| |
| |
| |
Ozo!
Mr Pontius had danig de smoor in. Hij trantelde, knagend op z'n onderlip, van lambrizering tot lambrizering door z'n kamer in het gerechtsgebouw, waar het geroezemoes van geagiteerde stemmen, haastende voeten en klappende deuren schijnbaar getuigden van activiteit, van een streven naar topprestaties. Telkens bij het passeren van de kier in de overgordijnen viel een lichtstreep op de kale schedel van mijnheer de officier, als het inslaan van een brillante gedachte, of het flitsen van de valbijl...
Terecht had mr Pontius de smoor in. Hij zag, als wijlen koning Belsazar, tekenen aan de wand. Niet alleen door allerlei wetswijzigingen, die niets uithaalden, had het vak te lijden; ook de zekerheid, dat geweld wel verzet, maar geen traditie schiep, maakte korzelig en dwong tot piekeren. Men misbruikte de invloed van de pers en de vaardigheid met de pen, om de justitie in een kwaad daglicht te stellen. Een treffend staaltje van toenemende bemoeizucht der onbevoegden was weer geleverd, toen journalisten, van een bepaalde richting, een heel volk in opschudding brachten door het ageren tegen een gerechtelijk vonnis, dat de toets niet hield en onmiskenbaar beschamende dwanghandelingen had geopenbaard. Bij die gelegenheid was wel gebleken hoezeer het ontwijden van de rechtspraak het wantrouwen voedde en kans liep, over te gaan in handen van de dringende, wringende krantenlui, die het, terwille van hun politieke standje, opnamen voor het gewone volk, waar het woord klassenjustitie al in de wieg werd aangeleerd. Er werd door schrijvers en journalisten gesmeten met dikke woorden en hekelende termen, gezinspeeld op geheime dossiers en de invloed van een coterie. Tegelijkertijd werd aangedrongen op een waarlijk democratische rechtspleging en een humaner strafstelsel. Men ging zelfs zover, te eisen, dat de rechters eerst zelf een paar maanden in de cel moesten doorbrengen, teneinde wat
| |
| |
minder slordig of scheutig te worden bij het uitmeten van de straffen!
‘En daar is het niet bij gebleven, mompelde de ontstemde.
De wettenmakers in Den Haag hadden nieuwe bepalingen ingevoerd, waardoor de beklaagden almaar meer rechten kregen. De verdachten konden zich voortaan beroepen op artikel zus en artikel zo, om hun positie tegenover het O.M. te verstevigen. Het ging er op lijken, dat niet de misdadigers, maar de rechters in staat van beschuldiging werden gesteld. Er waren zelfs scribenten, die boudweg beweerden, dat de strengste rechters het dichtst bij de misdaad stonden! Er werd, niet ten onrechte, gesakkerd op de sleurende, zielloze ambtenarij en honend gesproken over vonnisautomaten. Gewezen werd op het teveel aan adellijke namen achter de groene tafel, insinuerend gefluisterd en aangedrongen op een lekenrechtspraak, waaraan het volk kon deelnemen en waarin niet de dode letter, maar de levende mens maatgevend zou zijn. In Den Haag gingen de wettenmakers intussen hun funeste gang om in het gevlij te komen bij de kiezers. In het parlement stemde men voor een milder strafsysteem en groter rechtszekerheid, maar men vergat, de ambtenaren aan te stellen om de nieuwe bepalingen naar behoren uit te voeren.
Mijnheer de officier staakte een wijle het getrantel en zocht steun aan het overstek van de schoorsteenmantel. Ja, ook onder de leden van de rechterlijke macht waren inferieure duikelaars, die houding zochten aan de jasslippen van Mussert. Dat kon niet worden ontkend. En zulk gedoe schokte het vertrouwen in de justitie niet weinig. Onafschafbare rechters, die er naar streefden, het recht af te schaffen. Het was waarlijk beneden peil. Het had tot felle kritiek aanleiding gegeven en beroering gewekt. Maar het ergste bleef toch de dwaze wetten-fabrikage in Den Haag...
‘Ozo!’
