Journaal van 21 october 1688 tot 2 september 1696. Tweede deel
(1877)–Constantijn Huygens jr.– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
April.1 Woensd.Smerg. was ten 5 ueren op, om ten 6 ueren te vertrecken naer Harwich, maer Som en Welderen met de Wilde en Hulst, die met mij souden gaen in compagnie, hadden met haer huercoetsiers soo langh getalmt, dat het half acht wierd eer wij vertrocken. Mijn huerkoets naer Harwich konde niet minder als acht ℔ sterl. krijgen. Was koudt weder, maer noch al weste windt. Aten des middachs te ....Ga naar voetnoot1) en quamen savonts te ....Ga naar voetnoot1). | |
2 Dond.Smerg. reden wegh ¼ voor sessen, en te Colchester komende, spande mijn coetsier 2 paerden uyt, moetende hij de Con. onderwegen met relais dienen, sonder dat ick dat gewaer wierd, als dicht bij Harwich. Savonts omtrent 5 quam te Harwich, onderwegen niet gepeistert hebbende, de koetsier seggende dat in̅ plaetsen, daer doorreden, geen plaets om peerden te setten was. Savonts aten te Harwich in 't Posthuys. Logeerde bij fourieringhe van Jan Verhanste tot een weduwe, gent .....Ga naar voetnoot1), die haer man over eenige daegen verloren had in 't overvaren van̅ rivier, daer Harwich aen leght; doot zijnde, hadden sij hem alles uytgetrocken, sijn goude horlogie en goudbeurs afgenomen, en̅ hem soo in̅ aerde gesteken, daer sij hem weder hadde doen uytgraven. Desen dagh keerde de windt en̅ liep Oost. | |
3 Vrijd.Smerg. was Welderen bij mij, en aten wij bij hem, sijn knecht gekoockt hebbende. Voor den eten wandelde wat met hem, maer voelde noch altoos wat jicht in mijn groote tee. Naermidd. wandelde noch wat met hem. Savonts omtrent half negen quam de Con. De pacquetboot quam desen dagh aen, en had ick een brief van mijn vrouw. Schreef dat se Bremont gepijnight | |
[pagina 190]
| |
hadden, maer dat men van sijn confessie niet en wist. De brieven, verleden dynsd. van Londen gegaen, lagen noch te Harwich, doordien de pacquetbooten gemanqueert hadden. | |
4 Saterd.Bleven te Harwich, de windt altoos Oost blijvende en̅ het weder stormachtigh. Was niet uyt en att van een koude capoen, die uyt het jacht van mijn provisie gehaelt hadde, en wat koude schael; aen het Hoff wierd geen tafel voor ons gehouden. In mijn camer roockte het geweldigh. De Wilde had gehoort, dat indien mergen met de nieuwe maen geen verandering van winden quam, de Con. met sijn jacht naer Gravesend soude zeylen, en van daer weder naer Londen gaen. Konde geen vier in mijn camer houden van den roock. | |
6 Maend.De Con. gingh smergens ten half thienen te lande tot boven Colchester, om van daer sanderen daeghs weder hier te zijn, indien de windt beter wierd, of soo niet, savonts te Kinsinghton te zijn. Gaf ordre aen̅ jachten, hier te Harwich leggende, sanderen daeghs met het getij smerg. ten 7 ueren, soo de windt niet en veranderde, naer Gravesend te loopen. De Graef Straetman met mij op het jacht de Catherine sullende gaen, had versocht, soo de Wilde seyde, om met dat jacht tsamen met het pacquetboot vooruyt te mogen gaen, als de windt het eenighsins soude toelaeten, maer de Con. had het niet goedtgevonden. Att smiddachs tot Welderen, mij hebbende doen nooden, en sijn eygen kock hebbende. Naermiddagh gingen wat wandelen, en̅ daernae in een huys bij 't water met een of twee, die daer noch blijvende, ick alleen wegh gingh naer huys, en mijn huys niet konnende vinden, en daer- | |
[pagina 191]
| |
