Onverwerkt verleden
(1991)–Steven Dhondt, Luc Huyse– Auteursrechtelijk beschermdCollaboratie en repressie in België, 1942-1952
[pagina 277]
| |
Epiloog
| |
[pagina 278]
| |
weest. Het land was nog in oorlog, er was een gezagsvacuüm, de magistratuur was niet op haar taak voorbereid. De aandacht van de politici werd maandenlang opgeslorpt door problemen van bevoorrading, van politieke en economische wederopbouw. De tijd die overbleef om de berechting van de collaborateurs te bekijken was schaars en ging tot in de herfst van 1945 grotendeels naar de kwestie van de uit de hand gelopen interneringen. Zo was er geen ruimte om tot een doordacht en coherent project te komen. Rond het ministerie van Justitie, sleutelpost en draaischijf in de repressie, speelde zich trouwens een ware stoelendans af: tussen 1944 en 1947 is dit departement in zeven verschillende handen geweest. Vier partijen hebben in deze carroussel meegedraaid. Continuïteit in het politiek beleid bleef noodgedwongen achterwege. Dat alles in herinnering brengen is nog geen pleidooi voor het vergeten van wat toen is gebeurd. Maar wie op de omstandigheden wijst waarin sommige landgenoten tot collaboratie zijn gekomen en op basis daarvan begrip vraagt, moet ook aandacht hebben voor de toestand van verwarring waarin de repressie vertrokken is. | |
1. Waarin politici en magistraten faaldenToch was niet elke ontsporing in de repressie onvermijdelijk. In een aantal gevallen dragen de politici en, zij het in mindere mate, de magistraten de verantwoordelijkheid voor wat er verkeerd is gegaan. Soms lagen beoordelingsfouten aan de oorsprong van een ongewenste ontwikkeling. Op andere momenten is er sprake geweest van een weloverwogen beleidskeuze. De wetgeving die de Belgische regering-in-ballingschap ontwierp is een goed voorbeeld van een beoordelingsfout. De besluitwet van 17 december 1942 miste soepelheid. Zij hield geen rekening met de grote schakeringen in de gelaakte feiten. De afwezigheid van variatie in de strafmaat was een misgreep die de militaire rechters de facto verplichtte om ook de meelopers van de collaboratie streng te straffen. De procedurewet van 26 mei 1944 was evenzeer een bron van stroefheid. Voor alle collaborateurs, grote én kleine, werd bij de berechting eenzelfde, tijdrovend draaiboek gevolgd. Pas één jaar na de bevrijding heeft men dat ingezien. In feite leden de politici aan een chronische onderschatting van wat de repressie aan problemen kon meebrengen. Dat onbegrip is deels verantwoordelijk voor het massaal en langdurig karakter van de interneringen. De extreme gestrengheid van de eerste maanden had ook te maken met de overtuiging dat men de incivieken als delinquenten van een heel aparte soort moest beschouwen: zij waren verachtelijker en niet vatbaar voor inkeer. Vertrekkend van dat axioma is in de behandeling van de collaborateurs aanvankelijk geen gebruik gemaakt van denkbeelden over straffen die | |
[pagina 279]
| |
al in de jaren twintig in België waren ingevoerd. De gedachte dat de omvang en de uitvoering van de straf de reïntegratie van de veroordeelde niet mogen hinderen werd tijdelijk verlaten. Zo is lang gewacht met de toepassing van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook voor de wederopvoeding en reclassering van deze delinquenten was er eerst geen aandacht. Uiteraard niet, want in het begin wilden velen de collaborateurs blijvend uit de samenleving verbannen. Alles wat het Belgisch gevangenisbeleid in de jaren twintig en dertig een groot internationaal prestige had gegeven werd dus terzijde geschoven. Eind 1946 pas is in regeringskringen het besef doorgedrongen dat deze strategie op politieke en morele gronden verworpen diende te worden.Ga naar voetnoot2 Geen beoordelingsfout maar een manifeste beleidskeuze was de exploitatie van de repressie voor politieke doeleinden. De berechting van de collaborateurs is ontworpen en gepland als een beslissende stap in de liquidatie van de Nieuwe-Ordebewegingen. Dit voornemen werd gedragen door de