| |
| |
| |
Sherlock Boterboor
Men kan trieste gevallen van de moppige kant belichten, de lachers winnen en een open doekje forceren. Het is evenwel mogelijk, gezellig te zijn, zonder de werkelijkheid geweld aan te doen. Niemand zal tegenspreken, dat ook onder de jongens van het zware gilde het verraad huist, slachtoffers maakt en het opschikken op de ranglijst bij de recherche wat bevordert. Het moet de heer Voordewind echter bekend zijn, dat Hermandad, bij zijn poging, verraders te ronselen, meermalen in de heupzwaai ging en dat niet alle versliecheraars pret beleefden van de uitbetaalde beloning. Hij weet als voormalig politieman heel wel, wiens lijk in de duinen werd gevonden en heeft waarschijnlijk van collega's vernomen, hoe de verrader D.M. levend werd verbrand in de auto, gekocht van het Judasloon.
Verraad sluipt rond in alle lagen van de samenleving. Maar wat de commissaris niet vertelt en juist door hem gesignaleerd diende te worden, is het feit, dat verraad van naam verandert en zich verdeftigt in de toplaag. In de zogenaamde onderwereld heet verraad verraad, maar zodra een duizelhoog College een diepe kniebuiging maakt voor de bezetter, voor de vijand van recht en orde, spreken we van... gebrek aan houding! Een zware jongen, die handlangersdiensten aan de recherche verleent, is een loenenaar, omdat je het in de penozewereld geen concordaat kunt noemen, zonder een daverend hoongelach te verwekken...
Ja, in het leven van de ouwe knullen liggen schaterlach en huivering pal naast elkander: het schateren om het verraad in zwachtels en het huiverig zijn voor karakterlozen in eigen kring, voor snurkers, die te veel weten en te weinig merg bezitten. Dat de recherche met alle middelen, die geoorloofd heten te zijn, tracht, de opgedragen taak tot een goed einde te brengen, laat zich verstaan; en dat de rechters complimentjes uitdelen aan
| |
| |
de verrader, is hun zaak. Maar te verzwijgen, dat het werken met spionnen meermalen op een sof of een klucht uitliep is onbillijk jegens de knullen, die het 'm flikten; toonden dat zij, vatbaar voor een gijntje, zo onomkoopbaar bleken te zijn als een Robespierre.
Wat de meerderheid van een volk in een zekere periode als zedelijk voelt, is zedelijk. Welnu, de overgrote meerderheid van het volk veracht het verraad en de verrader met een ingeschapen afkeer, maar het voelt zich verre van onprettig bij het verraden van de ronzelaars van het verraad, hetgeen een aanwijzing is, dat het ondervolgende niet zal uitlopen op een nationale snotterdag...
Dagenlang stonden de kranten vol met bijzonderheden - juiste bevinding en duimzog - over een grote kraak, waarbij meer dan een ton aan goud en juwelen werd buitgemaakt. Politie en justitie ijverden om de zaak tot klaarheid te brengen en de verzekering loofde een pittige prijs uit, teneinde het opsporen van het gestolene en het arresteren van de daders te bevorderen. Er liepen allerlei geruchten: het ongelooflijk staaltje vakwerk wekte het vermoeden, dat er een foef achter zat en de juwelier er meer van wist. Er werden verdachtmakingen geuit en toespelingen gemaakt op de doofpot. Het niet slagen van de justitie werd door velen afgedaan met een grijns, een knipoogje, of het ophalen van de schouders, hetgeen haar noopte, de inspanning tot het uiterste op te voeren en er haar toe bracht, mede door de aanwijzingen, die zij meende te bezitten, gebruik te maken van figuren, die in de onderwereld door en door thuis waren en er misschien niet tegen op zagen, zich te laten kopen. Ze zouden, onverschillig het aantal vonnissen, dat ze op hun naam hadden staan, in dienst van de opsporing werkzaam zijn, teneinde door hun inlichtingen, etc. het gewenste resultaat te bereiken en de beloning te incasseren. Het onderzoek was in hoofdzaak in handen van een commissaris, die door de zware jongens ome Kobus werd genoemd, maar blijkbaar geen kans zag, zich een medewerker uit de onderwereld te verzekeren en contact
| |
| |
zocht met een collega, ome Glimmerik - zo geheten om z'n puilogen - die meende wel in staat te zijn, de begeerde snuiter te leveren. Hij had een knaap op het oog, die door z'n antecedenten het bewijs had gegeven, niet alleen sluw en intelligent te zijn, maar bovendien verbluffende staaltjes van initiatief had getoond, welbespraakt was, zich door z'n vlotte allures in alle kringen kon bewegen en nimmer blijk had gegeven van benepen vijandigheid jegens recherche, rechters of getuigen. Hij heette Zo en Zo, stond op de vlakte echter bekend als de Boterboor. Met hem viel wat aan te vangen. De moeilijkheid was evenwel, hem op het bureau te krijgen. Hij was een van degenen, die de wetten en verordeningen kon opdreunen en zou, op het verzoek naar het bureau te komen om te onderhandelen, geamuseerd antwoorden: ‘vrijwillig naar meneertje? Laat je niet uitlachen! Doe ome Glimmerik de complimenten en vraag, of z'n verstandskies al door is!’
