Onverwerkt verleden
(1991)–Steven Dhondt, Luc Huyse– Auteursrechtelijk beschermdCollaboratie en repressie in België, 1942-1952
[pagina 263]
| |
Hoofdstuk 1
| |
[pagina 264]
| |
brieven en verslagen van de Amerikaanse ambassadeur aan het State Department en uit de rapporten van de Britse generaal Erskine valt af te lezen dat beiden tot in maart 1945 betwijfelden of de Belgische regering in eigen land wel over enige autoriteit beschikte. Haar werd ook besluiteloosheid in de zaak van de repressie verweten.Ga naar voetnoot3 Met de komst van Van Acker als premier, in maart 1945, verdween de ongerustheid. Hij genoot volop het vertrouwen van de geallieerden. Een geval apart is de strijd om de legitimiteit die Leopold iii en de naoorlogse regeringen met elkaar hebben gevoerd. Dit verhaal werd al vaak verteld. Het is niet de bedoeling het hier nog eens over te doen.Ga naar voetnoot4 Wel dient uitdrukkelijk gezegd dat de repressie vele raakpunten heeft gehad met deze opwindende episode in de geschiedenis van de Belgische politiek. Hierover meer in het volgende hoofdstuk. Onmiddellijk na de bevrijding was de meest te duchten rivaal van de regeringen ongetwijfeld het verzet. De weerstandsgroepen waren in principe in staat om met de wapens de macht te grijpen. Met de steun van de geallieerden is hen dat belet.Ga naar voetnoot5 Maar daarmee was het verzet nog niet in politieke zin ontwapend. Zijn invloed in de publieke opinie was zeer groot. Dat vond een vertaling in de opname van woordvoerders van de weerstand in de tweede regering-Van Acker en, na de wetgevende verkiezingen van 17 februari 1946, in Kamer en Senaat. Voor de politieke demobilisatie van het verzet hebben de traditionele partijen twee strategieën ontwikkeld. Eén ervan liep langs de repressie. Herhaaldelijk werd onrust in weerstandskringen langs deze weg beantwoord en, vaak toch, geneutraliseerd. Soms gebeurde dit door vertegenwoordigers van het verzet een plaats te geven in commissies die de minister van Justitie in zijn repressiebeleid moesten adviseren. Af en toe was de reactie van meer directe aard: de demonstratieve executie van ter dood veroordeelde collaborateurs, bijvoorbeeld, of het tolereren van verzetslui als bewakers van de interneringskampen. Een tweede strategie vertrok van het verdeel-en-heersbeginsel. De regeringen hebben de verzetsgroepen betrokken én verzwakt in langdurige en verscheurende discussies over de statuten van erkentelijkheid. De politieke klasse voltooide de domesticatie van de weerstand door zijn verdienste in geldelijke termen uit te drukken: materiële | |
[pagina 265]
| |
voordelen deden de vraag naar een aandeel in de macht uiteindelijk verstommen.Ga naar voetnoot6 Maar de repressie is vooral belangrijk geweest bij de opruiming van de overige twee hinderpalen: bij de liquidatie van de Nieuwe Orde en bij de herovering van de publieke opinie. Het loont de moeite om aan beide maneuvers een aparte paragraaf te besteden. | |
1. Van de nieuwe naar de oude ordeTijdens de bezetting had het politieke landschap in België een ware mutatie ondergaan. Koning, regering, parlement en partijen waren de facto uitgeschakeld. Het bestuur van dorpen, steden en provincies was grondig gewijzigd. In tweederde van de gemeenten waren burgemeester en/of schepenen geschorst of ontslagen. In de buurt van de grote steden waren de oorspronkelijke grenzen verdwenen en had men agglomeraties opgericht. Ook in de ambtenarij had de bezetting diepe sporen nagelaten. Daar waren duizenden benoemingen gebeurd, vaak van aanhangers van de Nieuwe Orde. De secretarissen-generaal hadden met talloze besluiten de werking van het openbaar bestuur in nieuwe richtingen gestuurd. Organisaties die al geruime tijd in het beleid van het land een grote rol speelden - zoals de vakbonden - waren naar de illegaliteit