| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
Onder de verrassende nabloei van de witte sering, in het rommelig-volgestapelde achtertuintje, hurkte Stompie, de invalide bootwerker, die alles kocht, wat niet geschroefd of gespijkerd zat, zich bij z'n aankopen fel bekommerde om de prijs, minder om de kwaliteit doch nauwlijks om de herkomst en z'n verdachte handeltjes boekte in verbijsterende hiëroglyphen en constante gemoedsrust.
Met een miskleurige dekverf overschilderde hij nummers, letters en zijblad van een vermiste handwagen, grijnsde tabakspuwend: ‘Het galakleed zal alle vuil bedekken!’ en verstreek, gulsoppend, het laatste staartje verf uit een gedeukt conservenblik.
Wroetelend met z'n getatoueerde, evenwichtzoekende linkerhand diepte hij een penseel op uit de tekendoos achter het wagenwiel, goot wat zwarte lak op een schoteltje om het roestige, aangevreten ijzer van schotpennen en moerbouten een vette beurt te geven en trok zuinig proefvegen op de knie van z'n pilow werkbroek, die in de vervlogen jaren vaak in de lommerd doch zelden om de heupen des koopmans hing.... ‘Koopman!!’
Met een verholen hunkeren in z'n wrange spot had hij, beu van eindeloos procederen, onbegrepen arbeidsrecht, liedjes-leuren, bedelbrieven en liefdadigheid het bescheiden bordje:
aan de deur van z'n woning genageld, het noodlot vervloekend de hamer weggeslingerd en z'n weedom uitgeschreeuwd onder de draagbalken van de dompig-duistere keukenkamer, waar Riek, z'n vrouw, korzelig afweerde:
| |
| |
‘Schei nou is uit met je eeuwig gemok, Gerrit! Ik krijg blare op me hoofd van je! We zoue het allemaal graag rijker en beter wille hebben. Maar al dat gefoeter tegen mijn, Hilletje en heel de buurt, helpt ommers toch niks.... In de haven, onder de baal, was het ook zo'n joppie niet! Vroeger kwam je om een haverklap thuis met de sodavreters in je nek; en nou kan je tenminste nog....’
‘Niks! Geen mieter kan ik!.. Ik met me afknepe jat!’ snauwde Stompie betreurend, was bonkig tegen de drensende Hilletje opgelopen en had stuurs, afwezig geschud met z'n pokdalige Piet-Heinkop, waaraan de zwaar overborstelde, staal-sterke ogen en verwaarloosde stoppelsnor een uitdrukking gaven van oerkracht en smartelijk ervaren.
Met de ijzeren haak, die z'n rechterhand verving, had hij een stoel bijgesleept, schier uit de voegen gerukt, gramhijgend de brand in z'n doorrokertje gesmokt en met opluchtende instemming gescholden op de koelies, de hersenloze karbauwen: de ploeterende, nooit mens wordende erts-, graan- en kolenslaven op de rivier, waar hij nog vaak heentrok om trots, genietend te schouwen naar de machtige handelsvloten, die in mee- en tegentij uitvaren van en naar de weelde en welvaart der wereld....
Rijk, een voornaam en verantwoordelijk reder, kon Gerrit zich wanen bij het rellen en rossen aan de havenkant, waar hij de gestapelde balen streelde, vol en leeg fust onderscheidde met de punten van z'n vetleren schoeisel en de geur der specerijen fijnproevend opsnoof om met zangerige bewondering verloren te raken in de stoom en het lawaai van de donkeyketels, laadbomen, zuigbuizen, kranen, winchen en lieren.
In z'n verbeelden boegseerde Gerrit mee, her en der, met de sissende, puffend-zwoegende sleepbootjes, bracht een tros uit en zocht, gevend en nemend, een doorvaart in het dobberend gewemel van tjalken, boeiers, pakschuiten, aken en
| |
| |
lichters, die, met hun donkerende, opstekende stevens een moot uit water en morgen sneden....
