| |
| |
| |
Hoofdstuk VII
De wijze van werken in het Instituut strookte niet langer met de plannen van Kris, wiens verschijnen en verdwijnen niet meer afhankelijk kon zijn van het gaan en komen der cliëntèle. Na het bezoek van de blakend-animerende mevrouw Salerno de la Calmette was zonneklaar bewezen, dat zijn afwezigheid, onder bepaalde voorwaarden, van meer nut kon zijn dan z'n aanwezigheid.
Het was een fout van hem om bij alle gelegenheden maar op de voorgrond te komen. Dat was wel overduidelijk gebleken, toen een zekere mevrouw Dinneweerd het orakel kwam raadplegen in verband met een kwaal, die haar man ongeschikt maakte zich als koopman geheel te geven aan z'n graanhandel. De kwaal van mijnheer werd weliswaar door de medische wetenschap ontkend en genegeerd, doch ondermijnde z'n gestel en wekte onlust in elk opzicht. Dat wist mevrouw het beste! Enfin, de faam van madame Pedasco en de resultaten van haar voorzien en ingrijpen, waarover mevrouw Bukkels en anderen zo gunstig spraken, hadden tot een bezoek verlokt. Mijnheer Dinneweerd had, als alle mannen, z'n goede en kwade kant, beweerde mevrouw aan Kris, die: ‘Dergelijke veelvoorkomende klachten!’ glimlachend had aangehoord en z'n landerig: ‘We zullen wel eens zien!’ verving door een vitaal: ‘Neemt u plaats, dame!’ toen bleek, dat mijnheer Dinneweerd door z'n kwaal wat achterop raakte in z'n besognes en een compagnon zocht! Nee, de zaken baarden nog geen zorgen! Mevrouw was getrouwd onder huwelijksvoorwaarden en kon dus onder alle omstandigheden over een groot vermogen beschikken. Maar de graanhandel was tenslotte niet alleen een geldwinning. De Dinneweerds waren al honderd jaar in het vak. Het was dus een familiekwestie, een eretaak om het bedrijf gaande te houden. Als mijnheer geen lust meer had in de affaire, moest er maar
| |
| |
een vertrouwensman of een compagnon gezocht worden. Kris had oneleganter gemak gezocht in de crapaud, voorzichtig naar nadere bijzonderheden gevist en zich, na het afscheid van mevrouw, in de gang voor z'n kop geslagen: ‘Sode... Een schitterende kans verkeken!’ Enfin, jammeren bracht geen geld in 't laatje. De graanhandel ging z'n neus voorbij! Onherroepelijk! Mijnheer Dinneweerd aan een compagnon helpen was onzin, zolang die compagnon Christiaan Hoogervorst niet kon zijn. En daar was geen kijk meer op. De adjudant van madam Pedasco kon niet als partner of zaakwaarnemer van de firma Dinneweerd in de sterren staan. Zo'n horoskoop zou het uitspansel stinkend maken, te veel vuurwerk brengen en zelfs een Herodus met knipperende ogen in z'n tent jagen.
Het publiek nam veel, maar niet alles. Kris moest in z'n sof berusten, had er echter veel van geleerd en tot wijziging van het huishoudelijk reglement besloten.
‘Een stakker, wie niet van z'n fouten leert!’ kwam hij, enige dagen later z'n confraters overvallen, schold hen voor: ‘Bultkamelen!’ en maakte een kritische wandeling door de voorkamer, waar niets meer deugde. De wanden waren te eng en de bullen te gammel om aan te kijken! De onnozele peertjes in een vergulde lijst en het bordje: ‘Bij uw Twaalf en een Half jarige Echtvereniging!’ was een floddervertoning, die thuis hoorde op de vuilnisbelt. ‘Geloof, Hoop en Liefde!’ kon naar het brokkenhuis met al de andere knusse bulletjes en Rieks oma, die irriterende honingpop in d'r krans van ouweltjes. Wie hing er nou zulke rotrommel aan de muren?! Hoe was het mogelijk, dat mensen, die zo langzamerhand in goeie doen raakten, tegen de snertzooi aan konden kijken?! Tristan en Isolde!!... Om van te griezelen!... Vaasies met: Hartelijk Gefeliciteerd!... Om bij te grienen! Wat een smaak! Wat een kafferkraal!... Al dat dodderige op- en in elkaar kruipen van allerlei lieve herinneringen... Het
| |
| |
speet Kris, maar hij had behoefte aan lengte, breedte en perspectief. Hij kon niet langer meer leven tussen al die zielige nesterijen op knobbels en draaipoten. Dat gebibber, gewiegel en gewankel maakte hem zeeziek en verstoorde z'n harmonisch denken, dat snakte naar een groter huis, dure, ontilbare meubelen en een artistieke aanvulling. Hij kon toch per slot van rekening niet eeuwig blijven bakken in zo'n tweede-hands museum?! Hij had aangeboren smaak, uithoofde van z'n verwantschap aan twee notarissen en een opperofficier. Mensen, die hem graag zouden erkennen, als hij ze behoorlijk ontvangen kon. Riek stamde immers ook uit een adellijk geslacht! Zo iets blijft toch in je bloed hangen! Het was onbegrijpelijk, dat iemand, die zich zo keurig als een dame wist te kleden en te gedragen, nog langer genoegen kon nemen met een krocht en armeluisboedel. Een groot pand met openslaande deuren naar het voorbalcon! Ramen met glas in lood! Een glasdichte serre, badkamer, salon, hal, achtertuin, garage en een veld om te tennissen in witte broek en rubber schoentjes. Dat was leven! En zo zou het worden! De vlag zwaaien en hoeraroepen!
‘Wat we nou doen, is wegkwijnen in het bessieshuis! We blijven geen eeuw op peil! Straks raken m'n hersens uitgeput en is 't afgelopen met de firma! Als we niet op alle schijven meegokken en profiteren, zitten we over een poosie ergens, drie-hoog-achter, zonder poen en tanden genadekorsies te kauwen en de verlossende eindvisite van Magere Hein af te wachten... Nou, wat doen we?... Geef is antwoord, Riek?... Zeg ie niks, Gerrit?!’
‘Ja, wat doene we?’ kwam deze stroef los, blies een aamborstig verzet uit z'n pijpje en luchtte z'n ergernis over het gedweep van z'n applaudiserende vrouw: ‘Je klapt wel, jij, maar je ontploft niet!... Weer verhuizen! Kleine beroerte!... Jullie zien ze rennen... Nog meer zwiet en kapsjones? Ik zit hier best... Naar mijn smaak al brani genoeg. We raken
| |
| |
met al die blageur nog is in de narigheid of het gekkehuis. Vroeger...’
‘Schei toch uit, jij met je vroeger!’ beet Kris afwerend. ‘Vroeger... Zo wauwelen de geesten op een spiritisten-bijeenkomst. Wat geweest is, is voorbij. Vroeger was jij doodgewoon Stompie, de dievensnees; en nou ben je meheer Pedasco...’
‘Uit de kou ben 'k er mee!’ hoonde Gerrit, bonkte met z'n haak op de tafelrand en sakkerde beweeglijk: ‘Een reuze meheer ben ik... Ik met me sleepjurk!... Ik klaver me een hartkwaal, dertig treeje heen en weerom. En nou gaan we de zaken alweer uitbreide en verplaatsen. Dat zeg jij tenminste... Affijn, de commissie kan me nog meer vertelle... Ik zit hier goed en voel er niks voor om nog rijker te worden. Ik verdom je feestelijk... Vroeger...’
