| |
| |
| |
Hoofdstuk V
De ganse duur van het Woensdagse dijkie-om werd bedorven door de voorstellen van Kris, voorstellen die Hilletje bondig verwierp en afkerig ontliep, telkens weer.
Weigeren bleef ze, ondanks alle gefleem, om misbruik te maken van het vertrouwen, dat ze bij haar mevrouw en anderen genoot.
Weinig werd er gedurende de lange wandeling gesproken over liefde en veel over geldmaken, rijkdom op rijkdom gestapeld en van geluk schier niet gerept. Een regen van goud, een stortbui van klinkende munt viel, straat in en straat uit, doch Hilletje had meer pret om.... een sleep joelende kinderen, die de miljoenen-droom van Kris vergruizelde met de toomloze vaart en daverende uitgelatenheid van hun spel.....
Aantrekkend en afstotend, poogde Kris z'n vrijster te winnen, om haar als ‘inzeepster’ te exploiteren in het belang van het Astrologisch Instituut, dat, met de twee honderd gulden die Gerrit inbracht, niet te helpen was en nu op wankelen stond... Handlangster moest Hilletje worden, als ze waarlijk wist wat liefde was, om de zaak thuis te redden. Bontmantels, polshorloges, ringen, armbanden, beugeltassen en zalig lekker bikken werd in het vooruitzicht gesteld. Maar de vrijster hapte niet, kaatste raak, dat haar bontmantel en tooi voor het oprapen lag, als ze dàt wilde. Spottend verwierp ze het lekkerste eten, ging prat op haar zelfverdiende kleren en prees de stamppot uitbundig.
Ruw duwde Kris haar van zich af, doch trachtte weer goed te maken met een lijmend: ‘Hou je dan niet van me, Gon, datje me de weelde niet eens gunt?!’
‘Weelde?’ schraaltjes klonk haar stem, en laatdunkend gleed ze uit de arm van haar bonkig-mooien vrijer: ‘M'n mevrouw heeft ook weelde.... Laten we liever gewoon
| |
| |
doen en blijven. Ik vind het al erg genoeg, dat jij je de laatste tijd zo raar optuigt. Het staatje geeneens!.... Op mij hoef je niet te rekenen bij alles wat jullie op touw zetten. Jij, m'n vader en moeder mogen....’
‘Of je van me houdt, wil ik enkel maar van je weten!’ drong Kris, doch wachtte niet op antwoord. Met z'n zware stem, die een bijzondere klank kreeg door z'n opdringende betoogtrant, dreunde hij alle innigheid weer weg, illustreerde met z'n grote, diepliggende ogen het genot van rijk-zijn en standing. Door de levendige gebaren van iemand, die aanschouwt wat hij graag grijpen wil, probeerde hij te overtuigen, beweerde als man van kennis, dat geldzak en bedelnap geen honderd jaar voor het zelfde huis hangen en de rijken van vandaag de armoeizaaiers van eergisteren zijn. Dat was een vaste wet, waaraan niet te tornen viel, een soort opperste rechtvaardigheid, die de dragers en verdragers van de Kultuur om beurten aan de trog roept.
Maar je moest er kijk op hebben, wat aandurven en niet te kopschuw zijn als het er om ging, je kans te benutten en op vleug te helpen. Voor papzakken en sijsieslijmers werd de wereld nou eenmaal niet geschapen. Goed en gemeen, dat was allemaal maar larie en uitgevonden om de krimplijers in bedwang te houden. Er deugde niks en geen mens, volgens Kris, die zelfs Napoleon weer in het veld bracht en betoogde, dat de Grote Keizer een paar honderdduizend lijken moest maken om door den onbenulligsten Pruisischen luitenant erkend te worden. Nee, stand kreeg je niet op de boter kado, daar kwam stank bij te pas. Netjes en onnetjes werd uitgemaakt door je spaarbankboekje of kas-tegoed! Braaf en verheven bestond niet en had nooit bestaan. Wat wel bestond, dat was de achterbuurt met het uitvaagsel en de villawijken vol deftigheid. Zo moest je 't leren bekijken!
‘En nou nog een vraag, Gon!’ dacht Kris te overrompelen. ‘Ben jij in de veronderstelling, dat de deftigheid niet slapen
| |
| |
kan omdat er nog sloppies vol ongedierte en kinderen zonder dek en voer bestaan?.... Niks hoor! De voornaamheid maft als een marmot en vreet als een nijlpaard. Laat je dat gezegd zijn! Alleen jij hebt last van je geweten. Dat is juist het idiote van je!’
‘Doch ie?!’
‘Ja! Jij durft nieteens een voertje te zetten bij je mevrouw, om haar en heel de rest voor de rolwagen te spannen. Het is voor jou een koud kunsie om tamtam te maken. Als je mevrouw en d'r vriendinnen van madam Pedasco horen en resultaat ervaren, loopt het storm en zijn we voorgoed uit de knijp. Vooral als je mevrouw d'r horoskoop bij ons laat verklaren. Ze zal paf staan over de nauwkeurigheid! Dobber nou niet langer en laat de dames op ons los.’
‘Ik heb je nou al honderd keer gezegd, dat ik me daar niet voor leen!’ verwierp Hilletje weer, liet zich duwen en trekken en zweeg met een onwillig wegwenden van haar hoofd. ‘De rijken maffen bij onze armoed; maar wij hoeven toch niet te slapen bij hun weelde!’ hield Kris aan en kneep: ‘Zamme Gon!’ als in kramp haar arm: ‘Als jij een voertje wou zetten!! Dat is toch je plicht als je een vrijer heb! Met de medewerking van jou en je moeder samen, sticht ik een vorstenhuis en maak een koning van je vader.... Zijne Majesteit Gerrit de Mottige!!.... Lach nou is?!.... Maharadja is ook niet alles. Wonderen kan ik verrichten, als jij doet wat ik je vraag. Het is toch geen moord, wel? Twee handen heb ik aan me lijf: en aan elke hand vijf toverstokken. Geloof je me soms niet?!’