Mr Pontius boog zich over naar een dossier op z'n bureau: ‘Jacobus Doezel... Inzake verduistering...’
| |
| |
Hij kende de vent niet, wist amper wat de gedetineerde op z'n kerfstok had. Enfin, de man was ingesloten en had, gebruikmakend van de gewijzigde wet, verzocht, gehoord te worden door de raadkamer, de nieuwe instelling, die, naar het heette, meer rechtszekerheid bood aan de verdachten. Er was van hun zijde veel ambitie voor de tussenzitting, bedoeld als een controlemiddel om een langdurig voorarrest van onschuldigen te voorkomen.
‘Onschuldigen...’
‘Nou ja, die Jacobus Doezel zou zich ook wel weer het slachtoffer wanen van een misgreep, wrakke bewijsconstructie of hoe men het dan ook beliefde te noemen. De man had zich direct bij z'n arrestatie in verbinding gesteld met een advocaat en geding op korte termijn geëist.
‘Geëist... Jaja, ze schrijven wel, dat ze met verschuldigde eerbied verzoeken, maar ze hebben het voor het dicteren. Dat is hun recht. Het nieuwe recht uit de Haagse wettenfabriek. De vent heeft getuigen laten dagvaarden, teneinde de onrechtmatigheid van z'n gevangenhouding te bewijzen en de motieven van het O.M. te ontzenuwen. Lik op stuk... Ozo!’
Er werd door de leken hoog opgegeven en veel verwacht van de nieuwe maatregelen, maar het resultaat bleek een hoon voor de verdachte en een blamage voor de justitie te zijn. De zogenaamde verbeteringen betekenden niets anders dan een overbelasten van de rechters, die, naast hun gewone taak, nu ook nog de tussenzittingen te verzorgen kregen. Zij hadden absoluut geen tijd, nog meer dossiers in studie te nemen en stapten naar de raadkamerzitting als acteurs, die hun rol niet kenden.
Mr Pontius zuchtte, hervatte z'n getrantel en zocht weer steun aan de schoorsteenmantel.
Het eerste wat hem na de vacantie te doen had gestaan, was te assisteren bij een onwaardige vertoning. Het had hem stierlijk geërgerd, deel te moeten nemen aan een schijnzitting, waarbij de medewerkenden zomaar even, te hooi en te gras, bijeen werden getrommeld om edelachtbare te spelen.
| |
| |
‘Te spelen... Ja... Vervloekte geschiedenis!’
Mr Pontius was fel gekant tegen het vulgariserend gemanoeuvreer, dat door de gewraakte voorschriften de rechtspleging binnensloop, maar hij was te zeer jurist, om zich niet stipt te houden aan hetgeen werd voorgeschreven. De wet was voor hem de maatstaf aller dingen, al ontstemde het bar, partij te moeten zijn in affaires, die het bloed naar de kop joegen. Het overgooien van toga en bef betekende meer dan het bedekken van een winterkostuum en het ophouden van het decorum. Aan de eerlijkheid van de rechters werd over het algemeen nog niet getwijfeld, ook al waren er gevallen aan het licht gekomen, die....
‘Enfin...’
De rechtspraak moest ernst, heilige ernst blijven, óf....
‘Ongetwijfeld!’
Zelfs de romanschrijvers lieten de onkreukbaarheid van hen, die vonnis streken, buiten kijf, ofschoon zo'n gevalletje als op het Blauwezand...
Stroefgebarend kwam mr Pontius weer los van de schoorsteen...
In het parlement was, na lang debatteren en verbijsterend geharrewar, bevochten, dat de beklaagde naast allerlei andere snufjes ook niet meer verplicht was, een verklaring af te leggen bij het vooronderzoek. De aanklager had tot taak, de beschuldiging waar te maken. De verdachte mocht zwijgen tot op het uur van de openbare ziting. Hij was de kiekeboepartij...
‘Ozo!’
