| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Erna Salerno de la Calmette hing weer als ‘Propere Ali’ over de toonbank van het schaftzaaltje, waar Gijs klomp-klossend de vloer begoot met het water uit de spoelbak en met nauw merkbare glimlach luisterde naar het sappig relaas van z'n gnuivende bedgenote. Door een bevestigend hoofdknikken gaf hij te kennen, dat hij haar volgde, begreep en accoord kon gaan, greep de bezem, sprong martiaal in de houding en presenteerde schaterend: ‘Madame de Maintenon!!’
‘Ja, maar ik heb geen koning aan de haak!’ gaf ze schokkerend terug, vertroetelde de nikkelen koffieketel in het buffet met fluwelen poetslap om gichelend te vergelijken: ‘Kijk is, hoe ie glanst, 'm lieve Christiaantje! De vonken vliegen er af als je 'm maar even zo! zo! zo! knuffelt. Maar kietelen kan hij niet tegen, dan wordt ie niet lekker, m'n aanstaande bruidegom... Ach, wat heeft ie een koue voetjes! O, ik zie het al: hij heeft z'n slobkousen niet aan!’ lachte ze luid, nam het sierlijke deksel van de ketel en bemoederde sentimenteel: ‘Kom! Nou eerst je hoofd is pomaderen! Je hoeft niet bang te wezen! Ik zal je heus geen zeer doen. Je ben mijn Christiaantje en om te zoenen!... Niet plagen!’ berispte ze Gijs, die den vernikkelden bruidegom met natte bezem bedreigde: ‘Nee, Gijs! Geen geweldplegen aan m'n uitverkoren hartelap! Als ie duizelig wordt valt ie van z'n voetstuk en misschien een ongeneeslijke deuk in z'n gewreven buikie! Dat zou me een ramp zijn voor de sterrekunde en de vrouwen in nood!’
Kletsend vielen links en rechts de vinnige slagen van Alida om de oren van den gewaanden bruidegom, die waggelde onder de afstraffing en met een fikse stomp: ‘Hier, patjakker!’ terug viel in de leegte van het ontruimde buffet.
‘Die heeft z'n bekomst!’ constateerde Gijs met donker
| |
| |
nadreunen van z'n zware bas, hing de rondlummelende reclame-platen weer strak aan de wand en verspoelde het losgeschrobde vloervuil met een brede zwaai uit de volle werkemmer: ‘Whoepsee! Opgeruimd staat netjes! Als jij de tafeltjes doet, Ali, zal ik wel een knoop in me lenden leggen en het ganse domein voor je aandweilen, want jij moet op je handjes passen! Soda is de moord voor Spaanse prinsessen!! Een kreuk in je vingers of een blaar in je jat verpuist je elegance. Als je te zenig wordt lust Christiaantje je niet meer en val je weer terug in je kanailleuze staat van verwildering!’ ‘Spot jij er maar mee’, kirde ze, wreef gehaast de tafelbladen, sleepte de zandemmer bij en pufte: ‘Poeh! Is me dat sjappelen voor een vrouwtje met rechten op de Spaanse troon?! Als de gezant uit Brazilië me zo zag, of me andere zwager, de professor. Enfin, die zal in Tibet, midden in het kratergebergte ook wel is een zweetje halen. Me arme zus! Ze was al zo tenger! Een fleskind, moet je rekenen, Gijs! 'k Zal blij zijn als ik straks goed en wel onder de pannen ben door me rijke huwelijk. Ik trouw in het wit met een sluier van vliegengaas! Me kostuum koop ik in Parijs, dat heb ik den maarschalk al geschreven. En m'n bruidsdagen breng ik door op het landgoed van den verstokten Jonker... Nog twee uurtjes en ik ga met m'n aanstaande op zoek naar een nestje, ergens aan de Bergweg. Hij weet een snoes van een huisje, een bungalow... Cosy Home!’ ‘We willen hopen, dat hij er straalgelukkig in wordt!’ hijgde Gijs voortkruipend over de natte vloer: ‘Jij gaat de hemel tegemoet... en ik zal wel dweilen!’ zette z'n knuisten in z'n lenden, kreunde overdreven: ‘Oòòòò! Wat doet werken akelig zeer!’ en vervolgde bedachtzamer: ‘Het zal me is benieuwen, hoe je het straks redt. Als je de woning niet op jouw naam krijgt, wordt het dubbel nul met je fraaie plan. Ik kan me niet indenken, dat die bruigom van je nou helemaal de kluts kwijt is.’
| |
| |
‘Hij eet uit m'n hand!’ beweerde Ali, meende, dat dàt trouwens wel bewezen was. Ze had hem bij al de slippertjes van het lijf gehouden en er bovendien voor gezorgd, dat ze nooit samen reisde met mijnheer Hoogervorst. Als hij van Ostende of Spa weer naar Holland ging, vertrok zij met een andere trein om kwasie haar vrienden in Zuid-Frankrijk te bezoeken en was vaak nog eerder in Rotterdam dan Christiaantje! ‘Je kon dien suffer alles wijsmaken en grif in de plooi leggen’, verzekerde Ali, zeemde met rappe slag de deklijst van de lambrisering en trok haar rok op om spottend te verduidelijken: ‘Kijk is even, Gijs! Heb ik geen verleidelijke benen? Dat is nou mijn argument! Spreek met je kuiten en 't komt in orde!’
