| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Hilletje had de parketvloer gewreven in de kamer van mijnheer, de berkenblokken in de open paradehaard naar eigen smaak en behagen gerangschikt en het lichtje, onder de blokken, ingeschakeld om weelderig, onbespied, een wijle te genieten van de streng afgepaste gezelligheid in het grote, holle pand, waar weinig warmte, veel marmer en meer ruzie was. Deftige ruzie met Engelse vloeken en Frans weerwoord, onderkende Hilletje, zonder wie geen vreemde aan de weet zou komen waarom mevrouw nog te bed lag, het compres herhaaldelijk liet verversen door water en azijn en liever in de slaapkamer schuil bleef.
Heel in de vroegte was er weer gesmeten met de deuren, hadden kijfstemmen en los schoeisel gekletterd in de marmeren gang, glazen gerinkeld en de rittende honden gesakkerd tegen de papegaai, die de collectieve onvrede overschorde met vloek en verdoemenis in de drie moderne talen en een plat papegaais, dat door merg en botten ging.
Zo opende veelal de morgen in de keurige dienst van de ontgoochelde, star luisterende Hilletje, die zo graag even nipte aan de heerlijkheid van elke levensdag en maar niet begrijpen kon, dat zulke nette mensen met elkander vochten en klokke zes al spectakel maakten als een oordeel!
Thuis werd ook wel gebekt en geslagen. Nou ja,.... thuis! Dat was op een hoffie. Maar daar wisten ze tenminste nog van ophouden, van mens wezen en afzoenen. Ook in het Blokkie van Blomsaus vielen natuurlijk spanen, werden soms ribben en boedeltjes gekraakt; maar wat stuk ging werd niet verheimelijkt; en wat gezegd moest wezen werd huizen ver uitgebracht in verstaanbaar Hollands. Vaak smerige woorden, alles verketterende taal en furieus verwijten. Doch in de middag geen laffe komedie, geen zuigerige beleefdheden, waaronder mevrouw wegkromp en waar- | |
| |
van Hilletje verkleurde en een prop in haar keel droeg. Na een paar weken van ervaren in haar deftige, eerste dienst voor dag en nacht, had ze het onderscheid tussen sjieke en onsjieke heibel gepeild, het geniepige tegen het rauwdauwe afgewogen en haar conclusie getrokken. Haar vader en omgeving, waarover ze zich aanvankelijk wel eens schaamde, beoordeelde ze milder, zelfs met een vage achting, die meer en meer verstevigde tot een solidariteitsgevoel, dat Kris tengoede kwam. Aan 't slopje moest ze denken.... En vaak met een verzet tegen de rijkdom, die de troetelhondjes voerde met gemalen biefstuk en de dienstmeiden hekelde om haar gebrek aan opvoeding en beschaving....
Hilletje was mooi en bezig om er weer iets van te ontdekken in de spiegel op de lambrisering van de traphal, temde met bespeekselde vinger en het artistieke hoedschuiertje van mevrouw de hoogblonde, steeds weer jolig-uitzwierende haren en telde, haar welige wang betastend: ‘Een.... En nog een!’ de stipkleine moesjes, die, door Charles ontdekt, de vrijlust van Kris aanwakkerden....
Charles van Wielingen kon, evenals mijnheer, een goedbeklante zaak en eigen huis aanbieden.... Een eigen huis! Misschien ook zo koud, zo hol en ongezellig.... met ruzie in de vroegte en treiterige kushandjes bij het diner?! Nee! Charles meende het wel eerlijk en uit pure liefde, had immers zelf en met alle ernst verzekerd, dat geldelijke belangen en vooroordelen wegvielen bij hem en bij z'n ouders, die hem, als ze maar eenmaal wisten, geheel vrij zouden laten in z'n keus. Geld en afkomst speelden geen rol, had Charles, luchtig wegwuivend verzekerd en bij het afscheidnemen beleefd z'n hoedje gelicht: ‘Overdenkt u het nog eens, juffrouw Rompel.... Het heeft niet zò'n haast.... Sta mij toe, dat ik u gelegenertijd nogmaals om antwoord vraag.... Ja, Gonda?!’
Beduusd, blossend, met een bedwongen neiging tot vluchten
| |
| |
had ze de deftige spraak en overstelpende uiteenzetting aangehoord, door haar wimpers gelet op de nette manieren, het zijden overhemd en op z'n dasje alsmaar klavertje vier - het geluk! - zien warrelen zonder veel te begrijpen van de vreemde woorden, die botsend en struikelend iets aan diggelen sloegen....