‘Komt ie weer over vroeger!’ ruziede Riek mee, draaide hatelijk alle lichtpunten aan en sarde: ‘Ziezo! Nou kan 'k je beter zien. Luchte is nòg wat anders. Vroeger was jij gebrand op geld, begroef je 't in de grond en liet mijn en Gonda op een slof en een schoen door de buurt barrelen. Jij kan hier blijven zitten, dat is jouw zaak, maar ik trek mee, als Kris wat beters weet. Dat antieke schurfie hier, hangt me ellen de keel uit. Jou kan 'k niet vernieuwe of inruilen, jammer genoeg, want ik heb mooier en beter gezien.’ ‘Sjongejonge! Wat je zegt?!’
‘Wees mirakels blij, dat Kris je in uniform stak en toonbaar maakte, want anders was je helemaal nergens bruikbaar voor geweest. Je ben nou tenminste een Hoogheid! En hoe werk je 't dan nog af?! Er is geen aasie plechtigheid aan jou en heel je lijf niet. Je ben en je blijft maar een bootwerker, een van de kaai en meer niks!’
‘En jij wordt nooit geen barones! Verbeel je maar niks!’ pareerde Gerrit grimmig, zette zich schrap tegen een aanval op twee fronten en mokerde schor: ‘Ik zeg jou, dat jij nooit
| |
| |
geen dame wordt, hoogstens een opgetutte larie-madam, die, bij al d'r fatsoen, nog vergeet om me te verwijten, dat 'k maar èèn klauw heb! Ja, waarom zou je niet? Zo'n schunnigheidje siert de mevrouw! doet het prachtig bij je fluwelen japon. Ik heb indertijd geprobeerd om me vrete te verdiene... Ook voor jou! 'k Heb dag en nacht gebuffeld in de haven en er me klauw bij verspeeld. En nou ben jij een schoftige leedy en ik je pias! Wat een vooruitgang! Wat een promosie!! Jij hebt mooier en beter gezien... Ik ook! Toen je stond te simpe, omdat je d'r bij je dronke vaar uitgetrapt werd, geen dak meer had en geen raad meer wist. Maar je overgrootpapa hebben ze met vier witte paarden getrokken! Nou en of! Uit mekaar getrokke, zal je bedoele!!’
‘Je ben een ploert!’ schreeuwde Riek.
‘En jij me echtgenoot!’ repliceerde Gerrit rookpuffend, bleef schijnbaar kalm en hervatte: ‘'k Heb geploeterd voor jou en me dochter, die zich geeneens meer verwaardigt om te schrijven. Zonder boe of bah ging ze met d'r mevrouw de zee over, me Hilletje... Die ben 'k ook al verspeeld! Eerst me klauw, toen me verstand en nou me dochter! Wat een vooruitgang! Wat een succes!’
‘Dat heb je toch allemaal zelf zo ingesteld en gewild! Jij wou immers de grote jongen worden, niet? Jij wou tonen wat je waard bent?!’ krenkte z'n vrouw op haar beurt, smeet met de deuren en lachte snerpend: ‘Hij krijgt pijn in z'n buik! Hij gaat z'n eigen wat van mijn en z'n dochter aantrekken!’
‘Wat ben jij voor een moer?!’ brieste Gerrit rijzend, vergruizelde z'n kop en schotel terwijl hij beukte: ‘Durf jij nog te praten over ons Hilletje?! Haar heb ik motte grieven om jouw kakmedammerige schulde af te doen...’
‘Wat grieven en afdoen?’ wilde Kris tussenbeiden komen: ‘Er valt niks te bekokstoven buiten me om... Ik wil weten...’ ‘Breek me smoel niet open!’ brulde Stompie, beheerste zich
| |
| |
weer enigermate en wenkte afsnijdend: ‘Gaat jou niks aan!... Jij krijgt mijn te veel kapsie! Jij ben ook je benarde tijd vergeten, toen je op je tandvlees liep te baandere met je lijsies en 's avonds bij me kwam om een vorkie mee te prikke. Toen had je een gat in je darme en geen bezwaar tege me rotmeubeltjes! Ik heb van me leven raar motte scharrele, maar nooit geprobeerd om, net als jij, voor rinkelreep te spelen. Dat wou 'k je maar effe zegge...’
‘Je wordt bedankt!’
‘Dat hoeft niet!... Ja, ik heb indertijd me geld bewaard en opgepot. En waarom?! Omdat ik risico moest nemen en angst had, dat jij, schone dame, geen brood zou hebben als ik gegrepen werd. En nou hebben we 't goed, ben 'k zo ver gearriveerd, dat 'k bij elke gelegenheid als een prul te kijk sta bij me wijf en m'n compagnon, die met mijn centen beginnen most!... Medam Pedasco, die me nou te mottig en te geknauwd vindt. Medam, waar 'k me Hilletje voor belaagde om de pronk van d'r verheven moer te betale... Dat is nou mijn winst en rijkdom.... Bah!’ reutelde Gerrit verstikkend, zonk terug in z'n zetel en slikte snikkerig: ‘'k Wou dat 'k me poten gebroke had voor ik aan heel de rottigheid begonne was...’
‘Wat heb je uitgehaald?! Hoe heb je door Hilletje geld losgemaakt?’ drong Kris fel, kreeg geen antwoord en rekte zich gezaghebbend: ‘Hoor je me niet? Ik eis...’
‘Pas op! Stoot je hoofd niet!’ spotte Gerrit minachtend, rilde kwasi beducht, keek zwijgend naar de klok, liet Kris razen en dreigend de tafel bebeuken en nodigde staal: ‘Binne!!’
‘Doe je muil open!’ tierde Kris woedend.
‘Ik?... O, nee!... U ben aan 't verkeerde adres, meheer! Aan de deur wordt niet gekocht of gegeven. Wij kopen geen lijsies! Me wijf en me compajon hebbe de gloeiende smoor aan lijsies! We kopen niet van scharrelaars aan de deur!
| |
| |
Wat u presenteert kan naar de vuilnishoop met me meubeltjes en al de lieve herinneringen... Maar als u een balcon met twee openslaande deuren in voorraad hebt, dan graag! Of anders een garage, een tennisbaan of een balzaal...’ ‘Sterf!!’ siste Kris en:
‘Sjongejonge! Me man wordt uiig op de late avond!’ treiterde z'n vrouw, Kris opduwend, en wachtte af met de armen onder de weelderige boezem, die zwaar ging van ingehouden woede en overdadige smuk...
Gerrit zweeg en bleef zwijgen, zat, diep rimpelend met z'n doorrokertje tussen de brokkelige tanden, tuurde door een spleet in de gordijnen naar de druilende regen, die de dubbende lichtpitten van de lantarens naargeestig bedroop...
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Kort daarop ging alles schijnbaar weer op rolletjes met de affaire. Gerrit poetste de bel, de nieuwe daghit legde vuur aan in de keuken en Kris stapte in z'n schoenen om z'n eigen weg te bewandelen en de eerste acte van z'n filmlange droom te verwezenlijken.
Opgaande wegen naar stijler hoogten vergen extra fut; en Kris hield er rekening mee, tikte z'n vierde eitje, belde nogmaals om thee, herlas, reepjes brood kauwend, de twee advertenties, geknipt uit het avondblad van enige dagen her en mumde knikkend: ‘Kim!’