Er moest wat anders op verzonnen worden om de Boterboor naar het bureau te krijgen. Het middel lag voor de hand. Het was wel niet overeenkomstig de voorschriften, die het arresteren zonder motief verbieden, maar het was, bij het tekort aan meesterschap in het manoeuvreren, zo logisch als radicaal en beantwoordde aan het gestelde doel.
Ome Glimmerik liet de Boterboor aanhouden en voorgeleiden inzake een misdrijf, waar hij part noch deel aan had. De verdachte werd, om de schijn te redden, geconfronteerd met een mollige juffrouw, die verbaasd nee schudde. Daarna werd de Boterboor uitgenodigd om, con amore, plaats te nemen op een mooie stoel in het heilige der heiligen. Op de schrijftafel lonkte een doosje prima saffiaantjes en bij het raam stond ome Kobus mislukt onzijdig op een sigaartje te pruimen.
‘Neem een sigaret, Arie!’, animeerde de Glimmerik, de zitting openend, bood vuur en vertelde, wat de Boterboor al wist: ‘we hebben je laten arresteren, maar dat was een smoesje. Ja, daar kom ik rond voor uit! Er was geen ander middel om je hier te krijgen en we, - ik en
| |
| |
m'n collega, - wilden graag eens met je babbelen. Kan dat?’
‘Altijd...’
‘Jij, die zo door en door op de hoogte bent van alles wat er in jullie wereld geschiedt, kan ons en jezelf van dienst zijn.’
‘O!’, begreep de Boterboor, inhaleerde diep en mekkerde geamuseerd: ‘ik in dienst van de politie! Maak ik nog kans op de strepen en een eervolle vermelding?’
‘Dat is te zeggen’, kwam ome Kobus, een stoel bijschuivend, los: ‘voor wat hoort wat, hè? Het gaat om de zaak X. Als jij je verdienstelijk zoudt willen maken door de justitie te helpen bij het opsporen van daders en buit dan...’
‘Dan mag ik bij een volgend vonnis m'n jubileum vieren!’
‘Hij is goed!’, lachte de Glimmerik geforceerd, overhandigde weer een sigaret en polste: ‘weet je wat van die kraak af?’
‘Ik ben gewoon, op een politiebureau altijd nee te zeggen’, liet de Boterboor in het midden, keek met een olijke twinkel in z'n donkere ogen naar de beide ronselaars en bedacht, plots ernstig: ‘de beloning... Tien ruggen! Dan kon ik een poossie vacantie nemen!’
‘Zo is het’, hapte Kobus, met een wenk naar z'n confrater: ‘laat me even. Je bent geen brave jongen, Arie, maar je kunt toch altijd voor de draad komen met je kunsies. Natuurlijk zitten we je achter je vodden, maar je mag wel weten, dat we toch vaak respect hebben gehad voor je optreden. Je bleef altijd gentleman. Al wat je flikte, bleef binnen de perken van wat wij politiemannen toonbare akkevietjes noemen. Maar je loopt er mee haakstuk. Jij met je heldere kop hebt toch zeker geen lust, de helft van je leven in de gevangenis door te brengen?’