Met armen en benen meespartelen onder het gezaagde hout in de strakkende, wreed-vretende stroppen moest de verminkte in z'n groot verlangen en even, telkens weer, genot-telijk wegduiken in de kraag van z'n gelapte jekker bij het vieren en dreigend omneer komen van de brede, weerbarstige lasten, waar hij met z'n gave hand gretig naar greep: ‘Zachies an!.... Ja, een zetje, manne!.... Nog een tikkie!.... Strijke maar!’ om er met sekure meetstappen langs te lopen of het zijn hout uit zijn schepen was. En hoe meer herrie, roet, damp, stof, dreunen en beweging, hoe groter de zekerheid, dat alles: boten, kranen, pakhuizen, slepers, wagons, elevatoren en locomotieven behoorden aan Gerrit Jan Rompel, die met een schimmetje overgeld de grondslag legde voor z'n reuzenbedrijf! Gerst, olie, katoen, hout, koffie, erts, kolen, grondnoten en stukgoederen in vaten, kisten, manden, kratten, balen en matten: een overdondering van kracht en durf, van kennis, nijverheid, bloei en rijkdom: - een lawine van arbeid en zegen, die krakend en bonkend in stroppen en bakken, bedwelmend kwam aanrollen over den onbruikbaren Gerrit en z'n waardeloos willen. In het verdovend gebulder van de getergde scheepsketels en de lauwe, stof-dikke doom om schimmend want, verzwolgen dekken en te gissen loopbruggen, wist Rompel zich heer van de wereld en haar volheid, vergroeide z'n ijzeren haak tot een lenige knuist, waarmee hij zich een doorpad baande naar luiken en sjorring, slingen en takels: naar de ontzegde arbeid, het potige doen, dat loon belooft en houvast geeft aan alle bestaan....
Zo, in milde nevel en de schaduw van Stompies bevattelijkheid, liet het geluk zich grijpen en kneden, herkreeg de invalide de heerlijke beschikking over beide handen, kon hij weer jakkerend meedoen en lachend in de maat lopen over
| |
| |
de kwellende realiteit der aardse dingen.... tot de daverende dag verstilde en schuil ging achter de verste masten, wimpels, want en tuien....
Op een avond was hij thuis gekomen met de houding van den geslagen gezaghebber en had hees bevolen: ‘Hang me werkbroek aan de vlaggestok!.. Ja, vooruit, Riek, hijse maar! Ik ben en blijf een krakepit, een lorrig kantlid, dat niet meer meetelt op betaaldagen. Ik kom niet meer aan de slag.... Nooit meer! Ze pruime me niet! Ze luste aan de kaai geen èènarm-met-een-stukkie-toe! Er is volop keus uit de grote hoop. Het jonge geslacht loopt schaarloos op de keie en de vaders zijn te oud en overbodig. De machines, zeg ik.... De machines hebben de boel verpest!’
‘Pijn in me hiero over de polletiek!’ had Riek gelachen, kloppend op haar brede achterwerk, een bleek bakkie koffie toegeschoven en lijmend het volle gewicht van haar formidabele omvang en stoere min om de nek van haar man gehangen: ‘Toe, jo!.. Jij met je knappe verstand. Jij redt je wel op een andere manier! Voor ons komt ook nog wel een glorietijd! Wie weet!.. Later als onze Hilletje groot is.... En ik ben er ook nog, als 't heelmaal wezen mot!’
‘Vrete van me kindere?! Vlagge, zeg ik!! Hoog aan de stok, heel m'n gelapte dalles!’ negeerde Stompie aanbod en beminnelijkheid, had, ontwijkend, aan de klep van z'n versjouwde Rotterdammertje getikt en grimmig front gemaakt: ‘Me saluut aan de vooruitgang, de beschaving en heel de gekgeworde inrichting!.. Ze zalle mijn aan de kant niet meer zien verrekke van de narigheid, dat bezweer ik je! Gerrit weet voortaan wat 'm te doen staat!’
‘Mens, je kan je werkbroek toch niet als een vaandel uitsteke?!’ poogde Riek te verijdelen, doch stuitte op de kwetsende hoon van haar verbolgen echtgenoot.
