De liefde in het vrouwenleven voorheen en thans
(1899)–Cornélie Huygens– Auteursrecht onbekendIII.De leidsters der beweging onder de vrouwen der bourgeoisie zijn inderdaad in veler oogen beeldstormsters, omdat zoovelen zich niet bewust zijn dat elk energiek ingrijpend menschelijk willen niet is oorzaak, maar verschijnsel, uitdrukking. Het menschelijk streven en hopen en verlangen en ageeren en tegenstreven, vormt in zijn oneindige verbijsterende rijkdom en verscheidenheid de ideëele afschaduwing van het leidend fundamenteel maatschappelijk proces. Het eigenaardige is wel, dat de beeldstormsters zelven meenen de oorzaken te vormen van het nieuw geestesleven onder de vrouwen, meenen dat zij - vertegenwoordigend de vooruitstrevende groepen | |
[pagina 33]
| |
- oneindig veel hooger staan dan alle vroegere generaties van vrouwen, en met volle handen weldaden uitstorten over haar geslacht, dat tot dusverre diep ternedergebogen onder de Egyptische dwingelandij van den man, slechts op hen wachtte om de groote tocht naar het schoone Kanaän te aanvaarden. De profetenmantel, waarin de zich noemende ‘feministen’ met zooveel naïeveteit zich hullen, verklaart wel eenigszins de spot en ergernis der reactionnair-gezinde omstanders; verklaart ook het scepticisme van een zoo ernstig en wetenschappelijk man als Prof. WinklerGa naar voetnoot1) die, als psychiater en volbloed ideoloog, nog steeds aandachtig zoekende is naar de moreele oorzaken van de hem zoo raadselachtig en schier angstwekkend voorkomende verschijnselen in de heden daagsche dameswereld; maar zoekende is op een terrein waar hij nooit zal vinden. Als vakgeleerde niet in de gelegenheid op economisch en sociologisch gebied verkenningen te doen, en door feministische geschriften geheel op een dwaalspoor gebracht, zal de oplossing van de puzzle voor hem niet gemakkelijk wezen! | |
[pagina 34]
| |
De tactiek der beeldstormsters doet zelfs den wèlgezinden en wèl begrijpenden pijnlijk aan. Geen wonder dat zij de niet begrijpenden tot een reactionnair optreden prikkelen. Toch is die tactiek verklaarbaar. Het soms zoo stuitende in het optreden der feministen, hun geheel-en-al-gelijk-op-willen met den man, hun niet in woorden maar metterdaad loochenen en wegcijferen van het moederschap, van de meerdere zwakheid der vrouw, van hare thans nog bestaande aanhankelijkheidseigenschappen, dit alles karakteriseert de eerste onhandigheden van een nieuw optreden. Doch staan wij thans stil bij een andere zijde van de kwestie. Aangenomen een oogenblik dat zij, die door Anna de Savornin Lohman ‘man-vrouwen’ worden genoemd inderdaad beeldstormsters zijn, vindt zij de verwoeste beelden en altaren wel een rouwzang waard. Waren de meeste niet ruwe grove afgodsbeelden? De hooge vrouw-type en de hooge man-type in de zich vervormende samenleving, hoe zeldzaam waren zij! Welk een smartelijke ontgoocheling wachtte in deze maatschappij vele vrouwen die meenden te gemoet te gaan een ‘liefdeleven’. Alleen zij die weinig begaafd waren, arm aan ziel en verbeelding, stelden zich | |
[pagina 35]
| |
tevreden met een flauwe afschaduwing van het gedroomde liefdeleven. De anderen, de meer eischenden, realiseerden niet zelden na een korte illusie wat de schrijfster zelve noemt - het diep tragische van het vrouwenleven. Waren het niet juist die geniale vrouwen door Laura Marholm geschetst, die hun ideaal niet vonden? En zoo Sonja Kowalewska bij den man dien zij liefhad wederliefde had gewekt, ware een latere ontgoocheling dan onmogelijk geweest? Was voor die hoogstaande, veel gevende en derhalve veel vragende vrouw het gevaar eener ontgoocheling niet des te grooter? En waarom bleef Marie Baschkirtzew eenzaam? Omdat zij niet vond, waar iedere gewone vrouw wel zou hebben gevonden, omdat bij dergelijke vrouwen het liefdeleven zooveel subtieler vormen aanneemt dan bij anderen, dat het als het ware zweeft boven de realiteit. Ook in liefhebben zou die fijn bewerktuigde ziel meer lijden dan geluk hebben gekend. ‘'t Is the plague of great ones,
Prerogatived are they less than the base.’
