De liefde in het vrouwenleven voorheen en thans
(1899)–Cornélie Huygens– Auteursrecht onbekendIVEn thans na zoolang binnen den geestelijken horizont van ééne maatschappelijke klasse te zijn ingesloten geweest, zou ik willen in ruimer sfeer ademen en aan freule de Savornin Lohman de vraag stellen, waarom zij, schrijvend over de vrouw, alleen het leven van de dames harer eigen klasse bespreekt en niet het ‘vrouwenleven’ | |
[pagina 46]
| |
buiten die ééne klasse. Waarom niet het leven van de loonarbeidsters, van de vrouwen die zich dag en nacht afbeulen in ateliers en fabrieken, het leven van de slachtoffers van het zweet-stelsel, van al die duizenden die, ofschoon gehuwd, geen echtgenooten, ofschoon kinderen hebbend, geen moeders kunnen zijn. Ziehier wat ik vond in hare brochureGa naar voetnoot1): ‘Vervolgens zien we haar (Hilda) aan 't eind van 't boek nog even terug, in een staat van ideaal-toekomst-geluk, sprekende met een cliënte die raad en troost ontvangt na haar ontslag uit de gevangenis, en die opgevolgd wordt door de verschijning van echtgenoot en kindje, voor wie de vrouwelijke advocate ‘alle dagen om vijf uur thee schenkt.’ Voor 't huiselijk geluk vindt Mevr. Goedkoop zulk een afternoon-tea blijkbaar voldoende, want ze zegt nog uitdrukkelijk er bij ‘dat Maarten en Hilda overdag ieder hun werk hadden en 's avonds uitgingen om zich aan de kunst of aan de maatschappij te wijden; maar van 5-6 kwamen ze rustig zamen tot een praatje.’ (!) Mij dunkt dat dit ideaal-huwelijk meer gelijkt op een onderlinge compagnieschap van twee zich verstandelijk ver- | |
[pagina 47]
| |
bonden hebbende menschen, dan op de liefde van een vrouw die haar leven wijdt aan 't geluk van man en kind. Maar, wat dat kind betreft - als Hilda met haar baby op schoot zit, ziet ze er niet in de eerste plaats als moeder haar lief, lekker, mollig kindje, háár kindje in, waaraan ze plichten heeft te vervullen, heilige moederplichten, maar (als een echte man-vrouw) ‘een toekomstigen drager van een tipje van de banier der emancipatie’...........
Freule de Savornin Lohman die er zich zoo over ergert, dat Hilda haar man en kind een gedeelte van den dag ontneemt ten behoeve van haar werkkring als advocaat, moet, dunkt mij, tot diep in de ziel geschokt worden door het feit, dat duizenden moeders in onze samenleving niet alleen hare kinderen haar gezin geheel moeten verwaarloozen, maar bovendien zelven sloven in fabrieken, twaalf uren daags, vaak in loodwit-, en alcali- en aardewerk- en phosphorfabrieken, waar zij vergiftige dampen inademen in zwangeren toestand, zoodat de kinderen vaak reeds in haar schoot vermoord worden. En dat nog niet alleen.... maar duizenden moeders, loonslavinnen, na eerst hun kleine kindertjes van de geboorte af noodwendig te heb- | |
[pagina 48]
| |
ben verwaarloosd, moeten ze vervolgens nog in hun-volle-kind-zijn afstaan aan de productie, aan de fabriek, waar zij eenvoudig beschouwd worden als fabrieksmateriaal om, daar zij nog weinig ruilwaarde hebben, de hooge dividenden van de aandeelhouders te vormen. Het boekje onlangs in Engeland verschenen: ‘The cry of the children’ slaat op elke samenleving waar kinderexploitatie welig tiert, en deze tiert welig in elk onzer fabriekssteden. Te vergeefs zocht ik, in het geschrift hier besproken, beschouwingen over het gevoelsleven in die groote talrijke vrouwenwereld. Te vergeefs zocht ik naar een protest tegen alles wat dáár voorvalt, dáár in de stegen der daglooners, waar van vervullen van ‘heilige moederplichten’ nooit sprake is, waar alleen maar kan worden berekend, hoeveel het fabrieksmateriaal op twaalfjarigen leeftijd kan opbrengen. Zij, die zich ergert aan die ééne boekenfiguur, die 't bijna een misdaad vindt gepleegd aan de wijding van het moeder-zijn, als Hilda haar kindje maar enkele uren daags op de schoot heeft, wat moet er wel in haar omgaan, als zij hare gedachten laat gaan over al die vrouwen en moeders die nooit één dag van hun leven aan ‘huiselijk geluk’ kunnen denken, nooit aan 't ‘zich wijden | |
[pagina 49]
| |