‘Jawel!’ antwoordde Gijs laatdunkend: ‘Dat kon wel is falikant uitkomen. Hij zal toch in elk geval zijn naambordje op de deur verlangen. Ik heb die klucht tussen jou en je duikelaar nou wel goed gevonden en ondersteund, omdat er per slot van rekening een mooie kans in zit en jij er je galjoene in hebt. Maar logica is nog altijd m'n stokpaardje. Vangen is nog geen knippen. Dat hij stapel op je is, dat zegt nog niks... Ik leg ook op me knieën, dat merk je wel...’ ‘En hier staat ook de huur op mijn naam!’ kaatste Alida, gaf toe, dat ze alsnog meer onkosten dan profijt boekte, doch schilderde Kris als een gebonden Sebastiaan - doch niet zo heilig! - liet pijlen snorren en drilde speer op speer met een heidense vreugde en harde lach.
Gijs had z'n vloertje inmiddels geredderd, wrong fluitend de dweil uit, schoof de grendels van de deur om den melkboer in te laten en lanceerde tot besluit: ‘Nou goed... Afgesproken! Jij bokst het wel voor elkaar, zeg je. Maar als je de woning op jouw naam hebt staan, ben je nog geen stap verder. Z'n centen inpalmen, daar was het toch om begonnen, he? Hij is er op zijn beurt op uit om jouw fortuin te vrijen!... Jouw fortuin!!... Enfin, we horen wel van de klap als ie
| |
| |
valt... Kom er maar in, melkboer! We openen vandaag met vijf en twintig liter melk... Twee flessen room... Een pondje boter en dertig eieren van een zwarte kip met een uitlaat zonder hindernissen.’
‘Wordt aan gewerkt!’ gaf de melkboer terug, kakelde schor bij ieder ei dat hij opdiepte uit de hengselmand en maakte ruimte voor Alida, die, lachend om z'n vertrokken bakkes: ‘Moeders mooiste niet!!’ voerde, de stoelen gereed zette, het buffet in orde bracht en achter het beschot verdween om het ontbijt te verzorgen en zich te kleden voor het vervoerende avontuur.
Een goed uur later stak ze zich bij den buurman in een geleende ulstermantel en juwelen, vond een bijpassend hoedje, om weer eens wat anders te dragen, verwisselde nog even van schoentjes en verliet de bank van lening, na een omzichtig rondkijken van den lommerdbaas, die heibel met z'n klanten wilde voorkomen en aan de deur stond om het seintje te geven of de baan veilig was.
Ook Gijs had al spoedig bezwaren tegen haar ‘opgetuigd binnenzeilen’, meende, dat zo'n ‘kakkelewienus-vertoning’ aanstoot moest geven bij de vaste bezoekers, de mensen, die door staag ploeteren in weer en wind maar amper aan een schamel daggeld kwamen en de kuiten zouden nemen voor een kasteleinsvrouw, die zich opdirkte van hun zure centjes. Ze mocht haar programma naar eigen smaak en opvatting uitwerken, als ze daar aardigheid in had en heil van verwachtte. Geen bezwaar! Maar de zaak, beider broodwinning, mocht niet in opspraak komen, kon geen duwtje velen... zolang de buit niet binnen was. En Gijs geloofde niet aan het wonder van de tweede zilvervloot. Piet Hein was dood en kwam nooit weer terug!
Alida hield zich wijselijk aan de instructies, meed, als Salerno de la Calmette, iedere ontmoeting met klanten of bekenden, maakte een vermoeiende omweg langs goederenwagons en
| |
| |
rangeerlocomotieven, ging schuil achter gestapelde koopwaren, heiningen en opslagloodsen, dribbelde zig-zag over steigers en spoorwissels om kuchend en uitgewaaid in een taxi te stappen: ‘Lommerrijk!... Bergweg!’
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ook Kris moest een omweg maken, wel niet over aanlegsteigers en spoorbanen, doch bij madam Pedasco, die moeilijk afstand kon doen van het geld, dat haar en Gerrit toekwam als aandeelhouders in de onderneming. Reeds kort na het stichten van het Instituut was een regeling getroffen omtrent het bedrijfskapitaal, dat aanvankelijk schuchter gedijde, doch langzamerhand merkelijk toenam en vooral door de kruidenhandel in de twee filialen, de privé consults en de vele besloten séances een beduidende som werd. Om twist en wantrouwen, bij de partners onderling, uit te bannen, was het bedrag op een bank geplaatst en alleen opvorderbaar door de handtekeningen van Kris en Riek samen. Hij noch zij konden geld opnemen, tenzij een wederzijds fiat de handeling dekte. Riek had het zo gewild en Kris kon er mee accoord gaan, had weinig tegenwerpingen gemaakt en geen andere voorstellen ingediend. Hij kon, weliswaar, zijn deel van het geld opeisen, maar durfde met zo'n misselijk prutsie niet onder ogen van Erna te komen, zon op middelen om ook het tegoed van z'n compagnons in handen te krijgen en bedacht het verhaaltje van den rijken wijnhandelaar en de winstgevende transactie. Maar Riek gedroeg zich vreemd, bleek wispelturig, weigerde, spijt aanvankelijke toezegging, om het totale bedrijfskapitaal door medeondertekening vrij te maken. Nee, ze had absoluut geen wantrouwen! Nee, dat niet... maar ze wilde geen dag afstand doen van haar portie, zemelde wat over: ‘Me enige vastigheidje!’ keek sip over haar lorgnet en beëindigde haar beschouwing over geldopnemen en waagstukken met een enghartig: ‘Als ik het kwijt ben, dan ben ik het poter!’
