Journaal van 21 october 1688 tot 2 september 1696. Eerste deel
(1876)–Constantijn Huygens jr.– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
Mey.1 Sond.Villatte smergens in mijn camer komende, seyde mij, dat de eenighe soon van Sr William Temple, bij de Con. gemaeckt Secretary of Warr, als op donderdagh voorgaende heb aengeteeckent, 2 a 3 dagen geleden bij de Con. gekomen was, en hem had geseght, dat hij vond dat tot de charge, die gekregen had, niet bequaem was en de Con. geen goede dienst soude konnen doen. Dat de Con. hem geëncourageert had en̅ geseght, dat hij maer van de oude commisen soude employeren, en̅ dat het werck wel haest soude leeren verstaen. Dat hij daerop wegh gaende, in een pair-of-oars op̅ rivier gaen sitten was, en̅ latende hem royen naer de brugh van Londen, als daeromtrent quam, een geschrift of brieff neergeleght had, met een schelling daer bij voor port, en als onder de brugh quam, hadde geseght: adieu watermen, en̅ hem selven in̅ rivier geworpen en soo verdroncken was. Mijn hoest en̅ swaere verkoutheit was zedert 4 a 5 daghen, en̅ naer dat een dach of twee sacht weder was geweest, genoeghsaem geheel wegh, Godt zij gelooft, naer dat geduert hadden van doe wij van Hellevoetsluys in zee gingen. Rooseboom seyde, dat den Bisschop van Londen, en̅ Burnet, Bisschop van Salisbury, recht tegens de Con. sentimenten aen gegaen hadden in het Parlament, daer geventileert wierd de questie van eedt van allegiance te doen doen aen̅ Bisschoppen van Canterburry en̅ andere, die die niet doen wilden of tergiverseerden; dat bij sommige, en̅ daeronder de voorz. Bisschoppen, gesustineert wierdt, dat men daeromtrent een temperament sonde konnen vinden, en̅ dat den Con. de recusanten voorz, soude konnen dispenseren, en dat daerdoor weder een dispensing power soude geintroduceert werden tegens het sentiment van verre het grootste deel van het Lagerhuys. | |
[pagina 118]
| |
2 Maend.Smergens was Rooseboom bij mij, daernae Stanley, en̅ savonts Gastigny, die seyde, geobserveert te hebben, dat de Con. iets swaers in sijn hooft hebbende, in sijn selve sprack, en dickwils oock sijn lippen verroerde. Stanley was swaerhoofdigh en seyde, dat de gewesene Coningh seer sterck was in Yrlandt. Wandelde wat in 't Parck en was naer Stanley vraghen, die mij geseght had te sullen wachten; maer was niet thuys. Gastigny seyde, dat ms Franckline te Whitehall wat melancholicq en genegligeert gevonden hadde, dat hij meende voortquam uyt haer amours met de Gr. Steenbock; dat als men haer daermede quelde, sij niet wel konde dissimuleren dat daer wat aen was. | |
3 Dynsd.Naermiddagh was bij de Coningh, die mij praette van schilderijen, en particulierlijck van̅ de Con. te peerd van van Dijck, die hij uyt de galerije hadde laten weghnemen, en meende geset was in̅ camer, die achter sijn cabinet komt, hier te Hamptoncourt; maer willende mij die daer laeten sien, was daer niet. In 't quartier van̅ Coningin was een Hoogduytsch, die gochelde, en seer wel met de caerten konsten dede, hebbende ick nogh diergelijcke niet gesien. Men seyde, dat er tijding uyt Schotland was, dat men aldaer alle de Bisschoppen hadde afgeset en̅ die regeringe vernietight. | |
4 Woensd.Smergens was Hutton bij mij, zijnde komen logeren in sijn quartiertje, dicht bij het mijne. Seyde, dat de gewesene Coningin van Engelant, als de tijdinge gekomen was van 't verlies van onse peerden door de storm, geseghd had in substantie: Wat will die arme kleyne Prins al doen? Hij sal hem nu voort wel gerust houden, en̅ dat werck sal daermede uyt wesen; maer anders laet hem vrij komen, men sal hem de eygenste wegh van̅ Hertogh van Monmouth al laeten gaen. Hij seyde, op 't propoost van̅ Engelsche huwelijcken, dat | |
