| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
De Maharadja zat in de piepzak. Hij voelde zich onbehaaglijk, beklemd en armetierig. Niet door het barre klimaat, dat weliswaar Maarts wispelturig, vol nukken en vlagen bleef maar te doorstaan was in gezellig kout met vrienden en bekenden bij de kachel of in knusse alleenspraak achter ene half kruikje....
Niet het roffelen van de hagel op de dakpannen en vensterruiten of het instuiven van de sneeuw door de brievenbus, bracht verkilling en naargeestigheid in het Astrologisch Instituut.
De Maharadja had andere, meer nijpende omstandigheden te bekampen. Hij merkte niet eens meer, dat de halve maan op z'n tulband aan de zwabber was en standen aannam, die tegen de regelen van het huis waren en de astrologie blameerden....
De fraaiklinkende advertenties, de suggestieve strooibiljetten hadden hun werking gedaan, geld, boven verwachting veel geld, ingebracht en de roem van madame Pedasco naar verhouding verhoogd. Met schijngeleerde rimram was rijkelijk gesmeten; en menig eenvoudige ziel had de misleidende invloed ondergaan. Honderden hadden zich persoonlijk gemeld, dankbaar betaald voor een blik in de toekomst en de buren gestuurd. Maar het bleef gewoonlijk bij daaldertjes-klanten, die nog bezwaar maakten tegen de extra gulden voor de onfeilbare Neptunes uitkruising....
Bezoekers van een knaak tot een tientje kwamen zelden op het matje; en het gros apothekertjes, door Kris, in z'n overdreven grootop doen, besteld, lag na vijftien weken practijk nog meer dan drie-kwart te wachten op de meisjes, die zich blijkbaar niet meer lieten verleiden of de rampzaligheid minder serieus namen dan voorheen.
Kris sprak nog steeds van uitbreiden, van filialen stichten,
| |
| |
zwetste maar raak over het bepalen van het onbepaalde en het begrenzen van het oneindige, nam niettemin z'n natje en droogie, verslond dure sigaretten, liep er bij als een modeprins en sloeg z'n jatten in de schatkist of het kippenvoer was. Met Riek ging het helemaal scheef! Daar was absoluut geen ree meer mee te bezeilen. Het ‘madam’ was naar haar hoofd geslagen met al de planeten: de staartsterren incluis! Het Heelal begon te klein te worden voor Biancha Pedasco, die het als juffrouw Rompel eermaals stellen kon met een driebij-vier keukenkamer in het Blokkie van Blomsaus.
Jupiter, Saturnus, Mars, Uranius, Mercurius en Neptunes hadden haar bijzondere belangstelling, werden beschouwd als stille vennoten, die meer inbrachten dan het: ‘Misjoe Hadaja’ van den tempelwachter. Madam interesseerde zich bovendien voor de dierenstand: voor de Schorpioen, de Leeuw, de Kreeft, de Stier en de Steenbok, maar had geen oog meer voor de kleine en grote beren, die ze met verwerpelijk gebaar overliet aan den tobbenden Maharadja met z'n zwakke astronomische aanleg en tekort aan occulte scholing. Terwijl de Leeuw, de Schorpioen en de andere troeteldieren van Biancha op verre, veilige afstand toefden en bleven toeven, liepen de ondermaanse beren de deur plat, legden zich grommend op de stoep van de tempel en veroorzaakten meermalen een schadelijke stagnatie en profane jeiling.
Dan mocht Zijne Hoogheid uit z'n Oosterse kloffie stappen, de sierselen van z'n hoofd nemen, z'n: ‘Misjoe Hadaja’ inslikken en weer Stompie worden, om z'n rollende vervloekingen te plaatsen en z'n jat te bezigen. In opperste woede pikte hij de hardste schreeuwers aan z'n haak, sleepte ze weg met een stomp in d'r lenden en gebruikte z'n voeten bij gebrek aan woorden, geld en waardigheid....
Maar de getrapten kwamen terug, avond aan avond, evenals en gelijktijdig met de planeten....
De aanvankelijk zo bloeiende wichelaarsonderneming begon
| |
| |
klagelijk te verlopen, werd bedreigd met een knak in de levenslijn, waaraan ook juffrouw Alida van Oldenhoeven ten gronde zou zijn gegaan als er geen wonderwatertjes of andere middelen bestonden.
Een intippeling door de politie kon het gevolg worden van al het kabaal en geroddel in de buurt; en dat terwijl te goeder naam en faam bekend staande mensen mondeling en schriftelijk hun grote waardering en tevredenheid hadden betuigd, dankbare hoogachting toonden en recommandatie ongevraagd toezegden! De grote bedrevenheid, de verbluffende juistheid waarmee madam duisternissen peilde en listige hinderlagen belichtte werd algemeen erkend en openlijk geprezen. Zielsconflicten waren opgelost, mensen gered van de zelfmoord of een beslotenis, echtscheidingen voorkomen of uitgelokt, kwalen verholpen of gestuit. Ziektegevallen, waarmee de wetenschap geen raad wist, of sluimerende aanleg voor krankzinnigheid, tweelingen en misdaad, waren onderkend en gesignaleerd, tot heil van de clientelen en ter stijving van de kas....
En toch ging het mis door Riek, die de schuld van alle misère droeg, zich aanstelde als een filmster, ajouren schoentjes bestelde, bobby liet knippen, van de ene mantel in de andere kroop, op hol ging voor een bijpassend hoedje en op al de verwijten van haar tegenkantenden echtgenoot antwoordde met een bezeten gerit door de kamer en een recalcitrant: ‘De weelde is in me losgebroken!’
‘Dat kan wel wezen, maar de narigheid breekt over mijn los!’ ruziede Gerrit, dreigde en soebatte om de dolzinnige geldsmijterij stop te zetten, sprak over redelijk inzicht en vroeger dagen, maar werd gevloerd met een hatelijk, snerpend raak:
‘Vroeger!?.... Durf jij daar nog over te praten met me? Vroeger moest jij het voor me verdienen en hebben we blauw gelegen, kon 'k geeneens een behoorlijk jakkie aan
| |
| |
me lijf kopen. Met de vellen aan me bast en de scherven op me tafel heb ik genoegen motte nemen. Jaren lang! 'k Heb het weten te verduren, me hopen en verlangen maar opgevreten in een krot dat op instorten stond. Een krot.... waar de muizen aan me rok en de ratten aan me nachtrust knaagden! Dat is geweest, Gerrit! Het geluk komt voor ieder mens maar ene keer! Ik ben nog jong genoeg om er naar te grijpen!’
‘Wat wil je dan?!’ poogde Gerrit te stuiten.
‘Ik wil genieten, heb zelf me talent om het te verdienen. Talenten.... die een ander nog in me ontdekken moest! Omdat jij al die tijd blind voor me gave was, niet eens wist, dat je een foruin in me trouwde!.... Jij ben wel goochem, dat verbeel je je tenminste; maar Kris most tenslotte uitvinden, wat er in mijn verloren ging! Jij zag niks! Niks! Jij kocht maar snabbeltjes en sneesies, raakte cel in cel uit en liet mijn voor de gevolgen opdraaie! Jij zat op je gemak in de gevangenis, terwijl ik me nagels wegschrobde op de vuile was van een ander!’
Tierend smeet ze met de deuren, zong treiterig-lallend in de gang:
‘Als 't Zondag is en heel mooi weer
Dan zegt de man al tot zijn vrouw:
Nu ras de stad ontvlucht!’
en kwam weer in de kamer om tergend weerwoord uit te lokken: ‘Pracht van een liedje, he?’