‘Ach, wat?!.... Weet jij veel!.... Wijven en renpaarde!.. Broeken in alle maten en uit alle bedrijven moste ze uit
| |
| |
ramen en gevels hange! De noodvlag aan nokken en gootlijst! Geen vak zou mankere.... behalve de doodbidders en de generaals....’
‘Laat je niet uitlache, Gerrit! Jij met je malle fratse!.. Ga liever lekker in je gemakstoel zitte,’ had juffrouw Rompel weer handtastelijk geprobeerd en haar verbitterden kerel overdreven liefderijk in z'n stoel geschokkerd: ‘Kom!.. Zòòò!!.... Wat heb je aan al die kaskonade? Ik zal je schoene is voor je losmake en naar je pantoffels snorre. Ik maak een markies van je!.... Nou, hoe heb je 't bij me, he? Zeg is, dat ik je niet vertroetel?.... Geen zorge voor de dag van morge! Ik weet zeker, dat jij van je leven nog dik aan de kost komt!’
‘De kost?.. Ik?! Nee, maar de ruifvreters! Ja, die.... Dat soort!.. Uit me slagarm!!’ had Stompie, woest opspringend, z'n vrouw weggeduwd en was vloekend de trap naar de vliering opgestommeld om een lijntje te binden aan z'n versierde werkbroek en het wrange symbool te hijsen, tot ergernis van Riek en tot voorbeeld van de buren, wier voddigste armoede, voorzien van linten, strikken en papieren roosjes, spontaan verscheen in dakkapellen, bovenlichten en raamkozijnen....
Dagenlang was er gevlagd in het drassige krottenbuurtje, dat zich versteekt achter hoge bedijking, zaagmolens, stervende olmen en een koekfabriek, waarvan de giftige roetdwalm neerslaat op alles wat kwijnt, hunkert en vergaat in het ‘Blokkie van Blomsaus’, den stichter uit de pruikentijd....
Feest, uitzinnige lol was er geweest in het verzonken buurtje, waar gedanst, gehost en geblerd werd op de kreten van een lekgemartelde harmonika en het rhythmisch geherrie van stoffers en stampers op emmers, wasteilen, tobben en vuilnisvaten. Een ranzige fuif, indertijd, onder de versierde, overbodige werkbroeken, buizen, ketelpakken en overalls:
| |
| |
de ganse verschoten wanhoop, die loom, futloos uitwaaide over het negerplezier....
Piekerend ging Stompie verzitten, legde z'n pols op de ijzeren haak om sekuur te gaan bij het aanbrengen van de branielijntjes rond de bus van het wagenwiel, dipte het penseel in een potje met vermiljoen en mompelde, in aanbidding: ‘Sakkerjen, wat een mooiigheid! Een falderaldera op rolletjes! De goue koets kan d'r niet bij hale! Een goed karretje in de optocht.... Bij je volle verstand blijve, koopman!’
De noodvlag, het piratenvaandel had toen tartend gewapperd. Vier, vijf dagen onafgebroken ‘Volksfeest’ en toen.... de klabakken met getrokken ransellat om de pret de kink te geven. Twintig man sterk! En maar hakken op ieder en alles wat in bereik kwam. Het goede was met het kwade slaags geraakt.... en Gerrit pas de volgende morgen bij kennis gekomen in het ziekenhuis.... Wèèr in het ziekenhuis! En in dezelfde zaal waar hij, ruim drie jaar te voren, ook zo duizelig, ziek en in de war ontwaakte om woordloos, grienerig-suf te staren naar de opgepropte watten en het blanke verbandlinnen om de rechterpols....
Schuw, bangerig hadden de vereelte, barstig-gekorven vingers van de linkerhand over de sprei gekropen, rusteloos toesluipend en weer retirerend om de witte prop gezworven. Alsmaar!.. Alsmaar!! En dan plots, overrompelend, hadden de deinzende, telkens weer naderende vingers het afschuwlijke besprongen, woedend geknepen, gerukt en bebloed smeurstrepen getrokken op het grauwe, betraande gelaat van den brullendverzinkenden Gerrit, die, aan boord van een stukgoederenboot, in z'n vrije tijd, z'n stuntelende maats bijsprong, de lastige vracht dacht te dwingen en klem raakte tussen kist en ketting....