[pagina 119]
| |
een meisje van 14 jaer hier in Engelt met ymant secretelijck trouwende, het huwelijck goedt en valide was, en̅ het consent van̅ ouders niet vereyscht; dat leecken ymant soo wel konden trouwen, als ecclesiastiquen, en̅ dat den Hertogh van ‘Northumberlt’ om een vrouwmensch te attraperen, sijn coetsier in een caplaens kleederen hebbende doen kleeden, en een of twee van sijn volck als getuygen daerbij hebbende laeten komen, haer soo getrouwt had, hij op 't begeren self van̅ Coning James, sijn oom, haer voor sijn vrouw hadde moeten aennemen en̅ houden; dat den Graef van Pembroke op diergelijcke manier aen̅ suster van̅ Dutchess of Portsmouth, die hij smergens, als bij haer geslapen hadde, meende wech te senden, was vast geraeckt. Dat noch al eenighe spraeck was, al of de Con. het huys van Myl. Nottingham, te Kensinghton, wel soude mogen koopen, om dicht bij Londen te wesen. | |
5 Donderd.Att met de Grooms, Geldermalsem mij genoodt hebbende; daer was mede Gastigny. Naer̅ middagh wandelde met haer wat op het Green, daer een deel Engelschen een mal spul speelden met houte bollen en groote swaere houte colven. Met den oudtste Killegrew bij een vrouw daer voor̅ deur sittende, praetende van een sekere vrouw, die daer op het Green een camer hadde en̅ van Londen gekomen was met een huerkoets met vier peerden, tafel hield en̅ de galands als Dona Marquet etc. wel tracteerde, maeckende eenighsins de fiere en geen geldt willende hebben, seyde hij dat sij dien dagh ergens naer toe gereden was, en dat sijn broer mede met haer was. Dat hij hem geseght hadde, dat soo hij ras thuys en quam, he would send both his wifes after him. Wandelde noch alleen daernae in 't Parck en̅ naer Kinghston. | |
[pagina 120]
| |
Een oogenblik te voren had de Coningin om mij gesonden, soo dat haer alleen op mijn camer most laeten. Sij sprack mij van̅ schilderijen, die men uyt de galerije genomen had, daer die van Mantegna (de Triomphen) gehangen hadden, en wilde hebben, dat met de man, die de voorz. schilderijen helpen en in ordre brengen soude, spreken soude, om te sien of hij daer wel verstandt van hadde. Dit was mr Walon, daer met Sonnius te Londen geweest was. De Coningin was mij als te voren beleeft en vraeghde mij, hoe, daer ick soo net, het in dit vuyle landt konde stellen, en waer dat mijn quartier was etc. Sterreburg seyde, dat dien dagh de Coning soude antwoorden op het versoeck, bij 't Parlament aen hem gedaen, om den oorlogh aen Vranckrijck te declareren. Dat oock bij 't Parlement verstaen was, dat de Bisschoppen den eedt van allegiance souden moeten doen, en̅ dat die het weygerden, alleen een kleyne portie van haer revenu soude gelaten worden. Dat dit in 't Hoogerhuys maer met twee stemmen, maer in 't Laeger met seer vele was overgehaelt. Walton seyde, dat op patroonen van Giulio of Rafel, die de Coningh toehooren, ten tijde van Carel de 2e 3000 ℔ sterl. gelicht was, en̅ die nu wederomgegeven waeren. Att smiddaghs, op Borselens noodigingh, weder bij de Grooms, daer niemant was als Sayer en een jong man, een Engelsche, die redelijck gaeuw was. De Coningh teeckende savonts. | |
7 Saterd.Wandelde naermiddagh in 't Parck. De Coning en Connne reden ten 9 ueren uyt en aten tot ......Ga naar voetnoot1). Savonts quam Joff. Golstein, Joff. Vijgh en Isac op mijn camer. Joff. Golstein seyde mij, dat Golstein mede met Ginckel naer Yrlandt gegaen was. | |
[pagina 121]
| |