Doch Gerrit zweeg, slikte en slikte of er wat te blussen viel diep in z'n binnenste, luisterde naar het knisteren van de zijden blouse en het breeduit zwoepen van de aangemeten rok, waarvan de rekeningen al herhaaldelijk gepresenteerd waren. Kleine beertjes, die nog niet beten als de twee maanden huurschuld, diners aan huis, dranken, vulkachels,
| |
| |
poolvos, piano en de idiote bestelling van meer dan tachtig gulden bij Caspar Bukkels. Een prijzig akkevietje, dat iedere minuut om afrekening kon vragen!
De vernederende behandeling, die Hilletje indertijd bij haar patroon, in de winkel onderging, had Riek opgekropt, beweerde ze, was wel geleden maar niet vergeten.
‘Zoodra ik in het bezit van centen ben, ga 'k me revansie pikken!’ had ze bij het vestigen van het Instituut bezworen, zich geoefend om: ‘Crepe-de-chine!’ behoorlijk uit te spreken en voor de spiegel gestaan om die lijer - mijnheer Wenters - in het zweet te jagen en manieren te leren. Tussen vinger en duim nam ze de denkbeeldige stoffen op, beval van heel uit de hoogte: ‘Rol u maar is voor me uit! De kwaliteit valt me ontzettend tegen! Ont-zet-tend!! Hebt u niet iets degelijkers.... Daar!’ wees ze met genottelijk gezag naar de hoogste plank: ‘Haalt u dat is voor me naar beneden!.... Zwaar, ja!... En hoog, he?’ voegde ze er pesterig aan toe in haar verbeelden, zag de zwoegende chef wankelen op het labiele laddertje en hoopte, dat hij z'n nek zou breken. Amper nota nam ze van de coupon, die hij zwetend voorlegde en vroeg verveeld: ‘Hebt u niets anders dan zo'n ordinaire stof.... Net dienstbode-katoen!.. O, ja.... Bontmantels op de tweede etage, niet waar?’
‘Ja, mevrouw!’ maakte Wenters dravend de baan vrij naar de lift, voelde of de deuren wel goed gesloten waren, boog en boog nogmaals en kwam met het pakje, dat zij opzettelijk achterliet, aandragen om het op een stoel naast de toonbank te deponeren: ‘Dame!’
‘Dame! Jaja!’ genoot Riek voor de spiegel en dacht aan Hilletje, die geen vermaakte jurken meer droeg, geen bijgeflikte schoenen hoefde te dragen en maar te kikken had om ook dame te worden en mevrouwtje te spelen. Dat ze toch liever in haar dienst bleef, ondanks d'r lastigen mijnheer en z'n geharrewar met mevrouw. ‘Nou, affijn, dat mot me
| |
| |
dochter voor d'r eigen weten,’ berustte Riek, deed greep op greep in de kas van het Instituut en was nog niet aan haar wraak toe, toen het bedrijfskapitaal verslonden bleek. Maar echte wraakzucht is kleurvast en toetshoudend. Dus stapte mevrouw Pedasco op een morgen, ruisend, met een beurs zonder inhoud en een hart vol kift, het modepaleis van Caspar Bukkels binnen, veroorloofde den portier om onderdanig z'n petje te lichten en voor te gaan tot aan de deur, schreed beklemmend voornaam door de paden en paadjes langs de bedienden en verkoopsters: de melaatsen, die plots hun sterfelijkheid beseften, geen raad meer wisten met houding en handen en haar nakeken met het ontzag, verschuldigd aan een dame wier dure verschijning in een wolk van parfum de adem beneemt en eerbied afdwingt tot ze.... voorbij is.
Riek schreed afgemeten, aanvaardde respect- en onderdanigheidsuitingen als een tribuut, dat men aan mevrouw Biancha Pedasco verschuldigd was, vergat echter geenszins het doel van haar komst en stevende, na een onschuldig informeren en grondig zeker zijn, naar den zoet-glimlachenden Wenters.
‘Mijnheer!’
‘Mevrouw!’
‘Wilt u mij even die stoel presenteren, ja?’
‘Met genoegen!’ beweerde de verkleurende chef, sloofde gedienstig en stond weer achter de toonbank, afwachtend. Riek had geen haast, gespte, met een loomheid, die jaren van weelde en beoefende verveling vergt, haar poolvos los, hield wijselijk beide handschoenen aan en legde de vergulde, opdringerige beugeltas in haar schoot: ‘Eh, ja.... Ik wou graag.... Eh, ja....’
In de spiegel aan een zuil kreeg ze schik in haar snuitige hoedje, bestudeerde het resultaat van haar vermageringskuur, duchtte het aanzwellen van haar onderkin en keek ijzig op.
| |
| |
‘Mevrouw?!’
‘Eh, ja!... Wat verstaat u onder ordinair, meheer? Wat is naar uw mening horkerige snit? Uitsluitend voor Jan en Alleman?’
‘Pardon?!.... Wat bedoelt u, dame?’ viste Wenters en gaf met neerbuigende vatbaarheid z'n mening, voorbeelden van verkeerde kleurencombinaties en boerensnit, zag met een gedweeë oogopslag, wat mevrouw kleurde, flatteerde en slanker maakte, rolde ongevraagd en rol crepe-de-chine uit: rosig en glanzend als het glunderen van Riek....
Met een kort handgebaar verwierp ze keus en aanbod, sprak schamper van ‘Een dienstmeid op d'r Zondags!’ wees naar de hoogste plank en constateerde rustig, dat ze veel moeite veroorzaakte, wel veroorzaken mòèst, omdat een dame ontzaggelijk, vrèèèèselijk ontzaggelijk, zwaar keus kon maken uithoofde van haar stand en staat, die erfelijk behept is met goede smaak....
Mijnheer Wenters beaamde, klauterde van vak tot vak, legde rol op rol uit voor mevrouw, die amper nota nam en met een genadeloos: ‘Rol u maar is voor me uit!’ tenslotte mee onderging in een springvloed van crepe-de-chine.
In een hoge deining van glans en tinten spartelde de getergde chef en werd radeloos onder de verwijtende blikken van mijnheer Bukkels, die met z'n handen op z'n rug door z'n paleis kuierde, telkens keerde om z'n chef dood te kijken en met een correct nijgen mevrouw hoogst vriendelijk toeknikte. Mevrouw begreep, gaf met een blik van verstandhouding te kennen, dat zo'n bediende: ‘Nou ja,!’ z'n best deed en zij er haar geduld: ‘Enfin!’ niet bij wilde verliezen. Ze genoot als nimmer tevoren, liet de vloed gestadig rijzen en vroeg, toen de vakken uitgeput waren, naar: ‘Iets anders!....Iets tussen rood en zalmkleurig in!’ bleef bedaard zitten, ofschoon ze voor ‘Iets anders!’ naar een verdere afdeling verwezen werd, en dwong den rampzaligen Wenters
| |
| |
om goederen uit de genoemde afdeling aan te slepen. Ze beloonde de voorkomendheid met een dankbaar knikje, vond, dat mijnheer wel wist hoe het hoorde en voor z'n klanten zeer veel over had. Ze glimlachte zonnig, zag mijnheer Bukkels weer trantelen en gaf door een licht schokschouderen te kennen, dat het maar: ‘Lala!’ maar: ‘Zozo!’ was met de bediening en verkoopsvaardigheid.
Bukkels schoot toe en Wenters bestierf het bijkans, toen de baas het met de nodige plichtplegingen de taak van hem overnam, op verzoek van mevrouw weer crepe-de-chine ter keuring voorlegde en binnen enkele minuten een bestelling van ruim twintig gulden mocht noteren....
Wenters was verpletterd en Riek ging, na beleefd afscheid van den chef, met mijnheer Bukkels langs de verschillende afdelingen, waar ze zonder veel gemier en omslag slaagde bij haar verdere inkoopen, de bedienden en meisjes prees om hun vlotte optreden en manieren en de rekening liet oplopen tot diep in de tachtig gulden.