Met z'n zakdoek veegde hij vluchtig kruimels en eigeel van z'n lippen, graaide naar z'n actetas op de schoorsteen, controleerde gedragingen van das en hoedje voor de spiegel en passeerde, kletsend met z'n leren handschoenen, z'n poetsenden partner: ‘Adios!!’
Deze gromde z'n wedergroet, legde een lik pomade op de klep van de brievenbus, keek op en stond met gezakte onderkaak, kinderlijk geamuseerd te kijken naar het gewiegel van ‘Jantje-stap-netjes!’ die een vonk in z'n piraatje gulsde,
| |
| |
op de tram wipte en met een genadig: ‘Mogge, heren!’ ruimte en respect afdwong.
In de stad was het nog stil, scheen alles zich met moeite los te maken uit de dag van gisteren, de verdommelde Zondag, wiens betreurde uitvaart verdroefd werd door de neergelaten gordijntjes van winkels en kantoren.
Ja, Kris was er vroeg bij, wilde nog in de voormiddag spijkers met koppen slaan en belde aan op de Kipstraat naast een leegstaand winkelhuis, dat hij afwachtend in ogenschouw nam: ‘Aardig pandje... Behoorlijke pui... Niet te hoog. Niet te opdringerig tussen z'n grote broers. Een beetje bescheiden schuil en niet te bont in de verf.... Inspringend entree... Geknipt!’ constateerde Kris, wreef z'n handen en keek door de wakken in de bekalkte spiegelruit naar binnen: ‘Niet veel ruimte... Maar een blokkendoosie. Enfin, ik zoek geen theater...’
‘Mijnheer?!’
‘O!’ ontwaarde deze den gemelijken verhuurder in het vierkant van de nevendeur en groette vergewissend: ‘U bent denkelijk de eigenaar? Ik ben er vroeg bij, he? Ja, ik heb òòk me zaken; en tijd is geld! Ik kom naar aanleiding van uw advertentie.’
‘Niks te vroeg!’ geeuwde de verhuurder, huiverde: ‘Killetjes vanochtend!’ en noodde deswege: ‘Kom u liever effe boven!’ Kris trad afgemeten het portaal in en verliet, na een goed half uur, als huurder het winkelhuis, verwijderde zich statig, nam weer de tram en stapte af in een verknoeid stadsgedeelte, waar taartdozen, bonbonverpakkingen en andere kartonnen villaatjes een zatte rijdans maken om een geschrokken godshuis.
Voor een gevel met koperen naamplaat bleef mijnheer Hoogervorst staan om uit te spellen: ‘Johannes de Zalver... In huisorgels en gewijde muziek’, opende de onderhandelingen door het benepen luikje in de massieve buitendeur, die echter
| |
| |
dra van de ketting ging en gul openzwaaide met de bekende Hollandse gastvrijheid...
Ook de aankoop van een gebruikt huisorgel ging vlot, kostte meer geld dan tijd, veroorloofde Kris nog enige bijzaken in de stad te regelen en speurend te slenteren in de hoop op een herontmoeting met mevrouw Salerno, waar hij reeds een heerlijke dag mee doorbracht in het mondaine Haagje. Ze zou wel meer van zich laten horen, was de afspraak, doch Kris kon z'n ongeduld haast niet bedwingen en kruiste op goed geluk de drukste punten van de stad. Je kon nooit weten! Teleurgesteld kwam hij terug in het Instituut, in de spitsuren van het astrologisch bedrijf, die een rustig gesprek en zakelijk verslag aan madam onmogelijk maakten.
Eerst diep in de nacht werden de practische toepassing van de helderziendheid en de suggestieve invloed van occulte verschijnselen nogmaals grondig doorgenomen en het succes bij de massa als vaststaande genoteerd.
De zuigkracht van het geheimzinnige was weliswaar overbekend, doch, volgens Kris, nog lang niet op volle waarde geschat en uitgebuit, bood mogelijkheden, die ver uitgingen boven de nuchtere dadelijkheden van stoomkracht en electriciteit. Het onverklaarbare vorm en inhoud geven, het vaak zo beangstigende van over het graf zakelijk inrichten, was doel en taak. Uit het troosteloze ‘Niets’ een lustbelovend ‘Iets’ voorschotelen, de mediumieke ‘gave’ van Biancha Pedasco behagelijk koppelen aan de voortvarendheid en het genie, was opzet van Christiaan Hoogervorst, die een Hiernamaals-trust met aardse vertakkingen uitdacht en fundeerde. Fantasie, brutaliteit en geloof aan spoken, was alles wat de onderneming in eerste aanleg behoefde om te gedijen en uit te groeien tot iets geweldigs, tot een gezwel, dat de goedgelovigen, de troostzoekenden en ernstige belijders van het spiritisme, zou overwoekeren met verblindende ceremonie en gewijde zang.
| |
| |
Humbug-seances werden uitgestippeld voor de meer- en minvermogenden, die, eenmaal verslaafd aan klop- en klap-geesten, met hun kapotte zenuwen en gaaf geld heul en troost konden vinden bij de medische afdeling van de Trust... Deze tempel van Asklepios zou eveneens gevestigd worden in het winkelhuis aan de Kipstraat en rendabel blijken gedurende de daguren, waarin uiteraard geen seances gehouden werden. Propaganda-acties stonden op het programma, open en besloten zittingen met en zonder medeweten van de Overheid, die in de Sferen geen gezag heeft en zich uitsluitend blijft bemoeien met het controleren van de nooduitgangen der halfduistere konkelhokjes op het plat ondermaanse...
Madam nam op zich, het winkeltje naar behoren in te richten voor het astrale, sprak over de maat van de gordijnen, waarachter de raadselen des doods ontsluierd zouden worden en stelde voor om een proefzitting zonder publiek te houden met den organist, die het ‘doorkomen’ van de gestorvenen moest bevorderen en aankondigen met een psalm of een fantasietje in mineur.
En wat de medische verzorging betrof: een ieder, die kwam om genezing te zoeken voor zich of de zijnen, zou althans een naam voor z'n ziekte bekomen, pillen, poeders, zalf of kruiden langs een omweg betrekken, terwijl het juist of onjuist van de diagnose bij de lijkopening wel blijken zou.
Gerekend werd op de grote toeloop van ongeneeslijk zieken, die wel hun leven maar nooit de hoop verliezen en het meeste bijdragen tot de roep van den kwakzalver, den karikatuur van de heelkunde.
Gebruik werd gemaakt van de kennis en ervaringen der serieus onderzoekende spiritisten om gebezigd te worden bij humbug en bedrog. Ook degenen, die zich ziek wanen door een te gedurig letten op de littekens van het leven, zouden baat vinden door de ‘mediumieke’ tussenkomst van Biancha Pedasco en misschien, bij voldoende deelname, aanleiding
| |
| |
geven tot het stichten van een particuliere kliniek, waar tien gulden per dag gerekend kon worden voor een dieet op pindanootjes...
Er waren krankzinnig veel mogelijkheden om het grootse plan harmonisch te ontplooien tot een M.T.E.V.Z.U.O.E.G., een Maatschappij Tot Exploitatie Van Ziekelijke Uitwassen Op Elk Gebied: een Trust, die het Heelal omvaamde en de blindedarm niet oversloeg...
