Journaal van 21 october 1688 tot 2 september 1696. Tweede deel
(1877)–Constantijn Huygens jr.– AuteursrechtvrijSeptember.1 Dond.De Con. noch bij 't andere Leger. Smidd. att bij ons de Graef Steenbock, broer van die van̅ Gardes, met noch een swaerlijvigh Officier, komende van 't Leger van̅ Prins van Baden, om onse belegering te sien. Naermidd. omtrent 4 ueren quam Menard op mijn camer en seyde, dat gehoort hadde van eenige knechts, die het geseght hadden aen een knecht van Keppel, dat de Franschen wilden capituleren. Welck gerucht continueerende, gingen Menard en ick met mijn koets, om het bij de trencheen te hooren, maer was soo vuyl een weer en̅ soo doncker, dat men niet konde van sigh sien, en̅ wij al verbij 't huys van̅ Hertogh van Pleun zijnde, wederom keerden. Onderwegen quam ons de Hr van̅ Leck tegen, en confirmeerde de tijding. De Coning was in 't huys van de Keurvorst en 't Clooster | |
[pagina 527]
| |
van Saltine, en wierden noch desen avondt ostagiers van beyde zijden gegeven. De Franschen eyschten 10 dagen om secours te verwachten, maer wierden afgeslagen. | |
2 Vrijd.Smerg. quam Feron mij seggen, dat de capitulatie gesloten was, en de onse gisteren avondt de possessie van Coehorn's fort hadden genomen; dat Bouflers de capitulatie self onderteeckent hadde; dat 't garnisoen 4 dagen gegeven was om uyt te trecken. Smiddachs quam Ireton seggen, dat de Con. sijn wagens en alle sijne bagage ontboden had, en̅ dat het gansche Leger (van Vaudemont) marcheren soude; ontbood Spijsmaker en Roodt, om haer dit te seggen; sprack al of het een haestige marsch soude wesen. Dit verkoelde weder korts daernaer, en̅ wierdt geseght dat er geen peerden en waeren, om de Con. wagens aen te spannen, en̅ dat Ireton wegh gaende, sijne ordres verandert en 't vertreck uytgestelt hadde tot mergen, wanneer de wagens de Con. souden vinden te Masy. Was seer regenachtigh weder, en Expalude en ick meenende te wandelen in den thuyn, konden qualijck in 't prieel komen bij de fonteyn. Daer liep een tijdinge voor vast, dat Marseille en Calis beyde gebombardeert en door de onse verbrandt waeren. | |
3 Saterd.Ging met Feron in mijn calesch van Malone smergens omtrent half sessen; maer komende bij het Leger naer een paer ueren rijdens door seer groote en plaisante plaines, quamen eenen ....Ga naar voetnoot1) tegen, die seyde dat de Con. niet naer Masy was, en̅ met 't Leger, hem volgende, bij een sekere cense soude camperen, en̅ wij volgende de marsch van het volck, dat sagen, quamen in̅ Cense de Bosquet. De Coningh quam daer eerst tegen den avondt. | |
[pagina 528]
| |
Was smergens, als wij verbij de Rouge-maison en over de brugh van̅ Sambre reden, seer droevigh en mistigh weder, maer claerde tegen den middach op. Savonts regende weder. Att savonts met Feron twee assiettes, die hij door Mellin besorght hadd. De helft van̅ Con. wagens, die hij van Malone ontboden hadde, en̅ tot de bagage van noode waeren, waeren niet gekomen nochte quamen desen avondt niet, soo dat Orange geen tent en had, om sijn tafel in te decken, oock daer niet en was de tent van̅ grooms. | |
4 Sond.Regende de voorgaende nacht noch vrij hard, en̅ oock desen dagh met gestadighe buyen. Ten 3 ueren naerm. waren de voorz. wagens noch niet gekomen. Smerg. tot 10 uren waeren Mellin en Feron bij mij, en gaf haer choccolate. Van loon aen mijn tent. Seyde, dat het Baersenburghs schult was, dat de wagens niet gekomen waeren, hij de peerden voor andere bagagie, als daer voor mosten wesen, hebbende doen spannen. Att in mijn tent, om onder droogh te wesen. Men seyde dat de Franschen, marcherende naer ....Ga naar voetnoot1), niet gecampeert, maer alleen haltet gehouden hadden 2 dagen geduerende. Men continueerde te seggen, dat Marseille en̅ Calis geheel verbrandt waeren. | |