De verdachte mocht zwijgen en kon, na het sluiten van de instructie, de verklaringen van de getuigen op z'n gemak doornemen. Hij kreeg zodoende ruimschoots de gelegenheid, z'n verdediging te overpeinzen en in overleg met z'n advokaat op poten te zetten. De verdachten wisten soms meesterlijk gebruik te maken van de nieuwe privileges. Ze slaagden er in, door de mazen van de wet te wurmen, terwijl hun zelfbewustheid hinderlijk toenam. De heren voelden zich beveiligd door mazenvergroting en geruggesteund door een publieke opinie,
| |
| |
die, waar het kleine gevallen betrof, schier vijandig stond jegens gevoelige correcties. In de laatste tijd was het meermalen voorgekomen, dat een beklaagde z'n rechters verwijten deed, van hen vergde, dat zij van hun hoge zetel zouden afdalen, om eens kennis te komen maken met de levensomstandigheden in het buurtje, waar de verdachte opgroeide. Het was zelfs gebeurd, dat een hele brutale snuiter midden in het requisitoir z'n hand opstak als een verkeersagent om te verstaan te geven, dat de tekortkomingen van Staat en samenleving niet gewroken mochten worden op de slachtoffers van de wanorde, die mijnheer de officier representeerde. Dergelijke ervaringen op rechtskundig gebied kwamen meer en meer voor. Een beklaagde had met een stalen smoel om een tolk gevraagd, om de ambtelijke klitsklats van de dagvaarding in verstaanbaar Nederlands te vertalen. Zijn onderwijs liet, volgens z'n zeggen, geen bokkesprongen in dode of stervende talen toe. Met een ongelooflijke vrijmoedigheid had weer een ander zijn luttel vergrijp getoetst aan de alles ontwrichtende misdadigheid van bevriende staatshoofden. De vent had in openbare zitting gesproken over geridderde trustkoningen, gewezen op de rooftocht der Italianen en aangetoond, dat het begappen van de Negus door Nederland rechtsgeldig was verklaard door het zenden van een speciale gezant. Het was zo misselijk als laf, oordeelde de beklaagde, om kleine dieven, de weerlozen, straf aan te pakken en geduchte rovers te vereren met lik- en lonk-visites. Wat die knaap signaleerde, kon men gebrek aan politiek inzicht noemen, maar de edelachtbare heren kregen het dan toch te slikken...
‘Ozo!’
Er was een knul, die plots, en helemaal buiten de zaak om, aan de rechtbank vroeg, of er niet es een onderzoek kon worden ingesteld naar de wijze, waarop Anthonie Fokker z'n Nederlanderschap en verbeurdverklaarde vliegtuigen terugkreeg. Een wassend aantal verdachten toonden door houding en gebaar minachting voor het recht. Ze spraken over een bankroet stelsel, noemden
| |
| |
almaar namen van ongenaakbaren, die uit eerzucht of winstbejag landverraad beoefenden als een soort sport. Een deel der gedaagden stelde zich respectloos aan, ook al wisten ze, dat die houding in de strafmaat tot uiting zou komen. Ze deden, of het hele geval, waar ze voor terechtstonden, hen niet betrof en of een handeling uit een ver en vreemd verleden werd opgevoerd.
Dat alles was wel bedroevend, maar het verklaarde nog niet, waarom mr Pontius zo driftig met z'n zegelring tegen de lambrizering tikte en snauwde tegen de bode, die alweer een dossier - inzake belediging - op het bureau legde. Mr Pontius was, in weerwil van z'n gevorderde leeftijd, kerngezond. Hij had goed ontbeten en was geen bullebak; en toch had hij zelden een bode zo bars uitgewezen en een dossier zo grimmig versmeten. Het lag niet aan de verdachte, beschuldigd van het beledigen van een bevriend staatshoofd, en van een volksgroep, die van de ochtend tot de avond niet anders deed dan beledigen.
‘Bevriend staatshoofd... Hahaha!’
De verdachte, Thomas Ruggestram, was een zeer ontwikkeld man, die zich bij het verhoor correct had gedragen en van formaat bleek te zijn. Hij had bovendien nog gelijk ook, maar...
‘Vervloekt nog toe!!’
De aangeklaagde was verbluffend scherpzinnig... Enfin, dat had niet direct met de zaak te maken.
