| |
| |
| |
De wet, mevrouw
Mevrouwen, juffrouwen en wijven spelen om beurten een rol in de gedenkschriften van de vertellende commissaris. Het zijn kleine gebeurtenissen, komische of tragische instantaneetjes, die een, twee, hoogstens drie bladzijden beslaan. Een verhaal van breder allure en dieper zin vergt wel meer schrijfruimte, maar zou aan het licht kunnen brengen, dat de erbarmelijke rechtspositie van de gehuwde vrouw mede oorzaak is van de ellende, die voor de balie van zo menig politiebureau wordt uitgevochten of uitgesnikt.
De rechtspositie van de gehuwde vrouw!
In Babel telde de vrouw niet mee; in het oude Israël kon men haar met een scheidbrief de tent uitzetten - Deuteronomium 24-vers 1 -. Het Romeinse recht stond het gezinshoofd toe, vrouw en kinderen te doden. De oude Germanen verdobbelden hun eega, maar vandaag de dag hebben de vrouwen het kiesrecht. Ja, ze zijn zelfs verplicht, van dat recht gebruik te maken en bepalen dus mede de samenstelling van het parlement. En toch: als die stemgerechtigde vrouw niet op huwelijkse voorwaarden is getrouwd, blijkt al spoedig, dat haar zo verheerlijkte emancipatie het aantal wassen neuzen met één heeft vermeerderd. Zij mag geen nacht uitblijven zonder goedvinden van haar heer gemaal. Gaat deze echter aan de zwabber, om na verloop van tijd weer op te duiken, dan wordt van haar verwacht, dat zij aan de trap zal staan om hem welkom te heten met een dankbaar: ‘zo, lieverd, ben je daar?!’ Krijgt zij een erfenis, dan gaat hij de centen halen, want zij is, in weerwil van het stembiljet, onbevoegd, haar erfenis zelf in ontvangst te nemen. Op vergaderingen mag zij het woord voeren; bij de notaris is zij onmondig.
Het volgende verhaal, weer een ware gebeurtenis, zal duidelijk maken hoezeer Babel, het oude Rome en het dito Israël zich hebben weten te handhaven en welke
| |
| |
funeste gevolgen uit dwaze, hopeloos aftandse wetten kunnen voortvloeien.
De Oppert, een verre herinnering aan de oprit van het kasteel Wena naar de Sint Laurentiuskerk in de Maasstad, bestaat niet meer. De straat werd in de Meidagen vernietigd. Het puin is opgeruimd en de as verstoven, maar wat zich vijftien jaar geleden in de Oppert ten huize van notaris M. afspeelde, kan ook nu nog geschieden, tenzij het slachtoffer zich tijdig door een advokaat laat inlichten en de maatregelen neemt, die Cornelia van der Hummes - geboren Groen - niet nam, omdat zij niet op de hoogte werd gesteld en rijker in haar goed vertrouwen, dan in haar geld zat. Zij werd met haar drie kinderen door haar man in de steek gelaten en maakte dagen van bittere armoede door. Ze deed wat alle goede moeders in haar plaats zouden hebben gedaan: ze vocht haar meubeltjes vrij en haar handen wond in de strijd om het bestaan. Een hard en moeilijk bestaan, dat terwille van de kinderen moest worden volgehouden. De vader, die geen vaste betrekking had, bleek een grootmeester te zijn in het ontduiken van z'n verplichtingen jegens vrouw en kroost. Hij kende de mazen der wet als weinigen, wist hoe er van te profiteren, telde het loon, dat hij verdiende uit bij de vrouw waar hij mee leefde en liet het aan Cornelia over, van het kastje naar de muur te lopen, teneinde het opbrengen voor haar en haar kinderen zeker te stellen. Ze ontving formulieren, die ze moest invullen en kreeg dan weer een ander formulier om te formuleren waarom ze het vorige formulier had ingevuld. Temidden van de confusie gewerd haar het bericht, dat een tante van moederszijde haar bij testamentaire beschikking een bedrag van twaalfhonderd gulden had nagelaten.
‘Twaalfhonderd gulden!!’
Cornelia kreeg duizeling op duizeling van blijdschap. Het legaatje was een ongedroomde uitkomst, die haar in staat ging stellen, een zaakje over te nemen of op een andere wijze het lot van haar kinderen te verbeteren. Het schrijven van de notaris was gericht aan de heer
| |
| |
van der Hummes, waarin werd medegedeeld, dat mevrouw Cornelia Helena van der Hummes - Groen - volgens beschikking van wijlen mevrouw Doeternietoe - een bedrag van twaalfhonderd gulden was toegewezen. De uitbetaling kon geschieden op het kantoor van notaris M.