5 Maend.Gingh niet naer Namen om het Casteel te sien, doordien vreesde voor het nat weder. Het garnisoen, noch 5000 man sterck, trock dese mergen uyt het Casteel van Namen, en hadde in 't eerste van̅ belegeringh over de 14000 sterck geweest. Als in 't uyt-trecken waeren, nam Dijckveldt de Mareschal de Boufflers apart, vraeghde hem off hij instaen wilde | |
[pagina 529]
| |
voor het teruggekomen van het garnisoen van Dixmuyden en̅ van Deynse; ende hij seggende neen, seyde Dijckvelt (hem) aen, van wegen de Coninck en̅ de Hen Staten Gn̅ael, dat hij in arrest wierd genomen, dat hem scheen nieuw voor te komen, en seyde: Quoy, un Mareschal de France! dreygende dat de Con. dat nooit vergeten soude, met veele hooghe woorden van beyde kanten. Eydel. op sijn versoeck stondt men hem toe, op parole te Namen te mogen blijven. Schreef aen mijn vr. het overgaen van het Casteel. Feron was smergens bij mij, it. Bernickhuysen. Het garnisoen van Namen marcheerde naer Givet, tegen over Charlemont leggende. | |
6 Dynsd.Daer was geen fouragie meer te krijgen uyt het magazijn, noch nergens, en mosten de peerden gaen weyden, daer mede aldaer seer weynigh was. De Keurvorst gisteren te Namen zijnde, waeren daer twee trouppen, die hem inhaelden, van volck, gaende en loopende op stelten. Keppel, de Favorit, was niet wel aen een loop. Naermiddach was Feron bij mij en seyde, dat hij mergen met Keppel naer Brussel soude vertrecken. Dat de Coningh Keppel had wesen besoecken. Was blijde dat hij, Feron, daermede uyt het Leger soude geraken. Mijn koetsier Dirck quam mij seggen, dat geen hooy meer en had, en̅ of ick wilde schrijven aen Geldermalsem, te Namen zijnde, om mij noch hooy uyt het magazijn te doen hebben. Ick seyde, dat het aen G.malsem uyt mijn naem versoecken soude. Was altoos seer suff over de Con. koelicheit, en̅ dat niet van hem en vernam, als dat S. Hulst een ordre of twee te contrasigneren bracht. | |
[pagina 530]
| |
wederkomende, seyde, dat te Namen van 't magazijn niet te krijgen was, maer dat tegen de midd. eenigh hooy en̅ haver van Huy aldaer te koop soude komen, en̅ dat twee van mijn volck daerop souden passen. Was seer suff over al dit werck, en̅ had vele gedachten om in̅ Haegh te blijven, als daer komen soude. Keppel, naer het seggen van Feron, die smergens bij mij was, was heel niet wel en hadde een continnele koortse, soude mergen vroegh naer Brussel gaen. Men meende voor seker, dat de Con. met het Leger dan oock vertrecken soude naer kant van Brussel, en particulierl. dat hij tot Genap soude avanceren. Was naermidd. de cense sien, daer de Coningh logeerde, daer het vuyl en ontramponeert daer uytsag. Saumaise en .....Ga naar voetnoot1) | |
8 Dond.Wierd snachts ten 1 ueren wacker, en sliep niet weder in van̅ ongerusticht van 't vertreck. Ten half vieren stondt op en liet mijn tent opdoen. Was koudt en winderigh weder. Was wel half achten eer de Coning uyt quam, en marcheerde naer Sombref. Omtrent 10 ueren wierdt seer guer weder met kleyne regen en̅ stercke windt. Waeren omtrent de 3 ueren onder wegen. Het landschap is plaisant met groote plaines. De Coningh logeerde in een redelijcke cense omtrent het Casteel, daer hij niet wesen wilde, omdat daer seer vuyl was. Aten in̅ bogaert in een kleynachtige tent, omdat men meende sanderen daeghs voort te marcheren. Keppel gingh naer Brussel, wesende noch niet wel zedert dat een spuwdranck van dr Harris ingenomen hadde. Feron gingh met hem. De Gardes du Corps marcheerden oock naer Breda. | |
[pagina 531]
| |
de middach in 't Clooster (dat een Prieuré is) van Bois Seigr Isac. Den Prieur groete mij noch van oude kennis. Was gelogeert in een groot Refectoire, dicht bij een van̅ poorten, daer men van voren door inkomt. | |
