| |
| |
| |
Hakkie aan de commissaris
Meheertje, zal 'k maar zegge.
We hebbe u boek geleze, ik, Loekie van Mooie-griet en de Lip, die een beetje stottert en met z'n rechteroog de verkeerde kant uitkijkt. Vooral als ie zo smachterig naar de kalletjes spinst, loopt het in de link. Affijn, we vinde sommige van u verhale afgeluizig joppe en hebbe er geen spijt van dat we het op lef moste aanschaffe. Waar we u boek gepikt hebbe zegge we niet: we geve onze goeie adresse niet weg en houe ook de gepensioeneerde pliesie in het snotje. We konde vanwege de sof in de zwarte handel en de hoge prijs u boek niet eerlijk kope, maar de vertellinge zijn er niks minder om. Loekie, die nogal een oneerbiedige opvoeding heeft genote, maakte al direkt een gijntje met u naam en foto op de kaft. Hij zei: ‘lekker smoeze lurkt z'n pijpie! Als het je voor de wind gaat, zit het je niet tege.’
Nou ja, die malle Loekie maakt overal gebbetjes mee, maar ik en de Lip zijn meer serejeus en hebbe ons dan ook een rotje gelache om de portrette van de hoofdcommesarusse. Niet omdat we ze zo knap vonde, maar omdat ze overlede zijn. Kan je nagaan!
Wat we ook erg jofel vonde was dat verhaal van die portier, die per ongeluk de verdachte keutel weggooide en er toen van armoei wel een van z'n eige moest draaie om de justitie gelukkig te make. Affijn, daar zijn ze al gauw blij. Kort gelede hebbe ze Sjaakie, amper zestien, gegrepe voor het reedseme van een klauwtje losse cente. De preciese datum wete we niet meer, maar het was toen er in de krante sting, dat de Duitse generaals, die hele volksstamme hebbe uitgemoord, vergiffenis hadde gekrege. Sjaakie mot naar de tuchtschool om z'n rukkie op te knappe, dat spreekt. Ze kunne bij de gerechtigheid maar niet álles over d'r kant late gaan. De Lip wil z'n eige nou ook eerst de nodige sterre aanmete, maar ik en Loekie bemoeie ons liever niet met de polletiek.
| |
| |
Wij blijve neutraal, om geen punthoofd te krijge. Wij zitte liever in u boek te genottere, al gaat het met leze niet zo heel vlot en kome we vaak woorde tege die we over motte slaan. Daarmee hebbe we wel moeilijkhede, net als u met het bargoens, maar als u gaat vertelle hoe u, in de sloppe en stege waar tege de pliesie geraust werd, bekant een doodsmak maakte over u sleepsabel, dan kunne we het wel weer bijhoue en knijp ik me in me dije van de lol. Ja, wij soort jonges wete ons ook wel te amusere, maar we kunne ons toch wel ernstig gedrage als het weze mot. We hebbe met de vingers onder de regels in u boek geleze, ‘dat menig burger, die “in normale tijd nimmer met politie of justitie” in aanraking zou zijn gekomen, in de bezettingsdagen tegen de lamp liep, als gevolg van frauduleuze handelingen.’ Kijk maar op bladzij zeven en zestig, waar u je eige, zo te zegge, verraaid. Want wij zijn niet zonder hersens al hebbe we niet zo zwaar gestudeerd als de bolleboffe, die ons knarse, als ze de kans krijge tenminste. Die burgers, waar u het in u boek over hebt, ware eerst merakels braaf. Eerst wel en dan niet meer! Opeens ging het mis met de hele klus, van weges de abnormaliteit.
Oi!
Voel u?! Eerst erg braaf en toen gappe als de rave, omdat het zo uitkwam. Maar toen de moffe van wiek ginge, schoot het die fraudeleuze...
Nee, wacht effe, commesarus! Waarom noem u dat geen gaaies en ons wel!? Gappe is gappe, late we nou eerlijk blijve!
Affijn, toen de moffe op d'r eige puinhoop terugtrokke, schoot het de fraudeleuze opeens weer te binne dat ze fatsoendelijk woue weze en niet in de adminestrasie van de pliesie mochte staan. Ze ginge met een dotje poen d'r goeie naam weer terugkope door een knoeitje te make met de ambtenare, die het ook niet konde helpe dat ze zo hopeloos in de merode zate. Dat zegt u ommers zelf! We kunne ons best indenke dat die ambtenare bij d'r armzalige tractement een snabbeltje ginge make. Maar waarom most Sjaakie dan naar de tuchtschool?! Nee,
| |
| |
we wille niet vitterig weze, maar we hebbe zuiver in u boek geconsteteerd dat u partijdig ben. U maakt uitzondering voor normale en abnormale tije en onderscheid tussen fraudeleuze die d'r fatsoen weer terug gaan kope en gaaies dat er de poen en de relasies niet voor heeft.