Smergens was Saumaise bij mij. Naer vijven wandelde een uer of twee, zijnde seer schoon weder. Ten 7 ueren quam de Hr Dijckvelt bij mij, en praetende, seyde, dat noch seer swaerhoofdigh in̅ saecken was; dat vreesde dat er onder de luy, die in employ en credit waeren, schelmen liepen, en meende dat Godolphin der een van was, en dat nogh daeghs te voren een Lord hem als soodanigh aen hem afgeschildert had; dat hij oorsaeck geweest was van dat de Con. Jacob father Peters in̅ Privy Counsel genomen had, nae dat de Con. de Bisschoppen in̅ Tour geset had; dat geseght wierd dat hij corsaeck was onder handt van dat op resolutien van 't Parlament geen geldt konde genegotieert werden; dat die selve Lord al dat en meerder van Godolphin aen̅ Con. geseght hadde, en die daerop stilgeswegen hadde. | |
9. Maend.Dijckvelt vertelde tegen mij en̅ Isac, dat 4 à 5 Mylords scherp gesproken hadden daerover, dat Germain hebbende sulcke affronten gedaen aen̅ Hertogh van Norfolke, en̅ bij gevolghe aen alle die van sijne Ordre, op het Hof, en̅ overall, soo impunement gingh wandelen. Seyde, dat Verbolt een man was, genoegsaem om alle vuylicheden te protegeren, als het maer in sijn rekening te pas quam, en̅ als hem sprack van̅ cabale, daerin hij met den Amptman Elst was, seyde hij, dat Elst de grootste vuylick (of iets diergelijx), die men sien konde. Men seyde, dat naer middagh in̅ Privy Councill de declaratie van oorlogh van Engelt tegens Vranckrijck soude gearresteert en̅ opgestelt werden. De Coningh was op de jacht. Dijckveldt at savonts met mij een schotel asperges, en konnende geen camer krijgen, als te voren, tot Maryot den Housekeeper, liet sijn bedt in mijn antichambre setten en sliep daer. Gingh Joff. Golstein besoecken, maer wierd daer van daen gehaelt. | |
[pagina 122]
| |
10 Dynsd.Naermiddachs bij de Con. wesende, die mij werck gaff tegens de post, seyde hij: ‘Het is warm weer; het is nu Haeghsche kermis. O, dat men nu soo, gelijck een vogel door de lucht, eens konde overvliegen! Ick gaff er wel hondert duysent gl. om;’ en een weynich daer nae: ‘Jae, ick gaf er wel twee hondert duysent gl. om.’ Was niet uyt, hebbende met schrijven veel te doen. De Coningh savonts de depesches teeckenende, hoeste noch al seer en spoogh veel witte groote fluymen. | |
11 Woensd.Was Baertenburg smergens bij mij, en vertelde mij dat hij en Rottermondt en Hulst, mijn clercq, met ms Curson, van Excester, en̅ noch een meisje, dat sij bij haer had, al vrij wat vrijtjes geleeft hadden, hebbende sij haer te Kinghstone een camer te voren gehuert, van 1 croon daeghs, daer hij haer op een morgen op haer bed hadde gevonden etc., en dat sij daer haer te eten hadden gegeven en gedefroyeert. Naer hem quam Slydrecht en Lintelo bij mij. De Coning gingh smergens naer Londen. Naermiddagh quam Stanley bij mij, knorrende over de Con. conduitte, daerin, dat in̅ beste plaetsen ondeugent volck stelde, als maj. Wildman in 't Posthuys etc. Gingh met hem om te wandelen, en raeckten in passant in ms Kastons quartier, dat gemaeckt wierd. Sij noode mij in 't uytgaen om altemet te komen thé drincken. Van daer gingen bij Joff. Vijgh, die haer camer en quartier mede noch gemaeckt wierd. Bij haer vonden de Hr van̅ Latmer, en̅ Slydrecht gaff ons thé te drincken. Daernaer langhs de rivier wandelende, quamen tegen de vrouw van Sr Robert Killegrew, den oudtsten, met die van mr Mariot, de Houskeeper, een kleyn leelijk ding. Hij wilde mij mede hebben nae mr Nuttal, die the Lady Hatton getrouwt hebbende, even over de rivier te ....Ga naar voetnoot1) woonde; maer seyde, op een ander tijt te sullen gaen. | |
[pagina 123]
| |