10 Saterd.Kien mij smergens zijnde komen seggen dat een deel van̅ luy, die met de Con. geweest hadden, als: Montpouillan, Sayer, vooruyt naer 't Loo gingen, en̅ dat de Con. toekomende dynsdagh daernae toe volgen soude, liet hem door Kien vragen of mede naer Hollandt mocht gaen, dat hij mij toestondt. Soo reed, soo ras ick konde, met all mijn bagagie naer Brussel, en quam daer wat naer de midd. met het volck voorz. Raeckte met haer in̅ herbergh van̅ Son, daer samen aten en̅ betaelden par teste. Daer aenkomende vondt Hoefnagel op straet, die mij seer beleefdel. tot sijnent noode om te logeren, dat accepteerde, in die confusie naer̅ bombardering qual. logemt zijnde te krijgen, en sond mijn peerden en goedt daer nae toe. De Con. soude mergen naer Hall .....Ga naar voetnoot1) en ....Ga naar voetnoot1), daer van daen hij naer 't Loo soude vertrecken als geseght, op dynsd. toekomende. Daer was aen 't Hoff en̅ overal insgelijx groot gebreck van fourage, soodat al zedert een dagh ofte twee broodt had laten koopen, om de peerden te geven. Ireton hier omtrent abuseerde mij met valsche beloften. Men komt, de voorz. wegh doende naer Brussel, te Waterloo, daer een cierlijck kerckje staet in 't Soignen bosch, en̅ rijdt langhs een casseye of gestraete wegh over de 2 ueren, tot Brussel toe. | |
[pagina 532]
| |
bombardering gecauseert, te sien, die gruwelijck waeren, en de huysen op veel plaetsen tot puyn verbrijselt, het groote huys, genaemt het Broodhuys, genoegsaem onkenbaer wesende. Daer nae reden een weynigh op den Tour, daer seer weynigh koetsen waeren. De Keurvorst quam naermidd. te Brussel, en̅ wierden groote salvo's gedaen, soo over de komst, als over de victorie van Namen. Op den Tour wierd mij door Hoefnagel gewesen de Marquise de Spinola, gewesen Maistress van̅ Pr. v. Vaudemont. Was noch redel. maer geblanket. | |
12 Maend.Reed ten 7 van Brussel, en quam ten 7 savonts, even met het poortsluyten te Antwerpen; hebben leelijck, regenachtigh weder gehadt, maer de wegh noch redelijck hard en̅ goedt. Peysterde en̅ att te Willebroeck bij een weerdt, die de Schout van Zuylichem niet qual. geleeck. Had twee dragonders mede van̅ Pr. v. Bergen, Gouvern. v. Brussel, mij medegegeven, maer daer was geen peryckel op̅ wegh. Was regenachtigh weder den heelen dagh. Logeerde in het huys, daer Laboureur te voren gewoont hadde. Daer was een kort mannetje van een weerd. | |
14 Woensd.Reed van Antwerpen te Breda. Quam smiddachs te Westwesel en̅ at daer met de Rentmeester Zuerius, de Heer van Noortwijck en̅ .....Ga naar voetnoot1), en̅ seyden die mij, dat de wegh van Antwerpen niet veyligh was, en̅ dat sijluyden, wat achter mijn koets komende rijden, bij de galgh twee ruyters, of voleurs te peerde, in een volle course op haer waeren komen aensetten, maer | |
[pagina 533]
| |
mijn volck en̅ meer andere siende, schielijck hadden still gehouden. Gingh in̅ Prins Cardinael logeren, daer aenkomende de R.P. Heinsius vond, die mij groete, oock de Secretaris de Wilde van̅ Admiraliteit, de Secretaris Slingelandt sijn schoonsone. Neef Buerstede noode mij uyt die herbergh tot sijnent. De Coningh quam dien avondt niet. | |
16 Vrijd.De gansche mergen waeren de R. Penss en Dijckvelt bij de Con., oock de naermiddagh, sonder dat hij uytgingh. Liet aen de Con. vragen door Kien, of sanderen daeghs smergens mochte naer den Haegh gaen en daer 5 a 6 dagen mijne dingen doen, raeckende den boedel van Broer etc., dat mij de Con. toestondt; maer seyde, dat eerst op morgen konde vertrecken (hoewel niet anders versocht hadde), en̅ sond mij een heele rest ordres van betalinge of requisitien, op d'Hr Vredenburg te contrasigneren. Maeckte met Schuylenburg compagnie om in mijn cales te gaen tot de Moerdijck, en van daer met het jacht van̅ Raed naer Rotterdam. | |