Een haak had de Liefdadigheid hem, na ampele ruggespraak, gegeven, een haak en de waarschuwende boodschap,
| |
| |
dat het Wetboek van Strafrecht voorziet in gevallen van diefstal en heling! Op een pensioentje of een uitkering ineens had de verminkte gehoopt; en bij weigering van z'n cargadoor een beroep gedaan op de rechtbank.
O, wat hadden ze hem daar netjes ontvangen en beleefd toegesproken de raadsheren en bijlopers! Mijnheer Rompel was hij genoemd en meewarig werd geinformeerd naar het hoe, waar en wanneer van het jammerlijk ongeval. Keurig!.. Keurig!! Ook tegen z'n vrouw, die huilend de laatste spaarduitjes op de lessenaar uittelde en haar tranen wiste met de punt van haar mantelkraag, waren de heren vol achting en buigzaamheid geweest.
En in de rechtszaal niet minder respect!
Kil, streng.... maar rechtvaardig, dacht Gerrit toenmaals en had geen moment getwijfeld aan een goedgunstige beschikking, die immers niet uitblijven kon, wel volgen moest na al de pijn, de ellende en nuttige jaren van eerlijke arbeid! Een jaar en drie maanden was gebokst en geboomd, van heel uit de verte en hoog van de zolder, over eigen schuld, over ongelukken buiten dienstverband en zo meer, en dan, rechtdoende, uitgemaakt, dat niet de kist maar de ketting de hand afknelde!!
Gerrit stond paf en.... zonder bikken......
En weer wilden de heren, in nòg hoger instantie, een robbertje, pro en contra, ronden; maar de verhongerde Stompie was geschrokken van het recht en kon geen beffen meer luchten, sprak smalend van ‘de lorrepopperij!’ en schamperde, het Hoge College nabauwend: ‘De sittewaasie van de avagaasie, laat geen aasie spaasie voor legalisaasie door Jan- of Sinterklaasie.... We neme nog een glaasie!’ en vond uit, dat goede dekverf eveneens voorziet in gevallen van diefstal en heling....
Stompie kocht alles, met of zonder navraag, regelde invoer, uitvoer en transito van vermiste voorwerpen en voort- | |
| |
vluchtige inboedels, was stroef en zuur of soepel en minzaam, doch daalde met z'n trefzekere intuïtie zelden beneden het gewicht der omstandigheden. Statenbijbels, vogelkooien, ledikanten, ontluisde erfenissen en verweesde fietsen, kinderwagens, scheeps- en juweliersveegsel, ingelijste zelfgenoegzaamheid, vulkachels, jeugd- en grafportretten, lood, koper, zink, bedaagde afleggertjes en ontaarde kunst kocht Gerrit en liet zich aan huis ontbieden op alle uren van dag en nacht, kende de afstand tussen voddenrapers en vodden-scheppers en gedroeg zich met de goedige slechtheid en morele vertwijfelingen, die het vak vereisen.....
Stompie ging weer verzitten, tjitste het sop van z'n tabakspruim in een lege verfbus, streek de speekselspatjes uit z'n grijzende snor, trok liplikkend sierlijntjes op een spaak en meesmuilde: ‘Sjongejongejonge! De foef van Blanus! Affijn, hoe meer glans, hoe minder verdenking. Als ik nog effe zo doorklodder, wordt me gesneesde handwagen een gewijd pijporgel!’
‘Ja, waarom niet? Overal zit muziek in!’ kwam lachend van achter de sering: ‘Een handwagen is een pijporgel! Als je 't maar lang genoeg herhaalt en met systeem. Je moet het eenvoudige eenvoudig weten te zeggen, Gerrit. Je kan ze vandaag de dag alles voorfabelen!’