‘Of mevrouw contant wenste te voldoen?’
‘Nee.... Maar als u er persé op staat!’ antwoordde ze een tikje beledigd, greep met groot lef naar haar beugeltas en gaf meteen het solventklinkende adres: ‘Madam Pedasco.. Biancha Pedasco.... Molenwaterweg. Tussen Schie en Spoorbaan.... U weet wel.... De meer gegoede kant....’ ‘Ja men wist! En natuurlijk kon mevrouw op rekening kopen!.... Veertien dagen?.... Een maand of een kwartaal?’ werd haar schier smekend aangeboden en de direkte bezorging gegarandeerd.
De duur van het krediet kon Riek minder schelen, dat ging Gerrit aan, en met volkse rondborstigheid flapte ze uit: ‘Mijn blijft het eender.... Je komt maar als je om cente verlegen zit!’ Ze besefte evenwel haar flater en poogde, zwaaiend met de staart van haar dure bont, de stommiteit weg te kwispelen. Blijkbaar met succes, want mijnheer
| |
| |
Bukkels wilde nog een operamantel aan haar kwijt, deed uitgeleide tot aan de lift, waar ze, meer dan voldaan over de zalige middag, in een opwelling van grootmoedigheid en deernis, clementie vroeg voor den chef, die, nou ja, geen ‘fleur de boes’ genoeg had om met verwende clientèlen om te gaan, maar op de duur nog wel leren zou ‘het’ publiek beter te verstaan.
Gnuivend deed ze thuis verslag aan den schaterenden Kris en den stroeven Gerrit, die dergelijke gijntjes niet waarderen kon, al z'n chagrijn op z'n gezicht zat te verkreukelen, z'n lip liet hangen en uitvragend bedierf:’ ‘Zozo!?.... Ben jij zo geweldig van leer getrokken tegen.... Hoe heet die vent?.... Tegen.... Nou, uit de kou ben ik er mee! Gebogen hebben ze voor je. Wie weet een bochel an je overgehoue.... Zeker, dame!.... Natuurlijk, dame!.... Neem maar mee, dame!.... Komt in orde, dame! Stoot je hoofd niet, dame! Lazer niet van de trap, dame.... Over veertien dage de rekening, dame!’
‘En wat dan nog?! Als ie komt, dan komt ie!’ verklaarde Riek met onverbiddelijke logica en ging voor de piano zitten om met twee vingers, meezingend, te rangelen:
Zoete, lieve Ger-rit-je?!
Maar dan was het mooi, meer dan welletjes, vond Gerrit, en leverde slag met een woede waar Kris van deinsde, Riek: ‘Proleet!’ om gilde, Mozart door sneuvelde en Wagner z'n kop alleen nog redden kon door een duik in de kolenbak... Die nacht sliep Stompie op de canapè in de wachtkamer en
| |
| |
werd gewekt door Filax, die met scheve kop en wijs-knipperende ogen bij het krieken van de dag keek naar z'n roerloos-opgekromden baas, de situatie blijkbaar begreep en met z'n ruige tong: ‘Slup!.... Slup!.... Slup!’ weer wat leven en houding wist te likken in z'n beklagenswaardigen meester... ‘Nee.... Och, la' maar!’ duwde deze verward, korzelig en niet van zins om, na al die ruzie en beledigingen, zoveel innigheid en goedmakerij zonder meer te aanvaarden, ontdekte de hond en kwam tot bezinning: ‘O!.... Verrek!.... Ben jij het, beest?!.... Ik docht ook al, wat is ze lief.... Affijn, kom jij dan maar effe bij me kroele. Ik ben ommers niet verwend de laatste tijd... Kom dan, jo!.... Nee, wij zalle geen bonjer krijgen. Wij niet, he?’ trok hij de hond over z'n romp, legde de kop tegen z'n wang en vrijde kinderlijk onbeholpen: ‘Net twee tortelduifies.... Ja, jo, dat komt er nou van.... Weet je nog van vroeger? Het brokkie tuin met een lappie gras, de sloot, de kippen en de seringenboom? Wat kon die een blommetjes geven, he? 't Was er zo kwaad nog niet, wat jou?’
‘Woef!.... Woef!....
‘St! Kop dicht! Madam Biancha Pedasco maft nog! Als ze voortijdig ontwaakt, heb ie kans op gedonder in de planeten! 't Was vroeger zo kwaad nog niet, Filax.... Weinig geld en minder ruimte; maar zelden ruzie en nooit geen zorge, die 'k niet verwerken kon. Nou en dan een mazzeltje: nog een lekker kikkie stuivers in 't vet! En vandaag?! Vandaag, beest.... Waar blijve we nou met al die opschepperij? Ik lig in de wachtkamer als gevonden voorwerp.... En jij loopt met de smoor op je smoel door de onbetaalde pronk te baviane....’
‘Wrromm!’
‘Nee, maak geen spatsies! Hou je koest!... Als Venus op de verkeerde baan raakt en met Jupiter kruist vallen er spane!... Dat jij met je honde verstand lak hebt aan de astrologie
| |
| |
en de aangewaaide talente van madam Pedasco, dat is te verstaan. De opa van jouw overgrootmoeder mocht niet met vier schimmels door de poort rije....’
‘Oooiii!’
‘Hou je snuit, Filax! We zijn stuk voor stuk opgescheept met een horoskoop; en als mevrouw Biancha goed de duvel in krijgt, leit me begrafenis voor het oprapen en me lijk voor Zaterdag in de Kruiwagen.... De Stier, de Kreeft en de Schorpeioen in 't eerste rijtuig.... Lach niet, kwiebus!.... 't Is zuiver astrologie! Half Nederland gelooft het.... Nee, wat dat betreft....’
‘Wromm! Woef!’
‘Klep dicht! Ze kunne jou geen kulsmoesies wijsmaken, wat? En mijn?.... Schei uit! Ik wauwel me: Misjoe Hadaja Maar 'k had me kop af motte bijte voor 'k aan die rottigheid begon. Vandaag of morgen zitten we allemaal schatrijk en zwaar getroebeleerd op Merenberg!! Verdomd!!.... Sjieke boel hier, he?’ keek Stompie rond in het kamertje vol wansmakelijke meubelen, snuisterijen, pulletjes en een ingelijste foto van de maankraters. ‘Sjieke bulle! En de helft niet betaald. Schuldeisers van de deur houe, dat is mijn departement! Die puistekop, daar.... Dat is de maan, Filax! Als je er lang en onbevoegd naar kijkt, word je maanziek, slaat de weelde naar je hoofd en ga je een piano bestellen....’
‘Wromm!.... Wrromm!’
‘St!.... St! Bedaren!.... O, mevrouw Pedasco speelt zo prachtig piano: Do-do-do-diedel-do! Jij, en al de honden in de buurt kunne er over meeprate! Hele versies speelt madam: Wie-zal-dat-be-ta-le.... Maar dat heb ik ze grondig afgeleerd!! Dat liedje slaat ze voortaan over! De eerste boer de beste laat z'n eigen nou nog niet helemaal voor vadoek gebruiken, beest.... Poolvossen, vulkachels, krepdesjien, avondjurke en borstbeelde.... Maar 'k had me klauwe thuis motte houe, want ze is toch mijn Riek’, beleed
| |
| |
Stompie, trok de hond krachtig tegen zich op, lichtte een oor van het schurende beest om z'n spijt in te fluisteren en beloofde, na verkregen absolutie, beterschap, strijkelde de stugge haren van de vacht opwaarts en besloot sentimenteel: ‘'k Heb gefoudeerd, jonge!.... Wie z'n vrouw slaat, bezeert z'n eigen het meest.... Laten we opstaan en een lekker bakkie thee voor d'r gaan zette! Ja?!....