Ja, Hilletje geloofde wel aan de wonderen, doch niet aan de middelen waarmee ze volbracht werden. Ze gaf geen antwoord, toonde bij een viswinkel opeens felle belangstelling voor een schildpad, die moeizaam opkroop tegen de zinken wanden van z'n gevangenis. Geworteld stond ze en schudde wars het zoetsappig opdringen van Kris af als een hinderlijke last.
| |
| |
Telkens wanneer hij op de verdere wandeling over rijkdom en meedoen begon, schikte ze heel toevallig wat aan haar hoedje, kleren of schoeisel, werd bekoord door een singeltje, een bloemperk of een vogel in de lucht. Ze begreep zelf niet goed waarom ze zo tegen de draad in was bij alles wat Kris beplande, liep woordloos, licht en vreemd naast hem te staren naar het uitbottende hout en wilde spreken over geluk... ‘Geluk? Bobber nou even! Wie van ons soort kan er nou gelukkig zijn? D'r wordt niet voor niks zo veel ouwe klare geschonken!’ bedierf Kris en voegde er gewiekst, grijnzend-overredend aan toe: ‘Als je graag gelukkig wil worden, zal je er zelf ook wat aan moeten doen. Dat is nog al nuchter. Turen naar de vogeltjes brengt geen schroot in de kas. En geen geld, geen liefde! Aan mij zal het niet liggen. Ik meen het goed met jullie allemaal en doe genoeg me best om de zaak op poten te krijgen. Maar jij werkt tegen.’
‘Ik, zeg je....’
‘We zijn met een schijntje begonnen en wonen nou tenminste in een behoorlijk huis en een toonbare buurt, slapen niet meer onder de voddenbaaltjes en gaan gekloft over de keiën. Jij net zo goed als ik, al geef jij dan niet om nette kleren. Jij ben de afleggertjes ook te boven. Glansrijk in de bullen en een slordig handje wisselgeld, dat is mijn geluk...’ ‘Kris!!’
‘Van jou kijken zou een standbeeld aan 't stotteren raken. Wat zet je nou weer een rare ogen?! Waarom doe je telkens zo gek als ik verstandig met je praat?! Jij ben te eerlijk.... en dat is het ergste wat een mens overkomen kan....’
‘Zo?!.... En als ik nou tegenover jou eens niet eerlijk was, wat zou je dan zeggen?’ bedacht Hilletje in haar verzet en kreeg meteen antwoord:
‘Vreten of gevreten worden, zegt je vader, die het weten kan. Eerlijk zijn, dat is roekeloos omspringen met jezelve. Beloof nou maar, dat je ons uit de knoop zal helpen door
| |
| |
een klein linkfoefie bij je mevrouw en d'r omsleep. Kan 'k op je rekenen, Gon?’
Ach, waarom kon ze nou niet vriendelijker wezen en toegeven? Waar om moest ze zich telkens loswringen uit z'n omhelzing en vertragend achterblijven, bij een winkel of een of andere inkijk, terwijl hij nijdig doorliep, de straat overstak en de pas versnelde? overdacht ze en vroeg zich af, of hij dan in alles ongelijk had? Was zij dan niet opgegroeid onder de omstandigheden, die hij haatte en hekelend bestreed. Wat weerhield haar om ja te zeggen en maar vrede te houden. Mevrouw had haar in het begin toch ook laten voelen, dat, nou ja, het aannemen van een dienstmeisje uit zo'n buurt een waagstuk bleef en gevraagd of ze wel zuiver op d'r hoofd was! Mevrouw liep immers toch al naar de waarzegsters. Wat maakte het tenslotte uit, waar die haar geld bracht?’
Draven moest Hilletje en verstarde weer toen Kris omkeek, voelde zich betrapt, klein en verlaten als nimmer....
Op de dijk gingen ze weer naast elkander, arm in arm, langs de Schie.... Door haar lichaam voer een zoete tinteling. Haar vochtige lippen proefden na, wijdopen, de heftige begeerte van haar vrijer, smaakte niets dan warmte en innigheid.... tot hij weer verviel in z'n verkillend, zakelijk geredeneer....
‘Straks, als we de smak binnen hebben, gaan we joppe naar Zwitserland en Noorwegen om de bergen te zien. Of anders naar de Ardennen en Egypte!.... De pyramiden!!.. En naar Parijs, Gon!! Naar Rome en Schotland! Mijnheer en mevrouw Hoogervorst! Nee: Hoogerborst! Zover vooruit! Plaats voor de astrologie!!
‘Malle!!’
‘Dag en nacht loop ik te broeien om jou en je familie voornaam te maken. Je moeder is eminent genoeg; en nou jij maar met één vinger hebt te tippen om zelf dame te worden
| |
| |
en ons in het zadel te wippen, ga je kakkerig dauwelen over onbehoorlijk, krijg je last van je gemoed.... Gemoeds-bezwaren! Net wat je zegt! Zo ziet de wereld er ongeveer uit.... Geweten! Als de eerbare luidjes, waar jij partij voor trekt en mee schijnt te heulen, wisten wat geweten is, dan was er uit mijn geen dalver en uit je vader geen snees geworden. Je vrijt toch om te trouwen? Niet?!’