12 Donderd.Quam dr Burnet, Bisschop van Salisbury, met dr Hutton op mijn camer, om mij te recommanderen de saeck van̅ Capn Fery, voor wien hij een acte van Majoor Titulair van̅ Con. versocht hadde. Was wandelen tot het end van 't Parck, maer waeyde hard. De Coning deed hem laten, sullende gaen melck drincken. Savonts was daer Privy Councel, dat laet duerde. Was noch over de declaratie tegen Vranckrijck, maer men seyde de Con. daer niet mede wilde voortgaen, voor dat de geldsaecken vastgestelt waeren. | |
13 Vrijd.'s Gravemoer, daer nae Weck, Weldesen, Market en̅ de Gr. van Solms quamen op mijn camer. Hoorde van Mylord Coote, dat de Con. aen Benting gegeven had een stuck goedts van 20/m gl. of 2000 ℔ sterl. 's jaers, genaemt Theobalds, 10 of 12 mijlen van Hamptoncourt. Het had eerst aen̅ Duc d'Albemarle geweest, en̅ door sijn doot op de Coning gedevolveert wesende (geloof als een vervallen leen), had die het aen̅ Hertogh van Barwijck sijn nate soon, van wien onse Con.' soo het schijnt, weder hadde afgenomen. Mij wierd geseght, dat de vrouw op het Green, daervan op̅ 5 deser genoemt, was ms of mylady Kockes; dat sij ten tijde van de voorgaende Con. was onderhouden geweest door sekere Lord en̅ father Peters te samen, en dat sij van haerluyden geldt noch domineerde. Dat ondertusschen de Coningin, dewelcke sij dickwils als een dame van qualiteit quam opwachten, haer door een Gentleman Usher had laten segghen van het Hof te blijven. 's Gravemoer seyde, dat van hetghene tot onderhoudt van̅ Duytsche trouppes in Engelt bij 't Parlament geassigneert was, wel 40000 gl 's maends overschoot, en tot de Con. dispositie was. Hij presenteerde mij, mijn vrouw met de sijne, in het jacht, daer Churchhill mede stondt over te gaen, te laten | |
[pagina 124]
| |
naer Engelt komen, dat aennam, en̅ schreef er mijn vrouw savonts over. Mylord Coote seyde savonts in̅ Bed-chamber, dat de Con. sijn selve veel quaedt dede met soo difficil in 't geven van audientiën te zijn; dat de vorighe Con. veel gemackelijcker was om te spreken. | |
14 Saterd.Stanley dronck choccolate bij mij. Bulstrode quam om meubelen, die ick en de Wilde noch souden mogen hebben, te reclameren, beleefdelijck nochthans. Sondt tot Joff. Golstein en Vijgh, en tot dr Stanley; maer waeren uyt. Wandelde naer Hampton al verr door het dorp heen, soeckende een wegh op̅ rechter handt, om daerdoor weder nae Hamptoncourt te konnen komen; maer vondt geen. Daernaer hoorde, dat men over de palissade moet klimmen, daer een passage is, en̅ men een weeghje siet nae de rechterhandt, welck volgende, men weder een wegh de rechterhandt moet opslaen, die dan nae Hamptoncourt leydt. | |
15 Sond.Wandelde met Isac in 't Parck, die seyde, dat Godolfin in̅ Tresorie genoegsaem belet hadde, dat de wijnen van̅ Coningh, dewelcke op zee en̅ anders bedorven waeren, en̅ die men derhalven niet soude konnen verkoopen, niet vrij van̅ custom hadde konnen inbrengen. Gingh met Isac tot Joff. Golstein, die te bedde lagh, en had Joff. Vijgh bij haer. Seyde, een pijn in haer been en heupe te hebben, en die gekregen te hebben van met de hackneys te Londen te rijden, om kleeren voor madlle de Montfouillan, nu Lady Pawlet, te besorgen. Hoorde daer dat Isac ridder gemaeckt was. Isac seyde in 't Parck, dat Rooseboom een ondeugende guyt was, en onder anderen gekoppelt hadde tusschen nichje Pompea en̅ .........Ga naar voetnoot1). Dat hij, sijn eene broer eens uytmaeckende, en̅ hem alle sijne fielte stucken ver- | |
[pagina 125]
| |