17 Saterd.Deden als voorz., en vertrocken ten 10 ueren met het jacht van̅ Moerdijck, en quamen tegen onse verwachtinge omtrent 7 ueren te Rotterdam, hebbende in 't jacht wel gegeten. Te 10 ueren in̅ Haegh met de schuyten. Seer gefatigeert van gaen door̅ 3 steden; rencontre op straet van een vroumens. Odijck en̅ de R. Pensionaris gingen yder in een ander jacht. De Con. soude desen avondt te Dieren slapen. | |
[pagina 534]
| |
18 Sond.Broer en̅ suster van St Aunelt waeren tot onsent. Sr Hulst mede in̅ Haegh gekomen zijnde, vertrock desen dagh naer 't Loo. Hoorde van mijn vr. dat Marie, die met Dirck van Sam. Hulst getrouwt was, in̅ kraem was gekomen van een soon. | |
20 Dynsd.Was naermidd. tot Jacoba Bartolotti, logeerde tot Bieter, de glasemaecker, eertijts mijn knecht, daer nicht Becker oock gelogeert hadde. Daer was bij haer joff. Marie Cabellau, die der noch heel wel uytsagh en vetter geworden was, maer Jacoba was magerder. Sij gaff ons een glas cherry-seck te drincken., en seyde de winter over hier te sullen blijven woonen. Bracht joff. Cabeljauw savonts thuys. | |
21 Woensd.Sondt Jacoba Bartolotti om ons naermidd. te komen sien, maer excuseerde het, doordien wij dan naer Hofwijck mosten gaen, om br. Lodewijck te besoecken, gelijck wij deden, en vonden daer br. en suster van St Annelandt. Eerst waeren een tijdt langh boven bij sijn vrouw, daer nae boven geadmittt zijnde, vonden hem al even seer bevende op sijn legh-bedt, en flaeuwel, sprekende. Resolveerden dat op vrijd. naest de lotinge souden doen tusschen mijn soon en̅ de oudtste neef Huygens, over de Heerlijckht van Zeelhem, en̅ wie deselve voor sijn lott soude hebben. Wierd elcke reys van Lodewijck, sijn soon, opgetrocken en̅ sittende geset. Beefde seer sterck. Wierd geseght wel te eten en̅ te slapen. Van mijne pretensio om Zuylichem en̅ broer Chr. portie | |
[pagina 535]
| |
in 't Monnickelandt alleen te hebben, als op mij gedevolveert, omdat br. Chr. geen octroy gehadt hadde om daervan te testeren, wierd niet gesproken, als dat br. Lodewijck eens opgaff, sonder dat ick het verstond, en vraegde: hoe sal het nu met Zuylichem en Monnickeland gaen? Neef van Dorp was sm. bij mij, sprak al of daer dese reys wel een augmentatie van̅ Ridderschap mocht vallen. | |
22 Dond.Gingh voor̅ eten naer Schuylenburg, om te vragen of niet van̅ Con. komste gehoord hadde; maer was niet thuys. Soo ging ten selven eynde naer Keppel, die boven in sijn quartier (eertijts dat van̅ Princsse Royale geweest zijnde), was besigh met hem te kleeden, en had bij hem do Bidlo, den oudste Welderen, Noortwijck etc. Onthaelde mij seer beleeft; seyde van̅ Con. niet sekers te weten, maer dat geschreven hadde en̅ mij bescheydt soude laten weten, soo ras informatie hadde, slaende selfs voor ofte wij tsamen wilden gaen. Naermidd. was tot de Fiscael de Hertogh, om hem over mijne pretentien op Zuylichem en̅ het Monnickelandt te spreken, daerin mij scheen gelijck te geven; maer seyde dat wij tsamen met St Annelt de archiven en̅ leen-brieven dienden nae te sien, dat vaststelden op saterd. te sullen doen. Ging daernae noch tot Mevr. Runnickhuysen, daer mijn vr. speelde met Mevr. Caeuw, de Raetshrs vrouw, de twee joffen Bronckhorst, joff. van der Werven, Mevr. van Ellemeten; daer was oock een Fransche gerefugeerde Madlle de Cormeil. | |
23 Vrijd.Een van dese dagen wierd mij geseght, dat de Heer van Slydrecht slecht in sijn affaires was, en̅ sijn Heerlijcht uyt gebreck verkocht hadde. Smergens was neef van Oyen bij mij. Seyde, dat men sleght sprack van̅ Hertogh van Pleun, dat hij onder anderen geseght hadde, dat de Con. hem froideurs gethoont hadde; dat men van hem sprack al of hij half geck was; dat Heemskerck 1200 gl. 's jaers aen joff. Cabeljaw ge- | |
[pagina 536]
| |
maeckt hadde, die sij op haer 60ste jaer soude beginnen te trecken. Waeren op Hofwijck, daer de oudtste neef Huygens de Heerlt van Zeelhem voor sijn lodt trock. | |