Uit een andere wereld waren de woorden, de manieren, de snit, ja zelfs de reuk van Charles, die ze voor het eerst ontmoette op een Koninginnedag en niet afwees, omdat ze nog geen scharreltje had en niet zonder kon wezen op zo'n festijn. Charles tracteerde rijk, liet haar de keus en voorrang bij alles.... En toch had ze weinig plezier beleefd, geen aasie pret gehad, terwijl alles ringsom daverde. Als een eenzame had ze gelopen en fel verlangd naar een gewone jongen, een die vrijuit ijsies koopt aan de wagens en in z'n pet de centen natelt voor een galerijtje in de bioscoop. Een knul, die in 't gedrang een beetje ruimte met z'n schoeren wist te maken, net als Kris, die ze toen nog niet kende en eerst later bij d'r vader kwam om handel te drijven.
Op de prachtige bloemenzaak van z'n pa had Charles in het voorbijgaan slap gewezen, gesproken over kunst, over schilderijen, verzen, mooie luchten en al dat soort van dingen, waar een normaal mens geen verstand van heeft en niet naar taalt. Bij een draaiorgel begon hij plotseling over de bouwkunst van de ouwe Grieken en zag nieteens, dat Hilletje stond te dribbelen van de zwaailust! Niet met hem! O, nee! Van zijn handen kon ze niks velen. Niet omdat ze zo brutaal waren! Charles bleef keurig.... zelfs in pikke donker! Maar z'n handen waren onduldbaar, maakte riebelig bij elke streel-weke aanraking, konden alleen maar beschrijven, geven, betalen en bij het zitten gedwee lamliggen op de verzorgde vouwen van z'n flanellen broek, die hij in de kniëen met vinger en duim keurig optrok; hetgeen Hilletje nog dagen later gichelend nadeed bij het vloerenschrobben,
| |
| |
ruitenzemen of aardappelschillen: ‘Zo!.... Laten we 't nou is effe hebben over de prachtige weet-ik-veel-versies van de wereldberoemde Janbranddelampnog!’
Nou, ja, affijn.... Charles was zelf ook nog maar een knulletje, had haar netjes thuis gebracht tot aan de poort van het hofje, aangedrongen om de kennismaking voort te zetten en tenslotte een afspraak uitgelokt. Knikkend had ze hem met een gehaast: ‘Nee, nou niet!’ weggeduwd, plaats, dag en uur voor de volgende ontmoeting bepaald en drie dagen later een dijkie-om gemaakt met Kris Hoogervorst....
Langs de Schie waren ze gegaan, langs de houtvlotten, waar de balken, stijfies aan elkaar verwant, dommelden in het stille water bij de verlaten zaagmolens en het riet verhullend overboog, verstaanbaar wiezelde en tot toeven noopte.... Woordkarig gingen ze huiswaarts in de diepe duisternis van de bijkans onbegaanbare onderpaadjes langs de dijk, zij en d'r vrijer met z'n schroefsterke omstrengeling en harige borst, die bloot lag onder de flarden van het stukgeboende boezeroen. Tevergeefs had Charles op de afgesproken plaats uitgezien naar Gonda, gaf echter geen kamp, vond uit waar ze diende en passeerde vaak en heel toevallig als ze even een boodschap deed of vrijaf kreeg om naar huis te gaan. Dan moest ze wel blijven staan om lacherig ja of nee te antwoorden op z'n vragen en aandringen, eau de cologne of handschoenen aanvaarden en op een drafje alle toezeggingen en verplichtingen ontwijken.
Dat spelletje duurde nu al maanden, maakte nerveus en onzeker tegenover Kris, die meer vastheid in de verkering wilde.... doch bijna niets verdiende en geen vooruitzichten had. Thuis had ze er wel eens vertrouwelijk met haar moeder over gesproken en haar vader langs haar neusweg geraadpleegd. Veel was er niet op geantwoord; en advies uitgebleven. Ze lieten haar maar todderen....
Het deksel van de waterketel op het gaskomfoor in de keuken
| |
| |
begon te kankeren, tikkerde driftig de ingesluimerde levens-durf van mevrouw weer waaks:
‘Gonda!!’
‘Ja, mevrouw!’ ontliep deze van de spiegel naar de keuken, vermeed standjes en commentaar door het sluiten van de deur, zette koffie en vroeg door de spreekbuis, of het gelegen kwam in de winkel?
Het kwam gelegen, zeer gelegen, gaf een van de bedienden grollend terug, smakte verdorstend en meldde, strikt vertrouwelijk: ‘De baas z'n galpuist staat op doorbreken! Het hagelt dondertjes! Blijf uit de omtrek!’
‘Me zorg!’ berustte Hilletje, schikte het gerei op het dienblad, behandelde het ragfijne kopje van mijnheer met meer ontzag en minder suiker, keurde de lepeltjes op haartjes en vlekken, schatte husselend de inhoud van de koektrommel en was reisvaardig.