‘Ja, Kris....’
‘Nou, wat wil je dan?!’
‘Gewoon.... Net als andere mensen....’
‘Een lijsieskoopman, die 's avonds de afbuffers mee naar huis brengt, die hij van mevrouw of de meid op de stoep in ontvangst mag nemen. Doe er je geluk mee!! Jij voelt niks voor de ondernemingen, die ik op het oog heb.... O, nee! Jij zag me liever weer in een gelapt boezeroen naar de bedeling sloffen, niet?’
‘Nee, Kris! Maar er is toch nog wel anders dan dat. En als je nergens direkt eerlijk werk kan vinden, dan wil ik immers wel....’
‘Nee, Kris! Ja, Kris!’ viel hij giftig uit bij haar schuchter verweer, greep haar dwingend bij een arm en schudde: ‘Stap is uit je dutje! Honderduizend werklozen. Geen van allen te lui; maar de meeste te dom! Langs de deuren krijgen ze me nooit meer! Je mevrouw heeft het beroerd getroffen in d'r huwelijk, zeg je. Goed! Jij kan het weten.... Ze trouwde een mijnheer, die van haar centen aan de rol gaat en na de pret z'n jatten niet thuis kan houden en z'n vrouw in tranen rammelt. Geef mij zo'n ega! Ze huilt de maan van de hemel in d'r narigheid.... En ga jij nou is vragen aan je dierbare mevrouw, of ze gelukkig, stapelzalig wil worden met een doodeerlijke, door en door fatsoenlijke lijsieskoopman! Dan zal je ze is een geschrokken gebbetje zien trekken! Ik voorspel je, dat ze liever houdt wat ze heeft! Liever slaag.. uit respect voor d'r stand en uit angst voor armoed.. Ik
| |
| |
met een lijsieskoopman?! zal ze gruwen.... Gut, Gonda, hoe krijg je zo iets in je hersens? Ik met zo een?! En dan hoef jij niks meer te smoezen, smijt haar ergernis de deur voor je snuit dicht en kan ze je de eerste twee, drie dagen niet meer luchten of zien, je mevrouw!’
Kris lachte geknepen en hervatte na een korte pauze kleinerend: ‘Waar darre we eigenlijk nog over? Er is in jou iets zoek of overcompleet. Als je werkelijk van me hield, zou je trots op me wezen’....
‘Daarom?!’
‘Wat miszeg ik? Waarom blijf je weer zo koppig staan?’ trok hij zonder een zweem van zonnigheid en poogde af te dwingen: ‘Dat gesijmelemijmel!! Je doet wat ik zeg of je gunt me de schans!’
Neen, zò had Hilletje haar galant nog niet gezien of gekend en eermaals in hem gevreesd wat ze nu zo hunkerend behoefde: z'n liefkozen en passie! Ze fluisterde door z'n gesakker heen, paaide kinderlijk: ‘Toe!.... Ach, jo!’ en trok bij het betreden van de dijk moedeloos haar arm terug. Doch hij zocht aaiend haar handen, drukte haar weer aan z'n borst en verzocht vrijend om z'n onhebbelijk aandringen niet kwalijk te nemen. Hij had z'n zorgen; en het meest om haar! Temeer waar zij bij al z'n bekommeringen nog gedurig tegensprak....
In het knerpend en loeien lawaai van de zaagmolens, waar de schulpzagen jammerden om het taaie verzet van de gewaterde, zerp geurende balken, gaven ze het gesprek op, om zwijgend te turen naar de windvanen of sprietjes te splitsen.... tot de molens zwegen en de wieken stil stonden met een jolig naklapperen van de zeilen.
Met de haast in hun schommelende drinkenskruiken en opgerolde broodzakken kwam een drom van arbeiders uitzwermen naar de verbindingsbruggen en het smalle sintelpad met de belemmerden heester-geweien, bochten en kuilen aan- | |
| |
gevuld met schors, schaaldelen en wier uit het polderslootje, dat door een reiger gepeild werd.
Hilletje naderde zwevend de statige vogel, werd gevolgd door den mankgaanden, landerig-strompelenden Kris, die gram lamenteerde:
‘Wat zie je nou weer?!.... Die reiger?!.... M'n poten breken haast af op de kluiten hier!.... Weglopen is geen antwoord! Gon!’
‘Juist wel!’ meende zij, doch bleef staan in de wind, die haar rokken dartel opbolde en de ranke benen tot aan de knieën bloot gaf. Vrij van alle preutsheid liet ze waaien wat waaien wilde, volgde peinzend de verjaagde vogel in z'n statige vlucht en ontwaarde over haar schouder het aanstellerig gedoe van Kris, wiens bruine puntschoenen pijnlijk-omzichtig neerkwamen naast de kluitknobbels van het kleipad. ‘Laten we hier gaan zitten, Gon!’ zeurde hij en klampte weer aan: ‘Zitten!.... Dan kan 'k me schoenen uitdoen. M'n poten branden van me lijf!’
‘Hier? Vlak onder de dijk bij al het werkvolk?! Dat mag niet van de bouwpolitie!’ plaagde ze en had een beter idee: ‘Jij ginder bij het watergemaal en ik een kilometer verder. Je bent wel lief, maar veel te lastig vandaag....’ ‘Kom dan mee! Naar een eindje verder,’ paaide Kris, onthulde hinkend de stijgende graad van z'n lijden, greep de schouder van Hilletje en schokte hees, aandoenlijk: ‘Je ziet toch wel, dat ik zowat krampeer!.... Loop niet geregeld weg, als ik wat zeggen wil. We hebben nog zo veel te bepraten. Waarom wil je nergens met me gaan zitten, juist nou 'k zo'n pijn in me stelten heb?!’