leiding van de drie politieke families (de katholieke, de socialistische en de liberale) die al voor de oorlog in een bittere strijd met deze nieuwkomers verwikkeld waren. Kort na de bevrijding is ook daadwerkelijk naar dit project gehandeld. Zo werd de gerechtigheid af en toe overschaduwd door overwegingen van strikt-politieke aard. Veel problematischer is de ontwikkeling die zich vanaf de herfst van 1945 heeft voorgedaan. De behandeling van de collaborateurs is dan, althans in sommige van haar onderdelen, in de sfeer van de partijpolitiek terechtgekomen. Eén jaar lang werd door de linkse regeringen geprobeerd om via de uitstoting van kiezers, verkozenen en ambtenaren de macht van de rechterzijde te breken. Aan de kern van de repressie, de militaire rechtspraak, is weliswaar niet geraakt. Dat kon of wou men niet. Wel zijn de mogelijkheden tot manipulatie benut die gelegen waren in de burgerlijke en administratieve epuratie. Het doet er weinig toe dat dit maneuver van korte duur is geweest, dat slechts een gedeelte van de repressie er in betrokken geraakte en dat de operatie grotendeels is mislukt: hier is wel degelijk sprake van een ontsporing. Vanaf de zomer van 1946 is er een kentering ten goede opgetreden. In het denken over de collaboratie kwam toen meer redelijkheid. Deze koersverandering heeft geleid tot een evenwichtiger en zakelijker bestraffing. Maar de correctie is niet in alle opzichten geslaagd, verre van. Soms was het aangerichte onheil niet meer uit te wissen. Voor wie op lichtvaardige gronden ter dood was veroordeeld én geëxecuteerd kwam de bezinning te laat (hiermee | |
[pagina 280]
| |
is een overtuigende demonstratie gegeven van de risico's die de uitvoering van de doodstraf met zich meebrengt). De materiële en morele schade die onschuldig-geïnterneerden hadden opgelopen was ook niet te repareren. De woekering van straffen en dwangmaatregelen was een andere hinderpaal. Nationale en lokale overheden hadden zonder veel overleg talloze sancties in het leven geroepen. Dat leidde in sommige gevallen van collaboratie tot een (vaak onbedoelde) opeenstapeling van strafmaatregelen. De ontmanteling ervan nam, als zij al lukte, veel tijd in beslag. Het was ook een erg ingewikkelde onderneming. De wettelijke beschikkingen waarmee de sancties waren ingevoerd misten helderheid zodat het ontwarren van de talrijke knopen veel geduld en energie vergde en hoge procedurekosten veroorzaakte. Een probleem apart was dat de sancties soms een burgerlijk karakter hadden, zoals bij het verval van rechten of bij de vordering van schadevergoeding. Daarop hadden genade en strafvermindering geen vat. In deze omstandigheden waren ook de programma's van wederopvoeding, reclassering en reïntegratie grotendeels tot mislukken gedoemd. De politieke klasse is in grote mate verantwoordelijk voor de zwarte bladzijden in het verhaal van de repressie. Maar ook aan de kant van de militaire rechtbanken is niet alles verlopen zoals het hoort. Uiteraard was men in de auditoraten en in de krijgsraden gebonden door wat de politici aan krijtlijnen hadden getrokken. De besluitwetten van 17 december 1942, van 26 mei 1944 en van 19 september 1945 waren voor hen een gegevenheid. Maar deze gebondenheid aan de wet moest geen slaafse onderwerping zijn. Magistraten beschikken immers vaak over een interpretatieruimte waarbinnen zij vrijelijk kunnen bewegen. De krijgsauditeurs en de zetelende rechters hebben, zeker in het begin, nauwelijks van deze relatieve autonomie gebruik gemaakt. Er werd, integendeel, op formalistische wijze straf gevorderd en recht gesproken. Dat dreef de strafmaat naar omhoog, verhinderde de erkenning van de grote verscheidenheid in de collaboratie en bemoeilijkte de individualisering van schuld en boete. Er zijn weliswaar verzachtende omstandigheden in te roepen. De druk die van de publieke opinie, de pers en de weerstand uitging, was aanzienlijk. In de krijgsauditoraten, waarvan de bemanning in enkele maanden tijd was vervijftienvoudigd, werkten honderden jonge en onervaren substituten. Hun macht was groot en zij hebben deze niet altijd niet de nodige wijsheid, schroom en objectiviteit gebruikt. | |