‘Nee, zo'n abonnement ben ik niet wild op’, beaamde de Boterboor en gaf uiting aan z'n gestreeld zijn.
‘Dat dacht ik ook!’, hielp ome Glimmerik, liet thee aanrukken en gaf te verstaan: ‘wij kennen elkaar langer
| |
| |
dan vandaag, Arie. Ik heb je meermalen in het hok moeten slingeren, maar daarbij altijd het gevoel gehad, dat jij daar niet hoorde, dat je anders en beter kon. Jij met je kloeke verstand en je goede manieren. Het is niet toevallig, dat ik je hier liet komen. Jij steekt ver uit boven het stelletje, waar je mee om gaat en door een verkeerde opvatting van solidariteit jezelf waagt en opoffert. Ik waardeer je om je capaciteiten en menselijkheid. En ook mijnheer de officier heeft zich, wat dat betreft, gunstig over je uitgelaten.’
‘O toch?’
‘Ja! En ook deze commissaris hier, die op de hoogte gesteld is van je werkelijk wezen, neemt aan, dat jij anders kan en wil. Als je accoord zou kunnen gaan met ons voorstel, is je kostje gekocht, Arie!... Tien duizend gulden is geen...’
‘Poep en drie knikkers. Dat ben ik met de heren eens, maar...’
‘We begrijpen je weerzin om anderen in het gevang te helpen, maar tenslotte ben jij de man niet, die arresteert en straf uitdeelt. Daar sta jij buiten. Bekijk het nou ook eens van die kant.’
‘Van die kant...’, verwerkte de Boterboor, zat met strak gezicht te staren naar het portret van een dooie hoofdcommissaris en dubde: ‘ja... als ik verder overal buiten kan blijven en de beloning vaststaat... Ik ben er niet heet op, om jullie te helpen. Kan het werkelijk geheim blijven? Ik bedoel: wordt het strikt onder ons gehouden?’
‘Dat spreekt!!’, animeerden Kobus en de Glimmerik: ‘we hebben er zelf alle belang bij, dat jouw assistentie niet aan de grote klok wordt gehangen. We geven je de absolute verzekering, dat er van onze kant nooit iets van zal uitlekken.’
‘Dat neem ik wel aan’, aanvaardde de Boterboor met een trek om de mond, een zweem van spot, die de commissarissen ontging.
‘Zijn we het eens geworden?’, drong de Glimmerik, zag dat hij te wild van stapel liep en retireerde: ‘ik voel
| |
| |
wel, dat het je moeilijk valt, een beslissing te nemen. Jij bent niet verliefd op de justitie en al wat er mee te maken heeft.’
‘Nee, zo'n verkering,... Aboe!’, grapte de Boterboor, staarde weer naar het dooie opperhoofd om met een schouderophalen te vergoelijken: ‘als ik op jullie voorstel inga, is het niet om de centen. Die tien duizend gulden... Als ik ze niet vang, flikt een ander het. Die worden door de verzekering betaald, hè?... Mooi! Met geld van de justitie zou ik me een verraaier weten. Het gaat tenslotte om...’
‘Om het recht’, stuwde de Glimmerik, zich vergalopperend.
‘Het recht!! Nee, laten we nou gezellig blijven! Jullie en ik... wij hoeven mekaar toch geen Mietje te noemen. Het recht... Als het me daarom ging, rookte ik me liever dood aan je sigaretje. Nog één woord over de gerechtigheid en de soep is verbremd. Dan zoek ie voor mij maar een ander.’
‘We komen er wel!’, voorzag ome Kobus, verzekerde met een gulle schouderklop: ‘als jouw medewerking verzekerd is, wordt er bereikt, wat we beogen. Daar ga ik vast van. Je hebt meteen de kans, je te rehabiliteren. Een ieder zal graag vergeten, dat je wel eens een scheve schaats hebt gereden. Misschien is het mogelijk, je onder te brengen in het een of andere baantje. Als je daar wat voor voelt tenminste...’