‘Woef!.... Woef!.... Woef!’
‘Niet zo'n kabaal! Er was gisteravond al herrie zat.... Slaan is geen kunst! Geld op tafel tovere, dat is mannewerk! 't Komt nou allegaar van haar.... Ik mot zien, dat 'k zelf wat inbreng. Ze verdoet wel een schep geld aan allerlei malle pruts, maar ze is een beetje uit de reels en verdient het bikke voor de hele ploeg. Ik ben geen vent, als 'k niet op de een of andere manier m'n portie bijspijker.... En Kris?.... Nou, nee!.... Die flodderbaron!.... Hij bracht de zaak aan 't draaie, dat wel.... Wat mijn aangaat was ie ontploft in de wieg!.... Affijn, er mot geld komme; en door de baas zelf, Filax! Een vent die meevreet en niks inbrengt.... Ja, zo mot je 't nou ook is gaan bekijke, niet waar? Ik ben op mijn beurt verplicht om te tonen, wat ik waard ben. Niet als Maharadja, maar als... Stompie laten we zeggen. ‘Natuurlijk!’ vond Filax, koppend en stroelend, wuifde met z'n staart alle bijzaken weg, haalde slordig z'n liklap over hand, neus en snor van den baas en hapte speels het laatste woord van z'n lippen.
In de middag kwam Hilletje even aanwippen, vernam van haar vader, dat Riek weer de hort op was en Kris voor zaken een rondreis maakte naar den Haag, Leiden, Amsterdam en Utrecht, waar misschien gelegenheid bestond om een voorkamer te huren en avondzittingen te houden op een bepaalde dag in de week. Het idee was van Kris en het reisgeld van een beleende gramofoon en Stompies horloge. Bijzonderheden, die voor Hilletje verzwegen werden.
| |
| |
Na een vluchtig, jeugdig-elastisch doorkruisen en onthuppelen van de rommelige kamers en het vuile vaatwerk in de keuken, stond ze alweer in de gang om een joliger deuk in haar hoedje te knijpen, klopte de hond groetend op z'n bast en maakte het kort met een ‘Dag, vader! Ik sjees 'm! Tot ziens dan maar weer!’
‘Hèèla! Wat gane we nou beleve?’ kwam deze om de hoek van de kamerdeur, klopte met z'n pijpje tegen het paneel en deed onthutst: ‘Stop is effe, jij freule! Kijke, snuive en gedagzegge?! Jij, lijkent wel een arme dokter!! Leg ik er nou ook al uit bij me knappe dochter?!’
‘Nee, vader, maar wat moet ik hier, in die ongezellige bende?’ vroeg ze treuzelend, kwam onwillig de kamer in, liet zich met een berustend: ‘Owòò!’ in de crapaud vallen, spotte leutig: ‘U is toch zeker niet van plan om m'n horoskoop te lichten, wel? Ik heb geen centen bij me. Ik ben, eerlijk gezegd, niks nieuwsgierig naar m'n toekomst en kansen in de loterij. Blijven de sterren er buiten, pa?!’
‘Sterre?.... Noppes!’ verzekerde deze geruststellend, lachte gul mee onderwijl hij naar de pook dregde om de kachel een zetje te geven en lijmde bekomen: ‘Zit is effe op je gemak, meid. Ik ontmoet je niet dikwels, vooral in de laatste tijd niet. En ik zie je zo deksels graag.’
‘Goed! Bekijk me dan maar van alle kanten,’ vergunde ze mals, poseerde met de gestrekte, sierlijke benen en polste weelderig: ‘Nou, wat denkt u van me? Kom ik in aanmerking voor een schilderij of een standbeeld?’
‘Voor allebei en nog meer!’ overdreef Stompie grif, klakte verheerlijkend met z'n tong en kwam met veel omhaal van woorden tot het plan, dat hij 's morgens, na z'n berouw en theezetten, had uitgedacht en dat meer kans van slagen zou hebben als Hilletje....
‘Kan 'k gaan?’ onderbrak ze, vroeg rijzend: ‘Nog al niet?’ plofte, op het ontkennend wenken van vader, weer
| |
| |
in de overdadige bepolstering van de crapaud om verdoken te kirren: ‘Ook al best! Dan blijven we voorlopig nog hier! Net een lekker stoeltje om in te overwinteren!’
‘Weet je,’ kwam Stompie los, ‘je most die Sjarreles van Wielingen toch niet helegaar de bons geve, als ik jou was. Het gaat hier thuis niet, zoals het gaan mot. Beter èèn vogel in de hand dan tien op de ring van Saturnus! O! Dat dacht ok ook is, meid!.... Je snapt, wat ik bedoel, he? Een jonge met cente is een duur wegsmijte.... Zeg ie niks, Hilletje van me?’
‘Nee!.... Op onzin geef ik geen antwoord. Als u zo doorgaat, zijn we heel gauw uitgepraat,’ sneed ze koel af, strekte weer haar benen, blikte afwachtend door de lange wimpers, zag het fronsend overpeinzen van paps en kaatste: ‘Zegt u niks, pappie van me? Zo'n bruidegom met gelakte deur en tafelzilver lusten we immers niet in onze familie!! Zo'n soortement heertje met flodderlussies en reukvet in z'n haar. Foei! Foei! Dat komt bij ons niet voor. Kijk maar naar Kris!! Een deftige vrijer van goeie huize, dat is, eh.... je vaar verraaie.... Daar houe we 't op!’
‘Hield je van die Sjarreles?’
‘Wat doet dàt er toe?! Er is immers allang beslist! Als 'k genoeg van 'm hield, dan had ik ja gezegd.... Ook al staat het niet in me horoskoop! Z'n voornaamheid doet me geen zeer meer. Kris loopt tegenwoordig ook met zo'n popperig corsetjassie en draagt puntschoenen met blufneusies. Nee, we hoeven waarachtig geen verschil te maken, wat dàt betreft....’
‘Ozo! Net wat ik zegge wil! Je ziet het zelf zo goed als ik, gelukkig,’ onderbrak Stompie happig, manoeuvreerde geslepen: ‘Als lijsieskoopman liep meheer op z'n tandvlees te barrele; en nou krijg jij al een standje van de grootvorst als je 't vertikt om in je Zondagse bullen met 'm in de stortregen te gaan wandelen. Het eerste vleugie voorspoed, dat
| |
| |
we hier beleven mochte, heeft meer kwaad dan goed gesticht....’
‘'k Hoor het u zeggen, vader....’
‘Meer kwaad dan goed, ja! Je moeder is de kluts kwijt, doet dingen waar je van rilt.... En Kris is van de ochend tot de avond aan de roezeboes. Zogenaamd voor zake.... En als je nou toch geen hekel aan die jongeheer Sjarreles hebt, dan zou 'k zo zegge....’
‘Och?!’ schamperde Hilletje, stond rijzig voor de tafel om verdere redenatie te stuiten: ‘Doe me een plezier!.... Ja, Kris is een meheer geworden! Erg genoeg! Maar dat hebt u toch voorspeld en in de hand gewerkt?! U hebt gesproken over communicerende vaten, of weet ik veel! Moeder moest en zou een dame worden.... Geef ze ongelijk!.... Charles was een prul en al z'n geld van de armen gestolen, niet?’
‘Ja, maar luister nou is!’
‘Niks! Eens gestolen, blijft gestolen!! Ineens is hij bij u in de gratie, net, fatsoendelijk en geschikt om.... jullie uit de knoei te helpen? Waar ziet u me voor aan, vader?!’ ‘Ja, meid.... Ik bekijk het anders, weet je....’
‘Doet u? Ja, 'k geloof, dat u zo langzamerhand ook een beetje helderziend begint te worden....’
