Journaal van 21 october 1688 tot 2 september 1696. Eerste deel
(1876)–Constantijn Huygens jr.– AuteursrechtvrijApril.1 Vrijd.Voorst smergens, tegen de middach, bij mij wesende, seyde, dat met de Coningh op de jacht geweest hebbende, hem bleeck en̅ angedaen gesien had, en somtijts als flaeuwachtich zijnde. Schuylenburg en̅ Rooseboom waeren smergens bij mij, hebbende ick den eersten doen haelen, om die malloote Madele van Laer te hooren praten. In Schotlandt seyde men, dat de dingen wel gingen, dat de Con. en Conne als Prince en̅ Princesse Regents | |
[pagina 103]
| |
verclaert waeren, dat de trap was naer̅ Croon; dat het Casteel van Edenburg binnen weynigh daghen stondt over te gaen. At smiddaghs tot Voorst, daer Turck, de Wilde en̅ den Ambassadr Citters mede aten. De Lt Gn̅ael Spaen was naemiddagh een tijdt langh bij mij. Sr Rowland Guine, savonts mede tot Voorst etende, seyde, dat weder geldt aen̅ Conin̅gh gegeven was voor̅ oorlogh van Yrlandt. | |
2 Saterd.Stanley, smergens bij mij zijnde, seyde, dat de Coning, deser daghe een propositie gedaen hebbende in het Parlament om een wegh te vinden om alle de Christenen, genoeghsaem geen Papisten zijnde, tot eenicheit te brengen onder een, in̅ liberteit van religie aen̅ selve te doen hebben, sich selve daerdoor groot ongelijck hadde gedaen, en̅ dat hij, Stanley, te Londen zijnde geweest, iemant daer hem hadde geseght: What meaneth your Kingh? I assure you, that by this only speech he hath lost more than 30000 of his friends in this citty. Att met Voorst, daer 2 of 3 Edelluyden van Prins of Princess van Denemarcken waeren. Dr Stanley naer̅ middagh mij komende uythaelen, om te wandelen, begon het te regenen en̅ gingen wij op sijn camer, daer the droncken. Daer quam oock den Bisschop van Kildary, in Yrland. Savonts wierd aen tafel geseght, dat met dien dagh de tafels altemael ophielden, gelijck oock gebeurde. | |
3 Sond.Wandelde smergens met Voorst en̅ Rooseboom langs de rivier, en saghen het volck van̅ tafels met haer gereetschap wegh vaeren. Lieten dry schotels eten gereedt maecken tot Pontac, en deden die brengen op de camer van̅ Gravin van Stirumb, die Voorst en Rooseboom tegengekomen waren, en̅ die haer geseghd had, niet te weten waer of wat sij eten soude. Droncken daerna the met haer. | |
[pagina 104]
| |
Savonts quam Sayers met Rooseboom en versochten mij aen de tafel van̅ Groomes, daer Sayers een van was, te gaen eten met haer, krijgende sij vier schotelen van̅ Coninx tafel. Voorst quam daernaer daer oock. | |
4 Maend.Smergens was Voorst bij mij, en̅ seyde mij onder veel quaets dat hij van Rooseboom seyde, dat hij hem seer ernstigh gevraeght hadde, of hij niet en wist wat ick in tsin hadde, te gaen ofte te blijven. At smiddaghs alleen, hebbende twee schotels van Pontac doen halen. Wandelde naermiddaghs met dr Stanley tot Kinghstone toe. Stanley seyde, dat sij int korten Benting in Engelt souden mineren. De Con. teeckende savonts een deel dingen. De brieven uyt Hollt quamen noch niet, tot mijn groot leetwesen. | |