‘Zomaar opeens gekregen onderweg’, schamperde ze, wrevelig door het gejammer en treurig-vragend opkijken, waarin ze niet geloven kon en waarbij een vage beklemming, iets verdrietigs haar besloop: ‘Komediestreken!’ doorgrondde ze, trok haar steungevende schouder weg, doch bood
| |
| |
weer aan, gulzoenend: ‘Hier dan!.... Nou een beetje flink doen! Lopen, beveel ik! Netjes wandelen, over gezellige dingen babbelen en me voor de rest met rust laten, wil je?’ ‘Dat is toch je reinste kul,’ mokte de vrijer, vergat de pijn, de helse tortuur aan beide voeten, schopte ontstemd de kluiten over het weipad, bedwong z'n gram in het besef, dat andere middelen het beter doen in het seizoen van de liefde en legde stuwend z'n arm om de wiegende heupen van de overleunende vrijster, die z'n verzorgde plakhaar streelde en z'n Engelse voorjaarshoedje liet slungelen in haar verslappende hand....
Zij zweeg.... en Kris was niet zo dom om er antwoord op te geven, luisterde naar de lenige gestalte, de belijdende vingertoppen en het vragend- overnijgende hoofd, dat wonnig vergleed naar de brede borst en jagende hartslag.
Over de spoorbaan gingen ze, zò, zonder grond te raken, langs de blokwachterswoning, waar een geitje mekkerend meeliep, de volle lengte van het touw uit, reikhalzend bleef steken in de derende strop en beklopt en gepakt werd door de hurkende Hilletje, die zoenen moest, omdat het lente was.... Door het gesluierde polderland doolden ze, zij en hij, naar de verre meidoorns in de berm van het smalle toepad, waar de moede vrijster zich met een zwak-protesterend: ‘Kris, niet doen!.... Nee, jongen!’ liet neerdrukken onder het volle gewicht van hartstocht en berekening....
Kris schonk geen aandacht meer aan z'n getergde voeten, fluisterde z'n heet begeren en zakelijke listigheden in het oor van z'n liefste, die, door de twijgen van de meidoorn, in zwijmel staarde naar het scherven van de avondhemel, waar de weemoedige schoonheid van de zwoele lentedag schreidde en, evenals de laatste weerstand van Gon, aan diggelen ging....
Sinds die avond was Mooi-Hilletje anders geworden. Ze dolde 's morgens in haar dienst niet meer zo uitgelaten met
| |
| |
de hondjes in de gang, bleef steken in de vrolijke liedjes van weleer en luisterde met een vreemde, ongekende aandrift naar de melankolieke pianostukken, die mevrouw speelde met betraande ogen en strak gelaat. Roerloos zat Hilletje dan in de keuken of sloop naar de traphal, verstak zich muisstilletjes en liet de piano uitzeggen de diepste verlangens, de zoetschrijnende onbestendigheid en vage onrust.... tot mevrouw met meer brio alle lief en leed versloeg en rabbelend eindigde.
Huilen kon Hilletje en bekreten de spiegel passeren om even, dankbaar te knikken: ‘Malle meid!’ en weer veerkrachtig de keuken instappen met een grappig verklaren aan potten en pannen: ‘Hier zijn we weer!.... Ja! Ja!’
‘De schuilhoek’, had ze in blijder tijd haar hokje genoemd en er vaak, knus ineengedoken, gedroomd bij het gezellig kletteren van de opwaaiende gordijnlatten en het rustig getikker van het klokje op de schoorsteenlijst. Het liefst zat ze zo 's avonds met opgetrokken benen en de rug tegen de muur mee te neuriën met het zingen van de waterketel, wachtend op mevrouw, die, vaak een uurtje voor het naar bed gaan, hartelijk onder-ons kwam babbelen of verzocht om in het salon te komen, uit een boek voorlas, van haar jeugd vertelde, de ingewikkelde techniek van haak- of borduurwerk verklaarde en haar huwelijksleed niet verheimlijkte. Veel, te veel, had Hilletje in de uren van vertrouwelijk samen-zijn vernomen, aanvankelijk argeloos rapport uitgebracht bij haar hoofdschuddende moeder of den bijster onverschilligen Kris en met weerzin hun verdacht, plotseling gretig uithoren gepeild.
Dat was na het stichten van het astrologisch instituut en hun nieuwsgierigheid had haar ongerust gemaakt. Ze voorvoelde onraad, lag 's nachts te tobben en vroeg zich af, of het wel eerlijk was om het verhuizen van haar ouders te verzwijgen. Vader had het zo gewild en de noodzaak ver- | |
| |
klaard. Niemand mocht aan de weet komen, wie madam Pedasco was. In Riek Rompel geloofde geen mens! Riek moest spoorloos ondergaan en als madam Biancha herrijzen, had ook Hilletje begrepen en daarom maar gezwegen, ook tegen haar mevrouw, die praatgraag was en veel kennissen had. Spijt kreeg Hilletje achteraf over het stiekum doen; temeer waar mevrouw, na de eerste moeilijke maanden vol botsingen en wanbegrip, de grootste toenadering toonde en als een moeder met haar omging. Zo'n soort mens verdiende geen geniepigheidjes!