omtrent wat staende en̅ besyende, soo sagh mij de vrouw van mijn huys en̅ riep door de venster, seggende: Here Sir. Sat met haer een tijdtlangh en praete, en vertelde mij dat haer man met een gemeene .....Ga naar voetnoot1) van Harwich naer Ipswich varende, en̅ maer twee jongens daer in zijnde om se te regeren, een buy van windt gekomen was, en de eene jongen niet sterck genoegh wesende om 't zeyl naer te halen, de boot omgeslagen was en 14 menschen daermede verdroncken. Guer en koud weder. | |
7 Dyesd.Door̅ Capn van̅ Catherine savonts te voren gewaerschouwt wesende, gingh smergens voor 7en naer boordt, en̅ de windt heel goedt wesende en̅ redel. sterck, quamen savonts ten 5 ueren te Gravesend. In 't jacht waeren Soasso, sijn vrouw, haer moeder en broeder, Levi, de erfgenaem van Duarte, en noch verscheiden Joden, Andrea, Envoyé van̅ Keurvt v. Beyeren, Schuts, van Cell, Menard, en dr Wickart en̅ la Tour, Envoyé van Savoyen. Dese gingen al te mael te Gravesende uyt, en bleef ick alleen in 't jacht. Was noch al seer koudt en een gure Oostewindt. Gaf Schuts en̅ la Tour te eten van mijn koude keucken. Gaf de vrouw te Harwich 2 guinys en̅ haer meysje een croon. | |
8 Woensd.Sliep tot ½ negen toe en̅ ging ten half 10 of daeromtrent met een voortij en voorwindt in een boot uyt het jacht naer Londen, daer ten 2 ueren aenquamen, en seer goedt weder. Naer̅ eten had Boision, die mij seyde dat de Con. savonts te voren ten 10 ueren aengekomen was. Wat later, omtr. sess ueren, quam Sylvius. Seyde, dat ......Ga naar voetnoot1) Lord Keeper geworden was, en̅ .....Ga naar voetnoot1) de plaets van Myl. Coot gekregen had, die in 't Parlament mede voor̅ Triennial Parliament geweest was. Dat Sr Rowland Gain's | |
[pagina 192]
| |
plaets van Treasurer of the Chamber.....Ga naar voetnoot1) oock gegeven was aen ......Ga naar voetnoot1). Dat Myl. Landsdowne sijn geldt eysschende van̅ Con., wat stout gesproken hebbende en̅ geseght hebbende dat justitie versocht, de Con hem geseght hadde, dat hij impertinent was van soo te spreken. Boision seyde, dat sijn knecht hem 25 gl. of daeromtr. ontstolen hebbende, van hem doorgegaen was. | |
9 Dond.Was smergens tot Tempion, om mijn silvere sonnewijsertje van Whitehead, dat hem daeghs te voren geleent hadde, en̅ hij niet wel weder in een geset hadde, weder te halen, maer sond het naer Whitehead selver, om niet van Wiljet weder overgebracht te werden, hij noch wat moetende te Londen blijven. Sylvius smerg. bij mij zijnde, noode mij tot Ouwerkerck tegen smidd. te gast. Daer aten noch Myl. Feversham, Mylady Arlington en Madame Charlotte van Beverweerd; de eerste vrij leelijck geworden zijnde met een hangende onderlip. Sylvius seyde, dat Myl. Ormond zijn charges aen̅ Con. had willen resigneren, en dat hem die geseght hadde, dat hij een ander sulx willende doen, bij sijn woord soude vatten, maer dat hij uyt consideratie, die hij voor hem en̅ sijn familie hadde, hem tijdt gaf om te bedencken, gel. hij oock in dienst gebleven is. | |
10 Vrijd.Smerg. was Sylvius bij mij. Eerst joff. Hacquart heen en̅ weder. De Wilde quam ten ½ 6 seggen, mij wacker maeckende, dat de windt goedt was. Stond daerop op en haeste met ordre te stellen, soo veel ick konde, moetende weder ander eten om tscheep te nemen noch doen gereedt maecken in groote haest, en de Con. te land van Kinsington naer Gravesend gaende, quam ten 11 uren door Londen. Sylvius en Boision importuneerden mij. Ten 12 ueren | |
[pagina 193]
| |