aan 't geluk van man en kind’, voor wie de woorden moederplichten en opvoeding en liefde zinledige klanken zijn, daar zij ieder uur van haar bestaan moeten wijden aan de oplossing van het ééne alles overheerschende probleem, hoe voedsel, woning, en bedekking te bemachtigen, ten einde hun aller zielverheffend bestaan van productie-werktuigen te kunnen voortzetten. Als die vrouwen eens de weelde kenden van eenige uren daags een ‘lief lekker mollig, kindje’ op de schoot te hebben, en te kunnen denken dat dit kindje, zorgvuldig gekoesterd, een toekomst te gemoet gaat als het kindje van de vrouwelijke advocate Hilda! Maar over al dezulken geen woord. De schrijfster wijdt vele bladzijden aan het ‘gevaarlijke’ van Hilda van Suylenburg, omdat jonge meisjes er door kunnen worden aangespoord voor arts of advocaat of notaris te gaan studeeren of een artistieke loopbaan te kiezen, en dit dan wellicht op teleurstellingen kan uitloopen. Maar zij spreekt niet over het zooveel grooter aantal meisjes in onze samenleving, wie heel wat erger gevaren bedreigen dan het gevaar van te studeeren. Er bestaan geschriften over het donkere Londen. Maar men zou even zoovele boekdeelen | |
[pagina 50]
| |
kunnen schrijven over het donkere Amsterdam, het donkere Rotterdam, het donkere Leiden, enz. waar zeer jonge meisjes aan de afschuwelijkste gevaren zijn blootgesteld die de menschelijke verbeelding zich kan voorstellen, en dan ook met honderden te gronde gaan. Wat zijn daarbij vergeleken de gevaren die de studeerende jonge meisjes wachten - de gevaren van wellicht hun eerzucht niet ten volle bevredigd te zien? Heeft freule de Savornin Lohman, die zoo diep de intieme zielebehoeften van de vrouw peilde, dan alléén oog voor het leven van vrouwen uit één enkele klasse? Zij die zich overal beroept op de Natuur.... zij die als beeld neemt de schepselen des wouds, zij kan niet anders dan uitgaan van het beginsel dat het zuiver-menschelijke bij alle menschwezens in onze samenleving zich op dezelfde wijze openbaart, dat de Natuur geen onderscheid maakt tusschen klassen en standen en buurten, dat de Natuur geen rekening houdt met een grooter of geringer geldelijk inkomen. Daarom zocht ik met stijgende belangstelling naar wat de consequentiën juist van haar standpunt moesten wezen. Maar ik zocht te vergeefs. | |
[pagina 51]
| |
En toch kan zij, dunkt mij, schrijvend over het zieleleven en de geluksbehoeften van de vrouw en de moeder, niet vergeten die geheele groote vrouwenwereld, wier rusteloos zwoegen en sloven, wier lijden en ellende mogelijk maakt het ledig parasitisch bestaan van één enkele klasse van vrouwen - dat bestaan van ‘uitgaan’ en ‘visites maken’ - die geheele groote vrouwenwereld wier arbeid mede het raderwerk der productie vormt! En hoe kon zij, schrijvend over de vrouw en vrouwengeluk, vergeten haar aandacht te schenken aan de donkere schaduw die rust op het geheele vrouwelijke geslacht, die ondermijnt bij elke opkomende mannelijke generatie de eerbied voor de vrouw, de donkere schaduw van de ontucht - de ontucht met en buiten de wet, die vormt den afzichtelijken achtergrond van ons geheel maatschappelijk en sexueel leven, die onmogelijk maakt de verheffing van de echt en van ons geslacht? En wat is er van het geluk en het liefdeleven van die slachtoffers zelven, die slachtoffers van de omstandigheden, van honger en ellende en vroegtijdige demoralisatie? De Natuur gaf ook aan die ongelukkigen bij hunne geboorte reinheid en onschuld even als aan | |
[pagina 52]
| |
allen, maar de maatschappij drukte hen reeds van kind af onherroepelijk naar omlaag, diep in de modder. Ook zij waren eenmaal jong en schuldeloos, zoekend naar geluk en liefde en schoonheid, als al wat leeft en ademt en een ziel heeft.
Ik hoop niet te worden misverstaan. Niemand - en ik zeker wel het allerminst - eischt van freule de Savornin Lohman een ‘geneesmiddel’ of een ‘oplossing’. Wij menschen kunnen geen verbeterings- of oplossingsmiddeltjes verzinnen.... dit meen ik thans genoegzaam te te hebben gezegd. Wij kunnen slechts gadeslaan de economische en maatschappelijke werkingen en in die richting arbeiden. Maar zij beproefde ook niet een oplossing te vinden voor de dameskwestie. Zij toonde slechts aan verschijnselen, peilde met het dieplood harer verontwaardiging ‘het universeel geneesmiddel’ door Mevrouw Goekoop gevonden, peilde de gevaren die de jonge meisjes harer klasse bedreigen, wanneer zij met te groote verwachtingen gaan studeeren. Zij schreef over het vrouwenleven en over vrouwengeluk; en daarom meen ik gerechtigd te zijn tot de verklaring, dat met groote verwondering door mij werd geconstateerd, dat zij slechts een | |
[pagina 53]
| |
klein, zeer klein deel van de vrouwenwereld in hare levensvisie opnam, dat zij - of vergeten heeft of opzettelijk voorbijging èn de slachtoffers onzer samenleving èn de hard werkende en derhalve de eerbied-afdwingende vrouwen, die de groote meerderheid vormen, en zonder welke de klasse van vrouwen door haar besproken beklaagd en gewaarschuwd, niet zou kunnen bestaan. |
|