‘O, doch ie?!’ boog deze zich over naar een gebronsd gelaat met lichte, harde oogen, dat hoekig uit het bladerdek brak in een omlijsting van donker, piekerig-neerhangend plakhaar: ‘Stond dat ook al in je krantje, Kris?.... Kon je vinde, wat je zoekt?’
‘Ik wel! Woningen zat. Maar wat helpt al dat snorren als jij toch geen besluit weet te nemen?’ antwoordde deze, kroop op handen en voeten naar het hakblok naast de wagen, zette zich rekkerig, met een vervaarlijk zwellen van z'n brede borst om positiever aan te klagen: ‘Je sippert maar aan je karretje; en we komen geen stap verder. Jij praat over
| |
| |
verhuizen, maar je begint er niet aan. Je schiet hier nog wortel in je snerttuintje. Je knikt ja en zegt nee....’
‘Ja, jo, 't is een gekke boel op de malle wereld!’ richtte Stompie zich tot de fraaie herdershond, die met z'n kop op een ontredderde etalagepop lag te hijgen in de schaduw van de getooide boom en met een amper, suffig opslaan van de oogleden te kennen gaf, dat het gedar van den baas stoorde en maar matig doordrong.
Kris schudde de loomheid uit z'n schonken, balde z'n krantje en mikte naar de hond: ‘Vangst, Filax!!’
‘Je laat 'm schrikken!’ mekkerde Stompie, draaide het wagenwiel een halve slag en gaf toe: ‘Ik kan niet zo makkelijk besluite, dat geef ik je gewonne. Ik zou Riek graag naar een betere buurt helpe. 'k Geloof, dat ik ze daar gelukkig mee zou maken. Maar je vergeet, dat 'k dan heel me bedrijf aan kant mot doen.... Dat is me pijn, begrijp ie!? Je mot jou niet rekene. Jij ben nog jong en hebt niks te vergokke. Ik vraag me af, hoe het gaan mot als het misloopt. In een dure woning op nette stand kan 'k geen lorrewinkel opene!’ ‘Hoeft immers niet! We gaan in fabeltjes handelen. Die kosten inkoop niks,’ wist Kris, spuwde peinzend vezeltjes en orakelde, kauwend op z'n sprietje: ‘Laten we, om te beginnen, maar afspreken, dat iedere Chinees op z'n vader lijkt. Je hond is ons al ver vooruit! Die heeft tenminste de moed om in een tijd vol bijgeloof en wanbegrip tegen de maan te blaffen en licht z'n poot bij alle zuilen en standbeelden.’ ‘Oooooiii!’ verveeld geeuwde het dier, hief z'n kop, kwam, op een wenk van den baas nader en legde zich kwispelend aan z'n voeten.
‘Daar zit ras in!’ hervatte Kris z'n betoog en drong weer aan: ‘Laat je nou raaien en breek op hier. We rooien het samen wel. Heb maar geen vrees, dat het misloopt. Ik sta je borg, dat we 't heertje worden. In hechte samenwerking redden we 't graag!’
| |
| |
‘Wat denk jij er van, Filax?’ vroeg Stompie, knuffelde de ruige hondebast innig en drukte z'n mottige wang tegen de sierlijke kop: ‘Zeg jij nou ook je mening is? Ben ik nou een verschijning voor een betere buurt? Ik met me uitgebete bakkes en ijzere klauw?!’
‘Slup!.. Slup!.. Slup!’ joeg de kleffe hondetong over het gelaat en de hand van den afwerenden Stompie, gaf in geestdrift en opperste rechtvaardigheid ook de haak een beurt en staarde met gesperde ogen naar z'n baas, die z'n hand op de kop van het dier legde, een oor vertederend neerstreek en oubollig verzuchtte: Ja, daar zitte we nou, he? Twee smoelen, èèn verdriet! Jij kan voor den dag komme! Jij wel! Jij met je witte vlek op je borst, jij kreeg een gestreken beffie van Onze lieve heer mee. Mot je mijn is ankijke, Filax!’ ‘Wrrrrommm!.... Oooooi!’