De leugen weer ongedaan maken en ronduit aan mevrouw vertellen, dat haar ouders op de Molenwaterweg woonden en haar moeder voortaan Madam Pedasco was, wou Hilletje, doch werd weerhouden door de belofte aan Kris, op wiens aandringen ze na de nacht onder de meitakken, alles verklapte, wat ze van mevrouw wist. En erger verraad had ze die avond gepleegd door medewerking aan het instituut te beloven....
Kris verwachtte een blijk van haar liefde, die hij veel te onpractisch vond, verweet haar, dat ze buiten de werkelijkheid van het leven stond, nog te bang was om zich aan koud water te branden en daardoor op de duur den oprechtsten vrijer in het verderf joeg. Want als zij, ondanks haar eindelijke toezeggen, niet doortastender optrad, zou hij alles op alles wagen, misschien gekke of gevaarlijke dingen doen om zijn liefde te bewijzen.
Hilletje bezweek toen haar jongen van verdriet ging drinken, telefonisch z'n zelfmoord aankondigde, de bekoring die van haar uitging vervloekte en vergiffenis schonk voor de ellende, die ze, god wist, ongewild veroorzaakte door haar ziekelijke kleinzieligheid en meekonkelen met de elite....
Beklemmend stil was het, na de schokkende telefonade, in de keuken, waar de verslagen Hilletje voorovergebogen staarde naar de punten van haar pantoffels, geen ketel meer
| |
| |
hoorde zingen, geen warmte meer in het lichaam voelde en als en betrapte opsprong bij de ontstellende komst van mevrouw, die van haar wandeling terugkwam, droevigtenger en opgeschroefd-kordaat in de deuropening stond en gul een zakje bonbons voorhield: ‘doe je mee?!.... Een handje vol en meer niet! Ze zijn van Juliaard.... Zo iets heb je nog nooit geproefd!.... Wat doe je witjes, Gonda?!’
‘Nee, niks, mevrouw!’ ontkende ze verward, greep toe, bedankte overdreven en vergat om te snoepen....
‘Met kersenlikeur!.... Zalig of niet?’ animeerde mevrouw Bukkels nerveus dribbelend, ging zitten, trok haar handschoenen uit, versnipperde tramkaartjes en duwde de loshangende stop op de spreekbuis: ‘Jij bent me een mooie, Gonda! Zo kunnen we toch niet horen of er gefloten wordt! Als mijnheer per ongeluk geroepen had.... Nou!.... Had hij nog bijzonders? Is hij nog boven geweest?’
‘Even.... Hij had z'n sigaren vergeten.... Maar hij was in een goed humeur,’ verzekerde ze geruststellend, trachtte ongedwongen te doen en jakkerde zenuwachtig haar verslag: De loodgieter was geweest, had in de badkamer de kromme pijp recht gelegd en weer aangesoldeerd, bijna de gordijnen in brand gestoken met z'n stinkende blaaslamp, veel puin en rommel gemaakt, de boel beschadigd, maar zelf alles aangedweild. Toen nog een man van de gemeente, aan z'n pet te zien, een lange magere man, die vroeg of hij over het dak mocht om ergens wat te herstellen bij de buren. Twee dames van Liefde en Voorzorg - bestuursleden! - hadden gebeld en stonden genoteerd op het leitje. Dan in de middag was van Gend en Loos gekomen met een kistje glaswerk. Zo'n pakket met ‘Voorzichtig!’ en ‘Niet Kantelen!’ er op, beduidde Hilletje druk en zuchtte begrotelijk: ‘Nee.... En anders geen mens.... Behalve de post, met brieven en een kartonnetje. Ligt op het buffet....’
Mevrouw speelde met de sierselen van de armband om haar
| |
| |
popperige pols, blikte met gejaagd-knipperende ogen naar de barsten in het beschilderde plafond, hekelde de slechte afwerking, verteld met een troebel herhalen van haar vele ontmoetingen in de stad, beklaagde zich over de propvolle trams en de slopende drukte van het verkeer om met verachtelijk tuitmondje te besluiten: ‘Zo'n lawaaistad!.... Je weet haast niet meer, waar je 't zoeken moet! Van rustig oversteken is geen sprake meer! Dat gaat allemaal maar ritsrats doorelkaar.... Je wordt er duizelig en confuus van!’ Knikkend luisterde Hilletje met een hand op de kraan, woog het water in de vollopende ketel, deed gejaagd bedrijvig, beloofde thee en waagde geforceerd: ‘Ja, dat eeuwig gerit en geros. De herrie van al die wagens en trams... Bent u nog geweest, waar u wel meer komt?... Ik bedoel... U weet wel... Bij de Chinees, zal 'k maar zeggen...’
‘O, die!?... Nee!’ versmeet mevrouw plots energiek, had bereids haar handtasje open en wapperde met een krantknipsel: ‘Chi-Wang-Hong! Ja, 'k versta, wie je bedoelt! Dat is een smeerlap! Een geraffineerde oplichter! 't Is helemaal geen Chinees, maar een gewezen kastelein uit Zaandam! Een doodgewone kroegbaas!... De justitie waarschuwt in het ochtendblad van gisteren... Hoe is het mogelijk!! Hij is een bedrieger van het eerste water en van de week gegrepen voor het zwendelen bij een seance. Zo'n schijnheilige dief met z'n dure wierookoffers en belicht Boeddhabeeld! Maandenlang heb ik het meegemaakt! Maandenlang, Gonda! En je blijft voor een raadsel staan... 't Is een doortrapte smeerlap, die mijnheer Chi-Wang-Hong met z'n: Goede gorge! Skoon weertje, mewrouw! Natuurlijk is het een schoft! Een gewezen kroegbaas!... Maar de beschrijvingen, die hij me gaf van m'n moeder en de andere doden in de familie waren frappant! Dat kan iemand maar niet zo lukraak overbrengen. Er zijn dingen tussen hemel en aarde, waar we niet van dromen, zegt Shakespeare... Ja, en hoe groter geest, hoe
| |
| |
groter beest, is ook een gezegde, dat dikwijls juist blijkt. Zo'n man als die Chi-Wang-Hong kan als mens een schobbejak zijn en als medium bijzondere gaven hebben. Hij is slecht, maar je weet niet, wat je er van zeggen moet, Gonda...’