‘Wat heeft die kerel nu volgens de getuigen feitelijk gezegd?’, vroeg mr Pontius zich af, snuffelde in het dossier en bleef steken bij de onderstreepte uitlatingen van de verdachte, die in een openbare vergadering Hitlers leerstellingen had gebrandmerkt als koortsvisioenen van een mislukte behanger...
‘Precies mijn mening...’
De beklaagde gaf toe, op de genoemde datum een rede te hebben gehouden tegen het anti-semitisme.
‘Goed!’
De vergadering had dus, volgens de verdachte, een zedelijke strekking, waar ze was gericht tegen een cultuurschande...
| |
| |
‘Volkomen juist...’
Het was uit de aard der zaak nodig geweest, een geschiedkundig overzicht te geven van het Joodse volk. Gewezen was op de kranige houding van de jonge Maccabeërs, die het Heilige der Heiligen in Jeruzalem verdedigden tot de laatste man, terwijl de edel-Germanen handlangersdiensten verrichtten voor de usurpator.
‘Accoord...’ Bonkig ging mr Pontius verzitten. Hij begon het dossier te rangschikken, zocht naar het stenografisch verslag van de door Ruggestram gehouden rede. Het verslag was niet aanwezig; het was nimmer gemaakt! Twee uren had de aangeklaagde gesproken; duizenden woorden waren door hem bij het oreren geuit; en nu moest hij, mijnheer de officier, de spreker trachten te vangen op een paar lettergrepen, die de recherche op goed geluk had genoteerd. Drie, vier lettergrepen uit een rede van twee uren. Uit z'n verband gerukte woordbrokken, opgetekend door de uitgezonden dienders, die het stenograferen niet machtig waren en waarschijnlijk nooit eerder van de Maccabeërs hadden gehoord.
‘Weer zo'n rotgeval!’, liet de anders zo deftige mr Pontius zich ontvallen en hij moest plots weer denken aan het beschamende geval, in de raadkamerzitting, waaraan hij medewerking had moeten verlenen. Hij was zonder voorkennis aangezocht geworden, om even mee een rechtbank te vormen. Hij had zich onbehagelijk gevoeld achter de dossiers, waarvan de zegels niet eens verbroken waren, en zich bij het binnentreden van de verdachten een betrapte geweten. De gedetineerden hadden hun onschuld betuigd, de advokaten hadden hun pleidooi gehouden en de rechters, al evenmin op de hoogte van de feiten, waar ze over te oordelen kregen, hadden beduusd op hun nagels gestaard, heimelijk verlangend naar een snel afwerken van de netelige vertoning. Ze hadden het aan mijnheer de officier overgelaten, het geding te beëindigen; en als fatsoenlijk man had hij z'n requisitoir geopend met de mededeling, dat hij van het geval, waar het om ging, niets afwist. Hij
| |
| |
had, om het aanzien van de justitie te redden, maar wat gesmeten met frazen en tenslotte beklaagdes gevangenhouding gevraagd op grond van het feit, dat het O.M. nergens iets van afwist...
‘Verdomme!!’
Het geval hinderde, liet niet af verwijtend te knagen en het humeur te bederven. Iemands gevangenhouding vragen met een beroep op onwetendheid. Het was ergerlijk; temeer waar de president was opgesprongen om zich met een kop als een verbolgen kalkoen jegens de verdachte te verontschuldigen. Mijnheer de voorzitter had, met z'n vuisten beukend op het verzegelde dossier, z'n excuses aangeboden, gezegd, dat ze zich in Den Haag niet bekommerden, hoe de wetten, die zij schiepen, moesten worden uitgevoerd...
Eén der beklaagden was schokkend van drift en zenuwen op de rechters toegelopen en had gillerig te verstaan gegeven, dat hij z'n meubeltjes had laten verkopen om z'n advokaat te kunnen betalen en niets anders had bereikt, dan een beledigend schimmenspel op zijn kosten!