5 Dynsd.Wandelde een half uur langs de rivier met Rooseboom en Cats, die bij ons quam. De leste seyde, dat in het huys van̅ Aertsbisschop van Canterbury te Londen, een dagelijx rendevous was van malcontente, qualijck voor̅ Con. geaffectioneerde luyden: dat hem dat door een van̅ luyden daer in huys geseght was. Desen Aertsbisschop had tot dese tijt toe niet bij den Coning geweest. Seyde mede, dat alle de traeghhijt in̅ en̅ omtrent de goede resolutien, die moesten genomen worden, quam van̅ Ecclesiastiquen in het Parlament zijnde. Seyde noch, dat de trafficq van̅ charges noch all continueerde, en̅ dat Milord (Dorset, naer onthouden hebbe) eene verkocht hebbende voor 150 guinees, een ander, eer dit geldt betaelt was, hem 50 meer hadde geboden. Dat hij daerop aen̅ eerste kooper hadde doen seggen, dat hij 50 meer most geven, of de plaets niet hebben soude. De Coningin gingh heen en̅ weder naer Londen. | |
[pagina 105]
| |
Men seyde, dat de Coningh hadde gerecommandeert aen 't Parlament een generale amnestie voor deserteurs etc.; maer dat aen 't selve liet, wie daeruyt souden goedtvinden te excipieren. Sondt naermiddagh Ferdinand naer Londen, om Dirck met mijne 2 peerden naer Hamptoncourt te doen komen, de Wilde mij hebbende gewaerschouwt, dat hij huys hield met een hoer, die met kindt gemaeckt hadde, ende lichtelijck trouwen soude, meenende dat hij, op die voet zijnde, lichtelijck wel eens de peerden soude verkoopen en̅ gaen met het gelt door. | |
6 Woensd.Seyde de Wilde, dat de Con. eerst quartier over negenen opgestaen was. Dat hem dacht, hem siende voorbijgaen, dat bleeck en ongedaen der uytsagh; dat oock dr Hutton en van Loon omtrent hem hadde gesien en Fremin een kommetje dragende, daermede, meende hij, iets hadde ingenomen. Dat hij aen Benting hadde geklaeght over het weghnemen van̅ tafels. Dat Benting hem daerop gevraeght hadde: ‘Hoe maeckt het de Hr van Zuylichem?’ en̅ dat hij hem geantwoordt hadde: ‘Jae, die maeckt het soo, dat het hem 's jaers een duysent gl. dry of vier sal kosten; hij laet eten halen bij Pontac, en̅ dat is soo vervaerlijck dier.’ Dat Isac, daerbij staende, geseght hadde, dat dat waer was, en̅ Benting: ‘Jae, dat zijn soo al kluchtighe ordres.’ Dirck quam met 30 ℔ van̅ verkochte peerden. | |
7 Donderd.Smergens quamen de brieven van 4 of 5 posten. De Coning ontboodt mij en gaf mij een deel brieven, om extracten uyt te maecken, daeronder, tot mijn leetwesen, de nominatie tot het Bailluwschap van Haegh vondt, sonder dat Boetselaer daerop stondt, daerdoor mijn hoop, van in̅ Reeckencamer te komen uyt was. Was den ganschen dagh besigh met extracten uyt de Con. brieven te maken. Woensdachs was er de tijding al over Oostende, dat de | |
[pagina 106]
| |
Raedtpensionaris ten Hove en̅ de Heer van Villers doot waeren. | |
8 Vrijd.Schreef vele brieven voor̅ Coningh, die savonts teeckende, hoestende geweldigh. Mylord Halyfax in̅ chambre du liet wesende alleen met mij, vraeghde aen̅ page van̅ backstairs, wie dat ick was, en quam doe bij mij, mij saluerende, ende begon te praten. Seyde daernae noch savonts, dat er goede tijdingh uyt Schotlandt was, en̅ dat de affaires in̅ Conventie aldaer heel wel schickten. De soon van Villers wierdt bij de Coning gerecommandeert tot de plaets in̅ Gn̅alts Rekencamer, en Benthuysen afgewesen, Benting seggende aen̅ Coning, dat men altijt noch wat regard behoorde te hebben voor de kinderen van̅ luyden, die niet heel qual. geweest waeren, gelijck Villers geweest was, altemet wel wat de beest makende, maer die men evenwel stieren konde daer men hebben wilde, 't welck hij seggen wilde dat men met Werckendam niet hadde konnen doen. De Pensionaris Heinsius, van Delft, was tot Raedtpensionaris bij provisie aengestelt, en̅ de Con. schreef aen Hollt, dat dat seer approbeerde, en̅ wenschte dat hij de plaets ten principale mochte aennemen. | |