verwezen en vervangen door Duits-vriendelijke nieuwkomers. Na de oorlog moest dit alles ontmanteld worden. Die opdracht is door de Belgische regering in Londen voorbereid. Zij heeft dat met grote ijver gedaan.Ga naar voetnoot7 Draaischijf van de ‘operatie opruiming’ was de besluitwet van 5 mei 1944. Deze juridische maatregel vernietigde zowat alle bestuursdaden die de secretarissen-generaal en hun ondergeschikten na 16 mei 1940 hadden gesteld. Daarmee verloren ook alle oorlogsbenoemingen hun betekenis. Een andere besluitwet (van 8 mei 1944) regelde de epuratie van de politieke mandatarissen en de ambtenaren wier aanwerving al van voor de bezetting dateerde. Beide besluitwetten boden voldoende mogelijkheden om de ontmanteling van de Nieuwe Orde tot een goed einde te brengen. Bovendien was er art. 118bis van het Strafwetboek, dat al sinds 1917 toeliet ‘het deelnemen aan de vervorming door de vijand van wettelijke instellingen’ te berechten. Na de bevrijding werd aan de bestraffing van de politieke collaboratie een omvang gegeven die veel verder reikte dan wat voor de liquidatie van de Nieuwe Orde nodig was. Bijna dertigduizend Belgen aan wie alleen een po- | |
[pagina 266]
| |
litieke of culturele misstap kon worden aangewreven zijn door een militaire rechtbank veroordeeld of in de burgerlijke epuratie van vele rechten vervallen verklaard. In het kader van de zuivering van de politiek en de ambtenarij hebben minstens tienduizend andere landgenoten hun job verloren. Aan nog anderen is het bewijs van burgertrouw geweigerd. Vaak was het lidmaatschap van een Duitsgezinde beweging de enige grond waarop deze sancties werden uitgevaardigd. Hoe is de gestrengheid ten aanzien van de politieke collaborateurs - kopmannen én meelopers - te begrijpen? Onze hypothese is dat deze repressie moet gezien worden als een episode in de strijd tussen twee groepen van politieke, administratieve en culturele elites die zich juist voor, tijdens en onmiddellijk na de oorlog heeft ontwikkeld. In de jaren dertig hadden de Nieuwe-Ordebewegingen, vooral dan het vnv, zich al duidelijk als te duchten rivalen van de drie traditionele ‘politieke families’ gemanifesteerd. Dat was zo op het electorale vlak, dat bleek ook op het gebied van de verzuiling.Ga naar voetnoot8 Tijdens de bezetting hebben vnv en Rex met de Duitsers als steunpunt de strijd een nieuwe wending gegeven. Zij hebben politieke sleutelposities ingenomen en zijn de ambtenarij binnengedrongen. Zij zijn, zeker in het geval van het vnv, verdergegaan met de uitbouw van een eigen netwerk van verenigingen dat een gevaar vormde voor de katholieke zuil.Ga naar voetnoot9 Waar dat niet lukte, heeft het vnv gestreefd naar een Vlaams-nationale dominantie over het katholiek organisatiewezen.Ga naar voetnoot10 Datzelfde vnv had zich ondertussen een van de belangrijkste stijlelementen in de Belgische politiek, het cliëntelisme, eigen gemaakt: vele Vlamingen waren, met het oog op een benoeming of een promotie in overheidsdienst, verleid om tot het vnv toe te treden. Ook dat was bedreigend voor de vooroorlogse bezitters van de macht. Met de nederlaag van Duitsland is dan een nieuwe fase in de confrontatie tussen de twee elites aangebroken. Het gevecht kon nu in het voordeel van het oude establishment beslecht worden. Maar de ‘revenants’ wilden meer: door tienduizenden Nieuwe-Ordegezinden levenslang te verbannen uit het maatschappelijk leven poogden zij te verhinderen dat hun belagers ooit nog een come-back konden maken. De politieke collaboratie van vnv en Rex was meer geïnspireerd door de zucht naar een uitbreiding van hun macht in of over België dan door liefde | |
[pagina 267]
| |