‘Dat is te zegge,’ haperde Stompie, wist geen raad meer met z'n haak en sloeg 'm in de overgordijnen achter z'n stoel. ‘Ik bedoel.... Je verstaat me niet goed. Ik bekijk het eerlijk genoeg! Ik blijf vader, niet waar? Ontmoet je die Sjarreles nog wel is?’
‘Vaak genoeg! Tenminste, hij mij!’ herstelde ze, schoof de kraag van haar mantel op en voorkwam kittig: ‘Nee, daar hoeft u heus niet blij om te wezen! Ik heb me niets te verwijten. Z'n kadootjes kan 'k gelukkig missen. En goeie dag en goeienavond kost geen moeite....’
‘Ben jij dan zò stapel op Kris?!’
‘Zòòò stapel? Ik weet niet, hoe erg of dat wel is. Maar ik
| |
| |
hou in elk geval nog wel voldoende van hem om het eerlijk te menen en heb geen tweede vrijer op achterhand nodig. Is 't verhoor afgelopen?’
‘Verhoor?!’ protesteerde vader met aandoenlijke verontwaardiging: ‘Noem jij dat een verhoor, als 'k het geluk van me kindere in de gate hou?! 'k Heb geen grote bek en ondankbaarheid verdiend, zou 'k zo zegge! Ik commandeer je toch niks!! Je hoort mijn niet bewere, dat je Kris beduvele mot. Ik zal de laatste zijn om geniepigheidjes te advisere.... Maar je hoeft toch om de ene vrijer de andere niet helegaar te verwaarloze en te mije, wel?!’
‘Vraagt u dat nog?!?!’
‘Verspele kan je een van de twee altijd. Dat is van tevoren niet te zien. Met twee hengeltjes visse is nergens verbooje, meid! Je kan die Sjarreles toch wel zo'n beetje aan de sleur houe tot je met Kris goed en wel getrouwd ben!.... Of anders om! Daar steekt ommers niks achter. Gewiekst weze is de boodschap, anders kom je d'r niet! Alles in 't fatsoen-delijke, dat spreekt! Geen gelollebol en stommiteite!! Alleen ze zò, net als bij het snoekiesvange, stevig an 't lijntje houe.... ‘Vader!!’
‘Wat sta je daar nou of ie van 't suffertje geraakt ben?!.... Verrek!.... Jullie wete je ook nooit is te behelpe!!’
‘U anders wel! U had in uw tijd zeker nog een sliert meisies in reserve, niet? Moeder was tenslotte de prijs uit de grabbelton. En nou staat u verbaasd, dat ze lak aan u begint te krijgen?!’ plaatste Hilletje vinnig, gebaarde beu: ‘Ik kwam voor me lol even naar huis toe! Getroffen heb ik het! Eerst weken lang dat gewurm om me tegen me zin uit m'n dienst te halen; en nou weer die bemoeierij met iets, dat mij en geen mens anders aangaat. Ik begrijp niet waar u over praat! Sinds ik onder de mensen ging, heb ik veel geleerd en weet dan nou m'n eigen weetje wel. 'k Heb me aangewend om niet tè kleinzerig te wezen; maar wat u me voorstelt....
| |
| |
Niks!!.... Daar gaan we niet op in!.... 'k Ben gelukkig al zo'n beetje zelf baas en doe er geen afstand van.... Laat me met rust! Jullie pluizen de planeten uit.... en ik blijf ippes in me diensie, in me keukentje, waar niemand me moeit....’
‘En Sjarreles?!’
‘Als die voorbij komt of me tegen 't lijf loopt, zal ik 'm zeggen, dat m'n pa geen bezwaren heeft en 'm graag als schoonzoon wil aanvaarden met.... tafelzilver en al!.... Dàààààg!!!’
‘En als het nou is hommeles wordt met Kris?!’ trachtte Stompie nogmaals weerwoord uit te lokken, doch kreeg een vernietigend, langer gerekt: ‘Dààààààààg!’ terug en zat schutterig door de gordijnen te staren naar z'n mooie dochter, die hem en z'n schitterende plannen dartel ontliep door de reevlugge bouw van haar reppende benen....
Op Hilletje viel weer niet te rekenen. En toch: er moest, hoe dan ook, geld komen om de zaak drijvende te houden en aan Riek en Kris te bewijzen, dat hij, Gerrit, ook niet van gisteren was, meer kon dan mopperen en als Maharadja in soepjurk ronddweilen....
‘Geld! Sodemeknorhaan!!’ Er was immers genoeg, meer dan plenty! Er moest, hier of daar, een gaatje zijn waar het te vinden was, waar het maar voor het grijpen lag met een beetje lef en doorzicht. ‘Fortuin leit op straat!’ piekerde Gerrit in z'n verlatenheid, beknabbelde het roer van z'n doorrokertje om meer houvast te hebben....
En weer rees, uit een zilverval van guldens en rijksdaalders, jongeheer Sjarreles op in de verbeelding van den mijmerenden bankroetier en lokte duidelijk, hoor- en zichtbaar: ‘Kom en grabbel! Kom, Gerrit Jan Rompel! Zeg maar hoeveel en wanneer?!’
‘Kom en grabbel!’ verwoordde deze op zijn beurt, om sekuur te gaan en misverstand te voorkomen, schoof z'n
| |
| |
haak omvamend over het tafelvlak en besefte meteen, dat zo'n verlossend aanbod, dat zo veel onbegrensde gulheid een tegenprestatie behoefde, een blijk van hoogachting: een offer!!
‘Filax, jonge.... Beest van me....’
De hond sprong op van het haardkleedje, legde z'n voorpoten op de knieën van Stompie, stond oog in oog en jengelde vervoerd....
‘Filax.... Brave, beste jonge!’
‘Ooooiii!’
‘Niet kwaad op me weze en geen vuil van me denke! We zijn op de flacon, of het scheelt niet veel. Ik kan niet meer betalen en de vrouw.... Ja, spring maar op me schoot: het wankelbare kwelt de ziel het meest.... 'k Weet er alles van. De vrouw is mijn Riek.... 'k Heb wel een grote smoel, maar 'k kan me zonder haar het leven helegaar niet meer indenke. Zodoende ga 'k je present doen aan een ander.... Goed zo! Geef de baas een afscheidslikkie! 'k Heb het misschien niet verdiend.... Nee, want het is niet fideel van me, wat ik jou, in loon voor je trouw en vriendschap ga flikke. Maar wie zegt: ik sterf liever voor ik me hond verkwansel, is nooit getrouwd geweest met een somnabule..’
‘Ooooooiii!’
‘Ja, huil maar uit, beest! Maak van je hart geen moordkuil! Niet vergeten: zolang er fijngevoeligheid is, is er hoop. We hebben te doen met een achtbare jongeling van goeie huize. Als m'n berekening klopt, zit je morgen weer hier naast me, zo verwaand als Salomo in al z'n glorie!.... 't Is een noodsprong van me, omdat het mot. Juist de be. duidenste mannen hebben aanvankelijk te kampen met moeilijkheden, met sof op sof, bij alles wat ze ondernemen- Toch slagen ze op de duur. En dus kom ook ik waar ik weze wil!’
‘Wrrommm!’
| |
| |
‘Best! Als je 't maar met me eens ben! Schei uit met dat gelik! Altijd zorge, dat de liefde niet hinderlijk wordt’, onderwees Stompie, liet de bastharen van de onrustige hond met een dankbaar oogverknijpen over hand en hals ruigelen, vertrouwde het dier de netelige belevenissen met Hilletje toe en knikte desondanks vrolijk: ‘O, nee! Me dochter doet niet mee op de wipwap! Die blijft met allebei d'r bene op d'r vierkante vloertje staan.... Wat een meid, he?!.... Ja, jo! Recht op en pardoes, me Hilletje!!’