| |
| |
De ganse morgen hield Kris, wringend en dwingend, aan, liet het verlokkende goud in elke volzin rinkelen en wou met eer en geweten borg blijven. Maar zelfs dat had op Riek geen doorslaggevende invloed. Ze herkauwde magertjes: ‘Eer en geweten!’ liet haar lorgnetje zinken en flapte uit: ‘Dat is wel het alderlaatste waar ik geld op zou lenen!... Ik wil die vijf en dertig honderd gulden graag meepikken, dat wel natuurlijk. Maar ik kan me geld niet missen. Een paar weken geleden zou ik het nog niet zo hèèl erg nauw genomen hebben... Ik sta er vandaag anders voor. Als jij me duitjes vergokt, verspeel ik me kans bij me... kolonel.’ Met eerlijke verbazing had Kris haar aangegaapt en wrang lachend op nadere verklaring aangedrongen: ‘Je kolonel?! Ik mag opstoot verrekken als ik weet, waar jij het over hebt! De kolonel?!... Heb jij dan wat uitstaande met een officier van de Hallelujabrigade?!’
‘Ben jij nou bedonderd?!’ ontplofte Riek bezeerd. ‘Wat denk je van me?! 't Is een emmese kolonel! Hij heeft in Indië tegen de Atsinese en de Lombokkers gevochten! En dapper ook! Hij heeft er een medaille en twee stramme benen aan over gehoue. Maar je merkt er niks van als ie gewoon loopt. Nog kranig en vief! Hij is bij me in behandeling. Ik belees 'm aan z'n benen en om de veertien dagen...’ ‘Daverend!!’ vond Kris, zich uitslovend om den kranigen kolonel te spelen, bootste z'n kraakstem na, zwaaide stoutmoedig het slagzwaard: ‘Ga je weg of ik maai je weg!!’ en overviel de geamuseerde Riek met een zakelijk: ‘Je had het over je kansen bij den kolonel, maar ik vrees, dat je meer kans maakt op een hersenschudding als Gerrit er achter komt!’
‘Ja, net... Gerrit... Dat is me kopzorg’, liet madam zich gaan. ‘Ik weet nog niet hoe ik dààr mee aan moet. Ik ben niet van zins om me nog langer voor zo'n lor op te offeren.’ ‘Nee, dat spreekt!!’
| |
| |
‘Ik en hij, we horen niet meer in èèn span. Ik ben 'm te ver vooruit geraakt. We hadden elkander trouwens nooit magge ontmoeten... Ik ga om de veertien dagen naar me kolonel in Arnhem en vanaf morgen om de week. We zijn het, tegen jou gezegd, met elkaar eens. Hij heeft smartelijke benen en een klein pensioentje. Ik ben een beleeskracht en ook niet onbemiddeld. Als we hutje bij mutje doen, ik en me kolonel, zijn we geborgen en kan 'k eindelijk ook is me entree maken in de grote wereld! 'k Heb alleen maar angst voor Gerrit! Die is instaat om mijn en me hele toekomst te vermorzelen, als ie wat in het snotje krijgt...’
Kris verwisselde het slagzwaard voor de harpoen, plaatste zonder verdere scrupules z'n moordschot: ‘Precies! Gerrit kan jou de das om doen; en vies ook!! Als ik per ongeluk wat los zou laten, dan hangt hij je op aan de sterrehemel in de mysteriekamer! Laten we nou is nuchter bekijken, hoe de zaken staan. Ik kan geen geld opnemen zonder jouw goedkeuring en jij kan geen kolonel bemachtigen zonder mijn permissie. Dat is nogal klontjes, he? Ik kan me wel voorstellen, dat jij de omgang met Gerrit hartstikke beu bent. Ook ik ben niet verwaand op zo'n schoonvader. Wat dat betreft varen we in het zelfde schuitje. Ik zie je liever met je krijgsman dan met je voddenraper op m'n bruiloft. Binnenkort ga ik met Gonda naar het stadhuis. Ze komt hier wel niet meer over de vloer, maar die pietluttige familieruzietjes, dat maak ik wel weer in orde! Ik trouw met Gonda...’
‘M'n zegen heb je al’, onderbrak Riek gul.
‘Merci!’ bedankte Kris en voorspelde gevat: ‘Je zegen... En de rest komt ook. Als je toestemt in de geldkwestie, dan verkassen we hier zo rap mogelijk en betrekken een dubbel herenhuis op de deftigste stand. Ik krijg je dochter, jij je kolonel en Gerrit de hond!... Nou?!’
‘Als 't allemaal zo, in goeie harmonie, kan gaan’, overwoog Riek fronsend, sloeg steelsgewijs de rust en zelfverzekerdheid
| |
| |
van haar veinzenden deelgenoot gade en nam z'n bezonke oordeel en advies voor goede munt. Als Gerrit gewipt was, kon zij met haar betere connectie intrek nemen bij Hilletje en Kris, die de huur op zijn naam zou nemen, met den heer G.J. Rompel niets meer te maken wou hebben en hem, als hij pogingen deed om binnen te dringen, zonder pardon betichten van huisvredebreuk en bij het gerecht aangeven. Daar verstonden ze geen spot met dergelijke overtredingen. Je kon veel doen bij Justitie, dat bewees de Trust, maar je moest het niet in je hersens halen om je gedroste wijf en verduisterde centjes achterna te zitten.
‘De lankmoedigheid van de wet heeft grenzen!’ wist Kris, betreurde de verloren jaren, die madam Pedasco met zo'n snertkerel doorbracht, sprak zeer optimistisch over het ‘berustende’ in Gerrit z'n karakter en eindigde z'n pleidooi met een krom citeren uit de bijbel: ‘Geen musje wordt gedeerd en geen hoofdhaar gekrenkt, als je niet aan de beurt ben!’