Het orgeltje werd tijdig geleverd en geplaatst in het zaaltje aan de Kipstraat. De fluwelen, zilver-grijzen gordijnen hingen en twintig stoelen stonden opgesteld tussen de banken aan de wanden. Een verschoten Swedenborg hing stemmig ingelijst boven de deur en blikte neer op een kelk, een koperen pelikaan en andere hoogheerlijke symbolen op de ronde tafel in het verbouwde winkeltje, dat voor de avondzittingen hermetisch geblindeerd kon worden en nog wachtte op Stompie, die, spijt alle geruzie en hatelijkheden, z'n Riek niets weigeren kon en van de tram stapte met een pakket onder z'n gave arm en een tas met maak- en breekspullen aan z'n haak. Zonder animo mat hij de lengte en breedte van de bijgestreken buitendeur, spuwde minachtend z'n ‘draadje’ tegen de onderdorpel en spijkerde, na wat tobben, morrelen en gevloek, z'n derde bordje aan:
‘Dat hangt!’ bromde Stompie grijnzend, rukte nogmaals aan het bordje om zich te overtuigen, deed een stap terug in het korte portiekje en ontdekte: ‘Een beetje scheef, maar dat sliert wel, net als de geeste!... Hoe gekker, hoe mooier!... En me Riek... Waar ben ik aan begonne?! Affijn, er is nou
| |
| |
toch geen houe meer an!’ Hij smeet hamer en nijptang afkerig in de tas, nam hurkend de schroevendraaier om de nieuwe brievenbus nog een zetje te geven en schreeuwde schor door de spleet: ‘'k Mot effe binne weze!... Alle geeste ophuppele! Boeh!... Boeh!! Wie niet gehoorzaamt, krijgt de hamer in z'n nek!’
Na het bezoek aan een serie kroegen en een haringkraam, waar mijnheer Pedasco de narigheid met z'n ingoeie wijf uitsimpte, kwam hij, met z'n bolhoedje in z'n nek en een sleep buurtkinderen achter zich, thuis, onbekwaam om z'n waardigheid als tempelwachter op te houden.
Madam was woest; temeer waar ze binnen enkele uren haar eerste openbare zitting moest houden als medium en Gerrit nodig had, die als genezen alcoholist een getuigenis zou afleggen.
‘Hoe kom ie nou zo?!’ raasde ze rukkend en duwend aan haar lallerig-lachenden echtgenoot: ‘Je bent een ellendeling! Me zenuwe begeven het bij zo'n vent! Hoe kan jij, zuiplap, nou straks op de zitting komen en zeggen, dat de geest van dokter Tobias je van de drank afhielp?!’
‘Zo?! Mijn? Ben ik dan van de drank af?’ brabbelde Stompie verbaasd, greep naar z'n hoed en scheen zich te herinneren: ‘O, ja!... Dokter Tobias, he?... To-bi-as... Die... Jaja!... Nou, affijn... Waar bemoeit ie z'n eigen mee?!... Ik ben mans genoeg om zelf me slokkie te drinken... Dokter Tobias... Je doet 'm de groete maar van me!’
‘Heb je 't bord aangeslagen?!’ snibde madam in wanhoop, miste de gereedschapstas en stompte vinnig: ‘Waar zijn de bullen?!... Je tas, ongeluk!’
‘De broederbond hangt... An zes draadnagels!’ grinnikte deze, zocht wankel en graaiend naar z'n tas en staarde verdwaasd: ‘Nergens te vinde!... Verdomme nog toe!... Het spookt nou al, Riek... Me tas... Je mot het maar is vrage aan Tobias. Jaja! Tobias weet er meer van! Ze
| |
| |
kulle me, de geeste!... Nee, nou mot je niet kwaad op me weze, want jij ben mijn Riek. Helemaal van mijn, al doe je nog zo raar... Nou?!
‘Weet je niks anders, lor! Ga liever naar je nest!... Vort! Uit me ogen!’ commandeerde ze, sleurde den sulligen Gerrit naar de bijbouw achter de keuken en kwakte hem op het bed met een nijdig naduwen: ‘Plebeër! Jij had achter je lorrekar motte blijven! Jij kan niet met ons meekomme en hangt me allang de strot uit!’
‘Truste!’ wenste Gerrit, zwaaide goedmoedig met haak en hand: ‘Voor jou doe 'k alles!... 'k Spijker duizend bordjes en zal eeuwig als tempelwachter staan!’
Riek lachte honend, gaf achter de deur: ‘Stik!’ terug en verliet de keuken om op de divan in de voorkamer het verfrommelde krantje Het Visnet! glad te strijken en de daarin gebezigde termen, zinsbouw en getuigenissen uit het hoofd te leren.
Kris kwam even later binnen, stemmig in gelegenheids-zwart, boord met omgeslagen puntjes en bijbehorend strikje. Hij zette zich naast Biancha, polste ernstig: ‘Ben je zeker van je zaak? Heb je nog eens doorgenomen, wat ik voor je aanstreepte?’
‘Dat wel... Maar die ellendeling is dronken thuis gekomen! Dat doet hij er om!’ sprong ze verontwaardigd op, scheerde het krantje van zich af om feller aan te klagen: ‘Met z'n mottige zatlap is niets meer te beginnen! Die proleet is alleen nog maar goed om de bel te poetsen en boodschappen te doen. We zijn stom geweest! We hadden 'm indertijd al direkt moeten lozen...’
‘Slaapt ie?’ onderbrak Kris en poogde gijnig, om z'n medewerkster te kalmeren: ‘Maak je niet van streek! Laat Gerrit gerust een beetje boven z'n theewater zijn. Nuchter brengt hij er straks nog minder van terecht. Het is nou eenmaal een achterlijke sloppiesbink...’
| |
| |
‘En de mensen?!... M'n reputatie staat op het spel!’ weersprak madam Pedasco, handenwringend als een toneelspeelster op het dramatische hoogtepunt. ‘Het publiek!... Als zo'n dronken hork een verkeerd antwoord geeft, er maar uitflapt wat er op z'n tong komt, dan maak ik me belachelijk! Hij is in staat om me te blameren! Als hij onzin gaat zeggen, hoe moet het dan?!’
‘Dan nog niks!’ wist Kris en verwierp luchtig: ‘Als hij stommiteiten zegt, lacht er niemand in de vergadering. Het publiek, dat bij ons komt, heeft z'n geest aan de geesten verloren! Als Gerrit het per ongeluk tè bont maakt, laten we 'm als tegenwerkende spotgeest verwijderen... Zal ik je nog een keer overhoren?’
‘Graag!’ aanvaardde Riek dankbaar, reikte Het Visnet over, zegde haar lesje op en verwierf de goedkeuring van haar partner, die op zijn beurt z'n zalvende, kwasi-wetenschappelijke toespraak doornam en lachend beëindigde met: ‘Waar m'n aardse kracht faalt en m'n werelds woord te kort schiet, zal mevrouw Pedasco, met de gave, die haar zo rijkelijk en vol genade geschonken werd, al wat tot heden nog duister en onnaspeurlijk voor ons bleef, ontvangen en doorgeven tot heil van de zieken en tot troost van ons allen...’