Oi!
Kan u begrijpe, dat wij op onze beurt ook aan gedenkschrifte zijn begonne. Eerlijk! We zijn met ons drieën bij Loekie op de stoep aan het pattere geslage over normaal en abnormaal, want we beginnen de foef te kneize. De Lip, die altijd het venijnigste is, net als z'n moeder, begon, na het leze van u excuse voor de fraudeleuze, een soort wilde woestelinge dans te maken en van zich af te trappe of ie door een dolle hond gebete wier. We dachte eerst dat ie opeens kreezie was geworde, maar effe later ging ie weer naast ons zitte om hijgend uit te brenge: ‘we magge de commusarus reuze dankbaar weze, jonges. Als we dat boek niet hadde gepikt, wiste we niet wat we nou wete. Abnormale toestande. Laat je hersens gaan, knulle! Abnormale toestande... Daar magge wij ons ook op beroepe als we per ongeluk voor de beffe motte verschijne.’
‘Hoezo?!’ vroeg Loekie, die het niet kon volge. ‘Wat wou ie dan gaan zegge?’
‘Ook een bak!’, verduidelijkte de Lip stotterend, ‘we beginne met aan de rechter te vrage of de toestand waarin de jeugd verkeert, normaal of abnormaal is?’
‘En dan?’ drong ik.
‘Dan zal de rechter z'n eige bloot motte geve!’, vond de Lip, die weer opsprong om een huppeltje te make, ‘dat jullie dat nou niet kneize! Wij hebbe altijd gedacht dat de rotzooi was zoals ie weze moest. En nou opeens... Bens! komt de commesarus z'n eige verspreke. Als jullie het nou nog niet door hebbe, mot je dat van die fraudeleuze nog es een keertje doorleze.’
We moste de Lip wel gelijk geve. We hadde er nog nooit eerder bij stilgestaan, dat er zo'n boel van de
| |
| |
toestand afhing en de halve wereld crimmeneel wordt als de sittewasie verandert.
Oi!
De sittewasie, daar zijn we met ons gekke gezicht over gaan filesefere.
Filesefere...
Dat rare woord hebbe we uit een boek over jeugdcrimmaliteit, ook erg mooi, al snappe we er geen puist van, en ook gepikt, dat spreekt. Affijn, na veel heen en weer gepraat zijne we het er over eens geworde dat bladzijde zeven en zestig van u boek onze luikies geopend heeft. Vandaar dat we u ginge bedanke en hope op verdere informasie. We wille het u niet te moeilijk make, want we veroorzake al zat last aan de pliesie. Maar met vrage kom ie in Rome. Vindt u de sittewasie waarin wij sinds onze geboorte verkere, rooskleurig of stinkend, normaal of abnormaal? U is veertig jaar bij de pliesie geweest en zal het antwoord wel wete. We wille natuurlijk geen pressie op uw opinie uitoefene en eerlijk vertelle, dat er geen oorlog was toen wij geschape wiere. Geen oorlog: tenminste niet in de wereld, wel op de trap, in de buurt of in de kamer waar we huisde. Maar dat was niet in de bezettingstijd en geldt dus niet. Toch mot je bij het filesefere alles in aanmerking neme, waar of niet? We ginge ons afvrage hoe we aan de moeder kwame die we bezitte. Misschien een rare vraag, maar ondertusse mot er, waar een moeder is, ook een vader zijn, hoe dan ook. En als, om me eige bij de kop te neme, mijn vader directeur of commesarus was geworde, dan zou me moeder dame hete. Dan hokte ze niet waar ze nou hokt en dan schobberde ik niet wat ik nou schobber. Geen waar soms?! Als alles was zoals het nou niet is en alleen maar gefanteseerd mag zijn, dan wist ik meer dan ik nou wist. Tenminste... Nee, dat zou de vraag nog zijn. Wij wete zat waar zelfs de fraudeleuze geen saawie van hebbe en wat de commesarusse niet wete magge. U wel natuurlijk, omdat u gepensjeneerd ben en je eige alleen nog met u schuitje bemoeit.