2. Een zware erfenisOver Belgiës afrekening met de collaboratie is de voorbije decennia overwegend in negatieve termen gedacht. De repressie, zo wordt gezegd, is mislukt omdat zij er niet is in geslaagd het autoritair en/of anti-Belgisch ideeëngoed | |
[pagina 281]
| |
uit het land te verwijderen. Sommigen wijten dit fiasco aan haar te repressief karakter: overdaad heeft van de veroordeelden slachtoffers gemaakt en hen verdreven naar de rand van de samenleving. Daar werden de vooroorlogse denkbeelden gekoesterd. Verbittering en revanchisme schoten er wortel. Maar voor anderen is het echec de vrucht van misplaatste lankmoedigheid: er is niet voorbeeldig genoeg gestraft. De hevigste kritiek, meestal afkomstig uit de hoek van de collaborateurs, beschrijft de repressie in België als een jarenlange en ononderbroken schending van de beginselen van de rechtsstaat. Deze beoordeling is in haar algemeenheid niet terecht. Men vergeet rekening te houden met de correcties die vanaf eind 1946 zijn doorgevoerd: er is, zo staat in deel 2 van dit boek beschreven, veelvuldig gebruik gemaakt van genademaatregelen, vervroegde vrijlating en eerherstel. Wie deze episode over het hoofd ziet, lijdt aan historische blindheid of getuigt van kwade trouw. Het is evenmin juist te beweren dat de bestraffing van de collaboratie in de buurlanden op een meer serene wijze is verlopen.Ga naar voetnoot3 Toch is er één element dat doet begrijpen waarom de repressie voor velen een wel erg donkere schaduw werpt over het verleden van dit land: zij heeft hun vertrouwen in het gerecht en in de politieke klasse grondig geschokt. Aan de oorsprong daarvan ligt de overtuiging dat de repressie op velerlei manieren onrechtvaardigheid heeft voortgebracht. In ons onderzoek zijn met zekerheid drie zulke bronnen van onrecht geïdentificeerd. Er is, ten eerste, het verschil in behandeling van de economische en de politieke collaboratie. In de dossiers van economische hulp aan de vijand werden mildheid en begrip als richtsnoer genomen, maar de politieke medestanders van de bezetter werden strikt vervolgd en verhoudingsgewijze streng gestraft. De raison d'état is als verklaring voor deze verschillende benaderingen ingeroepen, maar dat wist de indruk van willekeur niet uit. Er is, ten tweede, grove ongelijkheid ontstaan doordat de strafmaat in de loop van de tijd in aanzienlijke mate is geëvolueerd. Dat is het geval geweest in de krijgsraden, in de burgerlijke epuratie en in de administratieve zuiveringscommissies. Daardoor is in een aantal gevallen niet de gerechtigheid maar wel het toeval een beslissende factor geweest in het bepalen van de sancties. Wie vroeg voor zijn rechters kwam, is het zwaarst getroffen en dat heeft vooral in het nadeel van de kleine collaborateurs gespeeld. Gratie- en herzieningsmaatregelen hebben dit onevenwicht wat verzacht, maar niet helemaal uitgeschakeld. De derde vorm van ongelijkheid is wellicht van alle tijden. In de behandeling | |
[pagina 282]
| |
van de collaborateurs zijn favoritisme en voorkeursbehandeling zeker niet afwezig gebleven. Met geld en politieke invloed was veel te kopen, juridische bijstand van hoge kwaliteit bijvoorbeeld. Precies daarom is de regel dat de boete in verhouding moet staan tot de schuld vaak geschonden. | |