‘Geopend van negen tot twaalf uur en van twee tot vijf uur’, las de verraste, die zwaar omhoog zat en maar meteen haar mantel aantrok, om zich voor het aanvaarden van haar erfenis te melden. Ze struikelde de trappen af, wilde telkens gaan draven...
Nee, ze moest zich niet aanstellen, liever bedaard blijven en onder het voortlopen overdenken wat ze straks het eerst zou gaan doen, als het geld in haar bezit was.
‘Twaalfhonderd gulden!’ Cornelia hield de pas weer in, om zich de hoegrootheid van haar weelde te realiseren. Er ging minstens een paar honderd gulden af om de kinderen in het nieuw te steken en de kleine schulden in de buurt te vereffenen. Maar dan bleef er toch nog een smak geld over, meende de glunderende moeder, het tasje onder haar arm verknijpend of de schat reeds geborgen was.
Sjonge, wat duurde het lang voor zo'n notaris opendeed! Nou, ja, die ging dag in dag uit met groot geld om en kon zich dus niet indenken, dat er mensen waren, die voor z'n deur stonden te trillen op d'r benen. Twaalfhonderd gulden was voor hem niets, een handje bankpapier, dat even uitgeteld moest worden. Komt u binnen, mevrouw! Is u die en die, mevrouw? Gaat u zitten. Hier zijn de documenten, mevrouw. En dan het neertellen: eenhonderd, tweehonderd, driehonderd, vierhonderd. En zo maar door, tot de zaak klopte. Duizend tweehonderd... Doet u het in uw tasje, mevrouw, dat is het sekuurste!
Eindelijk werd de deur geopend door een bediende, die naam en doel vroeg om even later terug te komen met het rijkmakend: ‘Ja!... Wilt u maar volgen... Deze deur.’
De notaris stond op, bood Cornelia een hand en een
| |
| |
stoel, precies zoals zij zich dat had ingedacht. Hij liep naar een kabinet en dan naar de brandkast, haalde er een soort harmonica-portefeuille, opgepropt met bankpapier uit, streek de paperassen met streelhand uit de vouw, terwijl hij, om zeker te gaan, nogmaals vroeg: ‘Mevrouw Cornelia Helena van der Hummes, geboren Groen?’
‘Ja, mijnheer...’
‘U is dus gehuwd?’
‘Ja, mijnheer de notaris...’
‘Op huwelijkse voorwaarden?’
‘Ik?... Wat is dat?’, vroeg Cornelia met een zweem van onrust en voegde er haastig aan toe: ‘wettig getrouwd, mijnheer. Op het stadhuis. Had ik m'n trouwboekje mee moeten brengen?’
‘Trouwboekje... Nee, dat niet’, sleepte de notaris, schoof de portefeuille van zich af en herhaalde: ‘niet uw trouwboekje... Dat is bijzaak. U had uw man moeten meebrengen.’
‘M'n man?!’
‘Uw man, ja...’
‘Waarom? Ik heb toch een erfenis gekregen? Ik en niet hij?’
‘Dat wel, maar u kunt geen erfenis aanvaarden.’
‘Ik niet?! Hoe bedoelt u?’
De notaris keek over z'n bril naar de nerveuze bezoekster, die niet eens wist, dat het geld niet aan haar mocht worden uitbetaald. Hij ging kuchend verzitten, trok een kromme lip en adviseerde: ‘het beste is, dat u morgen of zo even terugkomt met uw echtgenoot. Het geld is er, maar hij moet tekenen.’
‘Het is toch mijn geld, van mijn tante en op mijn naam!’, betoogde de ontgoochelde, die ging staan om te zitten en weer ging zitten om te staan: ‘wat heeft mijn man er mee te maken? Dat begrijp ik niet. Wie zegt, dat hij over mijn tegoed kan beschikken?’
‘De wet, mevrouw...’
‘De wet?! Welke wet?!’
‘Dat kan ik u niet allemaal zo uiteenzetten...’
| |
| |
‘Het is toch mijn geld!’
‘Ja... Nee...’, antwoordde de notaris, de portefeuille sluitend. ‘Het spijt me, maar als ik het bedrag aan U uitbetaal, ga ik buiten m'n boekje. Het is trouwens een kleine moeite, even met uw man hier te komen. U kunt niet erven en ik mag U dus de som, die uw tante U naliet, niet ter hand stellen. Uw man zou het volste recht hebben, van mij verantwoording te eisen.’
‘Ik krijg dus niks?!’, stotterde Cornelia in haar verslagenheid en poogde nogmaals: ‘er kunnen toch omstandigheden zijn, dat een vrouw zelf... eh. Ik bedoel: het zal toch wel meer voorkomen, dat het beter is, als het geld aan de wettige erfgename wordt afgedragen?’