‘Gonda!!’
‘Ja, goddallemachtig!’ snibde ze kregel, begaf zich dravend naar de deur van de slaapkamer en vroeg, koddig wanhoop-gebarend: ‘Had u geroepe, mevrouw?!’
‘Ja! Al twee, drie keer! Je doet net of ik niet besta!’ kwam het klagend weerwoord door de kier met een weeë parfum-lucht en slap, fladderend handje: ‘Maak nog eens nat, Gonda! Een beetje van alle kanten!’
‘Een beetje van alle kanten!’ nam ze het compres over, holde naar de keuken en stond gniffelend weer voor de slaapkamerdeur: ‘Alsjeblief, mevrouw! U roept maar als 't weer nodig is! Ik ga met de koffie naar beneden.’
‘Goed! Toe nou maar! En niet in de winkel blijven hangen!’ regelde mevrouw kribbig, sloot en grendelde de deur met een nerveus navoelen.
Toen Hilletje de trap afkwam en het grote modemagazijn indaalde waren de verkoopsters en bedienden nijver bezig bij de toonbanken, vitrines, ligvakken en uitstalkasten.
| |
| |
Over de tafels, toonbladen en stellages rolden coupons zijde, fluweel, katoen, cheviot en vitrage breed uit. Geruit, geribd, beblokt en gestippeld deinden groen, rood, geel, paars, wit, bebloemd en besterd de uitvloeiende japonstoffen en opschuimende vitrage over vloeren, stangen, trapleunen en noodstellages. Soepele plooien en hoge welving kronkelden voort en ineen tot een verbijsterende, kakelbonte branding van ongekende weelde, pracht en verlokking, waaruit de beschijnselde linten van overal genot-rillend ontkropen naar de verzwolgen Hilletje Rompel, die voor het eerst de geweldige uitverkoop bij Caspar Bukkels aanschouwde en onderging.
Hoog, laag, opzij.... Boven haar hoofd en aan haar voeten: tint, glans, licht, zoemen en gewemel!! Hilletje moest zich vastgrijpen aan het dienblad, dat zweven ging en na een wonderlijke rondvlucht, wegscherend over een duizeldiep krioelen van mensen en kleuren, met haar belandde in het privé van mijnheer met z'n bleke waggelwangen, fletse viooloogjes en wulps-nahikkerende lach.
‘De koffie, meheer!’
‘O, ja! Zet maar neer!’ permitteerde deze, had, tot bevreemding van z'n dienstbode niets aan te merken op de stortscheutjes en nam zelf z'n kopje van het blad met een vriendelijk verwijzen naar de drukte in de winkel: ‘Het loopt storm, he?! Je zag het zeker wel? Nog zelden zo vol geweest! En 't zal raker worden.... Zaterdag! Slaapt mevrouw nog?’
‘Ja, meheer....’
‘En flink met haar gebabbeld?’
‘Ik?!.... Hoezoo?!’ waagde Hilletje lacherig, bleef op haar hoede en mat de afstand tussen tafel en dorpel.
‘Ik dacht zo.... Jij en mevrouw, dat is koek en ei. Enfin, je bent nog al een taainagel en niet zo makkelijk open te klappen als een kasboek.... Ja, pas op jij, lachebekkie!’
| |
| |
lijmde mijnheer Bukkels en dreigde kleverig-schalks: ‘Ik wil je maar waarschuwen! Mevrouw slaapt nog en jij bent klaar wakker!’
‘Al voor zessen!’ plaatste Hilletje raak, doch mijnheer was niet te treffen, mekkerde handenwrijvend en knipoogde joviaal:
‘Goed!.... Goed!.... Voor wat, hoort wat! Je bent op het moment niet de dienstbode maar een klant! Je kunt, zo bij het serveren eens op je gemak rondkijken en me dan straks komen zeggen, wat je graag wilt hebben. Er ligt prachtstof voor een mantelkostuum.... Of iets anders.... Het is nu uitverkoop; en je bent een juweel.... althans voor je mevrouw. Je kiest wel uit, he?’
‘Uitkiezen? Ik?’
‘Ja!.... Voor beloonde trouw!?.... Vind je dat zo raar?!’
‘Raar? Nee.... maar uw koffie wordt koud....’
‘Dank je!’ knikt mijnheer, nipte aan z'n lafenis om hikkerend te herhalen. ‘Ik moet jou een beetje te vriend houden. Dat kan toch zeker wel?’
‘Alles kan!’ vond Hilletje, zag Bukkels weer ‘rarig’ blikken en adviseerde dringender: ‘Uw koffie! Warm opdrinken, anders gaat het lekker d'r ommers af, meheer!’