‘Nee... Net niet, mevrouw...’
‘Zo'n vent met z'n heilige walm, opening met tempelgebed, gewijde liedjes en experiment in het duister. Als je 't overdenkt... Al die manifestaties... Misschien een karakterloos individu, maar begaafd, zeer begaafd, Gonda...’
‘Ja, mevrouw’, beaamde ze grif, schonk water bij en durfde, ruggelings: ‘Ik geloof, dat ik het met u eens ben. Er zijn immers ook nog wel fatsoendelijke voorspellers. Ik voor mijn, ik doe er niet aan... Maar weet u, wie er in de laatste tijd mirakels veel opgang heeft gemaakt? Een adres waar je heel gunstig over hoort spreken...’
‘Hier in de stad?’ ondervroeg mevrouw zonder veel animo, verschoof het gordijntje van het achterraam en tuurde loom, verdekt geeuwend, naar het beulend gezwoeg van de vloekende slepers, die op de nauwe kade hun schichtige knollen in bedwang hielden of achteruit duwden om kisten en balen te lossen of te laden.
‘'k Had het u al is eerder willen zeggen’, bracht Hilletje uit en zette door: ‘U gelooft er in... In de kaarten en zo. En als u nou toch aan de voorzegging vasthoudt, kan u net zo goed naar een beroemd en vertrouwd adres gaan. Op de Molenwaterweg is een soort van sterrenkundig instituut, wordt er gezegd...’
‘Molenwaterweg?!’ verwerkte mevrouw met meer belangstelling, ontkende: ‘Nog nooit van gehoord!’ tuurde weer naar het stadig gebonk van de kerels buiten, beklaagde: ‘Ach, die paarden! Die arme beesten!’ en polste verwonderd: ‘Een instituut, zeg je? Het nummer weet je niet, he?... Enfin, een instituut... En op de Molenwaterweg...’
‘Astrologisch!’ verhevigde Hilletje kleurend, beroerde on- | |
| |
nodig de pannen en schotels op het fornuis en loosde hortend: ‘Madam Pedasco... Biancha Pedasco... Ze ziet het lot in de planeten, wordt er beweerd. Maar ik wil er de aanbrengster niet van zijn, want de mensen zeggen zo veel. U moet zelf uitvinden. Wat de mensen elkander napraten, hoeft nog geen waar te zijn, Wat u?’
‘Nee, dat spreekt! Inderdaad!’ vond mevrouw, ging er niet verder op in, dronk thee, keuvelde nog wat na en verdween dribbelend naar haar kamer.
Ruim een week later kwam ze opgetogen de keuken instruikelen: ‘Gonda!... Gonda!! Ik ben’, greep ze de hand van de ontdane Hilletje en kneep dankbaar: ‘Ongelooflijk! Niet om na te vertellen! Biancha Pedasco... Zo iets heb ik nog nooit meegemaakt!... Geniaal!!’
‘Wat dan, mevrouw?’ stumperde Hilletje sober, poogde in haar schuldbesef de handen vrij te maken en slikkend het geklop in haar keel te bedaren: ‘Ben u toch gegaan?... Ik dacht...’
‘Ja, lief van je!... Fameus!’ onderbrak mevrouw spontaan, kon niet stilstaan en nodigde joviaal: ‘Kom mee!’ ging lofzeggend voor, gevolgd door de treuzelende gedienstige, die schuw het salon betrad en liever staan bleef.
‘Fameus!... Verbluffend!’ dweepte de tengere, geëxalteerde dame zonder respijt en met schier jonkvrouwelijke aanbidding. Dankbaar informeerde ze: ‘Hoe kwam jij aan het adres, kind?! Lief van je! Heel attent!! Wie heeft je verteld van madame Pedasco? Wie, Gonda?!’
‘Mij?!... Dat weet ik zelf geeneens’, stotterde deze, friemelend aan de banden van haar schort en bedacht: ‘Ergens op straat heb ik het gehoord, geloof ik... Van de mensen... Was het duur?’
‘Duur?! Zo iets is onbetaalbaar!! 't Was frapperend!!’ vond mevrouw, ging staan om te zitten en zitten om te staan, gesticuleerde onophoudelijk en telde op haar vingers uit:
| |
| |
‘M'n naam!... Ouderdom... Geboorteplaats... Huwelijk... Het bedrijf van mijnheer! Alles haarfijn!... Haarfijn!! Geen foutje! M'n eigen meisjesnaam en geboortedatum! Hoe 'k kennis kreeg aan m'n man en alles uit m'n jeugd! Dat geloof je niet, he? Nee, dat is ook niet om te geloven!... Dat moet je eerst zelf ervaren... Alles wist ze, die madame Pedasco! Dat van mijnheer... Z'n doen en laten. Z'n buien en dat met andere vrouwen... Enfin, alles! Alles!! En over jou... Woordelijk waar!’
‘Over mij?!’ schrok Hilletje, maakte attent op de pendule en zocht de deurknop. ‘Over mij... Dat zal wel niet veel fraais geweest zijn... Ik hou me soep in de gaten...’