De Boterboor lachte voor zich heen: ‘een baantje? Ja, als ereis een bankier de pijp uitgaat, hou ik me aanbevolen. Ik ga dan zelf over de kas, dat spreekt. Ik vertrouw het geteisem niet!... Baantje!... Enfin, dat valt later nog te bekijken.’
‘Wat weet je van die inbraak en het opbergen van de buit af, Arie?’, hunkerde de Glimmerik.
‘Als ik A zeg, moet ik ook B zeggen’, kwam hoopgevend van de ondervraagde, die door een hoofdknikken te kennen gaf, dat hij belangwekkende bijzonderheden wist en op het voorstel van de heren inging. Hij zocht wat meer gemak in de leunstoel, deed knus onder-ons
| |
| |
en begon te rafelen aan het mysterie. Hij gaf z'n openbaringen met niet meer onwaarschijnlijkheden dan ze konden verdragen, wist meesterlijk gebruik te maken van hetgeen de kranten reeds hadden gepubliceerd, de onderwereld kwijt wilde en aan de bittertafels werd gefluisterd. Een aantal punten klopte verbluffend met de aanwijzingen in het dossier en verstevigde de overtuiging van ome Kobus en de Glimmerik, die in hun enthousiasme niet meer twijfelden aan de goede greep, en soepeler werden in het toezeggen van bepaalde wensen, naarmate de Boterboor z'n geheimen bloot gaf. Hij kon het, om te beginnen, niet zonder voorschot stellen. Met reizen en trekken, om de buit op te sporen, waren onkosten gemoeid. Hij leefde bovendien met Greet de Sailorqueen, die wel te vertrouwen, maar niet te verwaarlozen viel. Zij was het niet te krenterig gewend en moest gedurende het speuren van haar bedgenoot redelijk in de schatkist kunnen grabbelen.
‘Geen bezwaar!’
‘Prima!’, vond de Boterboor, nog niet aan het einde van de moeilijkheden, die z'n optreden als detective in de weg stonden. De feiten wezen uit, dat het gescharrel en gekwansel met de juwelen in hoge kringen speelde en dat bracht weer nieuwe uitgaven mee, want de garderobe van de noodhulprechercheur was niet berekend op gala-avonden, buitenlandse reizen of nationale plechtigheden. Eén fout in de regie kon het onderzoek hopeloos verpuisten, terwijl een behoorlijke uitrusting de kans van slagen welhaast zeker stelde. Naar omstandigheden gesoigneerd, een beetje slordig met fooien en omkoopgeld, geen kopzorg over de welstand van de Sailorqueen, dat waren de voorwaarden om te triomferen en nog maar een armelijke beloning in verhouding tot het succes, dat de justitie meer zou sieren dan het opverven van het gerechtsgebouw, wat heel wat meer kostte.
Het betoog sloeg in; het was steekhoudend! Aan de gestelde eisen werd niet getornd en aan het gemonkel van de Boterboor geen aandacht geschonken. Hij zou,
| |
| |
om er geen gras over te laten groeien, de volgende dag reeds in het geweer komen. Afgesproken werd, dat hij zich in een van de voornaamste kledingmagazijnen in Den Haag van het nodige kon voorzien, tegelijkertijd een voorschotje mocht incasseren en de postwissel aan Greet zou worden verzonden. Met de beste wensen van de Glimmerik en de zegen van ome Kobus vertrok Sherlock Boterboor om z'n maatregelen te nemen, z'n plannen uit te stippelen en het succes van de justitie met één te vermeerderen.
In een reiscostuum, waar zelfs de adel van omviel, stapte de geronselde in de trein naar Amsterdam, waar hij te beschikken kreeg over een heuselijke rechercheur, om de kas te dragen, rapport uit te brengen en op het grootse moment de arrestaties te verrichten. Want aanhouden en opbrengen van de verdachten, daartoe was de Boterboor niet bevoegd, hetgeen hem razend speet. Het belette hem, de klucht op te voeren tot een daverende slot-acte. Het was hem een jaar van z'n leven waard geweest, met de een of andere procureur-generaal aan de ketting bij ome Kobus het bureau binnen te stappen: ‘de zaak is rond, meneer! Dondert 'm maar in het hok!’