‘Woef! Woef!’
‘Als ze wou kon ze een dame worde en uit kuiere gaan in een donderbui van juwelen! Maar ze past er voor.... Ze is net als d'r vader: eenvoudig en zonder omslag! Niettemin.... er motte cente komme! We zitte hopeloos omhoog met de astrologische onderneming.... Daarom ga 'k je kado doen aan?.... Raai is?.... Aan Sjarreles van Wielingen!! Kado doen, eh.... met een sliert, natuurlijk! Je ziet me toch niet voor een stommerik aan, wel? Als jij wist, wat ik bij het presentje denk en heb uitgedacht, Filax!’
‘Ooooi! Woef! Woef!’
‘Je ben een telepaath!!’ schaterde Stompie, knuffelde z'n beest onbedaarlijk en ging de volgende middag op stap om mijnheer Charles ergens, op goed geluk, te ontmoeten. Om het geluk zo veel mogelijk op dreef te helpen, of, zoals Stompie het in de wandeling aan Filax verklaarde: ‘Fortuna een kontje te geven!’ werd spiedend gedrenteld in de voorname winkelstraat, waar de bloemenzaak van Van Wielingen en Zoon gevestigd was.
Stompie schuifelde door de drukte en het getoeter van de standwerkers op de mart z'n doel tegemoet. Wijdbeens, met een grootscheeps gebaar naar de knorrig -maroderende Filax, hield halt bij de hoek van een dwarsstraat, die een paar panden voorbij de bloemenwinkel lag, nam scherp nota van het bedrijvig in- en uitlopen van de klanten en het
| |
| |
personeel, volgde, op goed gesternte, een handwagen met sierpalmen, die door de knechts waren uitgedragen en werden overgebracht naar een kerk, een sportgebouw, tentoonstelling of bruiloft....
Gerrit meende te weten, dat drie of vier vakbekwame arbeiders, in welke branche dan ook, niet instaat waren om iets naar behoren te volbrengen zonder toezicht van het zoontje van den baas. Geen huis zou onder de kap komen en geen spoorbrug recht in z'n voegen passen, als de baas z'n zoon er bij ontbrak, vond Gerrit, was overtuigd van de onontbeerlijkheid en speculeerde er op.
Hij had den jongeheer van Wielingen weliswaar nimmer gezien en wist zelfs niet bij benadering, hoe hij die ‘snuiter’ uit legio andere snuiters moest onderkennen; maar de handwagen zeurde voort naar een uitgestorven zijstraat en werd bij een feestzaaltje tegen de trottoirband geschoven.
‘Een bruiloft!’ onderkende Gerrit met kennis van zaken, floot z'n hond en deed 'm aan de riem met een vertederend toezeggen: ‘Als jij netjes meewerkt en je christelijk gedraagt, mag ie morgen een heel half flessie Choco, van die negerinnemelk, leegdrinken!!.... Nou zoet zitte en geen spatsies meer! We kruipe hier in het portiek en wachten tot ie komt,’ regelde Stompie, putte zich uit in het geven van de laatste instructies en beantwoordde het sceptisch kopschudden van Filax met een positiever: ‘Leg nou niet te donderjagen!!.... Als je 't al verloren geeft voor we 't nog geprobeerd hebben, komme we nooit opstreek!! Ik heb goeie moed.... Als die snurker nou maar op komt dage, he? 't Is een grieskuike, dat spreekt! Als ik heil in de onderneming zie, dan mot jij het me niet tegen zitte te maken, anders ben je me kind niet meer....’
‘Woef! Woef! Woef!
‘Prachtig! Een man een man, een woord een woord! Leg je voorpoot in me linker jat en zweer, dat je vliegens naar
| |
| |
huis zal komme, als die meheer je werkelijk koopt en meeneemt! Als, zeg ik, want een waarachtige gentleman scheurt geen trouwe hond van z'n verdrietige meester weg. Een geboren heer geeft vijf maal de gevraagde prijs en neemt genoegen met een gebaar van mijn kant. Snap ie?’
‘Oooooiii!!’
‘Goed zo! Tonen, dat je me razend bemint. Late voele, dat we, zo gezeid, aan mekaar vastgegroeid zijn en aan de operasie kapot motte. Je doet maar raar. Je gaat desnoods doodliggen. Sjeneer je maar niet! Jij hoef je nergens voor te schamen. Jij, niet!
Daar! Dat is Sjarreles! Me kop er af, als 'k abuis ben,’ riskeerde Stompie, wees verholen naar een jongenman, die, met een elegant wiegen van z'n slanke romp, voorbij reed, z'n fiets keurig-bedachtzaam tegen de handwagen plaatste, achter de zeulende arbeiders in het zaaltje verdwenen een oogenblik later weer naar buiten kwam om behulpzaam te zijn bij het doorschuiven van de plompe, lastige kuipen en op de duwboom van de wagen ging zitten om het overwippen te voorkomen.
Stompie rees, gaf door een ruk aan de riem te kennen, dat het menens ging worden, kwam schoorvoetend, schijnbaar rampzalig, naar de kar, passeerde en maakte keert met een verzoenend: ‘Ja, beest.... Ik kan het me wel indenke!’ sleepte de weerbarstige Filax voor z'n voeten en stond petjelichtend voor Charles, die gemanierd opsprong, met een hand de wagen in bedwang hield en tot wedergroet naar de rand van z'n hoedje zocht.
‘Zou het geperremiteerd magge weze om u effe te kenne spreke?’ opende Rompel nederig, kreeg al meteen een vriendelijke bevestiging en zette tastend door: ‘U zal het wel een tikkie astrant van me vinde, mag 'k aanneme. Maar 'k wou vrage, of u misschien meheer Sjarreles van Wielingen ben?’
| |
| |
‘Dat klopt!’ antwoordde deze losjes, liet de wagen aan een knecht over en stapte het trottoir op: ‘Het ligt er maar aan, wie van de twee u bedoelt. Er is vader en zoon....’
‘De zoon!’ wist Gerrit heel sekuur, zocht in z'n jekker naar z'n zakdoek, om een beetje schuil te gaan bij de open, vorsende blik van Charles, richtte zich bemoedigend tot de hond en waagde met een heffen van z'n mottig gelaat: ‘Kan u niet gisse, wie 'k ben, meheer?!’
‘Nee.... Absoluut niet!’ ontkende deze wreed, bezag den vreemden met een dagende verwondering in z'n donkere ogen, boog over naar Filax en hervatte: ‘Zegt u het maar, mijnheer! Die hond van u?!’
‘Nog wel!’ mompelde Stompie sip. ‘Nog wel, ja.... Kan 'k u misschien effe anternoe spreke? Ik bedoel, eh.... Ik hiet Rompel, ziet u....’
‘Rompel?!.... Rom-pel?!’ draalde Charles jongensachtig bleu, peinsde met een nerveus betippen van z'n hoge voorhoofd: ‘Ach, zo.... Ja.... U is waarschijnlijk de vader...’ ‘Van Hilletje.... Van Gonda,’ hielp deze met een berooid inzakken of hij het ook niet helpen kon, peilde het vragend staren van den verrasten Van Wielingen en loog vlot: ‘Wij, van onze kant, hebbe geen bezware! Nooit gehad! We hebbe alles gedaan wat we goedschiks konden doen. Meer dan we feitelijk gezegd wel mochten.... Zalle we een eindje doorlope, meheer Sjarreles?’
‘Graag!’ beweerde deze, legde z'n rijwiel op de wagen, gaf instructies aan een van de knechts en meldde zich vergewissend: ‘Meer dan u doen mocht zegt u? Ik begrijp niet.... U houdt mij ten goede?.... Is het u bekend, dat ik uw dochter....’
