellen port, zoute stengeltjes en nog een hand vol lekkere sigaartjes. Niet op de stoep, maar in het salon had ze hem ontvangen en getracteerd.
‘Die lakdeurluidjes... alle respect!’ oordeelde Stompie, heilig overtuigd: ‘Wie er op scheldt, is het doodtrappe niet waard!... En het stukkie tafelzilver dat ze bezitte... Nou, ja, verrek! 's Lands wijs, 's Lands eer! De Chineze eten met een houtje. Wat mijn aangaat haggelt de rijkdom uit goue schalen en diamante lepeltjes, als ik me bloementent maar op tijd in de glansverf heb.’
In bloemen scharrelen! Wat een mens al niet overkomen kon! In een tent staan als koopman! In een tent van kraal-beschot met drie glazen wanden, die uitzicht gaven op het ziedende stadsverkeer en een glimp van de prachtrivier! Gerrit vroeg niet beter, legde glunderend de verfkwast uit de hand en telde, met z'n haak op de toppen van de vingers: ‘Effe kijke, hoeveel soorte van bloeme ik zo ongeveer uit me hoofd weet.... Gladiole... Roze... Vergeet-menietjes... Zonnepitte... Seringe... Bosviooltjes... Waterlelies... Graniums... Sterretje van Bethlehem... Tulpe... Asters... Kamille... Nou, ik geloof dat ik de meeste wel
| |
| |
gehad heb,’ meende Stompie, dipte de kwast in en streek noest de verf uit op het beschot van het tentje.
Het geloei van een stoomschip dreef over het plein... Gerrit genoot uitbundig, moest even nippen aan want en wimpels van de inkomende geelpijper, een Zweedse ertsboot, gaf zichzelf een standje: ‘Opschiete, melige lijntrekker! Jij doet niks als scheepiesnakijke! Straks komt Hilletje thuis en dan is je tent nog geeneens op dreef. Wat ben jij voor een papkerel?! Het mot hartstikke in de blommetjes zitte, heel je kraam hier. Als je dochter dan binnenstapt met d'r grommetje, ben jij koopman in functie en grootvader bij uitnemendheid. Maar 's afwachten wat het worden wil, een jonge of een meid. Ik mag maar lije, dat het een jonge wordt, dan heb 'k al meteen een loopknechie...’ Soppend vervolgde Gerrit z'n arbeid, dipte in, streek uit, nam zo nu en dan een blaasie, om intenser te genieten van z'n draadje tabak, tuurde vergenoegd naar het verkeer te water en te land en verliet tegen de avond z'n tent, die, kant en klaar, te wachten stond op de dingen die komen zouden. Het wachten was op Hilletje, die, door de moederlijke zorgen van mevrouw, in een klein dorpje was ondergebracht om haar kraam te volbrengen. Kiesch had Charles, na de ontmoeting met Gonda, het huis van Bukkels gemeden, de werkzaamheden maar aan z'n personeel overgelaten en, na een ampele bespreking met mevrouw, een oplossing gevonden om Hilletje en haar noodlijdenden vader te helpen. Gedacht was aan een grutterswinkel, een melksalon, een wasserijtje, een groentenhandel of iets dergelijks, doch na nadere kennismaking met Gerrit, die, ofschoon nog strompelend, van hard sjouwen en zwaar ploeteren sprak, achtte Charles het zittend bedrijf voor Rompel ongeschikt. Een baantje met veel bestellingen, heen en weer sjouwen, tuintjes verzorgen en waterdragen paste beter en beloofde succes. Het zou bovendien aan Gonda de illusie laten, dat zij vrij
| |
| |