Riek gaf zich gewonnen, plaatste haar handtekening onder het bankformulier, maakte Kris heer en meester van alle bezittingen, die dra weer verantwoord en gestort zouden worden in de algemene kas. Riek kon rekenen op haar deel plus de gemaakte winst en bovendien op twee derde van het bedrag, dat toekwam aan Gerrit, die uitgeplunderd en verlaten straks troost mocht zoeken bij z'n hond en z'n tulband...
Er viel niets meer te bepraten. Alles klopte als een bus! Van alle kanten zeker van z'n slagen verliet mijnheer Hoogervorst het Instituut, zweefde van het hoge bordes omneer, zwaaide monkelend naar de knipogende Biancha Pedasco, passeerde Gerrit, die de hond uitliet, groette met een joviale schouderklop: ‘Goed zo! Gun je beest de ruimte!’ riep op de Schie een taxi aan en gaf op: ‘Lommerrijk!... Bergweg!’
| |
| |
Cosy Home werd gehuurd en de kwitantie gesteld op naam van Salerno de la Calmette! Veel moeite had het niet gekost om haar aanstaande tot deze afwijkende maatregel te bewegen. Integendeel! Hij hapte met graagte! Want Erna had, in het prieeltje onder de kale bomen van de theetuin, haar hoofd aan z'n borst gelegd en flemend met z'n dasje gespeeld: ‘Ik vind alles lief, best en schattig van je, mannie!... Het is prettig, dat je helemaal niet over geld spreekt, maar ik heb een plannetje. 'k Had het voor je willen verzwijgen om je eens echt, kwistig vrouwelijk, te verrassen. Cosy Home is een juweeltje en jouw keus... Luister je mannie?!’
‘Ja, Erna...’
‘Je hebt, door je eigen besognes, nog niet veel werk kunnen maken van het regelen van mijn beleggingen... Het heeft trouwens zo'n haast niet! Ik ben zelf al bezig om voorlopig een dertig duizend gulden vrij te maken... Vind je 't erg, dat ik over geld spreek?’
‘Nee, schat...’
‘Je bent een lieverd!... Ik wilde je op mijn beurt iets kado geven op onze huwelijksdag. Och, laat ik het maar meteen zeggen: ik wilde Cosy Home kopen en, als een vergoeding voor al je hartelijke zorgzaamheid, op de bruiloft aanbieden...’
‘Erna! Malle! Dat hoeft toch niet!’ protesteerde Christiaan zoenend en verwierp: ‘Zo'n geschenk!! Dat heb ik toch heus niet verdiend! Nee, je kunt me op de bruiloft niet rijker meer maken, dan ik op dat moment wezen zal!’
‘Je weigert, Christiaan?!’ pruilde ze lief, maakte de knopen van z'n vest in verslagenheid open en dicht, klaagde gebroken: ‘Het eerste plannetje, dat ik uitdacht om jou blij te maken... Het eerste plannetje brengt al teleurstelling...’
Kris glimlachte innemend, had het zò niet bedoeld, streelde haar oorlellen en fluisterde blakend: ‘Ik vind het een pracht idee! Al wat jij verzint is lumineus, Erna!... Maar een
| |
| |
volslagen villa aan me kado doen... Ik kon toch niet zo geredelijk ja zeggen. Dat besef je toch ook wel, he? O, je lacht weer!!’
Ja, Erna lachte, was de schok en haar bedroefd zijn te boven, streek dankbaar over z'n vette haren, mocht de villa schenken en wist te bedingen dat de huurkwitantie op haar naam kwam. Want, wist ze logisch te stellen, alle aardigheid van het present doen ging teniet als de huur reeds op naam van haar heer gemaal stond. Dan was het geven toch goed beschouwd geen geven meer!! En bovendien kon dan de betaalde huur niet meer in mindering worden gebracht bij het neertellen van de koopsom. Het was leuker en voordeliger om het plannetje naar haar opvatting te regelen. Haar voorstel had een idiëele en zakelijke kant. Dat moest Christiaan wel inzien; en dat deed hij dan ook. De meubelen zouden, op verlangen van Erna, in den Haag gekocht worden. Dat was dè stad om dergelijke inkopen te doen. Voor goede smaak en laatste snufjes kwam alleen den Haag of anders Brussel in aanmerking. Kris beaamde, dweepte mee met haar beschrijvingen van salon, slaapkamer, keuken, logeervertrekken en badgelegenheid, beloofde, dat hij den tuinman opdracht zou geven om Aronskelken, azalea's, coniferen, asters, lavendel, primula's, gipskruid en rozen, vooral veel rozen te planten in voor- en achtertuin. Klimplanten, die langs de gevel omhoog gingen tot over de nok, vond Erna ook zo snuitig, maar ze had een gruwelijke hekel aan muggen, noemde ze ‘pukkelzaaiers’, vertelde, hoe ze in Portugal eens gebeten was door een koningsmug en er nog altijd een klein litteken van droeg op haar dij. Christiaan zou het bij gelegenheid wel zien... Ook dàt beaamde hij, nam smeltend afscheid: ‘Tot over drie dagen dan! In 't Haagje!!’ vergat in z'n ontroering een taxi voor Erna te bestellen en holde terug om zich te verontschuldigen: ‘Je neemt me niet kwalijk, he... Ik vergat je taxi! Logeer je in Rotterdam?!’
| |
| |
Nee, Erna had nog steeds geen gelegenheid gehad om voor een paar dagen ergens rustig neer te strijken. Ze was wel verplicht om te reizen en te trekken, juist in verband met het huwelijk. Van den enen notaris naar den anderen, familie bezoeken en uitnodigen, papieren in orde maken, rentevorderingen achterna zitten... Beestachtig, zo druk als zij het had!! Enfin, er zou, god zij dank, spoedig verandering komen, hunkerde ze en viel amechtig terug in de caféstoel. Ze moest naar het station... Eerst naar Heemstede en dan over Hilversum naar Zeist. Kris mocht een taxi opbellen... en hielp bij het instappen...