‘Nog te lui om te blaffen!’ gispte Kris en polste: ‘Wat griezel je Filax?! Durf je niet naar den slager voor den baas? Bang voor slaag, hakbijlen en klompen?.... Ook al kleinmoedig? Kom! Kom! Dat beetje geweld! Een rechtvaardige zaak vergt nou eenmaal meer kracht dan een onrechtvaardige....’
‘Twintig smerisse indertijd!!’ onderbrak Stompie grimmig en bedekte met haak en hand beschermend z'n schedeldak: ‘Zes knuppels tegelijk op me petje. Angstzweet, me doods-keutel heb ik er bij verspeeld.... Me kop steekt nog!’
‘O zo! Dat dacht ik ook!’ grijnsde Kris en plaatste berekend: ‘Een rede temeer om nou ook is van je af te bijten. Een hond neemt er geen genoegen mee, als je 'm afrost. Filax had het gezag allang aan z'n strot gezeten.... Wat doe je, Gerrit neem nou is meteen een flink besluit! Zeg ja en de firma is gesticht! De schrik van gisteren wijkt voor de angst voor morgen....’
Rompels blik gleed verloren langs de scheluwe, groezelig-bemoste tuitgevels, die wazig kartelden in de omsluipende
| |
| |
roetsluier uit de lage schoorstenen van de koekfabriek, grabbelde werktuigelijk onder z'n pet en beleed: ‘De schrik van gistere.... Daar kan ik over meepraten! 'k Heb sidderend op me natte broek gezeten.... Eerst drie maanden voor daklood.... Toen een jaar en nou nog is een handeltje met risico....’
‘En als het misgaat, wèèr een bekattering met grote regie,’ voorzag Kris, klopte de hond op z'n bouten en verzekerde: ‘En je hoeft geen risico te nemen! Je kan anders en beter, als je maar doen wil, wat ik je nou al weken lang voorprevel. Je kan van jezelf een heer maken, je vrouw tot dame verheffen en je dochter terughalen uit d'r dienst, waar ze 't slobbertje van iedereen is. Waarom zou jou vrouw in een krot blijven hokken? En is Hilletje dan geboren voor het vuil van anderen, Gerrit?! Je hebt toch zeker nog wel een grijntje trots in je bast?! We moeten wat ondernemen.... Ik loop platzak op de bikkels; en jij staat met allebei je benen in de baaies!!’
‘Ooooo!’ jammerde Filax gemeend, likte de neus en snor van Stompie en herhaalde meer uitdrukkelijk: ‘Oooooooi!.. Oooooooiiii!’
‘Laat maar!.... Niet gaan zinge, beest! Ik heb zelf een tijdje in het vak gezeten.... Maar aan de deur wordt niet gegeve!.... Niet gegeven of gekocht! Kris kan er over meepraten, met z'n handel langs de huizen. Ze lusten er geen liedjes en geen lijsies. Ze voelen niks voor de kunst! Ze motte niet,’ beweerde Stompie, schor van zelfopwinding, stroelde verbeten z'n hond, keek 'm vertrouwelijk in de schrandere ogen, haakte naar hoger, naar iets dat niet gehaakt wil zijn en zong spottend:
‘Meheer, mevrouw, de meid incluis,
En al wie God dient in uw huis,
Ook ik heb eens, als gij, een schat,
Twee handen aan m'n lijf gehad....
| |
| |
Mooi, he Filax?! Om bij te snottere zo lekker! Maar het bracht niks op, geen rooie pozer! En de genade uit het soephuis smaakte me niet. Versies vol ootmoed en godsvrucht heb ik bij me verminking en armoe te pas gebracht. Maar niks hoor! Ze liete me vernaggele voor d'r gelakte deuren. Onderdanige vroomheid bij ondragelijke beproeving heb ik wille levere à twee cente en nog rente toe beloofd.... Hoor maar!
Gedenk, dat eens de Here zei:
Wie aan de arme geeft, leent Mij....