3. Amnestie?De tijd tikt nu geleidelijk de sporen weg van wat tijdens en kort na de oorlog gebeurd is. Toch is een rendez-vous met de jaren veertig voor velen vaak nog een pijnlijke ervaring. Het feit zelf van de collaboratie is niet helemaal verteerd. Niet alle gevolgen van de repressie zijn uitgewist. Hoe is deze bladzijde dan toch om te draaien? Voor sommigen is amnestie de enige weg naar een heilzame katharsis. In het verleden lag die route versperd door onoverkomelijke hindernissen. Anders verliep het in Frankrijk en Nederland. Daar is in het begin van de jaren vijftig, zeker voor politieke collaboratie, een algemeen pardon uitgesproken. Waarom kon dat hier niet en ginds wel? In België is de ervaring met de nasleep van het activisme (de collaboratiebeweging uit de eerste wereldoorlog) van groot belang geweest. Activisten hebben in het interbellum een grote rol gespeeld in de opbouw van de Nieuwe-Ordebewegingen en van het anti-Belgicisme. De amnestie die zij in de jaren dertig verwierven liep niet uit op een verzoening met de nationale gemeenschap. Integendeel, sommigen onder hen recidiveerden tijdens de tweede wereldoorlog. Amnestie was na 1945 bijgevolg een verbrand begrip. Frankrijk en Nederland sleepten die vooroorlogse ervaring niet mee. Dat de repressie bij ons in de greep is gekomen van de partijpolitiek is een tweede handicap. Amnestie moest in de vroege jaren vijftig noodzakelijkerwijze gezichtsverlies meebrengen voor de linkerzijde en politieke winst voor de cvp en, meer nog, voor de jonge Vlaams-nadonale partij. Het thema was ook daarom onbespreekbaar geworden. Het debat over collaboratie en repressie heeft, ten derde, bij ons een communautaire dimensie gekregen en dat vergemakkelijkte de zaak zeker niet. Niet alleen emoties spelen in deze kwestie een rol. De collaboratie was in het zuiden van het land veel brutaler en ook meer apolitiek dan in Vlaanderen. Vele Walen vereenzelvigen daarom de collaboratie met haar donkerste zijde: verklikking, mensenjacht, de doodseskaders van Rex. Vanuit deze perceptie is het niet aflatende Waalse verzet tegen elke vorm van amnestie enigszins te begrijpen. In Vlaanderen werd heel vroeg al anders gedacht over de medestanders van de Duitse bezetter. In het noorden van het land was in de collaboratie de politieke dimensie dominant. Hier groeide daarom de gedachte dat de collaborateurs bewogen werden door ambitie, overtuiging, mis- | |
[pagina 283]
| |
leiding of een mengeling daarvan. Men kon daar begrip voor opbrengen. Enkele gevolgen van de repressie zijn in de loop der jaren weggeslepen. Meestal verliep de reparatie druppelsgewijze: door mini-maatregelen van juridische aard en door een ongelooflijke hoeveelheid ehbo-werk van politici en andere sociale helpers. Eenmaal, met de wet-Vermeylen van 30 juni 1961, is op grote schaal ingegrepen. Toen werd aan zeer velen herstel van rechten verleend. Maar echte amnestie is achterwege gebleven. Moet dat veranderen? Amnestie zou vandaag weinig praktische gevolgen hebben. Wie zonder reden maandenlang in een interneringskamp opgesloten zat zal in een amnestiewet geen soelaas vinden. De pijn die sommige getroffenen of hun familie nog aan de repressie overhouden is bovendien zeer vaak veroorzaakt door administratieve tuchtmaatregelen en burgerlijke sancties (het verlies van het recht op oorlogsschade, op het statuut van krijgsgevangene, op een pensioen als oorlogsslachtoffer...). Amnestie wist de gevolgen daarvan niet uit, want ze raakt alleen de strafrechtelijke kant van de zaak. Het kleine leed, waar niemand wakker van ligt tenzij de betrokkene zelf, blijft buiten het bereik van een amnestiewet. Amnestie is bijgevolg in technische zin een onvolkomen middel. Het is bovendien de vraag of een algemene kwijtschelding van schuld en boete een passende oplossing zou zijn. Auteurs die wat dieper in deze problematiek graven zeggen dat bij amnestie niet het belang van het individu primeert, maar wel het belang van de gemeenschap.Ga naar voetnoot4 Als een stuk verleden de geestelijke gezondheid van een bevolking bedreigt, dan is het - zo luidt de stelling - aangeraden onder dat verleden definitief een streep te trekken. Amnestie levert in beginsel het instrumentarium om zo'n operatie uit te voeren. Dat kan echter alleen met succes gebeuren als alle betrokkenen bereid zijn voortaan op een beheerste wijze met de betwiste feiten om te gaan. Die voorwaarde is niet vervuld. Er is het onverbiddelijke ‘neen’ van hen die om principiële of partijpolitieke redenen niet willen vergeven. Maar ook aan de kant van de voorstanders van amnestie zijn hindernissen opgeworpen. Eén ervan ligt in de vervelende gewoonte van sommige vertegenwoordigers van de amnestiebeweging om de geschiedenis van de repressie te vervalsen. Halve en hele onwaarheden worden in leven gehouden. Bovendien is er de mythevorming in de verhalen over de collaboratie. Neem de biografische notities in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging: Borms ‘... was een man die zich liet leiden door een rotsvaste overtuiging en door idealisme. Hij heeft zich onbaatzuchtig in de strijd voor het rechtsherstel voor de Vla- | |