Flapperend waaide haar zakdoekje; en hoog ging z'n hoedje: ‘Dàààààg!!!’
Mijnheer Hoogervorst nam geen taxi, had nog zaken in de buurt te regelen. De dertien duizend gulden waar hij over beschikken kon, dank zij Riek, konden nog worden aangevuld met de heimelijke verkoop van de twee filialen. Dat moest helaas heet van de naald; maar beter een half ei dan een lege dop, berustte Kris, meldde zich bij de liefhebbers, die hem reeds meermalen gepolst hadden, maakte een voorlopige afspraak en kwam nors en vakerig terug in het Instituut, waar de ‘Maharadja’ aan de kapstok hing en Gerrit Jan Rompel lodderig opkeek uit z'n dutje om een gelald: ‘Ook goeienavond!’ terug te geven.
‘Is het weer zo!!’ gispte Kris, nam wat fruit van de schaal op de theetafel en kauwde landerig: ‘Ze smaken jou hoe langer hoe beter, geloof ik! Jij hebt een wijf en een compagnon, die voor je werken!’
Stompie salueerde respectvol met z'n haak, trok een botte grijns en wuifde prettig: ‘Arrevwar, monsjeu!!... Do joe spiek Ingelisch?... Nein?... Geef niet, meheer.... Je kan even zo vrolijk de moordsteke!... Jullie zoeken het in de sterre en ik in de fles!... Zeg ie niks?!’
‘Tegen jou?!’ gruwde Kris, sneed een appel in partjes en
| |
| |
proestte gemaakt: ‘Zijne Weinigheid onderhoudt z'n talen!! Spreekt Frans, Duits, Engels en uit z'n nek... Riek zal wel blij met je zijn als je je zo als bedgenoot komt presenteren. Ik neem nog een appeltje...’
‘Riek?’ bromde Gerrit, scheen opzoek naar weerwoord, staarde verdwaasd naar de gekorven appel en grinnikte plots: ‘Jij je appel en ik me borrel, he? De heren hebben nou eenmaal een ander dieet dan d'r slaven... En Riek... Dat is geen normaal mens meer, dat is een stakker, waar 'k mee te doen heb... Ja, laat mijn nou is effe uit me nek lulle!’ ruziede Stompie, mepte kifterig met z'n haak op stoel- en tafelrand en kwam overhangen om het ‘Monsjeu’ bij te brengen ‘You know?!’
‘Riek, dat is een pracht wijf geweest... vroeger! Ik bedoel niet van lijf en leje’, verwierp Gerrit de wulpse veronderstelling. ‘Nee, daar spikkeleer ik geeneens op! Al was ze met een houte poot gebore, dan had ik ze nog getrouwd. Ik bedoel d'r ziel! Ze is geen vrouw, geen moeder en geen mens meer... Ze is een verterende glans voor d'r klante en een dove kool voor d'r gezin!’
‘Ik ga maffen!’ geeuwde Kris, bord en mes van zich afschuivend, strekte z'n benen en stak z'n handen tussen de band van z'n broek: Owòòò! Ik voel me zo lekker als een meelmaai, maar niet bij jou... Als je 't met Riek niet meer vinden kan, dan moet je wat anders zoeken. Verandering van spijs doet eten!’ lachte mijnheer Hoogervorst minderwaardig, stond op en slijmde gewaagd, tuk op weerwoord: ‘Er worden wel meer wijfies en kalletjes in de steek gelaten. Geneer je niet, Gerrit!’
Er daagde nuchtere bezinning in het glazig blikken van Stompie, die traag, zielig z'n mottige kop schudde, diepe groeven trok, hikkerend moest lachen om ‘Zo'n lolletje!’ en z'n uiig antwoord gaf met een zilte ondertoon: ‘Wie loopt heeft schuld... Maar ik kan een rijtuig neme, he?
| |
| |
Een autemebiel om me vrouw terug te halen, want ze is al de hele dag weer van huis... En ik kan de kaart niet legge... De leegte vreet me op hier... Ik ben ook maar van wiek gegaan en zou 't wel meteen weer op een zuipe wille zette... Hilletje is drie keer aan de deur geweest!’ ‘Gonda?!’
‘Ja, me Hilletje, die kwaad op me is!... Die niet eens weet, dat 'k het allang aan Charles terug betaald heb...’
‘Charles?... Wat bedoel je?!’
‘Al die tijd heeft ze me huis gemede’, negeerde Stompie het uitvragen, ‘en nou ze komt, vindt ze de deur gesloten en d'r vader onbekwaam... als 'k ze tegen was gekomme... 'k Most de boodschap van de buren aannemen... Van de buren!’ ‘Wat voor boodschap?!’ viste Kris, plots klaar wakker, ging weer zitten, herhaalde z'n vraag met een bezorgd: ‘Gonnie aan de deur?!’ en drong poserend: ‘Heb je dan niet eens de moeite genomen om dààr naar te informeren?! Wie weet, wat er aan de hand is met haar!!’