gingh met een barge van 6 roeyers daer mede nae toe. Komende daer, was de Con. al de rivier afgesackt, maer lagen daer noch 4 a 5 jachten, en had de Con. gelast aen Capn Willison van̅ Catherine in 't voorbijvaren, dat mij soude inwachten. In dit jacht vondt de Graef Straetman, Envoyé van̅ Keyser, en Soasso met sijn nieuwe vrouw-schoonmoeder, Levi Duarte's Erfgenaem, en noch eenige andere Joden. Ick sliep met Straetman in̅ achtercamer, in een naeuw opslaende beddetje, en att met hem en noch een of 2 Hooghduytsche Edeluyden, heel wel met haer zijnde. | |
12 Sond.Smergens ten 5 ueren sagen land, en hebbende al voort geseilt, en̅ de Con. van ons naer den Hoeck van Hollt geloopen zijnde om tot Rhynenburgh te gaen eten, kregen een vissers-schuytje, die cabeljaw en schelvis in had, en̅ daermede tegen den doncker te Maesland-sluys binnen quamen, gaende tot de Commisss van̅ schuyten, die oock herbergh hield, in, onder een menichte van menschen. Bij geluck was den Hertoch van Schomberg met den Ambassr Myl. Dursley en de Gr.v. Valsassine in een schuyt, en van mij gehoort hebbende, lieten mij versoecken met haer te gaen, hoewel de schuyt seer vol was. Quamen soo savonts ten half tween in̅ Haegh en bij mijn vrouw. | |
[pagina 194]
| |
15 Woensd.Was smerg. op 't Hoff. Huerde een jongen in plaets van mijn Pieter, die mijn vrouw de huer opseyde. | |
16 Dond.Smerg. quam mij de vrouw van Oudeghein hoetelen met haer saecken, haer man mij daeghs te voren geschreven hebbende, dat al dien handel van̅ afstand van sijn Houtvesterschap buyten sijn kennis gedaen was en terwijl hij sijn cachet uyt sijn sack quijt was geweest, dat malle praet scheen te wesen. Savonts was bij nicht Sevenaer, sach haer dochter, die wat grooter en degelijcker geworden was. Tet de Willem vondt niet thuys. | |
17 Vrijd.Was sav. op 't Hoff en̅ bij de Con., alleenl. 4 brieven voor hem toe doende. Vraegde mij, wanneer naer 't Loo soude komen, en gaf mij permissie om tot maendagh te blijven. Smerg. was oock op 't Hoff geweest. Hoorde in dese tijdt, dat Tet de Willem van eenen Gersdorff, een man van omtr. de 26 jaeren, gevrijt wierd, en seer opgepast; had eenighe character van Envoyé van̅ Keurvorst van Saxen, maer meer schulden als goedt. | |
18 Saterd.Sagh smerg. met Broer en Berghestein all mijne teeckeningen over. De Con. ging smerg. ten 6 ueren naer 't Loo. Smerg, was Anne van Barlecum heen en̅ weer bij mij; was wat magerder geworden. Seyde, dat haer suster van een Predicant gevrijdt wierd. Savonts was tot n. Sevenaer, die mij noch een deel historien van Jacoba en Beuningen verhaelde, en̅ de groote giericheit van̅ laetste, die voor een stuyver mosselen kocht, en daermede nevens haer meydt haer maeltijdt dede. Vertelde hoe over een jaer een knecht en een meidt tot Beuningen, in̅ tijdt dat de oudtste joff. v. Piershill bij hem gesteldt hadden, parten aengerecht hadden ofte het er spoockte. | |
[pagina 195]
| |
19 Sond.Was smerg. niet uyt en nevens mijn vrouw seer besigh met packen tot de reys naer 't Loo. Broer att bij mij. Naermidd. was suster v. Nieuwerkerck en Br. Rijckaert bij mij, en deden mij tijdt verliesen. Sav. was met Broer tot neef Eick, en̅ daernae tot Ellemeten afscheidt nemen. Tot de leste was assemblee, joff. Halewijn, de weduwe van d'Aulnoy, Mevr. Slingelandt etc. Was daerna besigh met packen, dat versuymt hadde eerder te doen, tot snachts ten 2 ueren. Sond smerg. mijn calesch naer Uytrecht vooruyt. | |