voor de bezetter of zijn ideologie. Hun strenge behandeling na de oorlog is daarvan het spiegelbeeld: het was de afstraffing van een mislukte staatsgreep en niet zozeer het boeten voor een gebrek aan patriottisme. In feite werd in de eerste plaats niet de politieke collaboratie met een buitenlandse overweldiger gevonnist, maar wel de binnenlandse aanslag op een regime. Uiteraard kwam het de traditionele partijen goed uit dat hun rivalen zich als vijanden van het vaderland hadden gedragen. Daardoor kon in de publieke opinie instemming voor hun definitieve liquidatie verkregen worden. Zo is het aanvankelijk ook in de ons omringende landen verlopen. Toch had de afrekening tussen elites in België een ander, een grimmiger karakter dan in Nederland en Frankrijk. De collaborateurs kwamen in deze buurlanden ofwel uit groepen met een voorheen geringe politieke macht (Nederland) of hadden sterke banden met de traditionele elite (Frankrijk). De behoefte om de politieke invloed van de collaborateurs in de toekomst totaal en blijvend uit te schakelen was er bijgevolg niet zo groot als bij ons.Ga naar voetnoot11 In het noorden van het land zien velen de repressie als een aanval van België op Vlaanderen. Dat beeld berust in ruime mate op wat er met de politieke collaborateurs is gebeurd. Dit moet wel, want een betere verklaring is er niet. De repressie heeft, in haar geheel genomen, immers niet zo veel meer Vlamingen dan Franssprekenden getroffen. Weliswaar zijn bijna 45.000 Nederlandstaligen en ‘slechts’ 28.000 Franstaligen door de krijgsraden veroordeeld of in het kader van de burgerlijke epuratie gestraft. Dat zijn evenwel bruto-cijfers. Zodra men de omvang van de bevolking in de beide taalgroepen in rekening brengt, krimpen de verschillen. De historicus L. Wils vergist zich als hij schrijft: ‘In verhouding tot de bevolking zijn er in Vlaanderen meer dan tweemaal zoveel collaborateurs veroordeeld als in Wallonië.’Ga naar voetnoot12 In Gilissens standaardwerk uit 1951 staat te lezen dat in de Vlaamse arrondissementen zeven personen op duizend een strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen, in de Waalse arrondissementen vijf op duizend.Ga naar voetnoot13 Op basis van onze steekproefanalyse, waarin ook voor het arrondissement Brussel een opsplitsing naar taalgroep mogelijk was, komen wij tot een verdeling die nauwelijks afwijkt van wat de volkstelling van 1947 over het taalgebruik als resultaten gaf: 62% van de repressievonnissen en epuratie-beslissingen zijn in het Nederlands en 38% in het Frans opgesteld.Ga naar voetnoot14 Er werd, zo is al eerder in dit boek geschreven, in het noorden van het land evenmin strenger gestraft dan in het zuiden, wel integendeel. Voor elk type | |
[pagina 268]
| |
van collaboratie zijn er in de Waalse krijgsraden meer criminele (dus zware) straffen uitgedeeld dan in de Vlaamse. Er zijn in Franstalig België verhoudingsgewijze ook meer doodstraffen uitgesproken én uitgevoerd. De indruk dat Vlaanderen het zwaarst geleden heeft onder de repressie moet dus wel op andere elementen steunen. Hier duikt de berechting van de politieke collaboratie als belangrijk gegeven op. Bij de Belgen die louter en alleen omwille van politieke of culturele collaboratie werden gestraft zijn er 70% Vlamingen. Anders geformuleerd: repressie en epuratie sloegen in het noorden van het land vaker dan in het zuiden op politieke delicten. Nu is de bestraffing van zo'n soort misstap altijd al een betwiste zaak: in een democratie zijn de politieke gedachten toch vrij? Hier was het gewraakte gedrag een of andere vorm van Duitsgezindheid, een lidmaatschap van een Nieuwe-Ordebeweging of de voorkeur voor een autoritair ideeëngoed. Niet zelden waren deze feiten verbonden met een Vlaams-nationale opstelling. Dat zovelen voor een door hen als zeer licht ervaren vergrijp toch gestraft werden heeft in Vlaanderen de overtuiging gewekt dat de repressie tegen deze regio was opgezet. Weerspiegelt