Affijn, me vader trouwde met me moeder. Bij Loekie
| |
| |
thuis leve ze zo maar over de puthaak, maar normaal gesproke gaan de ouders eerst, of later, naar het stadhuis. En dan kome wij, de koters, zus of zo. De ene in Friesland en de andere in de Hipsekrip. Voel u?! Daar hebbe we geen van alle zegge over. Je komt als je komme mot en daarmee uit. U had er ook niks over te vertelle, zomin als wij. Er was alleen maar verschil in sittewasie.
Oi!
U kwam en wij kwamme, al hadde we het nog zo graag wille uitstelle. De Lip, met z'n eeuwige venijn, wou dat de ooievaar de klem in z'n bek had gekrege, toen ie hem hier in de Hipsekrips dippeneerde. Hij wou dat er bij u thuis, of bij een andere commesarus, plaats voor 'm geweest was. En ik, om u de waarheid te zegge, was ook liever bij meheer de officier afgeleverd. Als baby wel te verstaan. En dat is nou het gekke van de sittewasie, dat het ene kind in de wieg en het andere in de beklaagdebank kennis maakt met de officier. Ik zou ook dolgraag papa in plaats van edelachtbare tegen 'm zegge. Kneis ie?!
Loekie en ik zijn tenslotte heel wat redelijker dan de Lip, want wij begrijpe in elk geval, dat de ooievaar z'n vrachie weer kwijt mot. Die denkt op zijn beurt ook: weg is weg. Hoe gauwer foetsie hoe beter! Hij mietert maar op goed geluk neer om geen kramp in z'n snavel te krijge. Zo mot je het bekijke als ie filesofies wil blijve. De ooievaar mikt maar neer: eerst effe infermatie inwinne en het adres bekijke, is er niet bij. Dat gebeurt alleen als er ergens een hondje mot worde ondergebracht.
Maar we dwale af van ons apperdepo. We wiere dus gebore, al had het adres beter magge weze. En nou neem ik u boek effe van de Lip over om weer wat voor te leze: ‘de bruut had herhaaldelijk de buurt op stelten gezet.’
Die sittewasie kenne we. We make nooit anders mee, haast elke dag.
‘De vent lag al jaren en maanden met z'n vrouw en schoonfamilie overhoop.’
| |
| |
Klopt ook!
‘Hij papte aan met andere wijve en liet op zekere dag z'n vrouw en kindere in de steek.’
Kim!
‘Maar hij kwam terug en werd door de afgesarde vrouw met behulp van d'r buren en d'r broers de deur uitgesmete. De andere dag dook ie op met een briefie van het gerecht. De vrouw most 'm weer aanvaarde als man en vader...’
Oi!
Affijn, pa met de wet in z'n rug, weer thuis om z'n wijf en z'n kindere te mishandele. We kenne dat! Het spul kon weer opnieuw beginne: aaipoes-verrek-maar-kreng! En de ooievaar maar dippenere. De een na de andere! Mieter maar neer. En neme zoals het valt. Ben ik abuis, meheer de commesarus?!
Ja, we wete wel dat we verplicht zijn het normaal te vinde, maar we hebbe er bar veel moeite mee. Kan je nagaan. We beginne door al dat gelees en gepieker toch een beetje te twijfele en te grinze. We neme u niet kwalijk dat u je plicht deed, maar we vinde het een tikkie abnormaal dat u zo fel gebete ben op ons soort, dat ommers is zoals het weze most en doet zoals het door de sittewasie doen mot! We woue eigelijk maar zegge dat u petje en sleepsabel heel wat mooier ware dan onze levenskanse. Waar of niet?! Nou u toch dikwels op het water is mot u is wat meer lette op de vogels. Die trouwe wel niet, maar voor de rest zal het wel gaan. Neme we de musse bijvoorbeeld. Allemaal uit een eender nest, allemaal een eender onderricht en de ene snavel niet langer dan de andere. Je zou er haast heimwee van krijge. Wij tenminste. We late u buite beschouwing. De musse pikke mekaar wel opzij om een beter plekkie, dat wille we niet tegespreke, maar als de ene pikt, pikt de andere terug. Ze rauze om aan de kost te kome, maar ze holle niet naar de pliesie als ze op hun beurt weer kwijtrake wat ze afsnaaide. Ze verstaan de sittewasie, al hebbe ze een klein koppie. Bij de mense is het anders, dat hebbe we al bekeke. Bij de mense lope juist
| |
| |
de dievigste meestal het hardste naar de commesarus, die dan ook weer in draf z'n plicht mot doen om niet achterop te rake.