‘Als ik nu de stof geef en mevrouw het mantelkostuum laat maken,’ negeerde deze, trok de la van z'n bureau open en diepte een bonboekje op: ‘Hier! Laat de bon maar invullen als je geslaagd bent.... Waarom zou ik nu ook niet eens voor sprookjesprins spelen, Gonda? Ja, 'k weet wel, dat ik hier en boven de bullebak heet.... Pak aan!’ ‘O! Dank u!.... Nou, 'k ga!’ beredderde ze, nam het dienblad op en schuifelde een tikje defensief langs de toenadering van d'r mijnheer, die breed wees naar de vier glazen wanden van het kantoortje of er een vorstendom te verkavelen viel:
‘Je zoekt maar uit!.... Ik hoor het nog wel....’
| |
| |
Hilletje verstond, bracht koffie bij de verkoopsters en bedienden, die ijverig ellematen hanteerden, van de ene toonbank naar de andere draafden, bestellingen boekten, bonnetjes aan de kassa doorgaven, stoffen in- en afrolden of met een laddertje tegen de ligvakken stonden om het gevraagde couponnetje te tonen, aan te reiken of weer te bergen. ‘Moeseliene!’ snifte Hilletje begerig, schoof koffie door aan de amper dankende verkoopster, streelde ongezien de uitgestalde verleiding, weifelde tussen room- en zalmkleurig, moest nogmaals strelen en betasten, verzocht beschroomd: ‘Hoeveel zou ik nodig hebben voor een soort open jurk, juffrouw?’ en kwam door het honend gekir van de verkoopster en de dames ringsom tot het besef, wie, waar en wat ze was. Langs een omweg scharrelde ze, zooveel mogelijk de neven-paadjes houdend, achter de deftigheid voorbij, keek twee, drie maal om naar het muisgrijze laken voor een mantelkostuum, raakte, haast struikelend, verward in een lap blauw cheviot, waar, volgens haar ijlings schatten, minstens vijf plooirokken uit konden en zag al meteen weer gebloemde stof voor een blouse. Een couponnetje, dat verkocht werd aan een dame, die betaalde uit een sjieke tas van krokodillenleer! Echt, gebarsten krokodillenleer met een staart als hengsel!!
‘Knal!’ huiverde Hilletje smachtend, kon geen keus doen uit de kanten kragen boven haar hoofd, waar ze maar vluchtig naar durfde kijken en was weg van een bruinachtig palinggraatje, dat iets heel, heel bijzonders moest zijn en per el meer kostte dan een dienstmeid per week verdiende! Berekenend hoeveel el ze nodig zou hebben voor ‘ook zo'n ulstermantel’ als de dame, ginder bij de lift, leverde ze haar laatste kop koffie af aan mijnheer Wenters, den vervangenden chef, die gehaast proefde en afkerig snauwde:
‘Heb je niks anders voor me?.... Bah! IJswater! Is de uitverkoop jou ook al naar je hersens geslagen?.... Trap niet
| |
| |
op de crèpe-de-chine met je boerestelten!.... Hier niet blijven hangen! Jij, met je vermaakte boezeroentje.... Dat is geen gezicht in de winkel!.... Allee!!’
‘Hoeveel kost die krepdesjien, of hoe hiet dat spul, per meter?’ informeerde Hilletje, ondanks het gegrauw, in goed vertrouwen, zette het dienblad tegen de toonbank, speelde de mislukte nuf en verzocht gichelende: ‘Rol u maar is voor me uit!’
‘Huppel nou gauw op!.... Meidenkatoen aan de overkant!’ beet Wenters en duwde hatelijk: ‘Crèpe-de-chine! Wat zeg je me daar van?! Dat zou wel aardig staan bij je gelapte schoenen! Waar hebt u die schuiten gekocht, dame? Geeft u je adres maar, dan zal ik de royale bestelling in livrei thuis laten bezorgen. Tien meter crèpe-de-chine.... Ergens in het Blokkie van Blomsaus, niet?! Firma.... Wat is de naam?.... Komt in orde, dame!’
‘Als ik wil, dan kan ik hier,’ hield Hilletje in, stumperde getroffen aan de rand van haar schortje, hervond houding en tartte rijzig: ‘Gerrit Rompel, in ongeregeld! Mijn vader! En wat mot jij, die zelf ook in het gelid mag staan, daar nou op smalen!?’
‘U!’ corrigeerde Wenters, ontdaan over de ongelooflijke vrijpostigheid en wees dreigend naar het kantoor: ‘Ik zal mijnheer eens rapport over je uitbrengen!’