‘Dat is te zeggen...’, weer rekte de notaris, z'n brilleglazen poetsend: ‘de wettige erfgenaam... Tja, dat is uw man.’
‘Nee!’
‘Ja, mevrouw... De wet.’
‘Heb ik als vrouw en moeder dan geen rechten?! Moet ik dan maar goedvinden dat... eh. Als ik U nu zeg, dat het ook in het belang van m'n kinderen beter is, dat...’
‘U bent niet onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Aan het geval, waar U voor hier komt, is niets te doen, tenzij...’
Cornelia sprong weer op. Ze had begrepen, dat ze zonder geld zou moeten vertrekken. Van het Tja en het Tenzij van de laconieke notaris werd ze geen cent wijzer. Hem vertellen, dat haar man gedrost was en met een ander leefde, dat verhaal van haar ellende en vernedering kon niet baten. Je liep met je leed niet te koop. Wat ging het zo'n notaris aan, waar je man uithing en wat had z'n personeel er mee te maken? Het antwoord zou toch wel weer zijn: de wet, de wet, de wet, mevrouw.
De verlatene verzweeg haar leed. Ze schreef in haar nood een brief aan haar man en verzocht hem, terwille van de kinderen, de documenten bij de notaris te komen tekenen. Ze gaf datum en uur op, trok weer naar de Oppert en wachtte buiten, tot haar man verscheen. Hij
| |
| |
GELEENDE, GEHUURDE OF GEKOCHTE VINGERAFDRUKKEN
Bij een oud proces in Frankrijk kwam aan het licht, dat men de vingerafdrukken van een onschuldige op de plaats van het misdrijf had achtergelaten. Het overbrengen van het verraderlijke merkteken was geschied door middel van een ei. Hoe men daarbij te werk gaat? Die vraag kan slechts beantwoord worden op een zitting met gesloten deuren.
zie blz. 35
| |
| |
Het censureren van brieven van gedetineerden is absoluut waardeloos; het belemmert in geen enkel opzicht het vertrouwelijk corresponderen van het zware gilde, dat alle berichten omtrent het lopende proces of tips aangaande een nieuw misdrijf naar buiten zendt en zich gnuivend amuseert om de kopzorg, die de directeur van de strafinrichting of mijnheer de officier zich maakt.
zie blz. 36, 37 en 38
| |
| |
speelde de onverschillige die, nou ja, de dienst, die van hem werd gevraagd, niet wilde weigeren, maar zich verder tot niets verplichtte. Als dat gezeur op het kantoor maar niet te lang duurde. Hij zou z'n handtekening zetten. En dan - af de kous: voor de rest geen illusies. Ieder ging daarna weer z'n eigen weg.
‘Afgesproken’, aanvaardde Cornelia, die, hoe gegriefd dan ook, nog moeite had, haar dankbaarheid te verheimelijken. Ze kon dan nu spoedig over het geld beschikken. En voor de rest... Ach, ze had haar kinderen en wat haar was aangedaan, moest slijten.
‘Ja!’, herkende de bediende, de buitendeur openend. Hij verzocht het echtpaar een ogenblik plaats te nemen in de wachtkamer en kwam na een paar minuten met z'n: ‘wilt u maar volgen, mevrouw, mijnheer!’
‘Mooi!’, prees de notaris, wees naar de stoelen voor z'n bureau en stelde na een korte inleiding de gebruikelijke vragen. Hij verzocht de heer Van der Hummes zich te legitimeren, gaf met een goedmoedig knikje aan Cornelia te verstaan, dat de zaak nu in orde was en overhandigde de pen aan haar gemaal, om de documenten te ondertekenen. ‘Eerst hier en dan daar, mijnheer Van der Hummes.’
Deze gaf mompelend te kennen, dat hij wist, wat hem te doen stond, legde z'n pet op het bureau en zette z'n naam. ‘Nu hier nog, mijnheer...’
‘Zo dan!’
‘Keurig!’, vond de notaris, graaiend in de portefeuille en hij begon uit te tellen: ‘kijk eens, mijnheer... Dat is vijfhonderd... Zevenhonderd... Elfhonderd... Plus vier van vijf en twintig, maakt twaalfhonderd gulden... Hebt U het gezien, mijnheer Van der Hummes?’
‘Accoord!’, gaf deze terug, vouwde het bankpapier treiterig bedaard op, stak het in z'n binnenzak en greep naar z'n pet: ‘zover bedankt!’
‘En ik?’, stakkerde Cornelia.
‘Jij ook!’, grijnsde mijnheer Van der Hummes, die naar buiten stapte om de erfenis van z'n vrouw te overhandigen aan z'n bijzit.
|
|