Na de maaltijd bracht Gerrit - weer wat opgekikkerd en gehoorzaam! - de sleutels van het zaaltje bij den organist, die weinig van muziek doch dik van wanten wist. Tegen acht uur zou deze toegang tot de seance verlenen, de zangbundeltjes gereed leggen en inzetten met gewijde liedjes om de bezoekers rijp te maken voor de miraculeuze openbaringen van Biancha. Gerrit zou eveneens als bezoeker aanwezig zijn, meende echter, dat hij de versies wel missen kon en bonkerde een half uur over tijd naar binnen in het stampvolle zaaltje, waar Kris z'n toespraak onderbrak om misnoegd te kuchen, z'n blaadje met aantekeningen liet trillen en bestraffend neuzelde: ‘Onrust waart in ons midden, broeders en zusters!... Een
| |
| |
gewijde bijeenkomst is geen kroeg! Deze broeder... Daar!... Hij moet leren verstaan, dat een iegelijk, die zich op aarde niet haast om tijdig te zijn, in het eeuwige z'n grote kans verzuimen zal!... We gaan weer voort!’ beloofde Kris met priesterlijk gebaar, smakte, hoestte, bevoelde z'n vlinderdasje en zette weer in: ‘Wie werkelijk de waarheid wenst te dienen, moet vrede met de waarheid houden en vrede met zich zelf. Zijn gemoed zal zijn als de wateren van een klare beek aan de voet van de rots. De mens moet de moed bezitten om de aspecten van het eigen Ik te onderzoeken. Ik zeg: het eigen Ik, waarvan het verschiet in dichte nevelen verloren gaat, in een mist, die alleen door de zeer hoog begaafden te peilen is en verscheurd kan worden. De wetenschap, waar men in onze dagen bij zweert, heeft de aspecten van ons dieper bewustzijn schromelijk verwaarloosd. De wetenschap met haar zogenaamde proefondervindelijkheid en technische hulpmiddelen ziet de mens van buiten. Maar de buitenste mens dat is de mens niet!! Wat wij zoeken, is de binnenste mens! Dat wat wij als verlangende wezens zoeken en innerlijk aanvoelen, wordt genegeerd door het wetenschappelijk. onderzoek, dat in hoge mate verschilt van de kennis die voortkomt uit een innerlijke begaving. Wij putten uit het gewisse in ieder mensenhart en weten dat het niet kan wankelen door argumentatie. Ze vertoont veel gelijkenis met helderziendheid, maar ze is mèèr dan dat! We weten reeds lang, dat grote ontdekkingen op elk gebied niet uitsluitend de voortbrengselen van het verstand zijn. Geniale mensen bezitten, buiten hun vermogen om waar te nemen en te begrijpen, nog andere kwaliteiten, die hen in staat stellen om contact te krijgen met de sferen, het bovenzinnelijke, dat voor ons, nog in het vlees zijnde, niet, of slechts door middel van het medium, benaderd kan worden. De begaafde ziet, wat wij niet zien, doch bij intuïtie aanvoelen. Dit aanvoelen, broeders en zusters, is reeds een bewijs van ons
| |
| |
eeuwig voortbestaan en kan ons, mits we gehoor geven aan ons innerlijk roepen, bevorderen tot heerlijkheid. Wie eenvoudig van gemoed en zuiver van geest is, kan worden opgevoerd tot de hoogste hoogte van geluk, gezondheid, vrede en onwankelbare zekerheid...’
Kris bracht een glas water aan z'n lippen, slobberde hoorbaar, schonk bij uit een kristallen karaf, friemelde weer aan z'n strikje, legde meer zalving op z'n gelaat en tong om, na het raadplegen van z'n kladje, te vervolgen: ‘Geniale mensen zijn zij, die ons beschrijven kunnen en mededelingen doen van hetgeen niet van deze aarde, ons tijdelijk verblijf is. Hun getal is zeer gering en het bedrog der zogenaamde mediums ontstellend. Wij mogen ons dus gelukkig prijzen, dat mevrouw Pedasco, wier gaven niet betwist worden, zich zo spontaan bereid verklaarde om ons van dienst te zijn op deze eerste zitting van The Banner of Light, een broederbond waaraan behoefte is in deze zo bange dagen. Ik weet, dat mevrouw Pedasco, die we wel onder de meest begenadigde mogen rangschikken, niet gesteld is op lof en bewieroken. Maar een woord van dank en hulde is hier toch op z'n plaats. Temeer waar zij, die schatten zou kunnen verdienen met haar talent, zich heden avond belangeloos beschikbaar stelde en zodoende een entree van slechts twee kwartjes mogelijk maakte. Zij kan, jammer genoeg, niet altijd in ons midden zijn; maar ze heeft voorlopig nog een aantal zittingen toegezegd, die vrij geregeld in dit zaaltje gehouden zullen worden. Wij blijven mevrouw Pedasco, zoals ik reeds te kennen gaf, uitermate dankbaar voor haar welwillendheid en kunnen wel bij voorbaat vaststellen, dat ook deze seance zal slagen. De roem, de eenvoud en de menslievendheid van mevrouw uitdragen en verbreiden in stad en land is onze plicht en een genoegen. Met ons, bedoel ik degenen, die hier aanwezig zijn en de tien duizenden, die reeds onder gehoor waren en tot inzicht of bekering kwamen.
| |
| |
Ik moet eindigen’, begreep Kris, z'n kladje vouwend, voegde er niettemin aan toe: ‘Het ligt niet in m'n bedoelen om in de functie van het medium te treden. Dat zij verre! Maar ik zou mevrouw Pedasco toch, in alle bescheidenheid en eerbied, willen verzoeken of zij ook op deze bijeenkomst, evenals op alle voorgaande, contact tot stand wil brengen met dokter Tobias, die zo talloos velen verlichting of genezing bracht. Ik spreek hier namens de zieken, de lijdende mensheid, mevrouw, en zal er niets meer aan toevoegen. Waar m'n aardse kracht faalt en m'n werelds woord te kort schiet, zult gij, met de gave, die u zo rijkelijk en vol genade geschonken werd, al wat tot heden duister en onnaspeurlijk leek, ontvangen en doorgeven tot heil van de kranken en tot troost van ons allen... Ik heb gezegd!... Even nog! Ik verzoek de broeders en zusters, om de organist te volgen met nummer zeven uit het bundeltje! Nummer zeven... Roert daar niet aan!... Ik lees u voor:
Zo velen, wien het harte brak,
Of wien in 't eertijds zacht gemoed
Sinds bitt're wrevel kwam...
Roerloos en bleek zat de grote Biancha in een donkere japon aan de tafel, liet het gezang over zich heengaan, boog diep onder het gewicht van haar taak en de stilte, spreidde aarzelend haar vingers, las de zoldering en gaf een wenk aan Kris, die plechtig rees om enkele bezoekers aan de tafel te nodigen. Uit het beduusd afwachten en de beklemming rondom dook Gerrit fors op met een joviaal: ‘Nou, hiero dan! Jullie magge over me beschikke!’ doch werd geweigerd met een ironisch: ‘Dank u, mijnheer! Hier zullen de laatsten de eersten niet zijn! Wie is bereid om plaats te nemen?!’
Anderen kwamen hun verlegenheid en plankenkoorts te boven, meldden zich en schoven bij aan de ronde tafel.
| |
| |
Mannen en vrouwen. Hun werd verzocht om de vingers te spreiden en met de pinken onderlinge aansluiting te zoeken met het medium, dat lispelend instructies gaf, schuchter stilte gebood, na een wijle stuiptrekkingen kreeg en zuchtend aanriep: ‘Zij die zijn overgegaan!... Zij die zijn overgegaan! Ik roep u!... Ik roep!!’