9 Saterd.De Lt Gn̅ael Spaen bij mij wesende, seyde, gehoort te hebben dat de Mareschal de Schomberg stondt gemaeckt te werden Hertogh van Albemarle, Benting Graef van Portland en Baron van Chichester, Mylord of Winchester Hertogh van Chester, en̅ mr Sidney Viscount of Shoppy. Was niet van mijn camer, als wanneer tegen den avont, in schoon sacht weder, wat langs de rivier wandelde. Stanley was heen en̅ weder bij mij. Schuylenburg mij daeghs van te voren geschreven hebbende, dat desen dagh komen soude van Londen, om na- | |
[pagina 107]
| |
der (soo hij schrijft) te delibereren over onse affairen, quam niet. | |
11 Maend.Smergens waeren Stirumb, de Ve Admirael en Oyen bij mij, seyden mij gehoort te hebben dat Bosvelt van Haerlem, in̅ Rekencamer van Hollandt zijnde, zeer dangereuselijck sieck was. De storm continueerde seer sterck. Schreef aen Schuylenburg daerover, dat niet gekomen was; maer smiddaghs quam hij en̅ seyde mij, naerdat met Benting gesproken hadde, hoeseer hij en̅ oock de Con. verwondert waren over de nominatie van 't Bailluwschap van̅ Haegh gedaen, daerom dat Dorp, soo goed als blind zijnde, daerop gestelt was. | |
12 Dynsd.Kregen weder brieven uyt Hollt. De Con. teekende savonts vele dingen, maer hoestede, dewijl ick bij hem was, seer langh en̅ sterck. Schuylenburg att smiddachs bij mij op mijn camer. Benting had hem geseght, dat de Con. met de bovengesegde nominatie seer verlegen was; dat hij hem self oock voorgehouden hadde de inconvenienten, die uyt het doen van eene electie uyt deselve konden voortkomen, sullende hem telkens diergelijcke, daeruyt hij maer een persoon soude konnen kiesen, konnen werden voorgebracht, en̅ meenende dat men deselve als informeel soude konnen te rug senden, maer dat de Con. geseght hadde: ‘Jae, maer wat voor een nieuwicheit soude dat wesen?’ Stormde even sterck. | |
[pagina 108]
| |
Schuylenburg en Borselen waeren den meeste mergen bij mij, de leste att bij mij. Schuylenburg seyde, dat Dedel voor de kinderen van Joff. Duyvens, als voor sijne eygene soude konnen doen, sorghde, en der 2 of 3 heel wel hadde doen trouwen. Daeghs te voren seyde, dat Sterrenburg seer dickwils in̅ sententie van Kievit met naem en̅ toenaem te pas quam, en̅ dat hij vreesde, dat soo hij in Hollandt quam, men hem wel bij de kop soude vatten. Dat de Con. eenighe tijt geleden aen Eppinger 6000 gl. gegeven hadde, om hem wat uyt sijne schulden te redden, en̅ eenighen tijt te voren noch 1000 Rrs. | |
14 Dond.Wandelde naermiddagh langhs de rivier tot Kingstone toe, en̅ quam door 't Parck wederom. Een weynigh daerna quam Dijckvelt bij mij en sat er tot 9 ueren toe. Seyde, dat van de Coningh quam en daer meer als 2 uren geseten hadde. Dat onder andere dingen van mij oock gesproken hadde, dat ick mijn plaets quitteren wilde. Dat mij noch niet heel gedeclareert hadde, maer dat het scheen ick niet blijven wilde. Dat daerin verlegen was, niet wetende wie in mijn plaets soude konnen nemen, en̅ hem vragende of niemant niet en wist. Daerop hij hadde neen geseght, en̅ voorts dat