20 Maend.Smerg. was Mevr. de Gruyter bij mij, om van avancemt voor haer man te spreken, hebbende noch eens daerom geweest; seyde, nu hoop te krijgen. Reed met mijn vrouw in een gehuerde berline naer Leyden, daer bij de schuyten ontbeten. Tien en den oudste neef Huygens quamen daer bij ons. Neef Huygens was leelijcker geworden, hebbende een dickachtige neus en hangende onderlip gekregen. Quam ten half 10 met de schuyt te Uytrecht, logeerde tot Carré, die mij 16 gl. 17 st. deed betalen voor die nacht en voor dat mijn 4 peerden daer een nacht te voren gestaen hadden. Hij was seer doof geworden, en seyde dat hij gescheurt was. | |
21 Dynsd.Ten half sevenen reed met mijn cales naer 't Loo, daer aenquam omtrent 7 ueren, hebbende gegeten in̅ herbergh bij Voorthuysen, daer de oude vrouw vrij vervallen vondt, De Con. was vrundel. en̅ liet mij de nieuwe schilderijen in de boven-sale en op de trappen sien. Had dien dagh een moeyelijcke pijn boven aen mijn rugh, die van tijdt tot tijdt voelde, als de peerden eenighe ruck deden, voortgeslagen werdende. De wegh omtrent Hoeflaken was vrij quaedt. Op het Loo kreegh veel verwelkomingen. | |
[pagina 196]
| |
Smiddaghs aten met mij twee sonen van̅ Hr van Schoonheiden. Quam te 6 ueren op 't Loo. De Graef van Solms quam daer mede aen, zijnde nu gepersuadeert om in̅ dienst te blijven, naer dat hem de Hr v. Dijckveldt 6 ueren onder handen gehadt hadde. | |
24 Vrijd.Smerg. waeren bij mij en droncken choccolate Saumaise, jonghste Slingelandt, Oorschot en Randwijc. Was smerg. bij de Con.; seyde, savonts te sullen teeckenen, en was vrundel. Wandelde smerg. in̅ stal, daer een geck was van Amsterdam, die daeghs te voren met de Con. op de jacht geloopen had, en had een paerd, dat hij seyde voor 25/m gl. niet te willen geven. Had een heel blonte peruyck op. Schonenberg of Belmonte schreef aen̅ Con., dat de Con. v. Spaegnen aen̅ Keyser geschreven had om de Graefschap Meurs tot een Hertochdom te doen erigeren, sonder betalinge van̅ rechten. Schreef twee brieven aen mijn vrouw. | |
[pagina 197]
| |
van State, daer de Con. seyde niet in te konnen doen, als zijnde sijn saeck vast aen eene andere, die eerst most afgedaen zijn, maer dat daer af in̅ Raedt gesproken hadde. Dit was, dat de weduwe van̅ Ontfr Noortwijck van de dispositie in haere saeck bij den Raedt gedaen aen̅ Staten Gn̅ael geappellt hadde, en̅ dat den Raedt verstaende, dat soodanigh appel niet konde werden gedaen, en̅ pretexerende dat Zuerius, als sijn saeck daervoor soude werden afgedaen, oock soude mogen in diergelijck appel willen komen. Wilden hebben dat dat different soude moeten werden getermineert, eer sij in die saeck souden disponeren; dit nam hij als een kunstje om sijn saeck te traineren. Zuerius hierop niet siende te vorderen, gingh smiddaghs wegh. St Annelandt quam op 't Loo met Odijck. | |
28 Dynsd.De Con. smergens weder op de jacht met de kleyne honden van̅ Grave van Nassau. Naermidd. quam de Con. op de hey om te vliegenGa naar voetnoot1); maer daer quam niet. Was daer met St Annelt in mijn koets. | |
[pagina 198]
| |
Savonts at Bernzau bij ons, Gouverneur van Rhijnbergh, die een seer fameuse vrouw heeft. Wandelde savonts met St Annelt omtrent de vijver en elders, maer vondt dat naer mijn leste jicht ick rasser moede wierd van 't gaen als van te voren. | |
30 Dond.Smergens andere kleeren aendoende, vondt in mijn sack een brief van̅ Con. aen Raedt-pensionaris, die verleden vrijd. vergeten had de Wilde te geven, dat mij speet en confus maeckte, Genderen bij mij wesende. St Annelt gingh smergens met een wagen, daerin hij twee plaetsen gekregen had, naer Uytrecht en den Haegh. Genderen seyde mij, dat de Con. laten weten had, dat hij noch desen dagh te Dieren soude blijven en̅ slapen. |
|