deze perceptie van de gang van zaken wat er ook werkelijk is gebeurd? Wij maken de conclusie waartoe de Nederlandse historicus Kossmann na veel wikken en wegen is gekomen tot de onze. Er zijn geen bewijzen, schrijft hij, dat de vervolging van de collaborateurs een opzettelijk anti-Vlaams karakter had.Ga naar voetnoot15 Zij was geruime tijd wél bewust gericht op de uitschakeling van de Vlaams-nationalisten. Het onderscheid is belangrijk: het Vlaams-nationalisme is Vlaanderen niet. Wie deze distinctie niet maakt kan het slachtoffer worden van perspectiefvervalsing. | |
2. De herovering van de publieke opinieVoor de bevolking betekende de bevrijding ook het afscheid van politici en ambtenaren die door hun collaboratie met de bezetter gehaat en verfoeid werden. Maar wat er in de plaats kwam kon niet meteen rekenen op sympathie en ontzag. De Belgische regering die uit Londen terugkeerde was niet onverdacht. De besluiteloosheid waarmee zij in de maanden mei en juni van 1940 de oorlog was ingegaan lag nog fris in het geheugen. Op haar woog ook het verwijt dat zij zich ver van het oorlogsgevaar had gehouden. De antipathie sloeg in de herfst van 1944 om in open vijandigheid. De regering-Pierlot slaagde er niet in de bevolking te geven wat zij vroeg: een behoorlijke ravitaillering in voedsel en steenkolen, de liquidatie van de zwarte markt, een gevoel van veiligheid, het vooruitzicht dat de naoorlog meer welvaart zou brengen, de zekerheid dat het politieke leven niet zou hervallen in de | |
[pagina 269]
| |
fouten van de jaren dertig. In die omstandigheden was een volledig herstel van het gezag van de regering niet mogelijk. De komst van de eerste regering-Van Acker, in maart 1945, bracht daarin verandering. Van Acker gaf volstrekte prioriteit aan de bevoorrading, bevocht de zwarte markt met de hulp van de bijzondere machten waarover zijn kabinet beschikte, dreef de produktie van steenkolen drastisch op, bracht de economische wederopbouw op gang en legde met de introductie van de maatschappelijke zekerheid de grondslagen voor wat later de verzorgingsstaat genoemd zou worden. Voor dat alles had hij de coöperatie van de industriëlen nodig. En hier was er een probleem. Op duizenden bedrijfsleiders woog een verdenking van economische collaboratie. In vele gevallen hadden de krijgsauditeurs dossiers opgesteld, de boekhouding in beslag genomen en, soms toch, een sequester ingevoerd. Dat werkte als een grendel op het bedrijfsleven. In de lente van 1945 zette de regering-Van Acker dan een belangrijke stap. Zij wijzigde via de interpretatieve besluitwet van 25 mei 1945 de delictomschrijving waardoor de notie van ‘toestand van dwang’ werd aanvaard. Gevolg: de meeste bedrijfsleiders gingen vrijuit en konden zich met de regering-Van Acker ten volle aan de economische wederopbouw wijden. Succes bleef niet uit. De bevoorrading verbeterde, de zwarte markt nam in betekenis af en de tewerkstelling groeide. Zo kon het vertrouwen van de bevolking in de politici geleidelijk worden hersteld. Tegelijkertijd veroorzaakte de politieke klasse bij de industriëlen de goodwill die zij voor de realisatie van de maatschappelijke zekerheid en voor de grondvesting van de sociale vrede hard nodig zou hebben. De industriëlen die met de bezetter zaken hebben gedaan en de Belgen wier politiek en cultureel gedrag te Duitsvriendelijk was zijn na de oorlog op wel erg verschillende wijze behandeld. Toch was het vervolgingsbeleid, hoe verschillend de uitkomst ook is geweest, in beide gevallen het produkt van één en dezelfde strategie: de gerechtigheid moest, als het nodig was, wijken voor oogmerken van strikt-politieke aard. Deze politieke doeleinden waren: het herstel, na jaren van uitheemse bezetting, van een inheems gezag en het behoud van de verstandhouding tussen regering en patronaat. |
|