[pagina 284]
| |
mingen geworpen.’ (p. 219); Staf de Clercq: ‘De onbaatzuchtigheid en de mateloze toewijding waarmee hij zich aan zijn taak wijdde...’ (p. 302). Het woord ‘fout’ komt nooit uit de pen van deze biografen, ook niet als ze het hebben over Van de Wiele (leider van DeVlag en Obersturmbannführer van de Germaanse ss*) of Lagrou (stichter van de Algemeene ss-Vlaanderen*) of Hermans (hoofdredacteur van De ss-man). Er is, ten hoogste, sprake van misleiding door de Duitse bezetter of naïviteit of tactische vergissingen. Nu valt het wel te begrijpen dat vanuit flamingantische hoek gereageerd werd op een bepaald soort cliché-denken dat de collaborateurs altijd afschildert als een kliek verraders in dienst van nazi-Duitsland. Maar moet de ene simplificatie zo nodig door een andere vervangen worden? De generatie die tijdens de oorlog de hoogste nationale en lokale ambten bekleedde - vaak waren het vnv- en DeVlag-leden - wordt hier steevast getypeerd als belangeloos en idealistisch. Als dat beeld correct is, dan vormt die groep een indrukwekkende uitzondering in de geschiedenis van de Belgische politiek. Ware het niet eerlijker in deze mannen en vrouwen ook het zoeken naar macht, prestige en inkomen te erkennen? Soms gaat de rechtvaardiging van de collaboratie zeer ver. Dat is gebeurd in een boek van oud-senator Lode Claes. Het loont de moeite deze auteur uitvoerig te citeren: ‘Vele deelnemers aan de collaboratie en vele anderen zullen de positieve kanten van de collaboratie niet meer loslaten. Zo werd in de militaire collaboratie aan het Oostfront ongetwijfeld de enige belangrijke militaire prestatie door Vlaanderen sedert eeuwen geleverd. Zo werd door vele nieuwkomers in grote sectoren van de administratie, zoals de voedselvoorziening en de lokale en provinciale administraties, beter, meer integer en bekwaam bestuurd dan in de Belgische administratie daarvoor, sedertdien en vooral nu. Zo gaf de economische collaboratie (...) eersterangsprestaties te zien, waarvan de blijvende invloed op de modernisering, in het bijzonder op de economische expansie van het Vlaamse land na de Tweede Wereldoorlog, niet kan ontkend worden. Een minderheid, zelfs een kleine minderheid, heeft hier een collectieve prestatie geleverd, die in het Vlaanderen van de 19de en de 20ste eeuw, slechts te vergelijken is met de collectieve prestatie van de katholieke missionering in de wereld. Het was een uitbarsting van vitaliteit en creativiteit...’Ga naar voetnoot5. Wie dat leest begrijpt waarom sommigen om amnestie roepen, ook al weten zij dat met die formule de praktische gevolgen van de repressie niet te liquideren zijn. Het is hen om haar symboolwaarde te doen. Zij zoeken, bijna vijftig jaar na datum, in de algemene kwijtschelding van schuld en boete alsnog het bewijs van het Grote Gelijk. Voor zichzelf. Voor hun vaders en grootvaders. Het is tijd om definitief af te rekenen met de sociale en menselijke gevol- | |
[pagina 285]
| |