De animo voor de zaak Ruggestram kwam weer wat op toeren, ook al zat er geen voldoening in het geval. Die Ruggestram was zo nuchter als raak in z'n verweer. Hij besefte, dat het niet de taak van het O.M. was, maatschappelijke kwalen te zalven en hield er rekening mee. Het was nu eenmaal de taak van mijnheer de officier, de samenleving zoveel als mogelijk te beschermen tegen haar aanranders. De verdachte was minder schuldig dan gevaarlijk. Dat bleek uit de stukken. De man verkondigde de waarheid. Wanneer hij zei, dat de dappere houding van de Maccabeërs heel wat sympathieker was dan de laffe koehandel van de diplomaten, dan was dat op zichzelf niet onjuist...
‘Maar...’
Maar als de verdachte niet schroomde, man en paard te noemen en van schandstukken sprak, dan...
‘Dan ingrijpen... Op gezag van Den Haag.’ Die Ruggestram had troeven in handen en zou ze weten
| |
| |
uit te spelen. Daaraan viel niet te twijfelen. Van de lange beschuldiging was al niet veel overgebleven. De tenlaste gelegde belediging van een bepaalde volksgroep moest geschrapt worden. En de rest, het subsidiair en meer subsidiair, zou de beklaagde een amusant half uurtje bezorgen, hem en de publieke tribune. En wat die godslastering betrof...
‘Godslastering. Is er nog niet genoeg werk aan de winkel? Hebben de rechtbanken niets anders te doen?’, vroeg mr Pontius aan de hem omringende voorwerpen, ‘waar gaan we op zo'n manier heen?! Ben ik hier geplaatst om m'n aandacht te richten op het peuterige?! Die Ruggestram... Die vent heeft gelijk! Het is dwaas, de Schepper door een wetje te willen beschermen tegen z'n schepsels. God kan door de slijkwurm mens niet beledigd worden! De Almachtige zit waarlijk niet verlegen om de hulp van de veldwachter! Wat een nonsens, te menen, dat juristen kunnen uitmaken, wanneer God zich beledigd acht! Dergelijke vervolgingen geven meer kijk op de wankele positie van het Christendom dan kans op verbetering van de overtreders en blijdschap in de hemel... ‘Ozo!!’
En hoe te reageren op het verweer van Ruggestram, die zich heel wel kon indenken, dat een volk naast z'n gulden ook z'n goden veilig stelde?! De Majesteit Gods en de preventieve werking van diens geboden werden aangetast door wanhoopswetten, die de rechter degradeerde tot pakezel van de geestdrijvers. De godsdienst was zo nuttig als noodzakelijk, maar een godsdienst die wegkroop achter een diender of commissaris had als morele factor afgedaan. Zwakte en kleinmoed konden geen eerbied wekken. Absurde wetten voerden tot absurde maatregelen en een toenemende aanhang bij de spotters.
Wanneer een aanklacht wegens het beledigen van een bepaalde volksgroep of een bevriend staatshoofd na veel heel en weer gestamel was uitgepuzzeld, zwaaiden de deuren van de rechtszaal alweer open voor de volgende, nog zieliger, benepener en vervelender zaak, die viel onder het een of andere onmachtswetje.
| |
| |
‘Het uniformverbod...’
Zo'n verbod beoogde bescherming, maar joeg een heel volk tegen elkaar in het harnas en trof de betrouwbare burgers van alle schakeringen, terwijl het de onbetrouwbare en waardevolle kans liet, provocerend op te treden en munt te slaan uit hun camouflagekunst.
‘Maken hoge laarzen, een Drentse kiel en een Markermuts een uniform?! Is dat de uiting van een staatkundig streven?’, vroeg mr Pontius zich af, meer om z'n gallig zijn te verwerken dan uit interesse voor het armzalig gedoe, dat bijna wekelijks op de rol kwam en de tijd benam, zich met ernstiger zaken bezig te houden.
‘Mensen zonder afmeting in een woestijngemeenschap, die...’
De bode kwam waarschuwen, dat de zitting een aanvang nam. Mr Pontius knikte, liet weten dat hij de edelachtbare heren niet lang zou laten wachten. Hij trok z'n toga aan, schikte z'n bef en schreed waardig naar z'n zetel in de rechtszaal, waar de veldwachters het saluut brachten en de deurwaarder afwachtend stond te lummelen met de penning aan het oranje-lint.
|
|