‘Bij meheer, ja!.... Dat moet je doen! En vooral niet vergeten om er de compelementen bij over te brengen!’ spotte Hilletje en wilde: ‘Ik vroeg u om krepdesjien!’ weer naar de toonbank lopen, doch werd ruw opzij gerukt door den giftigen Wenters:
‘Bontmantels.... Tweede etage, dame!!.... Wat ver beel jij je wel, hork? Hier weg! Hou jij je maar aan de afleggertjes, die je moeder voor je vermaakt. Als die van jullie soort in 't zij gekleed gaan, dan weet ik waar de rekening heen moet en hoe die vereffend wordt....’
| |
| |
‘Bah, mieskwal!.... Ellendeling!!’ ontplofte de vernederde Hilletje, zocht met het dienblad onbehouwen voor haar buik opzettelijk het gedrang van de gonzende, opstoppende kooplust, botste bewust, met een vinnige haatbevrediging op tegen de gedoste, vrèèselijk voornaamdoende dames, kreeg een dolzinnige lust om gillerig een liedje uit te halen, krenkend te snauwen tegen een ieder, die zich verontwaardigd toonde over haar onbeschoft gedrag, beklom de trap en deed, wat haar als slopjeskind als een deugd geleerd was: spuwde op het betoeggaaies, beneden....
In de middag kreeg ze gelegenheid om een paar uur naar huis te wippen. Met een wagen van de koekfabriek kon ze meerijden en werd thuis begroet met een beklemd: ‘Is er wat met je aan de hand, meid?’ door Riek, die een oud-maak-nieuw mantel voor de verkoop gereed had, de rijgdraden van haar rok schudde en vroeg, hoe haar dochter nou zo maar op klaarlichte middag uit kon breken? Of d'r mensen er van wisten en permissie hadden gegeven?
‘Permissie....’ moest Hilletje meesmuilend overnemen en vertellen, dat mevrouw het gezicht weer niet durfde tonen en mijnheer z'n uitverkoop niet in de steek liet. Met een ironisch lipverzakken liet ze, terwijl ze een stoel bijschoof, een huissleutel klingelen in het suikervaasje op het theeblad: ‘Hallo!.... Hallo!!.... Ja, met mijnheer Bukkels!! Caspar Bukkels.... De sprookjesprins!!.... Nee, met mevrouw wil het nog niet al te best. Helaas!! Ze moet vandaag haar kamer weer houden! Ja, dat blijft maar sukkelen! Telkens in de lappenmand en te bed!.... Tien ellen krepdesjien.... Voor beloonde trouw!.... Betroonde rouw, zegt u? Nee! Nee! Beloonde trouw... De T van Tiran...! Tien el! Blokkie van Blomsaus! Meheer Wenters weet, hoe wij soort meisies het verdiene; en waar de rekening heen mot.... Zeker dame!!’ ‘Mo'k theezette?’ onderbrak Riek, morrelend aan het lichtje en herriep bedachtzaam: ‘Hoeft niet, he? Je hebt
| |
| |
ommers toch geen tijd genoeg om te wachte, wel? Je doet anders nooit zo op je gemak en voornaam. Heb je zwarigheid?’ ‘Welnee! Ik zit te wachten op me dure bestelling en de meheer, die betalen zal! 't Is nou uitverkoop; en ze leveren dolgraag aan dames van mijn, van ons soort. Ja, juffrouw Rompel, wat verbeel je je wel?! Krepdesjien!!’
‘Ik? Praat gewoon! Mot je mijn hebbe?!’ ruziede de aangeblafte Riek onthutst: ‘Is 't menens? Ik begrijp niet, waarom jij zo raar bokkenezerig doet!? Heb ie ergens mot gehad?!’
‘Ha, die pa! Ouwe ridder van me!’ joelde Hilletje onwezenlijk druk, wuifde overdreven hartelijk naar haar vader in de tuin: ‘Hallo!.... Leve de uitdragers!!’ en beantwoordde het vragen van haar moeder met een spijtig, gissenderwijs wederverhoor: ‘Heb u dan zo'n lol in je leven? Laten ze je nooit is voelen, dat je maar, eh.... O, nou! Ze hebben je vaak genoeg het blauw van de hemel gestolen. Kris heeft gelijk. Je moet je wel aanstellen als een....’
Rompel kwam met een: ‘Zo, trustprinses! Jij ook weer is op de vlakte?’ uit het planken tochtportaaltje, lichtte onderdanig z'n pet, schopte z'n klompen uit, keek met welbehagen naar z'n dochter en prees: ‘Sodemeknorhaan, wat een kalletje!! Vroeger was je een mormel; maar je begint hoe langer hoe meer op je vader te lijken’.
Lachend, met een uiïg te kijk stellen van de knollen in z'n sokken, stapte hij de kamer door, haakte een stoel aan en zette zich schrijlings naast z'n versomberende dochter: ‘Heb je nieuws? Zit je soms in de pottenbank met je goeie gedrag? Biecht is op! Hoe staat het met de liefde en je rijke bruidegom?’