Affijn, u is nou gepensjoeneerd en we kunne u dus wel toevertrouwe, dat we meer voor de stijl van de mussies voele dan voor de opinie van de fatsoendelijke, de tijdelijke fraudeleuze en zo, die zorge dat ze aan d'r trek komme, de rotzooi de rotzooi late en om gerechtigheid gaan gille als wij ook es effe uit onze slof schiete. Als zullie zegge, dat zij het niet helpe kunne dat wij voor schobberdebonk opgroeide, dan zegge wij op onze beurt, dat wij de wereld niet hebbe geschape. Logisch of niet?! Als de villabuurt niet naar ons wil komme, dan komme wij naar de villabuurt. Wie dat niet kneist heeft nog minder hersens dan de vogeltjes, die er tenminste nog gebruik van make. We hebbe u boek, en vooral bladzijde drie en zestig, goed doorgenome en wille aanneme, dat de abnormale sittewasie, waarin wij werde gebore en geschoold, meebrengt dat we flikke wat we flikke. We zijn nog jong en make foute, dat spreekt. Als een vak niet geleerd most worde ware er geen ambachtschole. Waar of niet soms? Daar bleve wij koud van. Wij moste in de bezettingsdage op kooltjes en vrete uit. De baasies ware in Duitsland en de moeders, de onze niet alleen, ware allang blij als er, hoe dan ook, wat gemoerd kon worde om de snavels tot bedare te brenge. De fraudeleuze zijn weer netjes geworde en wij? Oi! Wij hebbe de poen die we sneesde naar de fraudeleuze motte brenge om niet te krepere met alle broertjes en zussies.
Daar schrijft u in je boek wel niet over, en ook in dat geschrift over jeugdcrimmenaliteit hebbe ze het liever over wat anders, maar terwijl er bij ons in de buurt hoopies de pijp uitginge van honger en narigheid is er geeneen commesarus gestorve. Ze hielden het leve en dr tractement en zijn, omdat de tije nou weer normaal benne, druk bezig de crimmenele jeugd voor het hekkie te slepe. Gerechtigheid mot er weze en daarom late ze de landverraaiers los, anders is er straks voor ons geen ruimte in Leeuwarde!
| |
| |
Ja, ik geef toe dat ik haast zo venijnig begin te worde als de Lip, maar waarom schrijft u dan ook boeke die me hersens aan het werk zette?! U werd commesarus omdat u de kans kreeg en toch wat wou weze. Nogal wiedes! Wij ook! Wij hebbe ons eige een vak motte lere en durve te zegge dat we geen witstokke zijn, al benne we nog lang niet uitgestudeerd in het briezele. Bij elk nieuw krakie doen we weer ervaring op. Een maand gelede hebbe we een zaakie opgeknapt waar we trots op magge weze. Zelfs de jonges van de grote stijl ware wel verplicht aan dr petje te tikke. En waar u met groot werk tamelijk sympathiseert, durve we het wel aan u te openbare. Strikt onder het roosie, natuurlijk. U mag er geen wijer gebruik van make. Vakgeheim! We wiste een spiezetje dat haaiig vernold was...
Nee, als we zo doorgaan komme we er niet met de taal. U poekelt het bargoens op z'n boerehondjes en zou er mee in de knoedel rake, net als wij met u geleerde woorde, die ons koppijn bezorge. Wij van onze kant zalle probere leesbaar te blijve.