De Boterboor moest genoegen nemen met de kansen, die hem waren gelaten en buitte ze uit met het talent van Sherlock Holmes en de schaterlach als van een middaghemel in de hondsdagen.
Met het reiscostuum kwamen de reislust en de scherpzinnigheid; het spoor van dieven en buit leidde naar Londen, waar veel gespuis huisde en de Boterboor nog nooit geweest was. Hij gaf opdracht aan z'n adjudant, de tickets te verzorgen: eerste klasse, want hij kon het geraas van de schroeven niet aan z'n hersens velen. De zaak waar het om ging, vergde volledige concentratie van het speurvermogen...
Na enige dagen snorren in de Britse hoofdstad, van de ene bus op de andere, van de ondergrondse in een taxi, uit de taxi weer op een rondvaartboot op de Theems en van het water op de trein naar Bath, waar het spoor
| |
| |
van de dieven en de opkopers doodliep. Maar in Bath hadden de oude Romeinen zich reeds thuisgevoeld, heul gezocht voor hun rheumatische en juridische aandoening door te water te springen. Ook de Boterboor nam duik op duik in de warme bron, kwam wel zonder inbrekers en juwelen boven water, maar hij voelde zich gesterkt voor het heropenen van de klopjacht en schudde de nieuwe aanwijzingen zo te zeggen uit z'n zwembroek. Vliegens naar Harwich! In de D-trein de spijskaart en het orakel raadplegen en met de nachtboot oversteken, om zonder verwijl naar Keulen te reizen, huiszoeking te doen in de Dom, waar de dieven, volgens informatie, te biecht waren geweest! Dan door naar Oldenzaal, naar een tante van de Boterboor, een zuster van z'n moeder, die hem alhaast vergeten was, maar dringend op de hoogte moest worden gesteld van neefs vorderingen op politioneel gebied. Van Oldenzaal liep het spoor van de daders naar Utrecht, waar een dag gerust moest worden wegens overspanning van brein en maagwand. Sherlock kikkerde gelukkig weer op en hervatte z'n uitsloverij in dienst van Hermandad en Themis. Ook in Utrecht en omstreken, waar het in het voorjaar zo mooi was, geen resultaat. De boeven moesten uitgekookte jongens zijn en in het snotje hebben, dat ze niet door de eerste de beste klungel op de hielen werden gezeten. Dat bleek uit hun kris-kras ontwijken van de grote ontmoeting! Ze meenden waarschijnlijk, op die wijze de dans te ontspringen, maar ze vergaten, dat hun vervolger in alle hoeken van het land omes en tantes had en familieziek begon te worden. Hij sleepte de toegevoegde adjudant van Maastricht naar Den Helder, van Den Helder naar Groningen en van Groningen naar Middelburg, waar de muntkelder onder de Abdij van een grondige inspectie niet verschoond bleef. De drang, zich het in hem gestelde vertrouwen waardig te tonen, noopte de Boterboor een stel gesjochtenen onder de Mokumse jongens een grijpstuiver te gunnen. Hij engageerde vier man op kosten van zijn opdrachtgeefster. Drie om te figureren en een in de glansrol.
| |
| |
De mop kon draaien, schiep legio nieuwe mogelijkheden om de althans voorlopige onsterfelijkheid van Sherlock Boterboor te verzekeren. Hij ensceneerde allerlei spannende momenten, die hun hoogtepunt vonden in een klopjacht over de daken, waarbij geschoten werd en een oude nachtwaker op een haar na in de gelegenheid werd gesteld, in het hiernamaals te melden, dat hij wel neergeknald, maar niet vermoord was.