Maar nee, beest.... Ze hapte niet! Niemand deed afstand van z'n tafelzilver. En nou kan 'k compajon worden met Christiaan Hoogervorst, die een oogie op me mooie dochter heit! Hij belooft me een stoomjacht op me verjaardag of aan de Kerstboom.... Hoe motte we nou?’
‘Ooooooiii!’ aanvaardde Filax, rees trekkend, met een kwaadaardig verschuiven van z'n onderkaak, kroop op tegen de borst van den baas en scheen te lispelen.
‘Nou goed!’ beloofde Stompie gul. ‘Als jij ook liever verkast en de vrouw er mee gebaat is.... Als het nou is helemaal falikant uitkomt, wat dan, Kris?’
‘Ja, dan,’ antwoordde deze schokschouderend: ‘Als het schip niet aan het roer gehoorzaamt, dan gehoorzaamt het aan de grondzee.....’
‘Wrrommm!.... Wrrrommm!’
‘Niet zinge, zeg ik ie!’ vermaande Rompel streng: ‘Als ik muziek hoor, mot ik griene of....’
‘Een nieuwe streek verzinnen!’ vulde Kris aan en gebaarde ruimtelijk. ‘Dat komt meer voor onder luidjes die zich, om heden of verleden, op de wereld willen wreken. Onheil stichten en huilbuien, daar bestaat drie kwart van de historie uit! Wat dat betreft is een gestolen handwagen niks bedenkelijker dan een verdacht beginsel....’
| |
| |
‘Vertel me wat!’ meende Gerrit te begrijpen. ‘Heb ik zelf meegemaakt! De sittewaasie van de avegaasie laat geen aasie spaasie.... En wat niet in het wetboek staat, wordt in raadkamer beslist! Ha! Ha! Ha! Ik ben wel niet zo geleerd als jij, die 't effe hoger mocht zoeke dan de kakschool. Maar ik weet me weetje uit me blote hoofd!’
‘Zo mag ik je horen, Gerrit!’ prees Kris applaudiserend: ‘De ouwe Egyptenaren aanbaden de krokodillen, die hen verslonden! Jij ben zo dom niet, he? Wij zullen het eens anders vertonen! Wat jou? Ik en jij, we zijn met alle wateren gewassen. Ik maak van jullie heer en dame en van je dochter een mevrouw! Wij zijn niet suf genoeg om Fortuna tot zelfmoord te bewegen. Ze zien jou niet meer op het politiebureau en mij nooit meer aan de deuren om te vragen of er nog een dooie opoe of gedroste ega te portretteren valt. Dat 's afgelopen en gedaan. Is de firma gesticht, Rompel?!’
‘Dat is te zegge....’
‘Nou geen kul meer! Met ons is Onze Lieve Heer een experiment begonnen; en ik ben benieuwd naar de uitslag!’
‘Woef! Woef! Woef!!’
‘Kop dicht! We hebbe het nou over zake!’ gebood Stompie, verschoof z'n pruimpje en vervolgde soppiger: ‘Foei, Filax!.. Heb ie geen edekasie genote, jij?! Je ben een vlotte jonge, Kris, en denkelijk niet zo prollig als je bijwijle aandoet. Hilletje wil gevrijd zijn.... en jij hebt niks als de gate in je hemd. Als 't op gunne aankomt.... Ja, dan ben jij de man! Ik spreek nou niet als opkoper, maar als Stompie, èèn en al STOMPIE, vat je! Ik ben vader.... Koest, Filax! Hou jij je smoel d'r buiten!.... Ik ben vader van me kind en een broodvechter voor me wijf, dat spreekt. We magge aanneme, dat zij d'r armoei zat is....’
‘Nou, kijk is aan! Laten we er dan niet langer meer over kabielen. Het wachten is op jou!’
‘Ik ben vader van me kind, een aandurver voor me Riek en Stompie voor me evennaasten.... Voel ie?’
| |
| |
Kris voelde. En ook in de vakerige ogen van Filax kwam meer uitdrukking. Hij veegde met z'n voorpoten over z'n kop, zakte ineen onder het gewicht van het ogenblik of.... uit onbehagen in de Kultuur....