‘O, ja!... Prachtig!’ volgde mevrouw naar de keuken, reikte aan de onthutste Gonda soepballetjes en smakte de vliegenkast dicht: ‘Je moet er zelf ook eens heengaan!... Waar is de groenten?... Jij moet ook je horoscoop eens... Zo!... Ik help je vanmiddag!... Een wondermens, die madame Pedasco! En heel de receptie zo bijzonder, zo heel apart!... Ceremonieel! Een Hindoe, in elk geval een Oosterling, ontvangt je aan de deur... Dan een lange, donkere gang door... Een volgende keer gaan we samen, Gonda!’ ‘Samen? U en ik?!... Zal ik maar zouten om abuizen te voorkomen?’ ontweek deze vergrauwend, dook weg in de gootsteenkast en rommelde langdurig.
‘Anders wel een type, die Biancha!... Wat doe je meid?!... Ik zei: anders wel een type, die madame...’
‘Ja, dat zal wel’, wist Hilletje, vechtend me(haar schaamte, angst en berouw. En als een zweepslag kwam op haar neer: ‘'k Ben toch zo echt blij, dat jij me aan het adres hielp en dat je met je mooie karakter ook in de voorspelling lag. Je open eerlijkheid en zeldzame trouw... 't Is misschien dom van me om het je te zeggen, maar het is waar; en als we strakjes samen gaan, hoor je het zelf ook...’
‘Ach, mevrouw... Ik...’
| |
| |
‘Nee, daar hoef je waarachtig niet om weg te kruipen! Trouw en eerlijk! Daar kan je trots op zijn, Gonda! En je weet, wat 'k je beloofd heb! Als je tot een huwelijk komt... Maar jij trouwt voorlopig nog niet, he? Jij blijft nog lang, nog heel lang bij me, niet?! Wij kunnen het veel te goed met elkander vinden. Sinds jij hier kwam, voel ik me heel anders, opgeruimder, gezelliger!’ beleed het nietig, nerveus hippetrippende dametje, staakte haar beredderen en schouwde met rustiger ogen, waaruit alle droefenis week, naar Hilletje en omarmde intiem: ‘Jij!... Jij bent mijn dochter! Ik had allang eens naar je moeder moeten gaan om kennis te maken. 't Was niet correct van me. Ik heb het zo vreselijk druk, he? Maar ik beloof je, dat ik nog deze week naar je huis zal gaan. Nou goed!’
‘De peentjes!!’ schorde Hilletje bijkans bevelend, ontliep bevend de omhelzing en worstelde vruchteloos met het zilt in haar keel...
Waarom had ze niet geweigerd mee te doen aan het liegen en bedriegen? Waarom hield ze de komedie vol tegen haar in-goede mevrouw, die in d'r ongelukkige huwelijk toch al zo verstakkerd en over d'r zenuwen heen was?! Misbruik maken van d'r goed vertrouwen en ziekelijke zucht naar uitkomst, vriendschap, geloof en houvast... 't Was gemeen om haar, juist haar, in handen te spelen van Kris en moeder. Kris, die alleen maar dacht aan eigen leed en geldverdienen, Kris, die in z'n gemakstoel de miljoenen bijeen luierde en een ander liet opdraaien voor de gevolgen van liegen en bedrog!... Naar moeder wou mevrouw gaan!!... Ja, ook al best! Dan was het uit en afgelopen met alles. Beter meteen ronduit zeggen en bekennen, eerlijk opbiechten en... voor bedriegster staan’, deinsde Hilletje, tastte naar steun op het aanrecht om roekeloos haar zelfverachting uit te hijgen: ‘Mooi karakter, zegt u?... Eerlijk en open!... Nee, mevrouw! Nee!! Ik zou u wat...’
| |
| |
‘De worteltjes!’ kwam deze onergdenkend aandragen en bedisselde met zuinig trekmondje: ‘Die zal ik wel doen! Moeten heel, heel fijntjes gesneden worden. Zulke fliestertjes... Mijnheer heeft een afschuw van bonkjes in de soep. Je weet: als er maar zoveel aan mankeert dan... Ja, ach, en de avond is nog zo lang...’
‘Vaak wel, mevrouw’, antwoordde Hilletje beseffend, bleef steken in haar biecht uit schaamte en deernis, zocht bezorgd de kasten en planken af en vond de verhoopte uitweg: ‘Nergens geen korreltje gember meer!... Nee, nergens geen vol potje te vinden! We zijn er doorheen... Ik zal maar even vliegens verse halen...’
‘Hoeft immers niet. Ik kan toch opbellen’, wilde mevrouw en rees, om naar de telefoon te lopen.
‘Brengen?’ voorkwam Hilletje en redde: ‘Brengen, dacht u? Daar komt geen steek van terecht! Direkt bezorgen, ja, dat kennen we! Dan zit mijnheer vanavond zonder en hebt u de kat in de gordijnen. Ik zal wel zorgen, dat er niks te mopperen valt... Ik draaf!’