gen van de repressie. Juridisch-technisch is amnestie daarvoor niet het meest geschikte instrument. Politiek gezien staan zij die de amnestiegedachte misbruiken de aanwending van dat middel in de weg. Bovendien - en dat is een derde tegenindicatie - blijkt amnestie niet in staat om rust te brengen in het collectief geheugen. Frankrijk en Nederland leveren daarvan het bewijs. In beide landen is al zo'n veertig jaar geleden amnestie verleend. Maar die juridische maatregel heeft de onrust over de gebeurtenissen van een halve eeuw geleden niet doen luwen. Collaboratie en repressie hebben ook daar een trauma veroorzaakt waarvan de gemeenschap zich slechts heel langzaam ontdoet. Amnestie versnelt dat genezingsproces blijkbaar niet. Keer op keer duikt de vraag over schuld en boete weer op. Elke nieuwe generatie wil uitleg over het oorlogsgedrag van sommige landgenoten en vraagt zich af of hun berechting wel op redelijke wijze is verlopen. Misschien is dat nog zo slecht niet. In de eerste jaren na de oorlog is met vallen en opstaan een zekere consensus bereikt over wat in een democratie goed en wat fout is. Het ideeëngoed van de collaborateurs is in deze zoektocht naar het wezen van de democratie als fout gedefinieerd. Het ware onverstandig de gegevens waarop deze historische standpuntbepaling is ontstaan volledig uit te vegen. | |
4. Uitwissing van veroordelingen als alternatiefEen alternatief voor amnestie is eerherstel. Dat maakt een einde aan de nog werkzame gevolgen van een veroordeling: het brengt herstel van burgerrechten, vermijdt dat de veroordeling vermeld wordt op uittreksels van het strafregister of op attesten van achtenswaardigheid ten behoeve van kinderen of kleinkinderen, heft het verbod op om het land binnen te komen enz. Politiek zal deze formule ongetwijfeld, zeker in Wallonië, op weerstand stuiten. Er wegen ook tal van praktische bezwaren op deze vorm van vergeven. Eerherstel kan momenteel alleen op een individuele basis tot stand komen. Er is voor elk dossier een gerechtelijke beslissing nodig. Dat kan lang duren. De procedure moet tevens via een verzoek van de veroordeelde zelf in gang worden gezet. Sommige collaborateurs weigeren precies daarom deze weg in te slaan. Zij aanzien hem als een voor hen ondenkbare knieval voor de Belgische Staat. Men kan daar begrip voor opbrengen. Een andere door het Wetboek van Strafvordering voorziene mogelijkheid is de uitwissing van veroordelingen*. Deze formule, die dezelfde gevolgen heeft als eerherstel en bij wet wordt geregeld, bestaat nu reeds voor veroordelingen tot politiestraffen. Uitwissing werkt automatisch, er is geen tussenkomst van de veroordeelde of van een rechterlijke instantie nodig en zij kan zelfs postuum plaatsvinden. Het parlement zou uitwissing, uitzonderlijk, van toepassing kunnen maken op de veroordelingen wegens sommige | |
[pagina 286]
| |
misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat. Het is, juridisch gezien, misschien een wat ongewoon maneuver. Toch is het geen onoverkomelijke opdracht. De politieke klasse heeft de laatste jaren immers, bijvoorbeeld in het domein van de staatshervorming, indrukwekkende demonstraties van juridische acrobatie gegeven. Waarom zou zij dit talent niet ook in dit dossier laten werken? Ongetwijfeld zijn vele partijen, ook de Volksunie, voor deze formule te winnen. Voor de socialisten, vooral dan de Waalse, is deze stap blijkbaar nog te groot. Een zakelijke bewijsvoering maakt op hen vooralsnog weinig indruk. Misschien kan een gevoelsargument wél aanslaan: de socialistische beweging is de erfgename van politici die van augustus 1945 tot eind 1946 de repressie in sommige van haar uitingen hebben laten ontsporen; zij zou nu de grandeur moeten hebben om ja te zeggen tegen een maatregel van uitwissing. In combinatie met de opheffing van de nog invorderbare boeten en van de nog resterende sequesterdossiers kan uitwissing de ongewenste gevolgen van de repressie grotendeels liquideren zonder het geheugen van de gemeenschap geweld aan te doen. Een amnestiewet zou met één pennetrek boete én schuld uitgommen, want zij zou de strafbare feiten a posteriori als onbestaande bestempelen. Uitwissing daarentegen is een selectief middel: het veegt voor de toekomst wel de boete uit, maar laat de schuldvraag open. Dat is goed: een herhaalde bezinning over wat toen is gebeurd kan zeer heilzaam zijn. Zoals ook elke reflectie over de repressie nuttig is: zij herinnert eraan hoe broos zelfs de meest elementaire rechtsbeginselen wel zijn. |
|