stond van ieder en alles, zelf haar brood verdiende met behulp van haar vader, die zich door een kleine toelage gedekt wist voor verlies en tegenslag. Dit laatste mocht Hilletje niet weten. Voor haar moest Charles, nou ja, de leverancier van de bloemen zijn en niets meer. Een leverancier die belangstelling toonde voor de gang van zaken en krediet gaf, evenals alle andere leveranciers in het vak. Mevrouw zou haar vrienden en kennissen aansporen om bloemen te betrekken van het ‘mannetje’ op het plein; en Charles nam zich voor, sommige bestellingen langs een omweg door te geven aan de tent, om dusdoende de onderneming van vader en dochter heimelijk te steunen. Het opmaken van ruikers en boeketten zou Gonda spoedig meester zijn. De bloemstukken, die vakmanschap vereisten konden uit de winkel in de Wagenstraat betrokken worden. Althans voorlopig. De zaak klopte als een bus! Het wachten was alleen maar op de grote gebeurtenis te Bleiswijk, waar Hilletje 's morgens nog een korte wandeling maakte met mevrouw Bukkels en 's avonds beviel van een welgeschapen dochter. ‘Dochter! Moeder en kind wel!’ luidde het telegram, dat Gerrit ontving en op een drafje naar mevrouw Bukkels bracht. ‘Dochter! Alles wel!’ fuifde Stompie, spijt al z'n goede voornemens, z'n daverende dag uit in de schipperskroegjes, gaf en kreeg rondjes, slingerde laat in de avond naar z'n nieuwe adres en zat zingend en dubbelgevouwen op de stoep van z'n woning te klazineren met de maan: ‘Dochter! Alles wel!... Alles wel!’
Veertien dagen later stapte mevrouw Bukkels in de auto van den heer van Wielingen, die achter bleef, om moeder en kind te halen uit Bleiswijk. Gerrit stond met een enorm boeket aan het portier van de auto en verzocht beleefd: ‘Wil u me dochter vast een klein blommetje geven van d'r vader!? U mot maar zegge, dat 'k sta te snakke naar haar en de kleine Marjolein. Dat is een soortement van
| |
| |
blommetje, is 't niet, mevrouw?... Wat een naam, hé? Wil u wel gelove, dat 'k me er op heb motte oefene! Affijn, u zegt wel aan Hilletje, dat 'k zelf niet mee kon komen, omdat 'k een eige zaak heb, die vandaag geopend wordt. Verders maar liever niks verklappe, mevrouw!’
Deze beloofde, nam de bloemen in ontvangst, riep den verwaanden grootvader nog even aan het portier: ‘Ik heb de sleutels van uw woning aan de meisjes gegeven. Alles wordt tot in de puntjes verzorgd. Niet gaan kijken! Wachten tot de receptie! Heb ik je woord, Rompel?’
‘Me woord, mevrouw?! Me leve, als het weze mot! 'k Ga voor u door vuur en hagel! En die meheer Sjarreles... Mag 'k effe in de houding springe, mevrouw?... Die meheer Sjarreles, dat is eene bonk gentleman! Dat 's goddome... Ik kan er niet uitkomme, mevrouw... Ik kan alleen maar zegge, dat 'k razend blij ben, omdat 'k meheer van Wielingen fatsoendelijk de geleende cente terugbracht! Daar heb ik nou nog lol van!! Wil u 't effe voor me overbrenge aan me Hilletje? Ze weet wel, dat 'k terugbetaalde, maar 't kan nooit dikwels genoeg herhaald worden. Vooral tegen haar niet...’
‘Ik zal de boodschap overbrengen, Rompel... Ik moet nu gaan!’
‘Ja, mevrouw... Goeie reis en behoue thuiskomst! Chauffeur, zal je een beetje kalm aan doen en straks de hobbelsteentjes mije, als ie 't kind in de wagen hebt?!’
De auto gleed geruisloos weg en Stompie besefte te laat, dat hij de helft van z'n boodschappen aan mevrouw en Hilletje nog vergeten had. ‘Affijn,’ schurkte hij genottelijk, ‘vanavond heb ik ze weer thuis, me dochter! Dan ben 'k vader, grootvader en stapeldol: alles ineens!... Stom van me, om niet tegen mevrouw Bukkels te zeggen, dat ik zelf al voor een omslagdoek gezorgd heb. Wit met rose kwassies! Wat heit ze gelache, die Hil van me, toen 'k het op d'r
| |
| |
bed kwam leggen... De doek van mevrouw Bukkels zal wel een poepie duurder zijn, maar warmer, dat zal de vraag nog wezen.’
