schoone ziel van 't kind’. In Vlaanderen groeide geleidelijk het verlangen naar een antilinks, christelijk blok.
De jaren dertig zijn op taalpolitiek vlak ingezet met de doorbraak van het minimumprogramma van de Vlaamse beweging: de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de taalwetten van 1932. Toch laaide ook hier na verloop van tijd het conflict weer hoog op. De taalwetten ontpopten zich als wetten zonder tanden omdat sanctiemaatregelen ontbraken. Dat lokte jarenlang Vlaamse frustratie uit. Bovendien groeide aan Vlaamse zijde geleidelijk het besef dat de meerderheidspositie van de Vlamingen niet vanzelf viel te verzilveren in een politieke machtspositie. Ook hier dus werd een droom, ontstaan bij de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht, geen werkelijkheid. In de laatste jaren vóór de tweede wereldoorlog dreven een aantal oude en nieuwe twistpunten (oude: amnestie; nieuwe: de schilderacties van Flor Grammens, de zaak dr. Martens) de spanningen tussen de taalgroepen nog op.
Deels in dezelfde bedding als de vorige, deels daarbuiten ontsprong een vierde spanningsveld. Het falen van de politici tegenover de economische crisis, de desillusies met het algemeen enkelvoudig stemrecht en de politiek-financiële schandalen leverden de basis voor een crisis in de verhouding burger-politicus. Bij sommigen ontlaadde het onbehagen zich in proteststemmen bij verkiezingen, bij anderen in een gecoördineerde aanval tegen de politieke elite. Hier en daar nam het verzet de vorm aan van een streven om autoritair-politieke denkbeelden in een nieuwe orde om te zetten. Wat zich eerst als een vertrouwenscrisis aanbood, groeide uiteindelijk uit tot een crisis van het regime.
In de jaren dertig slaagden de politici er dus niet meer in de politieke vulkanen die in ons land werkzaam zijn, te temmen. Het land is ziek, zei men. En zo ging men de oorlog in.