‘Ja, natuurlijk! We wete alles! Onze Hilletje heeft geen geheime voor d'r vader,’ voorkwam Gerrit soepel. ‘Ik geloof, en me vrouw trouwens ook, dat u Gonda niet al te best begrijpt.... Dat 's geen verwijt van mijn kant. Zo
| |
| |
mot u het niet opvatte, maar wel is bedenke, dat er een afstand is, zo te zegge, een kloof gaapt tussen uw geboorte en haar bedoening.’
‘Heel wel begrepen, mijnheer Rompel!’
‘Ik zeg niet, dat er op de een of andere wijze geen dempen aan zou zijn. Overal is wat op te vinde! Ik weet, dat u een fatsoendelijk mens mag hiete; en we kenne, als manne van eer, openhartig met mekaar overleggen. Daar is van mijn kant geen bezwaar tegen.... Ik ben niet gekomme om te dwarsbome. Nee, dat zeker niet! Ik ben zelf ook jong geweest! U meent het goed. Daar ben 'k heilig van overtuigd. En me dochter zou in d'r hart ook wel graag tot een verkering komme.... Dat mocht ik eigelijk niet verklappe....’
‘Dank u, mijnheer Rompel!’
‘Ze wil wel graag, maar ze kan niet! Ons soort wordt vleugellam geboren.... Kan u me volgen?’
‘Nee.... Gaat u maar door....’
‘Hilletje.... Onze Gonda.... Is mooi! Misschien een van de mooiste meisies, die ooit geschapen wiere. Dat durf ik te beweren, al ben 'k toevallig zelf de vader. We zijn wel arm, maar niet blind als 't op kijke aan komt.... Zo'n welgeschape vrijster brengt ook wat mee in d'r huwelijk! Zeg is eerlijk?! 'k Heb al geprobeerd om er dàt bij te brenge. Geld is zeker niet mèèr dan schoonheid. Een lekkere smoel is ook wat waard! Nou u!! Vertel me wat!! Een ton op de bank en een bochel in bed, dat combineert niet. Mijn Hilletje en uw geld, dat weegt royaal tege mekaar op! Zo zie ik het!’
‘Ongetwijfel.... Volkomen juist!’ beaamde Charles blozend en dankbaar verrast door de aangename logica van mijnheer Rompel, die vrijwel strookte met eigen inzicht. ‘Vertel u verder!’ drong hij aan, na een kwasie afwezig zijn van Gonda's vader, die z'n hond achter een oor krauwelde met een veelzeggend naknijpen en aangedaan vervolgde:
| |
| |
‘We hadden het over standsverschil....’
‘Meent u, dat u je dochter kan overtuigen van....’
‘Nog al wiedes!’ verzekerde Stompie. ‘Als er ooit sprake zou zijn van een huwelijk uit liefde en vrije keus, dan vast en zonder mankere bij onze Gonda. De kwestie is.... Waar u zo holderdebolder overheen weet te stappe, dat is voor haar bekant ondoenlijk. Zo'n meisie, mot u niet vergete, is op een hoffie geboren. Dat kan zij wel niet helpen, maar ze zit er toch mee. Mag ik is ronduit en openborstig met u spreken, meheer? Zal ik u is zeggen, wat de bezwaren zijn en waarom ik besloot om u op straat aan te houe?’
‘Ik kan u verzekeren, mijnheer Rompel, dat u mij werkelijk een dienst doet als u,’ zocht Charles naar woorden, keek verdwaasd naar Filax, die z'n bedelende poten op de schouders van z'n baas legde en z'n genegenheid in omhelzing uitkreunde.
‘Nou!.... Niet zo mal! Daar heb ik je toch niet in opgevoed!’ berispte de baas en beduidde strelend: ‘Mot u is kijke wat een dek zo'n hond heeft.... En een masker voor de tentoonstelling!!’
‘Ja, een prachtdier! Een concert van lijnen en een toonbeeld van trouw en aanhankelijkheid!!’
‘Raszuiver! Van snoet tot staart van adel! Trouw zegt u?! O, meheer Sjarreles: an me verknocht met elke zevel! Heeft me in me goeie dage een kluit cente gekost. Maar nou zalle we toch motte scheie.... Helaas!’ betreurde Stompie verslagen, zuchtte en nam z'n kans waar: ‘Ik wou 'm aan u verkope, meheer....’
‘Aan mij?!’
‘'t Is een beetje raar en een hele avegasie,’ speelde Rompel den bedremmelde, pikte de strop van de riem aan z'n haak om z'n hand vrij te krijgen en formuleerde plechtig z'n eed: ‘Ik kan u bezwere, dat ik met lood in me schoene naar u toe ging! En als het niet om Hilletje was, dan verzonk ik
| |
| |
liever hier voor uw ogen en met me verzoek op me lippe!.... Ik vraag toch niet te veel van uw kostbare tijd?’
‘Integendeel, mijnheer, Rompel’
‘'t Is een hele geschiedenis met een hoop beroerdigheid, die in uw familie niet voorkomt. Affijn, Hilletje heeft last van een verkeerde opvatting.... Me dochter kan in gewone kleren en een armoebuurtje geen rijkdom en deftigheid luchte. U blijft er effe buite, dat spreekt!.... Ze heeft, zo gezeid, een complex. En dat wou 'k u nou is haarfijn uitlegge! Kan dat? Of verveel ik?’
‘Geenszins!! wuifde Charles de dwaze veronderstelling weg, betoogde meer uitdrukkelijk: ‘Ik ben zeer benieuwd.... U gelooft me toch wel?.... Mag ik u misschien iets offreren, mijnheer Rompel?’
‘Dat kan! Vooruit dan maar!’ accepteerde deze zonnig-amicaal, maakte evenwel bezwaar tegen de deftige kroeg, die Charles aanwees, uitte z'n voorkeur: ‘Liever ginder wijd!.... In 't Natte Voetje!’ en zat een kwartier later naproevend achter z'n genekte borrel met toenemende radheid te wagen van z'n kommer en leed, ontstaan door de vrijage met standsverschil, waar hij, Rompel, het slachtoffer van was. Want Hilletje hing met hart en ziel aan meheer Sjarreles. En 't was louter en alleen de fierheid van zo'n mindergeboren meisie, die het haar belette om toenadering te tonen en vrijuit ja te zeggen. Ze kwijnde er bij weg, wou op 't lest geeneens meer eten van de piepmalse kip, die Gerrit, als bezorgde vader, voor haar slachtte om ze weer op kracht en kleur te krijgen. Hij wou alles doen om de verloren eetlust weer op te wekken; maar Hilletje bleef wegsmelte, al kon je 't aan de buitenkant niet zo dadelijk aan d'r zien. Ze voelde haar geboorte en omgeving als een vloek; en antwoordde op alle vragen: ‘Ach vader, laat me liever met rust! Hoe kan ik, een meisie uit een lorrezaak, nou ooit zo'n deftige verkering aangaan en gelukkig worden?!
| |
| |
Ik kan onmogelijk een verloving vieren vanuit een sloppie!’ Dat mocht kleinzielig heten en het leven van jezelf en anderen verwoesten: ‘Jawel! Maar als je zo voelt, dan voel je zo!’ betoogde Gerrit verdrietig, had geen bezwaar tegen een derde borreltje en beweerde ontmoedigd, dat hij en z'n vrouw, na lang dillebereren en veel wikken en wegen, begrepen, waar het opaan moest. Een nette woning op duurdere stand was de enige oplossing, opdat Hilletje niet meer belast zou zijn met de schande door de voddenzaak en de schaamte over haar achterafbuurt....