Gerrit stapte de stad door, terug naar z'n bloemenkraam, zou er toch eens op letten straks, welke doek het kind om had....
Op het plein waren de luiken al weggenomen van de tent, die smaakvol werd aangekleed door het personeel van mijnheer Charles. Een schat van snijbloemen en potplanten stond op planken, richels en stellages, besloeg een deel van de bestrating en liet nauwelijks doorgang voor den verbluften koopman, die in stomme bewondering z'n petje in z'n nek schoof en z'n kleffe versnapering op z'n onderlip liet rollen.
‘Donders!... Donders!’ was al wat hij wist te antwoorden op zóveel welvend en wuivend groen en de overstelpende kleurenpracht.
‘Nee, maar...’ bleef hij beschroomd staan, frutselde met z'n ijzeren haak in z'n jekker, greep, knipperend met z'n ogen en trekkend met z'n onderkaak, de stijl van de tentdeur, die verzonk en wegdraaide met den kleurendronken grootvader....
De knechts gaven hun laatste lessen en instructies, vertrokken na jolig afscheid en beste wensen en lieten Mottige Gerrit achter in een tuimeling van tinten en een vorstelijke roes... Stompie ging er bij zitten op een krukje, kon z'n rust echter niet vinden, stond weer op om de gieter te hanteren bij de zo pas begoten bloemen, deed het karwei nog eens over met plonsende scheutigheid. Water, alsmaar water zwierde Gerrit uit, had meer van een brandweerman dan van een bloemist, doch voelde zich groeien, groter worden, bij elke emmer die hij verplensde en hield pas op, toen er een dame, z'n eerste klant, zich meldde.
Een kamerplantje van vijf en tachtig centen wist Gerrit
| |
| |
aan haar te slijten, en stak de ‘jatmoos’ in z'n vestzak of het een reliquie betrof...
‘Dat is binne en tot zover,’ smonselde de koopman, zocht weer z'n krukje, dat geen rust kon bieden, want... thuis lag de hond, de beste, brave, trouwe Filax met een lijn om z'n strot te jammeren, omdat hij niet mee mocht met den baas. Honden en breekbare waar, dat ging niet samen, meende Stompie en had Filax aan de ketting gelegd... aan een ketting die vrat aan de rust en het geweten van den koopman.
Z'n beest, dat 'm trouw bleef toen alles verraad pleegde, toen huis en hemel instortte! Z'n Filax, die niet van z'n bed week, en geen vreten meer lustte, toen hij, Mottige Gerrit, met lamme benen weerloos lag. Z'n trouwe hond, die het zilt uit den baas z'n snor likte in de zwaarste uren en meer hart in z'n bast had dan...
‘Nee, daar nou niet meer over... Nooit meer! Dat hebbe we doorgestreept,’ vermeed Stompie z'n begraven leed, dacht weer aan de hond, zag 'm in z'n verbeelden met worgende halsband en heesgeroepen strot en kreeg het benauwd, knagerig te pakken.
Van de bloemenkraam naar huis, was drie minuten: zes minuten heen en weer... Zes minuten. Geen mens zou er bloemen stelen en een klant meer of minder kon niet rijker of armer maken. Een jongetje sturen? overdacht Gerrit, doch verwierp minachtend, want Filax stuurde ook geen jongetjes toen hij, de baas, in de knoei zat, gestropt en geworgd werd. Nee, hij moest zelf gaan en het weer ridderlijk goed maken met z'n beest!
Gerrit ging! Gerrit ging dravend z'n plicht doen, doch hield woord jegens mevrouw Bukkels, bleef beneden in het portaaltje van z'n kleine woning wachten op Filax, die door de meiden losgelaten werd en dansend de straat in stormde! De ontmoeting was daverend en het leed geleden. Van
| |
| |
beide kanten. Gerrit vroeg vergiffenis en Filax gaf z'n zegen, beloofde op zijn beurt gehoorzaamheid en eerbied voor de bloemen. In de beste stemming en volkomen harmonie zaten baas en hond een kwartier later voor de tent te kijken naar de drukte aan de overkant, waar een nieuw cafe geopend werd. Lichtbakken en muurletters werden aangebracht, ruiten beschilderd, gordijnen gehangen, stoelen en tafeltjes uitgepakt en ingedragen.