‘Waarom vraagt u dat zò?!’ reageerde ze geprikkeld, veerde op en kreeg een gemoedelijke uiteenzetting van den vaderlijk manoeuvrerenden Stompie, die zuinig wolkjes lurkte uit z'n reutelende pijpje, puffend de smadelijke ervaringen van de
| |
| |
loskomende Hilletje aanhoorde, z'n vrouw in de rede viel met een gram, afsnijdend: ‘Strakkies!’ en op zijn beurt het woord nam voor een verbluffende openbaring:
‘Precies! Gehoond en vernederd! Ik vraag niet beter, meid! Je most maar weer gauw naar huis komme. Hoe meer ze je treiteren om je komaf en me lorrezaakie, hoe groter de zekerheid, dat ik een freule van je maak.... Ik en Kris!’ ‘Uit me dienst? Vader, hoe kan u dat nou willen?!’
‘Dat kan ik wille en doorzette, als het mijn belieft!’ beweerde deze, sloot de ramen, kraste enerverend met de haak in het tafelvlak en gebood met fronsend gezag: ‘Als jullie het maar effe aan me overlaten, jij en je moeder. Ik ben van plan om het risico te nemen. Ik spreek uit en straks mag jij ja of nee zegge, Hil.... Je ben nou achttien jaar en hebt twee vrijers in petto. De ene kan trouwen en geld op tafel brengen, maar voor mijn part de.... roetmazele krijgen! De andere wil graag trouwen, heeft nog geen bestaan, doch dezelfde draf gegeten als jij en je vader. Je ben mijn dochter, meid, en was nog heel jong, toen ik de cel inging voor me eerste vonnis. Achter de tralies van het bezoekhok mocht ik je een paar tellen zien, maar kon geen permissie krijgen om je zò, zò effe met me gezonde klauw aan te raken. Hoe 'k ook stond te hunkeren! Dat mocht niet, was in strijd met de voorschriften, die me, door een gewatteerde cel, ook nog belette om me schedel in te rennen. Kapot wou 'k toen! Kapot!! En buiten scheen de zon op de gelakte deuren, waarachter niet èèn een hap vreten te missen had voor de schorre kunstenaar, de schooiende liedjeszanger met z'n hondzielig afwachte en hopen op een paar losse cente voor z'n uitgevaste wijf en koter! De gelakte deuren, die smoelen tegen je trekken, je uitlachen en schatere, als er een smeris komt om je te verjagen en op te brengen. De gelakte deuren.. Dat mot je meegemaakt hebbe als ik en Kris! Achter zo'n deur kan jij verdwijne in het wit en met een sluier, om je
| |
| |
vaar te verraaie. Niks! Niks woue ze met me te doen hebbe, de zatgevrete here. Nee, niet met mijn, de verschobberde krukhaak en z'n bedelliedje. Maar z'n knappe dochter kenne ze gebruiken, is welkom.... in bed!’ spuwde Stompie verachtelijk, zag het martelend visioen blijkbaar in het verijlen van de tabaksrook en sloeg er nijdig naar: ‘De knappe dochters zijn welkom.... voor een poosie! Dat zal deze reis niet doorgaan! Daar zalle ze vies van opfrisse.... We hebben er een ander, een verdomd aardig wijsie op gecompeneerd, Hil. Lol van mijn dochter, dat mot je nou net....’ ‘Zal 'k thee inschenken?’ onderbrak deze met een blik van verstandhouding naar haar moeder, poogde onbeholpen om vader van z'n onderwerp af te brengen en veronderstelde leuk: ‘U zal wel erge dorst hebben, niet?’