‘Ze heeft geen boodschap achtergelaten’, mompelde Gerrit voor zich uit, verviel weer in z'n zelfbeschuldigingen: ‘Ik ben geen vaar!... Ik had op me post motte weze... En door de telefoon kreeg 'k geen antwoord. Dat is te zegge... Mevrouw stond me te woord... Nee, Hilletje is niet ziek... Tenminste, niet ziek van een kwaal... Ja, zo zei ze 't, mevrouw Bukkels! 't Was om Riek, om de moeder, begonne... Om de mòèder’, beklemtoonde Stompie, half verbitterd, half verwijtend, trok weer diepe groeven en schorde simperig: ‘Vroeger, op het hoffie had ze een thuis, me dochter... Een thuis, een goeie moeder en een vader, die niet zoop!... En nou... Heb ik je al bedankt, mijnheer Hoogervorst?... Merci monsjeu!!... We hebben het hogerop gezocht! Ik kan jou of mezelf wel voor me smoel slaan!... Me wijf klokke twaalf in de nacht nog niet thuis, me Hilletje opzoek naar d'r moeder en ik... de ouwe Gerrit van vroeger, de
| |
| |
pispaal van me compejon!... Van een snotkoker, die nog geen aap kon vlooie, toen ik al man en vader was!... Wat let me!!’ sprong Gerrit woest op, liep de tafel van de poten en begon in z'n dronkenmanswoede met stoelen te smijten naar den verbouwereerden, struikelend-deinzenden Kris, die de deur niet snel genoeg bereiken kon en genoegen moest nemen met een Queen Anne-meubel op z'n schedeldak. ‘Ik sla je de blubber!!’ tierde Stompie. ‘Hartstikke je graf in met heel je gezalfde smoel en lariewater op je haar!! Drosse van me wijf, van me Riek? Wou je mijn voere, luizemejoor!! Ik lust je levend!!’ stond Gerrit te waggelen voor de deur, waarachter Kris zich in veiligheid stelde, gaf een moorddadige klap op het paneel, dat splijtend en splinterend, uit de voegen scheurde, het ganse pand door-sidderde en de buren naar de ramen joeg.
Stompie besefte niet, had wat aan mijnheer Hoogervorst te vertellen en bleef z'n beweringen onderstrepen met angstaanjagende kracht. Buffel, hadden ze hem aan de haven genoemd en niet overdreven. Kris, die ook geen zeven-maandskindje was, had diep ontzag voor het geweld van z'n compagnon, die een half-duims kachelpook tussen twee vingers kon buigen of het koekdeeg betrof...
Stompie was nog niet uitgepraat, sloeg met een derde klap de kamerdeur uit slot, stijlen en scharnieren, bewandelde het brandhout in lengte en breedte, slingerde de gang door naar de trap, die leidde naar de slaapkamer van Kris, kreeg de paal van de balustrade te pakken en rekende er mee af: ‘Wat wou jij?!... Lazer op, zeg ik ie!!!... Hier! Neem nog een appeltje!!’
De paal week krakend, slierde een deel van de trapleuning mee en viel bonkend neer voor de voeten van den gegriefden Gerrit, die met stompzinnige verbazing staarde naar het gudsende bloed uit z'n gezeerde hand, en brullend z'n haak purperde: ‘Ik zal jou drosse!... Ik zal jou appeltjes!...
| |
| |
Ik zal jou Sjarreles!... Niet thuis, toen ze weer kwam om het goed te make!... Aan jou heb ik al die rottigheid te danken... Wacht ik kom! Ik bijt je het hart af, lamstraal!’ beloofde Gerrit, beet klappend op z'n vervaarlijke tanden en knauwde bloeddorstig: ‘Ik ruk je darme uit!... Ik verslind je, zalfpot!... Je stinkt naar de poehaaipoeder, net als me wijf!... Me arme Riek... Dat was vroeger een engel... Maar jij hebt er een pompedoer van gemaakt... Wacht, ik... Atsjoe, Hadsja... pofverdomme!... Ik kom bij je!’ Weer had Gerrit z'n voet op de trap, sloeg z'n haak in de loper en rukte bezeten: ‘Die flodderzooi!... Die hoerige vodderij!... Vort er mee!! Daar is 't mee begonne!... Dat is de moord! Vort met de kul!... In mijn huis geen karneval!... Die schuimpijper boven... Ik kom zo bij je!!... Ik vreet de lever uit je lende!!’ smulde Stompie kwijlend, dacht weer aan z'n arme Riek en z'n dierbare Hilletje en ging op de trap zitten om uit te huilen...
Kris had geen risico genomen, was langs de waranda naar de buren geklauterd en had op hun ontdaan vragen, of meheer Pedasco gek geworden was? meelijdend geantwoord: ‘Ja, bij vlagen... Gelukkig heel sporadisch! Nog uit zijn tropentijd... Hij tobt nogal over z'n dochter, die 'm negeert’, en het inroepen van politiehulp ontraden. Het luwde al en hij zou wel weer rustig worden mijnheer Pedasco... Z'n vrouw, nee, die was nog niet thuis, doch zou wel spoedig komen. En wat z'n dochter betrof, waarom die herhaaldelijk aan de deur kwam in de loop van de verstreken dag?... Tja, dat wist hij ook niet, maar hij zou nog wel even informeren, mijnheer Hoogervorst, bedankte de buurtjes beleefd voor hun vriendelijke bijstand en... zocht een hotel op om uit te maffen! Hotel Bristol, dat avond aan avond de stotterende lichtbak van Caspar Bukkels hautain ontluisterde en verheven uitstak boven de meidekamer, waar Hilletje met de armen onder het hoofd keek naar haar kleren op de stoel naast het
| |
| |
bed, naar haar japon, schortje en onderjurk, netjes gevouwen over de leuning... Keurig verzorgd als altijd... als vroeger... toen ze nog zalig-moe insliep en geen treurnis kende...