De speurarbeid liep na een dag of veertien haakstuk, tot spijt van de Boterboor, die nog gaarne een bezoek had willen brengen aan de berenkuil in Bern, maar zich troostte met de genottelijke wetenschap, dat hij twee ezels aan het lijntje had gehad. Hij wachtte op de dingen, die komen gingen met het air van een triomfator, die een grootse intocht tegemoet zag. Hij hunkerde naar z'n arrestatie, die vrij lang uitbleef en anders verliep dan hij zich had ingebeeld. Hij had gehoopt op een woedend reageren en blunderen, om zich dan op de openbare zitting aan pers en publiek voor te stellen als Köpenick II. Maar de commissarissen, de razend verbolgen ome Kobus en de ongenaakbare Glimmerik gunden hem die pret niet. Ze pasten er voor, de rechtbank op stang te jagen, het publiek te laten gieren en de onderwereld een lachberoerte te bezorgen. De heren waren echter niet groot genoeg, om het raggelingetje te nemen met de humor en het respect, dat het verdiende. Ze hadden gepoogd, een snuiter, die van de gerechtigheid niets dan blaffen en straffen had ervaren, in dienst van die gerechtigheid verraad te laten plegen aan de jongens, die hem tot de hunnen rekenden, aan het milieu, dat z'n antecedenten niet tegen hem uitspeelde en aan het erfelijke besef van hou en trouw, dat hem, ondanks alle verlokking en mooie praatjes van de lijmstrijkers, lachend door het gedrang droeg. Verraad, in welke kringen en in welke vorm dan ook, is verachtelijk. Wie het verraad ronselt, staat ver beneden hem, die weet te weigeren, ook al is het dan een penozejongen! De Boterboor wist alles en zweeg. De tien ruggen werden nimmer verdiend, wel het saluut van commissaris Voordewind, die, zij het dan
| |
| |
ook aan z'n schipperspetje, een aanvaardbare beloning presenteert.
Ome Kobus en de Glimmerik konden de sof niet verkroppen. Ze namen wraak, kleine, bleekzielige wraak, die aan het gloriëren van de Boterboor geen glans meer kon ontnemen en de blamage voor de beledigden nog verergerde door een laatste zet van hun tegenspeler. De verrader van het verraad werd tenslotte dan toch gearresteerd en wel op een ongelegen ogenblik, want hij had de Sailorqueen in dagen niet ontmoet en werd van het bed gelicht. Dat was niet sjiek, maar de Boterboor besefte, dat het recht z'n loop moest hebben, kleedde zich, verscheen in reiscostuum en opende de ontmoeting met de rechercheurs door een gemoedelijk: ‘neem me niet kwalijk, heren, voor de moeite, die ik jullie zo vroeg in de morgen veroorzaak.’ Ze brachten hem via het hoofdbureau naar de opgegeven bestemming, waar de celdeur openging met een zwier, die deed denken aan het hoedjelichten van Heren Zeventien.
De ingeslotene wachtte op het verdere verloop van het geval, had uitzicht op de oefentoren van de brandweer en hield bespiegeling over hoogtevrees en raar te pal komen. Hij ontwaarde aan de ladder de sporten van het maatschappelijk stijgen, zag in z'n verbeelding, hoe sommigen geen poot op het houtje konden krijgen, terwijl anderen reeds in de luren aan de hoogste sport hingen... ‘Jaja...’, geeuwde de Boterboor en ging een dutje doen. In het hartje van de nacht werd hij gewekt. Hij kreeg een koude mok koffie van een knipogende diender en de mededeling, dat hij in groot tenue moest verschijnen voor de heren boven.
Verhoor in het holst van de nacht? Dat rook naar de inquisitie! Enfin, hij, Arie, zou het morgenrood van de nieuwe dag nog wel beleven. Hij kon het ook niet helpen, dat de bolleboffen, die boven naar 'm zaten te snakken, de kunst niet verstonden, om beroemd te worden. De gewetenskreupele werd voorgeleid, liet de wolkbreuk over zich heen gaan met de gelatenheid van een martelaar, die voor z'n overtuiging de dood trotseerde.
| |
| |
Hij nam zich niet de moeite, de stortvloed van verwijten en scheldwoorden te kwiteren. Het was 'm nog te vroeg om tegen te foeteren, hij had er geen puf in, opsporingsgenieën als witstokken te ontmaskeren. Afwijzend als een oude markies stond hij het gebulder aan te horen en vernam eindelijk, dat hij liederlijk gelogen had, geraffineerd komedie had gespeeld, zich had ontpopt als de duivel in wijwater. Maar hij moest zich niet gaan verbeelden, dat hij de grote heer kon blijven uithangen. De kleren, die hij droeg, behoorden aan de justitie. Broek, jas, overhemd, sokken, schoenen, ondergoed, riem en sportpet... Allemaal door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtselen verkregen. Dat was strafbaar!