Zonder vergunning af te wachten wierp ze, met een verraderlijke slordigheid haar schort op een stoel en holde de gang door als een achtervolgde, zoefde de trap af, snakte naar lucht en proefde buiten de ruimtelijkheid als een verlossing... De knoopjes aan de hals van haar japon waren losgesprongen. Ze merkte het niet! Ze had haar uitgetrapte pantoffels nog aan. Ze merkte het niet! Ze stak kris-kras de straat over door het drukke verkeer, mompelde verwijten aan Kris en moeder, die de schuld droegen van het gewroet in haar dienst. Gewroet en geknoei, waardoor het misschien tot opzeggen of weglopen kwam. ‘Nee!’ duwde Hilletje beslist van zich af, zag Kris weer in z'n gemakstoel bakken, gaf zich met een wars: ‘Bah!’ rekenschap van haar gevoelens en verdrong de vreemde, pijnlijke klaarheid van gedachten door ‘plaatjeskijken’ bij een sigarenwinkel.
| |
| |
‘Lilly Woodspoon in het huwelijk getreden met een miljoenair’, las ze, schaterde hatelijk en draafde weer voort, sprak woorden en waarheden, die zij, en zij alleen verstond en doorgrondde. Met niks en niemand wilde ze meer te doen hebben, met mevrouw alles weer in het reine brengen en bij haar blijven, levenslang! Levenslang! Mevrouw de waarheid zeggen en verder voorgoed overal buiten blijven. Weer blij zijn, zonder gekonkel leven en vrij... vrij van iedereen’, zwelgde Hilletje Rompel, wilde de comestibles-winkel instappen en werd staande gehouden door Charles, die vlotter, luchtiger dan voorheen groette en aanklampte met een amicaal handtoesteken. Wel keurig en beleefd, maar anders dan anders, vond de verraste Hilletje, lachte in woordgebrek en legde negerend haar handen op de rug: ‘O!... Ik moet gember halen!’
‘Zo?!’ aanvaardde Charles of het iets heel bijzonders was, verschoof z'n hoedje en streek met z'n vingertoppen bezinnend over z'n voorhoofd: ‘Gember?!... Ach, zo?!... Maar waarom speel je nog steeds kiekeboe met me, Gonda?!’
‘Nog steeds kiekeboe?’ herkauwde ze, keek verdwaasd en voltooide bevattelijker: ‘Omdat u me bijna niet meer ziet?... Dat kan... En het is maar beter ook...’
‘He?!’
‘Ik schuil lekker in me hokkie... Dag!!’
‘Dat zeg je wel, maar je meent het anders!’ weerhield Charles haar, lichtte weer aanbiedend z'n hand, zag Hilletje wijken en gispte dof: ‘Waarom doe je nog steeds zo ongenaakbaar? Dat hoeft toch niet meer! Kom! Laat er tussen ons geen geschemer zijn! Het is immers veel beter, dat jij zegt wat ik weet...’
‘Wah?!’
‘Ik heb het ook niet eerder vernomen’, orakelde Charles en drong vaster, manlijker: ‘Je doet kwasie onverschillig; en staat er jezelf mee in de weg. Je vader heeft mij niet
| |
| |
verzocht om te zwijgen; en ik mag dus vrijuit met je spreken...’
‘M'n vader?!’
‘Ja! We hebben een lang en openhartig gesprek gevoerd. Ik weet nu pas wat er aan schort. Je wil wel, maar... Ach, dat laat zich hier op straat zo moeilijk zeggen. Waar en wanneer kan ik je spreken? We worden het wel eens, Gonda! Ik respecteer je houding en wil je nu reeds bekennen, dat ik met bijzonder genoegen van je vader vernam, wat je tot nog toe heeft weerhouden om een nadere kennismaking aan te knopen. Het zijn toch geen onoverkomelijke bezwaren! Temeer, waar je vader zelf...’
‘Vader zelf?... Ik begrijp niet’, wrong ze, graaide van onrust, ontdekte de losse knoopjes aan haar hals en veront-schuldigde: ‘Van de haast... En op me pantoffels... Ik moet direct terugkomen... Wat is er met m'n vader? Wat weet u?’
‘Hij heeft mij zonder omwegen duidelijk gemaakt, dat je met mij een verkering aangaat zodra de maatschappelijke positie van jou en je ouders aanvaardbaar is... Ach nee, dat is het woord niet’, herstelde Charles z'n vermeende ontsporing, bebeet zoekend z'n onderlip en verstak z'n blozen in de opstaande kraag van z'n regenjas: ‘Je weet zelf het beste, hoe het gezegd dient te worden. Het gaat tenslotte toch niet om woorden, Gonda? Je pardonneert me wel, he?... Je vader heeft de begrijpelijke oorzaak van je weigering, je vroegere weigering, genoemd. Hij heeft z'n zorgen niet verzwegen en een oplossing aan de hand gedaan. Met overleg kan veel geregeld worden. Het ligt nu maar aan jou!’ ‘Zo?!... Nou! En of!!’ bracht de bevroedende Hilletje verbeten uit en sneerde, in een dolle bevlieging om hatelijk te zijn en te bezeren: ‘Ik heb altijd gedacht, dat u een heer was. Maar je konkelt ook al mee met dat zootje thuis!!’ ‘Gonda!!!... Ik?!... Hoe kom je daar bij?!’ stamelde de jongeheer van Wielingen in verstarrende ontsteltenis: ‘Dacht
| |
| |
je nu heus, dat ik me zou lenen voor... Dat ik door dergelijke practijken... Je vader heeft mij aangesproken en z'n nood geklaagd, ronduit verklaard, waarom hij moest verhuizen in jouw en mijn belang. Hij bedoelt het toch goed... Hij kan nu eenmaal niet alle zorgen en onkosten alleen op zich nemen. Dat is toch begrijpelijk!! Hij is bij mij geweest om...’ ‘Geld!!’ kromp Hilletje.
‘Nee, om z'n hond te laten zien’, corrigeerde Charles en lichtte met diep respect z'n hoedje voor de vrijster, die overstuur de winkel in vluchtte...
|
|