wijtende, den anderen, hem uytgehoort hebbende, eyndelijck geantwoordt had: wel broer, ick verwonder mij hoe je je eygen portrait soo kunstigh hebt konnen maecken. Joff. Golsteyn klaegde seer, bijnaer krijtende, dat de Engelsche dames haer en Joff. Vijgh met soo veel mepris tracteerden. Seyde dat een mistris .....Ga naar voetnoot1), waster van̅ leste Coning, niet uyt Whitehall en wilde, seggende dat hij binnen korten daer soude weder wesen, en dat sij, dessein hebbende om hem tegen te gaen, aen sekere onder-waster geseght hadde, dat se, op een uer te voren waerschouwinghe, haer most gereedt houden om op reys te gaen. Dat men Mietje Benting en haer suster, Mylady Mary etc., en̅ het soontje Mylord .....Ga naar voetnoot1) noemde. Dijckvelt en Dalonne quamen smergens op mijn camer, van Londen komende, en droncken choccolate. Bracht Joff. Vijgh naer haer camer, en praete daer tot 9 ueren toe. | |
16 Maend.Dronck naermiddagh thé met Stanley, en wandelde met hem een weynigh, maer wierden door het quaedt weder, dat niet en deed als hagelen en buyen, belet. Sondt Pieter, mijn knecht, om bootschappen naer Londen. Twee of dry daghen geleden was de Prins van Nassaw, Gouverneur van Vrieslandt, aengekomen. | |
17 Dynsd.Ten twaelff ueren quam madame la Ferté met een stagecoets van Londen, met haer oudste dochter en La Maria, die haer conduiseerde, een impertinent importune vent. Gaff haer wel te eten, en sij liepen naer̅ capel, om de Coningin te sien. Ick liet door de Wilde aen Zuylesteyn vragen, of haer wilde medehebben op het schip van van der Esch, daer hij mede over gingh, maer hij liet het excuseren, seggende, | |
[pagina 126]
| |
dat de Prins van Nassau daer meester van was, en hij self met sijn vrouw niet souden hebben als de constapelscamer. Over tafel begon altemet van haer armoede te spreken, dat ick voor estocades vreesende, sonder veel te repliceren liet voorbij gaen. Sij en haer dochter droncken al vrij veel seck en aten lustigh. De Coningh teeckenende, vraeghde mij wat de Hr van̅ Lier nu seyde, maer seyde, dat hem niet als heel kort gesproken had, de Con. mij doende roepen, soo als met hem in discours quam. Was naer 't vertreck van M. de la Ferté nae Joff. Golsteyn vraghen, die haer meit seyde dat niet thuys was. Gingh van daer naer 't Parck, daer een lacquey van̅ Con. mij quam roepen. Savonts quam Odijck te 9 ueren op mijn camer, seyde dat het Hoff niet vol genoegh van volck was en mager van goede cier. Dat Zuylesteyn hem geseght had, dat er een rijmpje gedebireert wierd: The King thinks all.
The Queene talks all.
The Prince of Denmarc drinks all.
The Princes of Denmarc eats all.
The Lord Portland takes all.
| |
18 Woensd.Seyde mij eerst de Wilde, daer nae Geldermalsem, dat snachts te voren tijding aen de Con. gekomen was van een gevecht tusschen Herbert met 19 Engelsche schepen en ..Ga naar voetnoot1) Fransche, convoyerende 26 transportschepen met 4000 man naer Yrland; dat de Fransche de windt van̅ Engelsche gehadt hadden, en̅ dye seer wel gemenageert; dat haer 4000 man gelandt hadden, en̅ anders niet seer hevig gevochten; dat op | |
[pagina 127]
| |
ettelijcke Engelsche schepen 30, 20, 15 en minder dooden waeren. At smiddags aen̅ Grooms tafel met Geldermalsem, sijn broer en Will. Killegrew. Wandelde nae den eten naer Kingstone, daer de twee eerste van daen naer Londen reden. In 't gaen had Killegrew aen Borselen geklaegt, dat hij seer arm was, en Zuylestein niet voor hem bij de Coning en deed. De Coning was naer Londen. | |