‘Weer een kroeg, Filax!’ misprees de baas puriteins, streek z'n hand over de kop van het rustige dier en kritiseerde: ‘Ze bouwen en ze stichten maar kroegen en cafè's! Ik vraag me af, waar het allemaal vandaan mot komme?! Hoe komme ze aan de cente, beest?!’
‘Oooooiiiii!’ driemelde deze geamuseerd, keek lang en diepzinnig naar z'n dubbenden meester en verduidelijkte: ‘Oooooi Oooooi!’
Nee, het ging den baas boven z'n pet al dat opknappen en verbouwen. ‘Kroegen als paleizen! Mot je toch is effe voor de aardigheid kijke, jonge! Een podium voor strijkmuziek... Een buffet vol nikkelwerk... Een draaideur: glimme als de ziekte!... Sierlampen... Rubber op de vloer! Mot je nog peultjes?! Schotjes van mahoniehout! En vanavond de feestelijke opening. Affijn, dat is vandaag dan twee feestelijke openingen op het plein hier. Ik tel ook nog mee met mijn affaire!’
‘Woef! Woef!’
‘Net wat je smoest, Filax!... Daaroo! Zie je ze sjappele met die lichtbak? Dat is de naam! Die mot vanavond nog aan de gevel branden...’
‘Woef! Woef! Woef!’
‘Bedare, jonge! Denk om me klante! Plechtig en beschaafd.. Over een half uur kan Hilletje hier zijn met... Hoor is aan je oor... Met Marjolein. Ja, als je 't niet goed uit kan spreke is 't nog geen doodwond. Ik had er zelf ook
| |
| |
zat moeite mee. 't Is zò'n klein piezewiesie... poezeboutje, zeit Hil. 'k Ben er wezen kijke, jonge! Spalk je ogen maar vast!... Sode! Wacht is effe!! 'k Heb nog vergeten om jou te versiere!’ graaide Gerrit naar het willige beest, bond 'm een ruikertje om, regelde glunderend: ‘Scherp oplette! 'k Heb nou alles weer royaal met je vereffend, hé?... Zeg je versie maar vast op!’
Spiedend had Gerrit het laatste half uur het rijverkeer bijgehouden en werd toch nog overrompeld door z'n Hilletje die achter, om de tent heen kwam en in overdaad van zon, bloemen en publiek haar dibbes om de nek viel: ‘Vader! Vader van me!!’
‘Hilletje... Hil...’ streelde hij pruimend op z'n tranen, moest de dolgeworden Filax met de haak van haar lijf houden en stond alsmaar op haar rug te kloppen met z'n gave hand: ‘Meid!... Kind!...’
‘Wat een bloemen! Wat een pracht! Heb je dat allemaal zelf opgebouwd?’ vroeg ze vrijend, maakte zich vrij uit z'n omhelzing en bezag haar vader met trots: ‘Dat heb je knap volbracht!... 't Ziet er schitterend uit!... Is dat nou mijn plekkie, daar?!’
‘Alle plekkies zijn voor jou!’ lachte Gerrit, sloeg z'n armen breed uit. ‘Je zegt maar waar je tronen wil, jij en Marjolein... Waar is ze?!’
‘Nog in de auto!’ gniffelde Hilletje, trok haar vader mee: ‘Kom, dan zal ik je is een bloemetjes laten zien! Je kan wel inpakken met je tent!!’
Filax stond al met z'n poten in het portier van de wagen, stak z'n kop even naar binnen, snoof en stormde terug naar Hilletje om: ‘Woef! Ooi! Woef!’ te zeggen wat hij van haar dochter dacht. Ze kon tevreden wezen. In de wagen zat de dodeinende mevrouw Bukkels met het kind op haar schoot en een stille verrukking op het gelaat. Ze toonde Marjolein aan den bedremmelden Gerrit, die ook tevreden kon zijn,
| |
| |
want het kind was gewikkeld in de witte omslagdoek met de rose kwastjes. De andere doek: het geschenk van mevrouw, lag bij den chauffeur...