‘Dorst? Ik?! Onlesbaar!’ smokte Stompie, legde z'n haak verhoedend op het theegerei en verbood: ‘Nou geen gesipper!’ om weer aan te knopen bij de bruidsluier: ‘Jij kan je weelde tegemoet gaan met de wimpel in top. Sjarreles van Wielingen.... Zo heet ie toch, als ik het wel heb? Sjarreles is stapel verkikkerd.... en je vader geen druiloor. Als je bruiloft wil vieren, mijn best! Maar dan met Kris. Ik bedoel niet, dat je armoed aan moet trouwen, want die kreeg je al genoeg van huisuit mee. Wat dat betreft zijn we gauw eens. Ruiteren op de regenboog, daar kopen we niks voor. Kris is je keus.... En als jij het niet weet, dan weet ik het voor jou mee,’ besliste Rompel in antwoord op het zwakke schokschouderen van Hilletje, kraste weer wreed met de haak over de tafel, verwerkte pauzerend een diepe rookteug en maakte weer goed, met een vriendelijk verwaaien van de vale smoorslierten: ‘Ik bedoel geen pressie, natuurlijk niet!.... Ik zei zo maar, he? Als je niet van Kris hield, lag je ommers niet met 'm aan de dijk. Je meheer is me ook te gul met z'n japonstof. D'r steekt misschien niks achter, maar laat 'ie er z'n wijf liever mee optuige!.... Affijn, ik
| |
| |
ga drie mensen gelukkig maken, laat mezelf buiten beschouwing. Drie op de vijf, dat is nog mooi in een wereld, waar het niet meevalt om er èèn op de duizend aan 't lachen te krijgen! Ik begin met jou, Hil.... Nee! Vandaag ben je voor mijn nou ook is voluit Hillegonda! Jij, Kris en moeder zullen lache, dat bezweer ik je! Jij, Kris en moeder luid op en ik stiekum in me vuisie. Als je tenminste voor het plan te porren ben; en dat ben je! Ze hebben je getrapt, gehoond en voor een snolletje verslete.... Best! Nou jouw beurt, Hil. Hillegonda van me! Ik zal lache; en als ik lach, is je moeder allang in d'r noppies.... Heb je 't kwaad bij me gehad, Riek?’ ‘Och, kwaad.... Nee, dat niet, Gerrit. Alleen een beetje te schraal en te vaak armoedig,’ gaf ze snuivend terug, wilde uitweiden over haar verlangens, doch moest inbinden voor het kwistig betoog van haar man, die afwees:
‘Laat mijn nou effe!.... Jij, moeder, ik en Kris, dat maakt vier prettige mensen straks. En de vijfde, zal je vragen.... Ja, verdorie, er mot er toch èèn huile! Ik heb de aarde niet geschapen; en als 't op simpe aankomt, hebbe wij, ons soort bedoening, z'n portie beet. De lui met de gelakte deuren en marmere stoepies kan 'k niet spare. Je hebt nou eenmaal hamer en aambeeld.... Weet je wat we op touw gaan zette, meid? Kan je 't niet gisse?’
‘Nee,’ knikte ze kort, had echter een vaag, verontrustend vermoeden, vroeg, opkijkend uit het krantje, dat ze naar zich toegetrokken had: ‘Heb ik er mee te maken? Ik moet vliegens naar me dienst!.... Wie is de vijfde? En wat wil u van hem?’
‘Ja, Je mot om je tijd denke, meid.... Maar als vader met je praten wil’, trachtte Riek bezonnen te ondersteunen, mopperde gedurfd met het theegerei, geholpen door Hilletje, die te kennen gaf, dat ze later nog wel eens horen zou wat vader bedoelde en niet zo'n barre haast had om gelukkig te worden. Doch Gerrit wist nogmaals te verijdelen door
| |
| |
er weer de haak bij te pas te brengen, pikte de theepot aan om op de schoorsteen te zetten: ‘Jullie met je eeuwig geslobber! Daalijk mot je weer een plassie doen en heb ie nog geen tijd om naar me te luistere!’
Breder ging hij er voor zitten om een deel van z'n plan te verklaren. Het geld een beetje verplaatsen, de rijken uitkleden om de armen te helpen, was het voorstel van Stompie, die z'n kennis uit de boeken zeer toepasselijke benutte, de wet der communicerende vaten in verband bracht met dalles en overdaad, de lui met centjes een frutje liet dalen om de gesjochtenen navenant omhoog te brengen, z'n dochter een schone toekomst voorspiegelde en tenslotte een beroep deed op haar klasse-instinct, duidelijk maakte, dat ware liefde nergens voor staat en Kris haar straks nodig zou hebben in de nieuwe onderneming. De morele bezwaren van z'n tegensputterende dochter, poogde Rompel weg te werken door hofjesleed, krottenzorg en alcoofgeheimen op rekening te stellen van de lakdeurluidjes, doch bereikte aanvankelijk niets dan de schamele bekentenis van Hilletje, die toegaf, dat ze wel van Kris hield, hoopte op z'n spoedig slagen in handel of betrekking en absoluut niet verlangde naar geld en alles wat haar vader zo tintelend aanprees. Ze beleed, dat ze in doen en denken een kind van Gerrit Rompel was en blijven wilde. Ze begreep, sinds de behandeling van Wenters en anderen, beter wat haar vader bezielde, voelde mee, sterker dan ooit, de vernederingen, de grievende teleurstellingen en al de smaad, die hij ondergaan had, doch deed geen toezegging tot medewerken, omdat zij niet zò haten kon en terugschrok voor de rol, die hij haar toedacht. Ze kon niet flinkweg weigeren, omdat ze liefhad, hem, die vanaf haar jeugd gegeven had, hoe dan ook, een volle maag, droge voeten, een zonnig meewaren bij ziekten en kinderver-drietjes: al de innigheid, die opbloeide uit z'n verschrompeling. Haast om weg te komen was al wat ze met gewisheid