19 Donderd.De Con. schreef smorgens aen̅ Admiralten, behalven Vrieslt, in seer pressante termen, om de schepen, die gereedt souden zijn, in alle spoedt naer Wicht te senden, alsoo 't selve, naer̅ voorgevallene rencontre tusschen de Engelsche en Fransche vloten, meer als te voren nootsakelijck was. Capn Zum wierdt met de brieven afgesonden, sullende dien avont tscheep gaen in het jacht, daer Myl. Churchill mede naer Hollt overging. Chavernay en Saumaise waeren smergens op mijn camer. Chavernay seyde, dat de La Maria uyt Dauphiné was, soo hij meende. Dat hij een broer had, in comparatie van̅ welcke hij le Beau Maria in̅ wandelingh genaemt wierd. Dat hij een speelder was, en̅ somtijts veel gelt bij hem hadde. Wandelde met Isac in 't Parck, daer̅ fesanterye gemaeckt wierd. Seyde, dat Joff. Bodeck qualijck daer aen was en een sieckte had bijnaer als haer vrouw gehadt hadde. | |
20 Vrijd.Dijckvelt quam smergens op mijn camer schrijven. Was met Blankard gekomen; gingh naermiddagh weder wegh. De Wilde seyde mij, dat Odijck smergens op de Con. lever komende, aen̅ deur permissie om in te komen gevraeght hebbende, naer een quartier uers wachten geen antwoord gekregen had. Dat doen weder aen̅ deur krabbende, men hem weder ¼ uyr hadde laten wachten, eer hij ingelaten wierd. | |
[pagina 128]
| |
Naermiddagh door̅ galerije van̅ caetsbaen in 't Parck gegaen zijnde, riep mij Joff. Vijgh, in Joff. Golsteyns kamer zijnde. Vondt daer haer, Isac en Heuvel coffe drinckende. Joff. Golsteyn klaeghde noch al seer over de slechte bejegeningh, die sij van̅ Engelschen creegh, behalven van ms Compton nieuwe Maid of honnour, die seer beleeft was. Savonts teeckende de Con., geweldigh hoestende. De Holle brieven eerst savonts ten ½ elven komende, most noch een brief aen̅ Raed Penss van Hollt, en een aen die van Zeelt schrijven, die teeckende soo als naer bedt gingh. 's Gravemoer was smergens bij mij; seyde, dat Sterrenburg, in Hollt komende, seeckerlijck over het werck van Kievit soude geactionneert werden. Dat de Raetsheer Rooseboom sijn vijandt was en̅ van all de Wassenaers, die hem oock van haer zijde weder plaeghden, als sij konden, particulierlijck over sijn jagen door knechts te Alfen etc. Joff. Golsteyn seyde, dat Stanley en ms Kaston altijt te seggen hadden op de Con. conduitte, en̅ in̅ coets wesende, daervan altijt praeteden. Dat onder anderen spraecken van dat de Coningin kort van gelden gehouden wierd, en̅ dat het Parlamt haer een goede somme jaerlijx willende toeleggen, dat door Benting gedetourneert wierd, die wilde hebben, dat dat geldt door de Privy Purse soude gaen, en sulcke praetjens meer. | |
21 Saterd.De Wilde thoonde mij een lijst van̅ officieren van̅ nieuwe wervinghe, bij de Prins van Waldeck aengestelt, waervan de depesches beliepen omtrent de 13400 gulden. De broer van Joffou Romer was bij mij, een groote praeter; had den Deenschen dienst gequiteert. De Con. en Connne waeren naer Londen, om de delatie van̅ Schotsche Croon te ontfanghen. | |
[pagina 129]
| |
Wandelde naermiddagh in 't Parck. | |
22 Sond.Was smergens in̅ Duytsche predicatie van eenen Loderus. Joff. Golstein gingh uyt de kerck, soo het scheen qualijck wordende. Uyt de predicatie komende, gingh bij Ouwerkerck, wiens quartier dicht bij die van̅ kerck was. Een weynigh daernae quam Isac daer met Ouwerkerck, sagh er swack en magerachtigh uyt, seyde begonnen te hebben eselinne-mele te drincken. Sprekende voorts veel van̅ geinteresseertheit van 't volck in Engelt. Naemiddagh door̅ gangh van̅ kaetsbaen in 't Parck gaende, quam daer den oude Mortaigne tegen, die seyde, niet te hebben konnen laten de Con. te komen sien, daer hij over 50 jaer dienaer van geweest was. Had een van sijne sonen hij hem. Wandelde een tijt lang met hem langhs de rivier, seer warm weder wesende. Brienenburg (?) was daernaer tot 9 ueren bij mij op mijn camer. | |