wel konde begrijpen dat ick, zijnde in Hollt geseten, mijn familie, vrouw en kinderen daer hebbende, niet geerne mij elders met der woon soude naer toe geven. Ick seyde hem mijne redenen in 't lang en̅ breedt; dat oock mij selve soude ruineren, konnende, op het inkomen van mijn charge en̅ op dat van mijn goedt te samen eenighsins naer mijn facoen in Engelt levende, niet subsisteren. Hij seyde oock, dat ick alleenlijck levende als in̅ Haegh gedaen hadde ('t welck niet rijckel. genoegh in Engt soude wesen), over de 20/m gl. soude moeten verteren. De Coning had hem oock gevraecht, of hij iets aan mij hadde konnen mercken, van dat ick niet wel te vreden was, en̅ | |
[pagina 109]
| |
hadde hij geseght van neen; dat ick nooyt van een seer vrolijck humeur gevonden hadde, maer dat mij nu zedert eenighe tijt wat meer abbatu als te voren gesien hadde; dat dat geen groot wonder was, doordien mij apparentelijck niet seer konde aenstaen, dat, daer van te voren de Coning bijnae op alle tijden van̅ dagh hadde konnen sien en̅ spreken, ick nu daertoe soo selden konde geraecken; en de Con. had telckens weder van sijne verlegenheit gesproken. Daer quam een van̅ schepen met de equippages van 't Hoff, met Schaft uyt Hollt gevaren, behouden aen (daer waeren de honden in met de jager Noblet); maer de andere waeren door de storm, soo men seyde, van voor Harwich van haer anckers geraeckt en zeewaerts ingedreven. | |
15 Vrijd.Quam Dijckvelt en Schuylenburg ten 10 ueren bij mij en̅ saten er tot 1 ueren toe. Dijckvelt vertelde veel van sijne magnificentie, in sijne ambassades gepleeght, en̅ van̅ caricheit van̅ Bailluw Boreel, daerin sijn confrater zijnde. Item van̅ giericheit, vuylicheit en quade manier van leven van̅ Ambassr van Sterrenburg. Dat die een geruyme tijt langh, daer ordre hadde om de Coningh nae Chambort te volgen, sijn Secretaris Mouwan naer Blois gesonden had, en hem daer doen blijven, hij self te Parijs sittende en̅ sijne brieven van Blois daterende. Dat hij sekerlijck de galand van Made de Grandbonne tot Carons geweest was, en̅ daernaer oock hem aen Made de la Ferté geattacheert hadde, sonder dat hij evenwel wist of daer gereusseert hadde. Dat de broer van Anne Schadé, Edelman zijnde van Sterrenburg, en langh van Madame Caron zijnde onderhouden geweest, sij in 't eynde aen hem geen geldt in̅ sack meer wilde furneren. Dat Sterrenburg de saeck met Schadé hebbende overslagen, op een dagh als Schadé bij haer sat, inquam, en riep hem overluydt toe: waerom | |
[pagina 110]
| |
hij daer noch sat. Dat den Ambassr van Venetien, daer bij mede most vertrecken, begeerde dat hij sanderen daechs vooruyt soude gaen. Dat die vrouw, daerover seer ontroert wesende, huylende en lamenteerende gevraeght had, waerbij dit toequam, en̅ hij geseght hadde dat Schadé, zijnde in schulden geraeckt, in 't sin hadde het geldt, dat hem gesonden soude werden, te laten employeren om die te betaelen, en̅ ondertusschen te gaen een reys naer Venetien doen. Dat sij daerop een juweel van 4 a 5000 gl. gehaelt hadde en aen̅ galand gegeven om te verkoopen. Dat Sterrenburg van̅ confidentie van dese amants wesende, en madame soo fraey hebbende uytgestreken met soo een trait de filou, het aen hem, Hn van Dijckvelt, als een fracy kunsje self verhaelt hadde. Sij spraken oock veel van dat Sterrenburg