24 Saterd.Was smergens met br. v. St Annelt ten 11 ueren tot de Fiscael de Hertogh, over de papieren van Monnickelandt te spreken, en̅ bleef hij van sentiment, dat broers portien soo in Zuylichem als in Monnickelt voorz. op mijn waeren gedevolveert, doordien broer Christiaen geen octroy gehadt hadde, om daervan te testeren, en nam aen daerover met br. Lodewijck te spreken, als Wiljet sijn reken. van̅ legaten soude gedaen hebben. | |
25 Sond.Reed smergens met mijn vrouw naer Leyden, ontbeten daer bij de Uytrechtse schuyd, en voer ick daermede naer Uytrecht, en logeerde tot Carré. Sagh Carré niet, maer sijn soon, die seyde hij soo swack van hersenen wierd, dat hij 5, 6 mael een dingh op eenen dagh vraegde. Neef en nicht van St Paul lieten mij versoecken om daer te eten en̅ te logeren, dat excuseerde. | |
26 Maend.Gingh smergens ten 6 ueren tot St Paul, die mij choccolate en confituren gaven, en beloofde haer, op mijn wederkomst daer te komen logeren. Reed van daer nae 't Loo, daer ten ½ seven aenquam. Att aen̅ Nieuwe Herbergh buyten ........Ga naar voetnoot1), daer Odijck op̅ selve tijdt aenquam met de Hr van Zeyst, sijn zoon. Att noch wat met haer en Odijck, quam in mijn calesch. De Con. was desen dagh op de jacht, en̅ geen tijding van hem komende als ten 12 ueren, doe liet weten dat te Dieren soude blijven, gingh ick sonder eten te bedt, seer gefatigeert wesende. | |
[pagina 537]
| |
Was onseker wanneer de Con. naer den Haegh soude gaen, men meende saterd. of sond. toekomende. Daer was een groot gerucht van een battaille ter zee, tusschen de Turcken en̅ de Venetianen, waervan men met Italiaensche brieven van mergen de sekerheit verwachte; daer souden 80 schepen van̅ Turcken gebleven zijnGa naar voetnoot1). Att met de Graef van Soissons, Odijck en een deel vremde Ministers, en wandelde smergens met haer in̅ thuynen. De Con. quam dese nacht laet thuys, hebbende wesen schieten. | |
28 Woensd.Was danckdagh over de victorie van Namen. De Coningh sondt mij een lange brief van̅ Staten Gn̅ael aen de Provintien, aengaende geldtsaken, om daer een brief bij te schrijven, en̅ de intentie van̅ Staten te recommanderen. Hulst bracht mij eenige andere dingen die te teeckenen waeren, brieven en andere. Met dese wachte tot 8 ueren in̅ antichambre, mij aengegeven hebbende door Kien. De Con. continuelijck volck gesproken hebbende, liet mij te 9 ueren seggen, dat de dingen mergen ochtent soude teeckenen, brieven, acten etc. Schreef sijn eygene brieven dien avondt niet. | |
29 Dond.Paste op in̅ antichambre van 8 ueren af. De Con. schreef sijne eygene brieven, en deed mij seggen dat ick de dingen, die te teeckenen waeren, aen Kien soude geven, om te laten teeckenen, dat mij niet seer aenstondt, maer sagh daer nae dat Blatwait oock niet binnen quam, en sijne dingen oock door Kien deed binnen geven. Was geduerigh, gelijck een tijdtlangh van te voren, suff, daerom dat mij de Con. voorbij sagh. Gisteren sondt hij mij een reqt van een Fransche Refugié, die het half in 't hooft scheen te schorten. | |
[pagina 538]
| |
De Prins van Vaudemont quam op 't Loo. De Con. smergens geschreven hebbende, gingh ten ½ thienen op de jacht en vough twee harten. Bleef slapen te Dieren. Myl. Essex etc. vooruyt naer 't Loo gekomen zijnde van̅ jacht, aten eerst ten 3 ueren den volgenden mergen. | |
30 Vrijd.De Coningh quam savonts niet thuys. Had wesen schieten. Ick wandelde een uer of twee naermidd. met Smissaert, Schout van Rhenen, onder andere in de Voliere, daer een man het opsicht hadde, die deurwaerder van̅ Magistraet te Rhenen geweest was. Men seyde dat de Keurvorst van Brandenburgh toekomende maendagh niet op 't Loo soude komen, gelijck geseght was, maer in̅ Haegh de Con. komen vinden. |
|