23 Maend.Was smergens bij de Con., die mij vraeghde, of, dewijl hij op̅ reys naer Portsmouth soude wesen, ick te Hamptoncourt wilde blijven, of naer Londen soude gaen. Seyde, naer Londen soude gaen, en soo gaf mij brieven van Hop en̅ van̅ Raedtpenss mede, om aen Dijckvelt te geven. Voor̅ Bedchamber vondt de Raetsheer Lier, apparentel. over de sollicitatie van sijne ridderschap overgekomen. Naar mijn quartier gaende, wierdt mij door Fremin en Mariot gewesen de Lady Anne Kockeys, die de suppers gaff op het Green. Was een jonghe meydt van 20 of 21 jaer, wit van vell en had veel mouches in 't aensicht. Gingh met een meyd of soo iets achter haer. Mortaigne was smergens bij mij; vertelde mij de historie van sijn oudtste broer, die in Beyeren gevangen wesende en̅ uyt sijn gevangenis geëchappeert, door de moeder van̅ Commr van 't casteel wederom terugghe getoovert wierd. Slydrecht quam mede van Londen. | |
[pagina 130]
| |
24 Dynsd.Ging smergens met Slydrecht in een bootje naer Londen ten 9 ueren en waeren ten elven daer. Een ooste windt ons in 't aensicht wayende, was seer koudt. At smiddachs tot de Hr van Odijck met Slydrecht en de Hr van der Leck, die een tijt langh bij mylady Arlinghton te Hammersmit met de queene Dowager geweest had. Seyde, dat de Coningin van een seer vremdt humeur was, en altemet op een achtermiddagh thien, twaelffmael af en aen het spull liep, en tusschen beyde wandelen. Naer̅ eten ging met Slydrecht tot nicht Becker, daer de suster mede binnen quam, en daer naer mevrouw Plot, en daernaer een ongetrouwde, vette joff., Fucker genaemt, die se seyden dat bij haer woonden. De Hr van Odijck had van de Coninginne, die dien dagh weder naer Londen ging, in de barge 100 guineis gewonnen. | |
25 Woensd.Reed met nicht Becker uyt, om nootsakelijcke dingen te koopen. Wisselde voor omtrent de 250 guineis aen silver geldt in Lombard-street. Daernaer gingh met de Dijckvelt en̅ andere Ambassadeurs eten, logerende in 't huys van̅ overleden Chancelour Geffreis, dat groot en goedt was, meest overall beschoten met wageschot; komt achter met een groote trap in 't Parck van St James uyt. Daer at noch Marquet en Rooseboom en Sterrenburgh. Naer de middagh thoonde mij de Hr Witsen sijn nieuwe caert van Tartarien, daer seyde twintich jaer mede besigh geweest te zijn. Was noch niet heel gedaen. Tegen den avont gingh noch bootschappen doen te voet en Hompes met ......Ga naar voetnoot1) tegenkomende, gingen in̅ leste sijn logement, daer sijn vrouw vonden en praeteden daer wat. Voer daernaer met Hompes de rivier af naer Whitehall. | |
[pagina 131]
| |
Den 17. verleden was de stal, daer mijn peerden gestaen hadden, 's nachts te voren afgebrandt, ettelijcke peerden verongeluckende. Nijenhuys en Rechteren tot de Ambassadeurs naer̅ eten inkomende, seyden, gehoort te hebben van dat er 50 schepen, die men meende Franschen te zijn, op de kust van Schotlandt gesien waeren. | |
26 Donderd.Was smergens naer St Paul's Churchyard, om het dictionarie van Oudin, Fransch en Spaens, te koopen, dat daernaer in Little Britaine, bij Smithfield, mede socht, maer te vergeefs. Liet eten uyt de St George haelen. Naermiddagh gingh met mr Norrich, the Kingh's joyner, en Römer, die versocht had mede te mogen gaen, naer 't Banquetting-house, daer de patroonen van̅ tapijten, door Raphael voor̅ Paus ......Ga naar voetnoot1) gemaeckt, op de vloer laghen, en waeren admirabel fraey, verre de printen, die daer van zijn van̅ beste meesters, te boven gaende, voornementlijck de stucken van Ananias en Sapphira, en̅ daer een offerhande in komt en een stier geslacht werdt. Mylord Fauconbrige, die Cromwels dochter getrouwt heeft, quam voorbij gaen soo als wij uytginghen, en gingh met ons oock noch eens in, wesende een liefhebber van̅ konst. Daer was oock de schilder Kneller. De patroonen voorz. hadden verpandt geweest voor 2000 ℔ sterl. bij Carel de eerste sijn tijdt. Mr Norris, the Kings joyner, thoonde ons daernaer noch in een camertje daerbij een pleystere hooft van Cromwel, op sijn dood aensicht afgegoten. Was wat gecouleurt en̅ ooghen van glas daerin gesteldt. Daer was mede een hooft van een Maria, met het kindje, in fresco gedaen en uyt de muer gesaeght. Wierdt genoemt Raphael, maer geleeck meer naer de manier van | |