in̅ sententie van Kievit soo dickwils te pas quam, en̅ dat men qualijck conde oordeelen hoe hij in̅ Haegh komende, soude konnen seker zijn. Dijckvelt en Schuylenburg quamen savonts om 9 ueren weder bij mij en saten tot 11. Dijckvelt verhaelde doe veel van Odijcks questien tegen hem, daerover dat hij, in̅ vergaderingh occasie hebbende omme iets voor̅ dienst van 't Landt of van̅ Con. voor te brenghen, den anderen verstondt dat hij dat niet en mochte doen, sonder eerst daervan aen̅ President van̅ vergaderingh kennis te geven. Daerover seer scherpe woorden gehadt hadden, en̅ hij tegen Odijck op sijn vinger hadde geknipt en geseght, dat hij den bruy van hem hadde en̅ hem wel kende etc. Odijck hadde geseght: moy je suis l'homme du Prince, als er iets voor hem te doen is. | |
[pagina 111]
| |
zijnde en̅ niet komende eten, maer te Sheane tot Sr Will. Tempel blijvende. De Baron Görtz quam vooraf van̅ jacht thuys, en̅ seyde dat Bentingh hem hadde Hoofmr gemaeckt aen sijn tafel. Liet mij daernae daeraen nooden, maer liet seggen dat al aen tafel was. Dijckvelt, sprekende van̅ Coninghs quade borst en̅ hoest, seyde dat hij laest bij hem zijnde en̅ daervan sterck wordende overvallen, hem geseght hadde: Hr van Dijckvelt, soo doende soude men (of soude ick) wel aen landt waeyen.’ Seyde oock, dat hem wel hadde sien bloedighe fluymen spouwen. Dat hij onlanghs op̅ jacht wesende, soo benaeuwt van borst was, dat niet en konde galopperen, maer nae een dagh of twee geleden het weder heel wel hadde konnen doen. | |
18 Maend.Mylord .......Ga naar voetnoot1), gewesen President of the Sessions in Schotlandt, seyde dat het gerucht, dat te Londen geweest was, van Con. James sijn overkomst uyt Yrlandt in Schotlandt, valsch was, en̅ dat men niet recht wist of hij wel eens in Yrlandt was. Dat de affaires voor̅ Con. in Schotland heel wel gingen en hem lichtelijck in korten de Croon daer mede souw gepresenteert werden. Gastigny att bij mij. De Coningin gingh naer Londen, om tot de crooningh te blijven. Wandelde tot Hampton toe alleen, en gingh dat heele dorp door. | |
[pagina 112]
| |
19 Dynsd.De Con. gingh naer Londen en̅ quam weder: soude in 't parlement gaen. Wandelde in 't Parck tot Kingstone toe. De Con. teeckende eenige brieven. Mijn vrouw schreef mij, dat Schuylenburgh niet al te veel vertrouwen moest; dat niet en geloofde hij soo seer van mijn vrienden was, als ick meende. Schreef haer dat daer geen reden van konde bedencken. | |
20 Woensd.De Con. gingh naer Londen om gecroont te werden. Ick voer daer met een pair of oares nae toe, de rivier af, dat een aengenaeme passage is, om de menichte van dorpen en huysen, langs de kant staende. Gingh naemiddagh met Golsteyn wandelen. Meenden in Westminsterhall en̅ in̅ kerck te komen, om̅ toestel te sien van̅ crooninghe, maer konden daer niet inkomen, en was over al die wegh heen een gruwelijcke menichte van menschen op̅ straet. Voor al de huysen waeren stellagien en̅ loges gemaeckt, die aen̅ kijckers verhuert wierden tot verscheydene prijsen. At tot Voorst met de Graef van Solms. Schuylenburg, die mij presenteerde een plaets te doen hebben in̅ loge, daer vrouw van Nyenhuys, Bentinghs suster, in wesen soude, maer bedanckte, willende den volgenden dagh uytslapen, omdat deese dagh te 6 uere hadde op geweest, en noch al met de hoest en verkoutheit gequelt was. | |