‘Jaja! Jij gaat er maar bij ligge, beest, maar ik zit er mee!’ grapte de baas misprijzend, legde z'n grauwe verfvingers op de rand van de wagen en trok zich moeizaam op, nam de hond onder z'n verminkte arm en liet hem op twee poten naar het schuurtje, naast de woning, stappen: ‘Een!.... Twee!.... Een!.... Twee! Grote jonge! Goedgekeurd voor alle diensten! Je houdt je maar aan mijn vast.... Net als Kris....’
‘Nounou!’ bromde deze volgend: ‘Ik heb geen steuntje nodig! Ik hoef maar op vaart geholpen te worden; en dan zal je is wat beleven!’
‘Ik ben van plan om er twee op poten te helpe!’ negeerde Stompie het protest van z'n aanstaanden partner en moedigde de hond weer aan: ‘Een!.... Twee!.... Een!.... Twee!.... Braaf zo! Nog effe in de houding en we zijn er! Eerst maar naar de schuur om behoorlijk inventaris op te make’.
Met een forse schop opende Rompel de deur, liet de hond vrij, nodigde: ‘Kom binne, meheer Hoogervorst!’ deed een greep in de stapel besmoezelde boeken, die ingeknoopt een handeltje vormden: ‘Allemaal geesten in d'r graf! Ik lees me de bladder; sinds ik als opkoper met de lettere te maken kreeg, weet ik meer van mummies dan van overspel. Cleopatra was ook zo lekker niet! Ja, die wijve.... vertel me wat! Affijn, al de blommetjes hoerere; en de kuise lelies vertrouw ik ook al geeneens meer. Dat komt allegaar door de boeken. Die maken je horendol!.... Hier! Trouw tot in de dood. Twee delen!.... Trommelvuur.... Is het vervolg op De Duitsche Gedachte.... De Moord aan de Zandweg en De Smarten van Satan....’
| |
| |
‘Oggenebisch!’ bejammerde Kris, tikte de rondsnuffelende Filax met een Kroniek in z'n lende: ‘Attentie!’ bracht het dier nogmaals en met meer kracht ontzag voor de letteren bij, dwong tot mooizitten en gaf een goedmoedig duwtje tegen de geopende muil: ‘Niet zo slaperig! Hier woont het intellect der eeuwen! Ik praat vrijuit met je “Filax! Hier woont het menselijk denken en vernuft van gisteren en vandaag. Horen zien en terugbijten. Mooizitten, een snuitje trekken en groot maling hebben aan heel de sjanpoepel. We leven in het Sociale Stenentijdperk!’
‘Woef!.... Woef!.... Woef!!’
‘Zijn medewerking heb je al!’ verstond Stompie.
‘En jij ben ook over de brug!’ antwoordde Kris, sloeg de Kroniek open om lezend te hervatten: ‘De vlieg die niet geklapt wil zijn, zet zich het zekerste op de klap zelf!.... Bladzijde zes en veertig.... Tweede hoofdstuk uit.... De Moloch der Naiëvelingen....’
‘Het staat er! Gedrukt en wel!’ grinnikte Stompie. ‘Wat wiste wij nog weinig, jij en ik, he? Maar gelukkig dat er kronieke zijn!.... Hier! Marcus Aurelius!.... Twee dubbeltjes inkoop!.... De Rechten van den Mens. Uit de vuilnisbak gehaald!.... De Ontredderden.... Heb ik zelf in me familie!.. Perles de la Poësie.... Nou breekt me klomp!.... Levens-herinneringen! Ajakkes!!.... De das van Louis Couperus.... Om van te kotsen!’ walgde Stompie en besliste plots spontaan: ‘We zalle maar assosiejere, Kris. En hoe het dan verder mot? Ik weet het niet....’
‘Maar ik wel!’ verzekerde deze gedecideerd, maakte zich groot, sloeg met kracht de Kroniek dicht en vernevelde met troebele glimlach in een wolk van stof....
|
|