‘God zij dank!’, aanvaardde de Boterboor.
‘Trek uit die bullen!’, commandeerde ome Kobus.,
‘Welteruste’, gehoorzaamde de arrestant, z'n jasje uitrukkend. ‘Hier of in de paskamer?’
‘Overhemd, schoenen, riem, geld... Alles hier!’, duidde de gnuivende Glimmerik: ‘op de tafel!’
‘Op de tafel!’, herhaalde de Boterboor, om misverstand te voorkomen en polste: ‘er zijn toch geen meisies in de buurt?!... Ik schaam me uit de naad! Wat ik vragen wou: de bullen, die ik bij m'n geboorte meebracht, mag ik toch wel houen, hè?’
‘Uit! Alles uit!’
‘Ik hoef toch zeker m'n poten niet uit te rukken?!’
‘Alles van je bast!’
‘Wordt aan gewerkt!’, ijverde de gedegradeerde speurder, bekeek z'n blote body en vond: ‘ik val nog geeneens tegen in m'n eigen uitrusting!’
‘Dat flanel en die bovenbroek kan je weer aandoen!’, veroorloofde ome Kobus. ‘De rest blijft hier! Is van misdrijf afkomstig!’
‘Waarom laat U me dan niet vervolgen? Misdrijf! Dat mag U als commissaris toch niet over z'n kant laten gaan!’, animeerde de Boterboor, nog steeds in z'n nakie: ‘U begrijpt wel, dat ik geen gestolen goed an me lijf wil hebben. Nee, want dan bellen jullie de politie op!
| |
| |
Mijn niet gezien! Ik heb toch al geen welriekende reputatie.’
‘Trek aan!’, schreeuwde de Glimmerik.
‘Op uw gezag dan’, gehoorzaamde de Boterboor. Hij schoot in broek en flanel: ‘ziezo, kan het? Ben ik luchtig genoeg gekleed voor de vuurdood?’
‘Er uit!’, gebood ome Kobus, die een lange lip trok, meer en meer op een corpulente ooievaar begon te lijken en de onvoorzichtigheid beging, z'n vuist te gebruiken, hetgeen de beklaagde noopte, hem te scheppen en naast het sportcostuum op tafel te deponeren: ‘alles goed en wel, maar geen toenaderingen!’
‘Er uit! Vort!!’, nam de Glimmerik over, smeet de deur open met een gebaar, of hij een divisie de dood inzond: ‘ingerukt! Maken, dat je buiten komt!’
‘Geen bezwaar!’, ging de Boterboor accoord, bleef heer, sloot met het oog op de tocht de deur achter zich en sukkelde in z'n afzakkende broek de nacht in en z'n woonst tegemoet. Hij had bij kornuiten in de stad, waar het geval zich afspeelde, kleren en onderdak kunnen bekomen, maar hij gaf er de voorkeur aan, van slaapwandelen verdacht te worden en zou als dat lolletje hem ook nog overkwam, een adres met huwbare dochters opgeven. Al stekkerend kwam hij in een dorp, waar hij zich als uitgeschudde zeeman wist voor te doen en door een hoogleraar van ondergoed, schoenen en een grijs costuum werd voorzien. De geschenken zaten aangegoten. Het reisgeld, dat de gulle gever ook nog had aangeboden, werd geweigerd; het programma van de neepneuzige commissarissen moest worden afgewerkt. En dan... Dan was de beurt weer aan hem, Arie, de speurhond aller eeuwen!
De ontslagen detective arriveerde bij de Sailorqueen, liet zich bewonderend vertroetelen en zond haar dan met de broek en het flanel naar de respectieve echtgenoten van de heren commissarissen met de boodschap, dat ze geen lust meer had in de connectie, en het kledingstuk, dat mijnheer nog vergeten had, kwam terugbezorgen...
|
|