| |
| |
liet blijken en aanvaard werd door haar moeder, die de lamp aanstak om Gerrit duidelijk te maken, dat het meer dan tijd was voor Hilletje om naar haar dienst te hollen. Maar Rompel ging bonkig voor de deur staan, beweerde star, dat hij maling had aan alle mevrouwen, en alle meheren, die met d'r verdachte gulheid ook de bobberd konden steken. Na een lang en snurkend gereutel uit z'n verkleumde doorrokertje verraste hij de trantelende Hilletje met een ongekende vrijgevigheid:
‘Hier dan! Je kan een mantelkostuum kopen! Contant en voor mijn rekening! Muisgrijs of wandluizenbruin... Je doe maar!!’ veroorloofde hij, trok z'n leren beurs en telde met een koddig oppoetsen van elk zilverstuk, vijf en twintig gulden uit in de slip van Hilletjes japon, legde er: ‘Der dan!’ een knoop in en voegde er overredend aan toe: ‘Wat een versjouwde duikelaar je kan geven, krijg je toch, zonder àl te gedienstig te zijn. Om kleren en zo, hoef je je eigen nest niet te bevuile met meheer Sjarreles, of wie dan ook....! Ik vraag je niet om met de rafels te lope. Dat hoeft niet en hoefde nooit! Laat je moeder spreke! Maar niet vergeten, wat ze van je vader hebbe gemaakt, waar jij vandaan komt en wat je in je jeugd te kort kwam door de schuld van.. Niet van mijn!! Ze hebbe je vanochtend weer bespot, gesproke over je bontmantel en zo. Ze hebben je weggegicheld bij de zije blouse en krepdesjien. Jij zal je bontmantel dragen, zonder je er voor te verkopen, wat de meeste dames niet na durve zeggen, Hil! De dames, die net zo gelukkig zijn als jouw mevrouw.... In 't satijn zal je gaan! In 't krepdesjien.... En het zal je niet brande op je huid. Begrepen Hilletje?.... Gonda van me?’
‘Ja.... Nee.... Och, vader....’
‘Van jou maken we een dame, zodra je wat minder kopschuw bent. En moeder krijgt een betere woning in een fatsoendelijke buurt. Dan is haar droom ook vervuld. We gaan het
| |
| |
risikeren, al mot ik er al m'n handelscentjes aan vergokke....’ ‘Verhuizen?! Gerrit, is 't heus en waarachtig?!’ hupte juffrouw Rompel op van haar kermende stoel, deed verrukt en bekende aangedaan. ‘Ik heb wel is an je getwijfeld, soms gedacht dat 'k het niet meer beleven zou.... Ik wil Hilletje tot niks dwingen. 'k Heb me neutraal gehoue, maar droom op droom gehad van onze opkomst. Ik geloof er in, meid, en doe jij het nu ook. Laat alles aan je vader over, aan je vader en Kris. Jij ben nog veels te jong om uit te maken wat schunnig en onnetjes is!’
‘Ik dacht, moeder....’
‘Verhuizen, he Gerrit!?! Zie je heus kans om ons eindelijk een beetje van de betere stand te make?!’ jubelde Riek, rees: ‘Wat een ongedachte zaligheid! Wat een uitkomst!’ droeg haar schier twee honderd pond schommelende ontroering om de tafel, zoende haar gnuivenden echtgenoot met een bijna vergeten spontaniteit, legde de zware armen onder haar boezem en genoot zwijmelend, met beloken ogen: ‘In een behoorlijke straat! In een toonbare mense-woning!’ ‘Waarvan?’ vroeg Hilletje nuchter, negeerde de aanstellerij van moeder, stapte naar de deur, die haar vader vrijliet en wilde weten: ‘Wie moet dat allemaal betalen, vader?’ ‘De geldgevers!’ verklaarde Stompie nogmaals en verduidelijkte grijnzend. ‘Losmaken overal waar het zit, he? Ik verhuis niet voor me lol en niet voor mijn rekening. Jou kan niks gebeuren; en Kris wordt me compejon!’
‘Beter dat Kris.... U wil immers....’
‘Ja “Hil” je zegt het precies! Ik wil bovenjan zien te komen; en Kris wordt me schoonzoon. Jij ben immers al bitwijs. Je lag al met je bruidegom aan de dijk! Nou zorgen, dat het een goed huwelijk wordt. Hij en ik zette een zaak op poten!’ ‘Wordt het een Firma, Gerrit?’ dweepte Riek bewonderend. ‘Nee.... Een toestand,’ wist deze, adviseerde z'n dochter om voort te maken en liet de hond in....
|
|