En toch... bij al haar kwellende kommer, knagend verdriet en zelfverwijt was even een stille vreugd, een verlossende dankbaarheid door gans haar wezen gevaren na de grote schrik in de Wagenstraat, waar, bij van Wielingen, de gordijnen neergelaten waren, al de ramen, onder en boven, rouw droegen..
‘Charles!!’ had ze ontzet uitgeroepen, versteend gestaan midden in het verkeer, dat haar wegspoelde en belanden deed... ergens in de buurt van een fietsenwinkel; ‘Charles... Dood!’ had ze prevelend gestaard naar de verdroefde vensters, in haar verbeelding z'n stem gehoord, z'n bewegingen nagedaan en slikkend het plotse, schreielijk weemoedige teruggedrongen.
Er stond een briefje achter de ruit van de winkeldeur, ontwaarde Hilletje, die weer macht over haar benen kreeg, gedreven werd om de straat over te steken, terugschrikkend genaderd was tot de dansende letters, in hoop op een vergissing en in vrees om te lezen.
‘Wegens sterfgeval gesloten’, las ze, zag bladen en bloemkelken achter de opbollende gordijnen schemeren en vluchtte weg van alles wat haar zo sterk aan dood en begrafenis deed denken. Het groen... de bloemen: de kransen! Misschien voor Charles, die ze... Nee, nooit bemind had! Waar ze nimmer naar verlangd had, echt en eerlijk, als naar Kris. Verstoken had ze zich, telkens als ze hem tijdig aan zag komen met z'n deftige ernst en donkere, dromerige ogen, die ze in haar malle spot vergeleken had bij het fluwelen bidboekje van mevrouw. Z'n lange, witte handen hadden haar bij de eerste aanraking wee gemaakt, maar z'n stem had vaak vreemd, zoel nageklonken in de stille uren, waarin ze mijmerde over vroeger en straks. Dan wou ze alles nog
| |
| |
eens overdenken, hoorde ze Charles en zag Kris, altijd hem met z'n sterke, bonkige handen en brede borst, schrok op en had zich vaak afgevraagd, hoe een mens zo wonderlijk kon zijn! In haar werk was ze dan weer gewoon en het rustigste als ze aan geen van beiden dacht. In het donkerst van haar kamertje had ze liggen verlangen naar een Kris met de stem en de ogen van Charles en haar hoofd dieper in de kussens gedrukt om die gekke gedachten te versmoren. 't Was haar geweest, of ze zich door de ene liet zoenen, terwijl ze naar de andere luisterde. De dekens had ze van haar lijf gesmeten in haar verwarring en als in droom gezocht naar de meubeltjes, die zich in het duister nauwelijks lieten onderkennen. Ze kon toen niet vatten en begreep nòg niet, terwijl ze met de tanden in haar onderlip stond te turen naar de gesloten vensters in de Wagenstraat. 't Was schrik geweest, die haar belet had te lopen... en hoop, die haar dreef, terug naar de fietsenwinkel om te informeren of misschien de moeder van Charles of z'n vader gestorven was?! ‘De ouwe heer van Wielingen!’ hadden ze gezegd in de winkel, waar Hilletje bedankte of het haar een vreugde was en een zadeldekje kocht, dat ze vier straten verder nog liep te verknijpen: ‘Hij is niet dood, Charles!... Hij niet!... Hij niet!’
Bij de Schiebrug had ze over de leuning gehangen om uit te rusten van haar malle draven, afwezig gekeken naar de schuitjes, die vanonder de gewelven zichtbaar werden en voortdreven met het babbelend water tegen de boegen. Hilletje had gehoord noch gezien, alleen maar erg gekregen in een opduikende plecht, het zadeldekje losgelaten en het wegvaren van haar verkreukelde inkoop gevolgd met starre blik en weedommelijk handlichten...
Lang had ze gestaan in de felle winterwind, die hagel in z'n vlagen droeg, en, steunend op de brugleuning, rillend gekeken over het zwarte water naar de hoge spoorbrug,
| |
| |
waarachter het spitse dak van het Astrologisch Instituut oprees als een vlijm opstakel.
Dààr! Onder het puntige dak, met de schreeuwende leugen op z'n vlakken, woonde madame Biancha Pedasco, die heden, verleden en toekomst van alle mensen las en wist te verklaren, doch niet bevroeden kon, wat haar dochter bezielde, toen ze in de morgen vrij vroeg aan haar mevrouw. Daar stond niets van in de sterren, die, avond aan avond en hoog aan de hemel, het leed van den kolonel beschreven en weer geroepen hadden om heul en beleeskracht voor z'n gefolterde benen! Met weerzin had Hilletje zich losgemaakt van de brugleun, haar trots en schaamte overwonnen en haar martelgang hervat langs de gemeerde beurtschepen aan de strakkende trossen, waar ze telkens voor staan bleef, dankbaar om het versperren van haar pad. Voor tien, twaalf meertouwen had ze treuzelend ingehouden om de ontmoeting met haar moeder te verschuiven en zich afgevraagd, of de touwen haar niet met opzet weerhielden, of het geen teken was om terug te keren en alles, heel de ellende, maar te verzwijgen tot later... ‘Tot later?’ was ze mompelend weer voortgegaan met lome schreden om bij de volgende versperring te ontdekken: ‘Zie je wel! Weer een waarschuwing! Weer een boodschap om het nog maar effe uit te stellen! Ze willen me terug houe, de kabels en kettingen... Dat is duidelijk genoeg! Ik voel nou zelf, dat 'k het nog niet vertellen kan, dat het misschien allemaal nog in orde komt... Weer een touw!!’