De tafel kraakte en het medium hijgde: ‘Licht uit!... Men nadert! Ze naderen! Licht uit!’
Kris stond reeds bij het schakelbord, draaide de zekeringen los en liet de vergadering aan de geesten en een klein waggelend oliepitje in het venster, dat door de glazen stolp de naaste omgeving spookachtig verblauwde, weifel waarde over de krommende lijven en starre, lijkkleurige gezichten. Rillend en schokschouderend onderging madam Pedasco de manifestatie van de geesten, die, volgens haar fluisterend zeggen, aandrongen om zich te uiten. Kramperig, met een convulsieve verstrakking in haar opwaarts blikken, bracht ze hortend uit: ‘Het nadert!... Het nadert!... Meer en meer!... Het... O!... Het komt tot mij!... Het komt! Het neemt bezit!... O!’
Diep zuchtend liet ze ‘het’ bezitnemen, schokkerde trillend en kwam tot rust.
De medewerkers lieten de tafel, hun laatste houvast, kraken van spanning en verholen angst...
Het medium werd in beslag genomen door een gewezen banketbakker uit Vlissingen, die zich met naam en toenaam aandiende, en huilerig beschreef: ‘Ik ben er nog niet!... Nog niet!... Ik ga door een lange, duistere gang!... Nog altijd in de gang... Duisternis omgeeft mij... Ik ga een hoek om!... De hoek der Eenzaamheid!... O, wat ben ik eenzaam! Maar nu ben ik aan het einde van de eindeloze gang!... Ik sta voor een ravijn!... Ja, een ravijn, waar geen brug ligt, omdat het zo duister is... O, wat blijft het duister!!... Ik volg... Ik weet niet!... Er daagt licht! Heel
| |
| |
in de verte een heerlijk licht!... Ik zie!... De duisternis wijkt van mij! Ik zie! O! De weg der loutering! Maar ik kan niet naderen... Zal ik ooit...’
‘Vertwijfel niet!’ bemoedigde Kris uit een verloren hoek.
‘Ook gij zult vinden en opgaan!’
‘Ik kan niet!’ debateerde de verscheiden banketbakker koppig: ‘Ik kan niet voort!... Achter mij rijst een verterend vuur! Ik wil verder, doch aardse banden weerhouden mij! O! Ik hield zo veel van m'n vrouw en m'n zaak! Groet hen van mij!... Haar!’ herstelde de geest en verzocht: ‘Zeg haar, dat ik... O, het vuur!... Ik ga opwaarts!’
Kris schakelde, toen de geest bleef zwijgen, het licht weer in. Madam Pedasco ontwaakte stuipend ten aanschouwe van haar publiek, dat meestuipte, zwetend en gedoken wachtte, schier geen voet durfde verzetten en in een grauwe roerloosheid nogmaals onder ging in duisternis en mystiek, toen het medium weer sidderend in trance raakte en ten tweede maal, vlotter en meer direct, contact kreeg met de ‘overzijde’, waar nog altijd gedrang en behoefte tot spreken was.
‘Zij die ons voorgingen staan te dringen om zich te manifesteren!’ beweerde Biancha zonder blozen, beklaagde zich, verzocht: ‘Lichten doven!’ regelde streng informerend: ‘Ja, goed, geest!... Ik luister! Wie zijt gij? Spreek en zeg het mij?!’
Een adjudant uit Leeuwarden III, die zonder omweg in heerlijkheid was opgenomen, meldde zich en vertelde: ‘Ik mocht de weg der loutering overslaan en werd ontvangen met muziek... De muziek was schoon en m'n ingaan zonder beproeving! O, zo schoon was de muziek!!’
‘Schoner dan de aardse?!’ polste Kris en verzocht beleefd: ‘U staat mij toe?!... Kunt ge ons misschien ook beschrijven waar ge zijt? En zeg ons of ge terug zoudt willen?’
‘Nee!!’ kwam zeer beslist door middel van het medium, dat met de vlakke hand krachtig op de tafel sloeg. ‘Waar
| |
| |
ik ben is het prachtig!... Muren van marmer en vloeren van welriekend hout!... En overal bloemen! Vreemde, ongekende bloemen!...’
‘Kunt ge ze plukken en ons tonen?’ wilde Kris nader weten, doch moest genoegen nemen met een vage belofte van den adjudant, die beweerde, dat de bloemen uitsluitend bloeiden in de nauwere kringen boven en buiten z'n bereik. Hij was nog niet ‘hoog’ genoeg en zou wel eens zien... Later! Waar hij precies was kon hij niet zeggen, maar het was wonderlijk schoon en ver boven verwachting! Hij hoopte de broeders en zusters, in de zaal aanwezig, te begroeten bij hun overgaan en stelde voor, om zich te presenteren bij elke vergadering in de toekomst. Hij kon alles onthullen en velen van nut zijn, omdat hij in ‘reine hoogte’ reeds zo ver ‘gevorderd’ was. ‘Hebt u nog bijzondere wensen?’ vroeg Kris coulant; en prompt kwam het antwoord van de geest, die pogingen deed om de tafel naar het orgel te drukken:
‘Muziek!... Zing met mij!’
‘Uit de bundel?!’
‘Ja!... Lied nummer negen!... Ik groet u! Zingt allen met mij!’
Het harmonium zette meteen in met een voorspel. Het licht werd weer ingeschakeld en de aanwezigen tot zingen aangemoedigd door Kris, die z'n zwarte jas in de plooi streek en galmend voorging:
‘Broeders, laat ons samen zingen
Zoals slechts een engel zingt...’
De verzamelden volgden gedwee. Ook Biancha Pedasco deed het uiterste, zong in geestdrift het lornjetje van haar neus, doch kreeg plotseling weer contact, kromp weg onder het stage aandringen van den adjudant uit Leeuwarden III, die nog wat vergeten was en op bevelende toon doorgaf: ‘Lichten uit!’
| |
| |
Kris gehoorzaamde subiet, vroeg den man aan de ‘overzijde’ of het zó naar genoegen was, kreeg een verdiend complimentje en de opdracht, om die en die te daar en daar in te lichten omtrent het ‘contact’ en te bedanken voor hun roerende waardering aan het graf. De adjudant wilde nog bedanken voor de zang, verder uitweiden over z'n begrafenis, doch werd verdrongen door een kind van vier jaar, dat met pieperige stem vertelde, dat ze 't best had, reeds meer dan een kwart eeuw ‘uit het vlees was afgesplitst’ en in vreugd verbleef onder de kinderen!
‘Hoe kan dat nou?!’ kwam het protest uit de vergadering, waar het verzet even, zwak rumoerde, doch verliep in een schier algemeen: ‘Sust! Sust!’ toen het kind zich krachtiger manifesteerde in het rijzende medium, dat ruziënd tegen het publiek optrad met een verklarend: ‘Hoe dat kan? In het eeuwige staat alles stil! Wij, in heerlijkheid, kunnen, op verzoek, onze jeugd behouden. Gij spreekt niet uit u zelve, maar de Boze spreekt uit u!’
‘Ja, dat kan allemaal wel zijn, maar...’