Hilletje liep nog een paar passen mee met haar vader, die terug moest naar z'n negotie. Haar pad werd bestrooid met bloemen uit de lastige boeket om de hals van Filax... ‘U blijft dus bij je handel en ik ga met mevrouw naar huis?’ bedisselde ze en knuffelde dankbaar: 't Is nou allemaal prachtig in orde, hé, dibbes?!’
‘Ja maar,’ haperde deze, zocht de hand van z'n dochter en beleed schor: ‘Ja, 't is allegaar keurig in orde.. Keurig!.. Jammer dat het kind geen grootmoeder heeft, Hil... Jammer...’
‘Nou weer niet zò beginnen!’ lachte de dochter opbeurend, wees over haar schouder: ‘Heeft het kind geen grootmoeder? Moet u nog is even in de auto gaan kijken! 'k Heb nog geen kans gekregen, om het vast te houden.... O, je lacht weer, hé, ouwe?!’
‘Om en door jou, door jou en je kind,’ gaf Stompie grif terug en vond goed, dat Hilletje tegen de avond nog een uurtje in de tent zou komen om te helpen en bitwijs te worden.
‘Een uurtje en niet langer!’ besliste Gerrit. ‘De bloeme make koortsig en je mot voorlopig nog maar een beetje stapvoets doen!’
De auto vertrok, maakte een ererondje om het plein met de bloementent en verdween met de flapperende zakdoek.... Gerrit had amper de tijd om terug te wuiven, moest zich uitsloven voor een klant, die een pracht bestelling deed: een bloemenmand van drie rijksdaalders!
Dat waren je klanten! Twee dubbeltjes, een halve gulden, dat leunde niet aan, maar drie knaakies, dat was wat de koopman hebben kon! Zo'n bestelling, daar moest het van komen! ‘Ja, meheer, ik heb het goed begrepen! Lintje om het hengsel en een kaartje aan de mand! Ik zal er voor zorgen... U
| |
| |
kan het aan me overlaten! Bedankt voor de klandizie!’ salueerde Gerrit, stak het adres in z'n zak en zette de verkochte mand apart: ‘Me eerste behoorlijke patsie! Effe om een lintje met opdracht telefonere naar van Wielingen. Nou gelijk een ijzerdraadje aan het kaartje en strakkies samen wegbrenge, ik en Hilletje... 't Is maar effe net aan de overkant... Het nieuwe café!’
Stompie wijzigde z'n opvattingen omtrent kroeg- en cafever-bouwingen, hanteerde weer de gieter, uit angst voor uitdorren door de avondlucht, liet de ontvangen centjes in z'n broekzak rammelen, ontving het lint, waar hij om gebeld had en zette de mand nog even te pronk met een jubelend: VERKOCHT!! Hilletje kwam pas tegen zeven uur. Ze had het druk gehad met de receptie, het huis en het kind....
Ja, Gerrit kon het zich wel voorstellen, maar tijd om te babbelen was er niet meer. Om zeven uur moest de bestelling bezorgd zijn aan de overkant. ‘Ieder aan een oor!’ regelde hij! ‘Stappie voor stappie drage, anders knakke de stengels! 't Is een mand van over de zeve gulde! En 'k ben er verwaand op om onze eerste grote bestelling same weg te brenge! Wat jou, meid?’
‘Ja, vader,’ ijverde Hilletje voorzichtig, streek fronsen en vouwen uit het witzijden lint, bewonderde: ‘Eenig! Snoezig!’ en stapte, de mand tussen haar en vader, het plein over naar het juist geopende cafe, waar de laaiende lichtbak een schelle, hels-vurige vreugde uitwierp voor beider voeten:
Op het lint aan het hengsel wapperde vrolijk: Veel geluk en voorspoed!
001-178
|
|