[pagina 132]
| |
Parmigiano. Noch was daer soo een kindtshoofje, maer vrij swart geworden. Savonts gingh tot nicht Beckers, en praete daer tot bij negenen, kocht oock tinwerck en twee tafels. | |
27 Vrijd.Reed met de Hr van Dijckvelt, die mij had laten vragen om mede te gaen, naer Hamptoncourt. Praete onderwegen, naer sijn gewoonte, veel van de magnificentie en̅ onkosten van sijne ambassaden. Seyde daernae, dat tot sijn leetwesen hij sagh, dat de liefde van̅ Engelsche, voornementl. de Lords, tegens de Con. niet too en nam; dat sij klaeghden over sijne stilswijgentheyt en̅ geretireertheit; dat oock geen dingen afgedaen wierden; dat de Con. sijn tijdt met de jacht verdeed, en geen methode employeerde, om de affairen in behoorlijcke maniere te depescheren, etc. Benting liet mij door d'Alonne nooden om te eten, daer noch waeren de Gn̅ael Majoor Douglas, Mylord Stairs, Hompes, Mylord Shrewsbury, de soon van̅ Hr van Schoonouwe, Dijckvelt en d'Alonne. De Con. was daeghs te voren van Portsmouth gekomen ten elff ueren. Savonts quam Dijckvelt noch bij mij, doe sat en att. | |
28 Saterd.Dijckvelt quam smergens, en schreef voor̅ Con. een brief aen̅ Staten, om de Prins van Nassau tot Veldtmaerschalck aen te stellen. Naermiddagh quam weder, en hebbende tot Benting gegeten, was vrij droncken. Seyde, dat van veel luyden had hooren seggen, dat Jacoba Bartolotti bij Wijnbergen een kindt gehadt had, en dat Berck bij haer oock geslapen had, slapende, soo hij seyde, in haer antichambre. Van hem afraeckende, gingh tet joff. Golsteyn, die te bedde lagh, maer beter was. Daer was Isac en joff. Vijgh, die een brief gekregen had, dat haer swager, den Drost Steelant's eenighe soontje, thien jaer oudt, gestorven was. Isac vertelde van̅ sottigheden van̅ ouden Rhijngraef met | |
[pagina 133]
| |
Catheryne Smits, en dat hij effectivelijck voor gehadt had haer te trouwen. | |
29 Sond.Odijck quam naermiddagh bij mij; wandelde wat met hem en bracht hem aen̅ koets, daer weder mede nae Londen reed met la Coste en̅ Hulst, sijn Secretaris. Seyde, dat de Graef van Nassau, Gn̅ael van̅ cavallie, mede Veldmaerschalck met den Prins van Nassau soude gemaeckt werden. Dat de Prins van Waldeck hemselven veel authoriteit aennam; dat Dijckvelt hem seer hielp kruyen, en dat de meeninghe was hem mede sessie te doen hebben in̅ Raedt van State, maer dat dit een groot secreet was. Dijckvelt quam van Londen. | |
30 Maend.Dijckvelt quam smergens op mijn camer en schreef de brieven voor̅ Con., om de Prins van Nassau en̅ de Graef van Nassau, Gn̅ael van̅ cavalle, aen̅ Staten tot Veltmaerschalcken te recommanderen. Seyde hem, dat hij vergeten had voorleden saterdagh mij te seggen, dat er noch een Veldtmaerschalck souw gemaeckt werden; daer hij op seyde: Wie drommel heyt jouw dat geseydt? dat hem niet seggen wilde. | |
31 Dynsd.De Con, teeckende savonts eenighe brieven, had op de hartejacht geweest. Was tot joff. Golstein, daer joff. Vijgh vondt en̅ Isac, en daernaer quam Borselen met sijn broer en̅ noch mrs Kaston en̅ mrs Windon. Joff. Golsteyn had de roos aen haer aensicht. De tijding quam dat Bernsau, de Gouvernr van Rhijnberck, geaccordeert was, om de plaets voor Prins Clemens te houden. |
|