Mijnheer Charles onderschreef volkomen: en Gerrit prees het helder inzicht van z'n aanstaanden schoonzoon met gepaste beheersing, kraste bij het schilderen van de meest dramatische momenten met de haak in de kroegtafel en vervolgde met een smartelijk vertrekken van de mondhoeken: ‘Als het om het geluk van je kindere gaat, meheer, dan leer je pas voele wat inwendig verdriet betekent. Er wordt wel veel over gezwamd, maar het mot maar an je knage! 't Was misschien loszinnig van me, om zo, zonder vaste bojem, op te krasse uit het Blokkie van Blomsaus. Toch mag 'k hopen, dat u meevoelt met wat me te doen stond. 't Ging om me dochter! En welbeschouwd om u net zo goed.... Waar of niet soms?! M'n vrouw heeft gesnotterd, toen we de woning, waar we voor ons doen al die jaren gelukkig waren, uittrokken om op de bonnefooi ergens neer te strijken. Dat was een leffie.... Maar als je kindere hebt.... Affijn, dat zal u later zelf nog wel is beleven!.... M'n vrouw is uit d'r doen en laten gerukt; en 't is de vraag, of ze 't nog helemaal te boven komt. Ik had niet magge verhuizen, omdat 'k tenslotte maar over één hand beschik.... U ziet het!.... Hilletje heeft het wel belabberd met me getroffe, dat geef ik toe.... Het had misschien veel beter geweest als jullie elkaar nooit hadden ontmoet....
‘Maar waarom niet? Ik heb u toch al gezegd, dat....’
| |
| |
‘Dat heb ie!’ knikte Stompie bevestigend. ‘Ik verwijt je niks, al heb je d'r kop op hol gemaakt. Alleen: ik zit nou met een dure woning en met halve verdienste. En u.... Nee, 'k wil je niet kritteseere.... Maar wie betaalt me huur?! Dat koppig vasthoue aan standbegrip door me dochter, het dure huis en d'r kostbare klere, heeft me de nek gebroken. U hebt trouwens wel gezien, hoe ze opgeknapt is, de laatste tijd.... Mantelkostuum, hoedje met veren, regenjas en gelakte schoentjes. Om door een ringetje te halen, he?’
Charles moest erkennen; en Stompie vervolgde na het aanvaarden van z'n vierde borrel:
‘D'r uiterlijk, ja, daar zitte we achterheen. Ik en d'r moeder.... 't Is d'r kapitaal, he? Niettemin: het is en blijft te machtig voor mijn doen, meheer Sjarreles. Ik heb gedaan wat ik kon om de verkering mogelijk te maken. En meer mag u van mijn niet verlange. Wil u 't in aanmerking neme? 't Is ook door u, dat ik tot aan me nekhaar in de verdrukking raakte. 'k Heb lang gezwegen en me in stilte uit de naad geploeterd. 't Is heus geen happie om zo'n bekentenis te doen.... Affijn, ik ben geen bedelaar en u een gentleman, mag 'k veronderstellen....’
‘Ach, weet u.... Mijnheer Rompel.... Als ik u op de een of andere manier van dienst kan zijn, dan graag!’ ijverde Van Wielingen. Doch Stompie verwierp trots:
‘Nee! Dat mot u niet van me denke! Ik weet wel, dat u maar naar de bank hoeft te lope.... Maar dat wordt niks! Dat zou gaan lijkene op omkoping en toestopperij. Dat zou u niet in me kunne waardere.... Nee.... Ik verkwansel wel me hond maar niet me dochter! Een eerbare vrijster wil wel bemind doch niet gekocht zijn. Het mot liefde uit vrije beschikking blijven. Daar ben u het meest mee gebaat en ik niet geschonden. En daarom ben 'k gekomme om me hond, te verkopen.... Een stuk van me leve....
| |
| |
Ik hoop, dat u het naar waarde zel weten te schatte....’ ‘De hond bedoelt u?!’
‘Filax, ja!.... Koest, beest!.... U ziet: hij is stapel dol op z'n baas! Maar ik doe afstand van mijn liefde om jullie te helpen. Jou en Gonda.... Als u me uit de brand wil halen tegen vergoeding van tegenprestatie.... Nou dan.... Allebeneur....
‘Ik wil.... Ik zal.... Ongetwijfeld,’ wrong Charles. ‘Doch u begrijpt ook wel.... Ik ben zelf geen baas. En pa.... eh.... Pa koopt geen honden! Hoeveel, dacht u, moet het beest opbrengen?’
‘Hij heeft me dik honderd gulden gekost,’ loog Stompie, ontdaan over de bekentenis van jongenheer Charles, gaf de moed evenwel niet op en voerde sluw: ‘Honderd.... Maar hij is veel en veel meer waard. Die prijs heb 'k voor 'm betaald bij de keus uit het nest.... Och, wat helpt me dat allegaar als u niet eens van je pa over geld mag beschikke?! Vertrouwt ie je soms niet, of hoe zit het nou eigenlijk?!’
‘Vertrouwen?!.... Natuurlijk wel, mijnheer Rompel!! Maar ik ben nog niet afgestudeerd en heb zakgeld.... Over geld beschikken, dat gaat de zaak aan,’ vond Charles met oprechte vanzelfsprekendheid, bleek niettemin overgevoelig voor de korzelige teleurstelling, die Stompie liet blijken en haastte: ‘M'n zakgeld is niet voldoende, dat begrijpt u zeker wel, mijnheer....’
‘Als je geen geld hebt, waarom loop ie dan de meisies na?!’ bestrafte deze geprikkeld en verweet krassend met z'n haak en bonkend met z'n knuist: ‘Mooie bak!!.... U maakt me dochter het hof en d'r kop in de war, brengt mijn en me vrouw in de grootste beroerdigheid en kan nog geen hond kope om 't weer een beetje egaal te maken!! Ik vraag toch niks voor niks!! Met twee, drie honderd gulden zou 'k gebaat zijn. Afstand van me beest wil 'k doen.... Je mot er niet misselijk over denke....’
| |
| |
‘Twee honderd gulden!’ verwerkte jongeheer Van Wielingen onrustig, vroeg zich af, of het niet z'n plicht was om de mensen, die door zijn toedoen in de knel raakten, te helpen. Wat stak er voor kwaad in om geld, twee honderd gulden, te vragen.... Nee, niet aan pa!.... Die mocht niet eens weten, wat er gaande was! Gonda wist niet beter of er waren geen moeilijkheden thuis. Het was misschien niet fair geweest om het zo simpel voor te stellen. Een verloving met wat ma noemde: ‘Het schorumzootje’!
Goed! Tenslotte had ma niet alleen te beslissen en was pa veel makkelijker. En als Gonda zich nu reeds beter ging kleden en huisvesten, straks toeschietelijker zou worden en ja kon zeggen.... En als ma haar dan zien zou, stralend en in de puntjes.... Ach, en wat stak er voor kwaad in, om achter pa om geld te lenen?! Niet helemaal correct.... Nee.... Maar, in zulke gevallen kon gerust wat verzwegen worden en moest ieder z'n eigen weg gaan. Twee honderd gulden ergens opnemen.... Daar zou later smakelijk om gelachen worden. En als Gonda toegaf, dat er op haar te rekenen viel....
‘Mijnheer Rompel, luister u eens.... Ik kan het vandaag niet meer in orde maken. Schikt het u morgen?.... Vijf uur weer in dit café?’
‘Elke klok!’ gaf Stompie gretig terug, verschoof z'n klaartje en polste weer wantrouwiger en met magere voldoening: ‘O, dus morgen? Twee honderd gulden? En daar kan ik vast op gaan?.... Ik zit bar omhoog! Zal ik me beest maar meteen aan u overdoen?’
‘De hond?!.... Nee, merci!.... U kunt hier morgen het geld ontvangen en de hond thuislaten, mijnheer Rompel. Ik hoop alleen, dat u Gonda....’
‘U wordt de bruigom en is een gentleman, meheer Sjarreles!!!’
|
|