21 Donderd.Geschiede de crooningh, die niet en sagh, wesende eensdeels niet welgesint over de affairen van mijne charge, en̅ hatende den drangh en confusie. Wandelde naermiddagh in̅ Maliebaen met Graef Carelson, wiens regiment de wacht in 't Parck hadde. Men seyde, dat in̅ processie de Coningin geweldigh geparoisseert hadde, maer de Coningh niet soo wel der uyt gesien en hadde. | |
[pagina 113]
| |
Liet eten halen uyt de St George taverne, dat een dicke Brabantsche meyt bracht. De Coningh niet terdeghe gewaerschouwt zijnde, wanneer most uytgaen naer̅ processie, wachte 2 ueren te langh, waerdoor alle de deelen van̅ ceremonie te laet geschieden, en̅ wordt het geduyrende het festin soo laet, dat men malkanderen bijnaer niet sien en konde. | |
22 Vrijd.Was in̅ voormiddagh bij den Con., die mij vraeghde waer ick gesien hadde. Seyde dat besigh was geweest met de Resolutie van̅ Staten, in eijffer gesonden, aengaende alliantie met de Keyser te maecken, te ontcijfferen, om dat meende dat de Con. daer haest bij hadde. Vraeghde of ick geen medalie gehadt hadde, daerop neen seyde, sonder veel replicque. Belaste mij nae Hamtoncourt te gaen, en seyde de brieven van daer savonts soude afsenden. At smiddaghs bij de Gedepde van̅ Admiraliteit, en logeerde tot een apotheker, in St James Kingstreet, daer waeren Turck en̅ Catwijck. Smergens, soo noch te bedde ley, quam nicht Bicker en haer swager Vernatti bij mij en droncken choccolate, maer eer gedaen hadden, sondt de Coningh om mij. Daechs te voren quam Mevrouw Wilson in̅ naermiddagh bij mij, sprekende onbeschaemdelijck tegen de Con. Haer man was van 't eilandt Wicht naer Kingston geretireert, en̅ wilde sij een paspt voor hem hebben, om over see te gaen, gevende genoegh te kennen, dat hij naer Vranckrijck of naer Yerlandt wilde. Naermiddagh reed naer Hamtoncourt, nemende de Wilde mede in mijn coets. Mijn goedt te water quam eerst savonts ten acht ueren. | |
[pagina 114]
| |
worden, van dat ick van 't Hoff wilde gaen. Daer naer al weder op dat discours komende, seyde, dat het heel niet wel soude wesen en̅ onbetamelijck, dat ick, soo langh gedient hebbende, sonder een sortabele recompense van 't Hoff soude gaen. Sloegh voor van mij in 't eerste lidt te Uytrecht te brengen, en vervolgens in een van̅ Gnalits Collegien, de Rekencamersplaets vooreerst aen dat lidt komende. Sprack daernae veel van̅ oude Rhijnswoude sijn saecken, en̅ dat seer weynigh hadde naergelaten, naer proportie van dat men wist dat hij gewonnen en̅ getrocken hadde. Wandelde met Golsteyn naer Hampton, en sochten dr Stanley te vergeefs. Dijckvelt prees de jongen Rhijnswoude seer, en beklaeghde hem seer over 't ghene hij van sijn vrouw most lijden, die hem dickwils begon te querelleren, eer hij se ter deegh gekust had. At savonts met de kleyne Sayer aen̅ tafel van̅ Grooms. | |
26 Dynsd.Had Slydrecht smiddaghs te gast, en̅ wandelde met hem naer Kingstone, daer wij in een coffeehouse coffie droncken, krijgende in 't parck bij ons een Hamburger, die dickwils door Citters gebesight was om brieven secretelijck over te brengen, en̅ korts naer onse landinghe daermede gaende, door̅ Franschen genomen geweest was, en̅ wonderlijck daer van gekomen, brengende de Franschen, die in sijn boordt waren overgekomen, in 't Vlie binnen, nair dat wel 6 daghen haer eygen water hadden moeten drincken, stervende vele van dorst. Hij hadde oock 6 maenden slaef te Algiers geweest, en̅ was met groot hazard geëschappeert. Seyde dat de naturelle Turcken goede luyden waeren, maer de Renegados groote booswichten. | |