Terugblikkend had ze de trossen opnieuw geteld, bespeurd, dat het een even getal was en, hoog haar been tillend, besloten: ‘Liever de volgende... Nee, de loopplanken niet meetellen! Enkel de touwen... Een oneven cijfer en dan prakkezeren, wat ik doen wil...’
Alsmaar prakkezerend wat ze doen zou, had ze tenslotte de bel van het Instituut met een ruk overgehaald en was schuil gegaan in een nis van het bordes.
| |
| |
Haar vader zou opendoen, meende ze, en ze nam zich voor om hem jolig te begroeten met een ‘'k Ben niet meer kwaad op je, ouwe snoes!’ Dat zou hem rijk maken, wist ze en nam zich voor: ‘Ja... Ouwe snoes! En met een zoentje toe!... Nee, nou niet wegkruipen!... Vader, zo! zo! knuffelen en aan z'n oren trekken, net als heel vroeger, zeggen, dat z'n snorretje prikt en dan meteen naar boven om moeder... Moeder’, bekoelde Hilletje en ging op haar tenen staan om door het deurraampje te hunkeren naar haar... vader!
Als ie nou maar gauw kwam, die dibbes!! 't Was raar, maar ze had opeens geen angst meer, was blij, dat ze niet geluisterd had naar het voorspellen van de trossen en tipte met de punt van haar schoen tegen de onderdorpel van de deur: ‘Kom nou!... Waar blijf je, vader?!... Voel je geeneens aan je hart, dat ik er ben, Hilletje?!!... Nog maar is bellen’, rukte ze fors, schrok even van het lawaai, voelde alle moed eensklaps in zich wegzakken en had zich weer in de nis teruggetrokken. Hoe kon ze nou zo gek vrolijk doen en nog lawaai maken?! Eerst maanden en maanden de deur mijden en dan, nou ze in nood zat, maar aan de bel hangen of d'r boodschap een lolletje was: ‘Moeder, ik moet... u begrijpt me wel. Maar 'k wil niet trouwen! Niet met Kris!!... Nooit!’ had Hilletje stampend onderstreept en weer door het raampje getuurd, zich hunkerend tegen de deur gedrukt. ‘Kom nou, vader!... 't Moet toch gezegd wezen!... Tegen jou het eerste! Zo als ik binnenkom, zal 'k het vertellen, als je niet grimmig wordt!... Waar blijf ie nou?... Ik voel me zo... om te snikke, vader!’
In de gang was alles stil en roerloos gebleven, hatelijk stil en vijandig roerloos. Nog werd er niet opengedaan! Niet voor hààr! En een bang vermoeden had haar uit het bordes gejaagd naar de straat, waar de buren de ramen opschoven om te melden: ‘Er is geen mens!! Er zijn er vandaag al zo veel aan de deur geweest! Stapels!!’
| |
| |
‘O, is er geen mens?!’ had Hilletje schier jubelend teruggegeven, vergat te bedanken voor de inlichting en was langs de kroegen in de omtrek gegaan om over de gordijnroetjes naar binnen te turen. Maar Gerrit Rompel bleek onvindbaar, zat ergens in een havenkroeg met uitzicht op de rivier, had rondje op rondje gegeven en grienerig beweerd, dat hij een ton, nee, een miljoen, aan baar geld uit wou tellen voor het bezit van twee gave klauwen!
Nog twee keer had Hilletje in de loop van de middag het bordes beklommen, gebeld en geklepperd met de lip van de brievenbus, weer van de meesmuilende buren vernomen: ‘Ze zijn d'r niet! Ze zijn mooi weer bestellen of een planeet an 't ripperere!’ en was bekaf teruggegaan naar haar dienst, waar mevrouw Bukkels haar in het salon riep en met een bezorgd: ‘Warm je eerst is lekker, kind!’ bij de haard geplaatst had, om zonder verder vragen naar de keuken te dribbelen.
Met bouillon was mevrouw het salon weer ingeschuifeld, had beschuit gereed gezet en plaatsgenomen tegenover Hilletje met een aanmoedigend: ‘Het beste van de kip! Dip er een beschuitje in en neem een schijfje citroen... Je doet maar net of je in de spijzenwagen zit!’
Hilletje had moe gelachen en peinzend in de lafenis geroerd, meer beschuit verbrokkeld dan genuttigd, kop en schotel op haar knie in evenwicht gehouden en het meest genoten van de gloed in de stille kamer, waar alles zo glunderend vriendelijk was.
Mevrouw had gesproken over sneeuw en schaatsenrijden, voorgesteld om samen de Kerstboom te kopen en aan te kleden, een roomtaart beloofd, doch met geen woord gezinspeeld op het verlof, dat Hilletje gevraagd had om haar moeder te bezoeken.
‘U geeft me geen standje, omdat ik ver over tijd terug kwam?!’ beantwoordde Hil het ‘Wil je nog wat bouillon?!’
| |
| |
van mevrouw, was opgestaan om haar ijver te tonen en met een pijnlijk vertrekken van haar mond teruggevallen in het lage stoeltje.
En nòg had mevrouw niets gevraagd, met een lijdelijk, deernisvol: ‘Gonda!... Gonda!!’ een kussen aangedragen en meeschreiend geluisterd naar de biecht van haar ‘kind’, haar kind in tranen...
|
|