Het medium werd kregel en de geest in haar opstinaat. Woedend kwam van de ‘overzijde’: ‘Satan huist onder ons!... Er is een kwade geest in de zaal!... Er uit!... Er uit!!’
De aanwezigen protesteerden tegen Satan in hun midden, knipperden met roodberande ogen, moe van het staren naar de ‘overkant’, in het licht, dat eensklaps den vertrekkenden oproerkraaier bescheen, terwijl het madam Pedasco te zien gaf in haar worsteling met den Euvele, die bezit van haar wou nemen. Verstard zat de vergadering in verschoten mantels en zakkerig hangende confectiepakken. De gestrekte nekken uit kragen, boezeroen, boord of blouserand...
Madam had geen tijd meer om bij te komen, zag: ‘Bruin!... Bruin!... Violet!... Orange!’ en vlak daarop: ‘Rood!... Grijs!’ sprak van: ‘astraal’ en ‘fluidiek’, bazelde voort over
| |
| |
‘perisprit’ om plots en in vervoering te juichen: ‘Dokter Tobias!... Dokter Tobias!!’
Stilte en beklemming werden weegbaar in de kleine ruimte... De dokter nam bezit van Biancha Pedasco, beweerde ter inleiding, dat het een ‘zeldzame avond was voor de overkant’ en bekende openhartig: ‘Ik was op aarde abuis! Lang heb ik gedoold op de verkeerde weg. Niet in m'n handel en wandel, maar in de wetenschap, waarin ik geloofde en studeerde! Ik meende, dat de gewone medicijnen baat konden geven. Dat was fout!!’ verklaarde de dokter, die het nu op andere wegen zocht en kruiden ontdekt had tegen alle kwalen. Kruiden, die z'n collega's, nog in het vlees, niet kenden of verwierpen uit domheid of geldzucht. Doch z'n deernis was groot en z'n kennis onbegrensd. Hij had madam Pedasco uitverkoren om hem behulpzaam te zijn bij het uitoefenen van z'n practijk, die hij nog steeds aanhield. Z'n zegenrijke arbeid onder de broeders en zusters kon geen uitstel lijden: ‘Als gij mij roept voor uw zieken, dan kom ik!’ sprak dokter Tobias uit het medium, beweerde nogmaals, dat de mensheid doodziek was en oerdom, bood ook voor de aanwezigen z'n direkte hulp aan en zweeg een paar seconden om z'n barmhartigheid te laten bezinken in de hoofden en harten, om dan z'n aanloop te nemen: ‘Ook heden zijn er weer enkelen hier, die verknoeid werden door de wetenschap en baat vonden bij de medicijnen, die ik hun voorschreef. Anderen, eveneens aanwezig, zijn lijdende en verwachten van mij uitkomst en verlossing. Wie klopt zal gehoor vinden!’
Gerrit stond stommelend op, formuleerde gebrekkig: ‘Is het geperremiteerd dat ik dokter Tobias in de rede val? Ik vraag het maar! Als het niet mag wezen, dan heb 'k niks gezeid...’
Kris had bezwaren, gaf te kennen, dat het geen gewoonte was om de geesten die ‘door kwamen’ lastig te vallen. Het vragen stellen of ideeën opperen, kon gedurende de seance
| |
| |
niet worden toegestaan. Dat kon nu eenmaal niet, verstoorde de sfeer en de harmonie, deed afbreuk aan de wijding en de opdracht, die het medium, vermoeid als ze reeds was, toch al zo bovenmenselijk veel inspanning kostte. Doch Gerrit hield aan, beweerde, dat de pure dankbaarheid hem dwong om het woord te nemen, vond, dat hij den dokter toch wel zeggen mocht, hoe gelukkig en goed het weer ging sinds hij van de drank af was: ‘Ik mag den dokter toch zeker wel effe de groete doen?!’
‘Nee!!’ bleef Kris weigeren, verzocht den geachten broeder om rustig weer plaats te nemen en door zwijgen z'n dankbaarheid jegens dokter te betuigen.
Doch Tobias hakte de knoop door, vermaande met bovenaardse mildheid: ‘Laat hem! Wat is het, dat gij me te zeggen hebt, vriend?!’
‘Ik dank u voor de vererende uitzondering, die u voor me make wil!’ kwam Gerrit los. ‘Ik kan u nog mededele, dokter, dat ik patiënt van Dusselen ben. U weet wel... Arie van Dusselen, die als een kram zò krom ging van de rimmetiek en de drankzucht. Ja, 't was bar met me, dokter!! Maar ik ben er nou overheen: heiegaar van af!! 'k Ga weer rechtop en alle kroegen voorbij! Ik ben weer een man in de maatschappij geworden en een vader voor me gezin. Me vrouw kent d'r weelde niet met me! Dat wou 'k u maar zegge in eeuwige dankbaarheid!... Goeienavond, dokter!’
‘Het verheugt mij, vriend!’ verzekerde deze met de donkere mannenstem, die schor begon te vibreren, wilde zich weer tot de vergadering wenden, doch werd nogmaals onderbroken door den dankbaren Arie van Dusselen, wiens armen onderstrepend meespraken: ‘Nog effe, dokter!... Late de andere nou ook is loskomme!! D'r zitte er hier nog meer, die op sterve liepen!! Late zullie nou ook is, net als ik, flink weg getuigenis aflegge in 't openbaar over d'r vroegere slokkies-drinken of andere kwalen! Ik zeg: late ze allegaar, die het
| |
| |
geneze waard zijn, naar voren komme en u hulde brenge! 't Is toch donker! Geen mens, die 't ziet! Ik heb me plicht gedaan. Ik groet u, dokter!... En duizend maal bedankt voor me dubbele genezing!!’
‘Mag ik, misschien ook effe?’ kwam uit de vergadering. ‘Wie is ik?’ informeerde Kris, kreeg de naam van de aan-vraagster, doch durfde geen beslissing te nemen en vroeg zuinig: ‘Wat dunkt u, dokter. Mag juffrouw van Woerdijk ook nog wat zeggen?!’
Tobias vond het best, regelde goedmoedig: ‘Wie klopt krijgt gehoor!... Zegt u het maar, juffrouw!’ De dokter moest nogmaals tot spreken aanzetten en kreeg dan terug; dat juffrouw van Woerdijk eveneens kruipende ging van de inwendige smarten, doch direkt na eerste kennismaking met ‘U aan de overkant’ al verlichting voelde en na het zesde pakje kruiden, dat dokter voorschreef, weer aan de kuip stond om de was te doen: ‘Een was van een koleboer, dokter! Kan u effe nagaan, hoe 'k me nieuwe gezondheid draag!’ Dan werd er gepauzeerd om het medium en den medicus rust te gunnen en gelijkertijd de namen te noterqn van de bezoekers die eventueel ‘consult’ wensten!