[pagina 115]
| |
Kreegh schrijven van mijn vrouw, dat geseght wierd, dat Boetselaer sijn sollicitatie van 't Bailluwschap van̅ Haegh niet stercker gepousseert had, om dat hoopte haest in̅ Ridderschap van Hollt te komen en̅ in Raedt van Staten, en̅ dat alsoo doch een plaets in̅ Reeckencamer soude open komen. De Coningh att tot Mylord Devonshire. Savonts most veel schrijven tot elff ueren toe. Het bleef vast, dat een groot gedeelte van onse cavallerie naer Yrlandt ginghe, dat Ginckel die soude commanderen. Dat Schomberg als Gn̅ael soude commanderen, maer eerst over eenigh tijt vertrecken, omdat de cavaller̅ie veel grooter marche most doen. Oyen soude mede marcheren. | |
27 Woensd.'s Gravemoer was smergens bij mij. Seyde dat desen dach Ouwerkerck, Borselen en Zuylesteyn genaturalist souden werden bij het Parlament, anders niet gequalificeert zijnde om charges te konnen bedienen. Dat hij meende, dat de Ridderschap niet defereren soude aen̅ brief van̅ Con., in faveur van Voorst geschreven, maer hem versoecken een grooter augmentatie te willen goedtvinden. Dat hij bij soo een augmentatie het woordt had van̅ Con., om geholpen te werden. Men hoorde dat de Coning en Coninginne in Schotlandt geproclameert waeren; maer daer wierdt bij geseght, dat de Croon haer gedefereert was onder sekere conditien, als dat sij geen vrede of oorlogh souden aengaen, als met kennisse en̅ goedtvinden van het Parlament; dat op̅ selve manier de charges souden vergeven, etc. Wandelde nae Hampton. | |
[pagina 116]
| |
en broeder van onse mr Treslawny, die op 't Hoff geweest was. Men hoorde dat Sr Rowland Guine geworden was Treasurer of the Chamber, dat een Court-office is; de jonghe Temple, Secretary of the War, in plaets van Blackwarte, en̅ Major Wildman, meester van 't Posthuys, daer Stanley seyde dat al de werelt soo qualijck over voldaen was; dat de Coningh niet sou derven hem daer houden, dat een van Cromwels volck geweest was, vremde opiniën in̅ religie had etc. | |
29 Vrijd.De Coning en Coningin gingen naer Londen en̅ quamen weder. Men seyde dat, de bill behoorlijck gepasseert en̅ geresumeert wesende, de Coningh versocht was bij 't Parlament den oorlogh aen Vranckrijck te declareren. Savonts de Con. thuys komende, en teeckenende de dingen die der waren, soo als ick eerst inquam, sat een tijt langh stil, sijn hooft hangende alsof hij qualijckachtich geweest was. Daernae hem weder overend settende, vraeghde mij of ick niet uyt geweest was. Seyde: neen. Den heelen dagh niet? seyde hij. Seyde: neen, omdat het sulcken quaedt weder geweest was. Hoe, seyde hij, heb je den heelen dagh niet uyt je camer geweest? Seyde: neen. Rooseboom quam bij mij en was fraey droncken; sneed veel op van sijne intrigues en familiariteit met de Pr. van Waldeck, de Coningh, de Prins van Vrieslandt etc., en liet hem ontvallen, dat hij, middel hebbende om alle secreten van affairen, soo wel als intrigues etc. van allerhande soorten van menschen, hij van sulcke advisen, memorien en extracten gaf aen̅ Coningh. | |