Affijn, we wiste een winkel in dure snuisterije. De zaak was stevig beveiligd door sloten en traliewerk. We zage er eerst geen heil in, maar de Lip, die wel stottert maar voor de rest vlot met z'n hoofd is, ging het gevalletje in z'n eentje bekijke en kwam terug met de boodschap, dat het kat in bakkie was. We konde binnenkome door het bovelicht van de winkel. Daar zate wel tralies voor, maar er viel te profitere van een stommiteit. Daar motte wij het trouwens van hebbe. Als de ingenieurs en zo geen blunders beginge moste wij soort jonges van armoei wel netjes worde. Gelukkig voor ons zijn de bolleboze lang niet altijd zo knap in dr vak als wij. Dat is dikwels genoeg beweze en zal nog wel es beweze worde als we het mazzel hebbe om buite schot te blijve. We zoue heel wat staaltjes kunne opdisse van ons eige en van andere, die opslag beroemdheid zoude betekene, maar toch liever niet genoemd zijn. Dat is, om het es raar te zegge, het enige grievende bij ons werk. Al doe je het nog zo knap, je kan er niet mee te koop lope en krijgt de stuipe als je
| |
| |
naam in de krant komt. Maar voor de rest magge we tevrede weze. Als het meezit tenminste. En bij dat zaakie van een goeie maand gelede zat het mee, hoewel het eerst haast onmogelijk leek. Rolluike, patentslote en tralies voor de bovelichte. Alles zo als ze dachte dat het weze most om seef te zijn. En nou de kafferigheid: niet van ons maar van de lui die voor piegum doorgaan, omdat ze dure lesse hebbe gehad en van de professor een uitblinkbriefie meekrege. Schuin tege het bovelicht sting een bord met de naam van de firma overlengs. Waar het was, doet er niet toe. Hoe het ging is meer het bekijke waard. Het bord sting schuin en de Lip begon te combinere. Dat kan je aan 'm overlate, al weet ie niet goed uit z'n woorde te komme en is ie te lelijk om aan te zien. Loekie, de kleinste van ons trio, kon op z'n akkertje achter het bord gaan ligge om met een metaalzaag de spijle weg te knage. Ze stinge, ook al niet snugger, aan de buitenkant van het raam op d'r sneuvele te wachte, al ware ze niet van koekdeeg.
Affijn, toen we de bulle gereed hadde trokke we er tege middernacht opuit. Ieder langs een eige weg naar de straat, die uitgestorve mocht hete: effe een taxi of een smeris en dan weer noppes. We hadde royaal de gelegenheid om Loekie achter het bord te werken en ginge dan, de Lip en ik, onze functie waarneme, zo te zegge de telegrafist uithange. Een jennetje dat we feitelijk niet verklappe moste, maar we wille aantone dat we geen groenzoeters zijn, al benne we nog jong. We hebbe van de marine afgekeke dat je met licht signaleren kan en zijn niet te lui om goeie uitvindinge over te neme. Loekie lag wel verdekt, maar hij moest natuurlijk gewaarschuwd worde als er onraad opdaagde. De metaalzaag maakte wel niet veel herrie, maar toch nog meer dan genoeg om de aandacht van voorbijgangers te trekke. En daarom stonde de Lip en ik een heel eind verder in de straat om het seintje te geve als er genokt most worde. Schreeuwe was gekkewerk en kuche was niet hoorbaar. Alleen insjenatief kon ons helpe. Nou weet u als commesarus die jarenlang bij de recherche was het beste
| |
| |
wat insjenatief is, al moste u speurders het in hoofdzaak van verraad hebbe. We stonde, de Lip en ik, ieder aan een ander eind van de straat met een brandend saffiaantje in holle hand. Kwam er wat verdachts opdage dan liete we de vonkies glimme: S.O.S.!
Oi!
Loekie maar zage en wij maar seine als het nodig was. Twee keer kwam er een smeris voorbij; een op de fiets en een met z'n handjes op z'n rug. Die vertrouwde zeker z'n jatte nog geeneens in z'n eige zak! Hij kuierde z'n wachie aan stukke en wij ginge een straatje om en name even later onze post weer in. Toen de spijl de kink had gaf Loekie op zijn beurt het signaal, verdween door het gat en opende eve later de buitedeur met een gijnig: ‘Vrij entree, here. U is niet tot kope verplicht.’
We name de tip ter harte en maakte keus. Niet meer dan we drage konde zonder in de kiere te lope. Tege de ochtend, toen er al wat verkeer in de straat begon te kome, ginge we van wiek. Weer ieder op z'n eige houtje om geen aandacht te trekke en een bekattering op te lopen. We hadde het weer es voor elkaar gebokst, maar het gloriepunt was toch, toen er 's avons in de krant stond, dat het een meesterstuk was en alles er op wees dat er ouwe rotte ware doende geweest.
Ouwe rotte. Oi!!
Loekie en ik zijn nog geen achttien. Alleen de Lip is haast twintig jaar.