De vangst was schraal! Zes van de vijftig aanwezigen gaven zich op voor advies en kruiden. Maar zes rijksdaalders telde toch mee, al moest er twee gulden af voor juffrouw van Woerdijk. Kris was niet ontevreden, vond veertig gulden ontvangsten niet slecht; temeer waar het tenslotte maar een ‘generale repetitie’ betrof en de grote pats nog komen moest. Hij nam zich voor om de toegangsprijs te verdubbelen, rekende in de toekomst op twintig patiënten of meer per seance en gaf een korzelige wenk aan den organist, die zich vergat en over z'n instrument hing als een balpianist: ‘Zet u maar weer in, mijnheer Sonder!... Lied nummer zestien!... 'k Boog lijdensmoe het hoofd ter neder... En zo voort!!’ Verzoek tot meezingen bleef uit. Het publiek, jonge en oudere
| |
| |
mannen en vrouwen, schamel of goed gekleed, zat benauwend geperst op stoelen en banken, voerden vertrouwelijke gesprekken over vroegere ervaringen met mediums en geesten, bleken voor het overgrote meerendeel thuis te zijn bij dergelijke ‘seances’ en keken met eerbiedige bewondering naar madam Pedasco, die zich teruggetrokken had in een gereserveerd hoekje en zich fluisterend onderhield met mijnheer Hoogervorst, de inleider, die het zo mooi zeggen kon.
Gerrit zat, met een martelaarsglans op z'n mottige gebbetje, tussen z'n zusters en broeders, nam profaan een verse versnapering en raakte in gesprek met een mollig oud heertje, dat onder-ons keuvelde en monkelend beleed: ‘We zijn allemaal onwaardig zoals we hier zitten! U ook, meheer van Dusselen. We hebben de gave wel niet, maar we zijn toch niet helemaal zonder. Niet helemaal... Ik word dikwels bezocht...’
‘O! Zozo?!’ pruimde Gerrit smeuig en berustte waarschuwend: ‘Nou, affijn... Je kan er beter geen last van hebbe. Doe maar net als ik en laat het an je medium over...’
‘Natuurlijk!’ beaamde het heertje, dat zich bekend maakte als broeder Jozef en met een milde gelatenheid in z'n stem onderrichtte: ‘U begrijpt me niet zuiver. En zonder begrijpen geen manifestatie. U ben, zo te zeggen, nog te onvatbaar om door te geven. Als u het maar eerst sterker inleeft, dan komt het uitbrengen en vertroosten vanzelf... Ik doe de laatste tijd niet anders. Misschien mag 'k u thuis is bezoeken...’
‘Wablief?!’ gromde Gerrit onbehagelijk en toonde nors z'n onverschilligheid voor bezoek en al dat geleuter: ‘Bezoek?! Ik ben al genoeg bezocht!!’
Doch broeder Jozef verstond niet, hield aan, legde vertrouwelijk z'n hand op de knie van broeder van Dusselen en drong: ‘Van 't bezoek valt zo veel te leren! Het onderling contact
| |
| |
mag niet verwaarloosd worden. Ik hoor eigelijk niet thuis hier in de Banner of Light. 'k Had er nog nooit van gehoord. Maar 'k voel me gesterkt en laat me overschrijven... als het ten minste een bond gaat worden...’
‘Welja! Doe dat!’ adviseerde Gerrit, de hand van broeder Jozef terugschuivend: ‘Bij je houe, meester!’ en liet de leuning van z'n stoel verzet kermen.
‘Ik heb een klein pensioentje’, vertelde Jozef onverstoord. Ik bestee m'n vrije tijd aan huisbezoek. En als ik straks geroepen zal worden naar de overzijde, dan hoop ik ook zonder omweg in het licht te wandelen, net als de adjudant uit Leeuwarden III... 't Kan hier verworven worden... Mekaar bezoeken en tot steun zijn...’
‘Je doe maar!’
‘Eergisteren ben 'k nog geweest bij een jonge vrouw. D'r man is kort geleden overgegaan en ik dacht, misschien kan 'k tot troost zijn...’
‘O! Doch ie dat?’ grinnikte Gerrit geamuseerd, zag het bestraffend blikken van de broeders en zusters en vergoelijkte breed: ‘Je mot er anleg voor hebbe...’
Broeder Jozef knikte voldaan, wilde weer z'n hand kwijt, glimlachte bij het belettend terugwerpen van broeder van Dusselen en hervatte z'n verslag afwezig, als in trans: ‘We hebben zitten praten... Ik en de weduwe. M'n komst werd op prijs gesteld. Toen 'k een poosie zat kwam het over me... Niet dat ik het weet... Maar het kwam effectief over me... D'r man manifesteerde zich in me! En 't heeft er veel deugd gedaan. Hij gaf'r een afscheidskus. Niet, dat ik het weet...’ ‘Ja, dat zal wel!’ schudde Gerrit, kon zich niet meer bedwingen en barstte uit in schaterlach...
Het orgel verstomde. Beklemmend hing stilte en vijandschap, even verbroken door het opspringen van Biancha en het wandelen van Gerrit z'n stoel.
Kris rees statig, scheen op erger voorbereid, schudde bedroefd
| |
| |
z'n pomadehoofd en verzuchtte na een paar seconden van beeldende onbeweeglijkheid: ‘Niet ieder is in staat om zich waardig te gedragen. Wie lachen wil doet het buiten... De pauze is om!’
De lampen gingen uit en weer was het zaaltje in een mystiek schier duister gehuld. Aangekondigd werd, dat het experiment met dokter Tobias herhaald zou worden, om alsnog de lijdenden in de zaal gelegenheid te geven zich tot hem te wenden. De andere zieken, die zich reeds in de pauze gemeld hadden, werden via het medium te woord gestaan, kregen naam en aard van hun kwaal of aandoening te horen en de raad om pakket A, B, C of D tegen betaling van een rijksdaalder te betrekken aan het adres, dat nader bekend gemaakt zou worden door den ‘leider van heden avond!’ Het eerste pakket zou wel verlichting doch nog geen volkomen genezing brengen, voorspelde dokter Tobias en vermaande dringend: ‘Uw gezondheid hangt af van uw vertrouwen in mij! Na het eerste pakket voortgaan met een tweede en een derde. Daarna weer bij mij op consult komen. Voor zover dat nog nodig mocht blijken!’
Tobias vertrok, groette en beantwoordde het: ‘Dag dokter!’ van de ganse zaal met een gezellig. ‘Dag allemaal! Tot een andere keer!’
Het licht ging weer aan. Doch na een korte rust kreeg mevrouw Pedasco spinrag voor de ogen, graaide, graaide en raakte weer weg! Een doolgeest zocht contact, kon zich evenwel niet uiten in de spreektaal, riep de hulp in van een andere geest, die doorgaf: ‘Kamatrof kan niet spreken!... Griffel en lei!... Griffel en lei!’
Mijnheer Hoogervorst kwam er mee aandragen, legde het gevraagde voor de krimpende Biancha. De griffel schreef knarsend. Het publiek zat ademloos...
Kris nam de lei uit de handen van het medium, maakte licht en las luid op terwijl hij het schrift toonde: ‘Kamatrof...
| |
| |
Bulgaarse krijgsgevangene. Zwaar gewond. Onderkaak verloren... Groet m'n moeder...’
Zonder overgang, of enige blijk van gevoeligheid draaide hij de zekeringen weer los. Biancha kondigde blijmoedig een ‘glansgeest’ aan. Deze stelde hees voor, om een tocht te maken door de ‘Heerlijkheid’ met het publiek in de zaal, dat meetoog en opklom in steeds nauwer wordende kringen: ‘Vreest niet!’ schorde de geest opstijgend en hield halt bij de afdeling: ‘Verongelukte kinderen!’
‘Is Marietje Drikkel misschien aanwezig?’ kwam stamelend uit de zaal en werd bevestigend beantwoord. Ze had het goed, maar kon, na de vreselijke overgang, beter met vree gelaten worden...
De moeder schreide...
|
|