Affijn, de cente die het krakie opbracht zijn allang geblaze, maar het boek over de jeugdcrimmenaliteit, dat we bij die gelegenheid in een lessenaar vonde en ook maar meename, is nog in ons bezit. Al is het link een corpus delict te beware. We wille van dat boek geen afstand doen, hoewel het nog moeilijker is dan de rebusse op de sigarenzakkies. Het verrekt van de atteste, de statistieke, de tabelle, de grafieke en de... weet ik veel. Ze hebbe het almaar over debiele, delicte, deliquente, factore en structuur. Profesoor Gooihetmaarinmepet ziet het zo en dan komt hoogleraar Darmaartoe het weer tegespreke. Nee, wat dat betreft bent u, meheer de
| |
| |
commesarus heel wat duidelijker. Vooral op bladzij zeven en zestig van u boek. Magge wij die regels nou es op onze eige manier aan u voorleze? Ja?
Kim!
Daar gaat ie dan: ‘menig persoon, om het woord kind niet te gebruike, zou nooit met politie of justitie in aanraking zijn gekome als de ooievaar 'm niet tege de lamp had late lope. Abnormale toestande brenge hoog en laag van de kook, om te bewijze dat we geen van alle deuge als de nood begint te knijpe of de kans om ongestraft roofriddertje te spele schoon is. De fraudeleuze worde, als de room van de ketel is, weer braaf en late hun kindere in de rechte of zo studere. Die kindere schrijve proefschrifte over jeugdcrimmenaliteit, verwerve d'r bul en zette d'r kalotje op zwaar gestrengelijk om de maatschappij, hullie maatschappij, te beveilige tege het geteisem, tege mijn, Loekie en de Lip net zo goed, omdat wij niet smuiks genoeg zijn om fraudeleus te magge hete. Die hebbe d'r achterste wete te redde en late ons met behulp van d'r dienders en commesarusse voor de groene tafel slepe om ons verantwoordelijk te stelle voor de pokkebende die zij achterliete.
Oi!
De andere zijn weer braaf geworden, meestal niet zonder profijt. En wij? Wij motte zelfs het boek over de jeugdcrimmenaliteit nog gaan gappe en lache ons een rotje om statistieke, tabelle, paragrave, delinquente, differentatie en heel de rotmik. We hebbe het vaartje door: een pond grote woorde is heel wat goedkoper dan een greintje meeheule met onze kant. Affijn, late de fraudeleuze en wat er dan nog overschiet aan deugdzame op het laatste nippertje, dr geld bestede aan gestroomlijnde celwages en dr aandacht aan het melaatse op eige huid. En als ze daar op uitgestudeerd zijn, late ze dan es op bezoek kome in de Hipsekrips, liefst met dr zoons en dochters van onze leeftijd. Aanschouwelijk onderwijs is ook veel waard, zei onze meester altijd. Hij nam ons mee naar buite, de polder in, om ons de bloeme en plante te leren en bij te brenge, dat we de vogelnessies niet mochte uit- | |
| |
hale. De diere hadde ook recht op bestaan, zei de meester, en alle vogeltjes een hart dat niet bedroefd mocht worde. We denke nog dikwels aan die woorde en vragen ons soms af waarom we wel de neste van de vogels en niet van de mense met rust kunne late, want dat is ons toch ook bijgebracht. Het heeft aan de meester niet gelege. Die deed genoeg z'n best om ons ordentelijk te houe. Hij kwam vaak genoeg aan huis op visite, maar hij ging altijd weer kopschuddend weg uit de Hipsekrips. De knoedel in z'n strot, wat je zuiver aan 'm zien kon. Hadde we een sneesie gemaakt of in het zwart gepeesd dan kwam ie ons opsnorre en begon zo verdrietig te prate dat we eerlijk beterschap beloofde. En hij van zijn kant lei dan z'n hand op je pet en zei, terwijl ie naar het plafond van de school keek: ‘mijn God! Mijn God!’ En de manier waarop ie dat zei bleef in je hoofd nasuizen. En als ik nog denk aan z'n ogen. Als ie ons daar bestraffend en toch zo vriendelijk mee aankeek begonne we vanzelf al te biechte. Die oge kijke me soms nog aan als ik met de jonges op link uit ben. Op zo'n moment zou ik de renner wille nemen. Nee, niet uit angst, maar uit...
Affijn, we begrijpe heel goed dat u in je mooie pakkie niet de polder kon intrekke met Sientje Spriethoofd en Pietje Spillebeen. Daar was de wereld in u dage veels te normaal voor. U zat op het buro te wachte tot Sientje, Pietje en noem maar op als het gaaies voor de balie verschene om gehoord te worde, inzake misdrijf of snolderij, door u of de andere commesarusse die politie en justitie met een hoofdletter schrijve.
Adie!
|
|