Voor dezulken is wat men in den gewonen banalen egoïstischen zin des woords geluk noemt zelden weggelegd. | |
[pagina 36]
| |
En Charlotte Leffler was slechts één jaar met den man harer keuze in de echt verbonden. Een mogelijke ontgoocheling bleef haar derhalve bespaard. Driewerf gelukkig zij die sterft in vollen liefdedroom en niet heeft te weenen over de levenden. Hier komt mij nog een groote vrouwenfiguur voor den geest: Charlotte Brontë, de schrijfster van Shirley en Villette. In haar overweldigende behoefte aan een nederig ootmoedig liefhebben, huwde zij - met haar grooten revolutionnairen alles omvattenden geest - een uiterst bekrompen kleinzielig dorpspredikant, die zich wel wilde verwaardigen de genialiteit zijner vrouw te vergeven en te vergeten, mits zij voor altijd hare Ariëlswieken samenvouwde en een gewone huismoeder werd. En dit beloofde zij. Niet een harer vereerders en biografen, die niet dankbaar was te kunnen vermelden, dat zij bij de geboorte van haar eerste kindje stierf, zoodat haar bespaard bleef alles wat die vrouw aan de zijde van dien man, vroeg of laat, onherroepelijk wachtte! Even bittere ervaringen wachtten ook den hoogstaanden man in deze samenleving, waar alom de prostitutie het huwelijk binnensluipt, al was het lot der vrouw oneindig tragischer ten | |
[pagina 37]
| |
gevolge van haar suggestibiliteit en ziele-zwakheid door de eeuwen gekweekt. Uit het boek van Laura Marholm, voor wie het goed leest, valt dus in de eerste plaats te leeren, dat een ‘liefdeleven’ niet zelden voor de hoogststaande vrouwen ontoegankelijk blijft. De schrijfster van de hier besproken brochure loochent dit dan ook niet, erkent dat een ‘liefdeleven’ niet voor allen bereikbaar is. Zij spreekt herhaaldelijk van ‘de onbehagelijke bekrompen oude jonge-juffrouw.’ Van de vele verbitterde gehuwde paren evenwel spreekt zij niet, evenmin als van het respectabel aantal echtscheidingen in alle landen elk jaar toenemend. Die allen moeten dus ook ontberen een liefdeleven. Wat zij derhalve het eenige geluk voor de vrouw acht, is zooals een ieder kan weten, die de eerste schoolmeisjes-illusies achter den rug heeft, zooal niet een droom dan toch voor slechts weinigen weggelegd. Want ook een waarachtig liefde-huwelijk waarborgt nog niet altijd een liefdeleven. En dit niet kunnende en mogende loochenen, wanneer zij tegenover zichzelve waarachtig ‘eerlijk’ wil zijn, wraakt freule de Savornin Lohman het in de schrijfster van ‘Hilda van Suylenburg’ dat deze de jonge opkomende generatie in haar | |
[pagina 38]
| |
eigen kring toeroept: ‘Gaat werken, gaat studeeren, wordt krachtig en zelfstandig; ook daarin ligt geluk, meer geluk dan gij, zwakken, nietsdoenden, leeghoofdigen van thans u kunt voorstellen. Zoo gij u toch niet allen kunt geven aan een liefdeleven, geeft u dan aan uw medemenschen, aan de samenleving; blijft niet rusteloos jacht maken op een man of met de handen in den schoot zitten, maar gaat aan den arbeid!’ Vindt freule de Savornin Lohman het minder gevaarlijk om aan al de duizenden jonge meisjes, voor wie een liefdeleven wellicht ontoegankelijk blijft, het volgende te zeggen? .... ‘Arme, misdeelde, beklagenswaardige schepseltjes, luister: ik zal u iets vertellen van dat leven dat voor u ligt en dat gij nog niet kent. ‘Er is voor de vrouw op de wereld maar één geluk.... dat is liefde, opgaan met hart en ziel en geest in een man, een meerdere. Maar dat hoogste geluk is - alleen reeds omdat wij vrouwen zooveel grooter in aantal zijn - slechts voor weinige onzer bereikbaar. Gij kunt overtuigd zijn dat twee of drie vierden uwer het nooit zullen kennen. Maar ik wil toch dat gij van te voren weten zult dat elk ander leven dan een liefdeleven een dorre woestenij is zonder eenigen gloed of zon. Gaat werken, gaat desnoods studeeren, | |
[pagina 39]
| |
ongelukkigen, omdat gij wel moet werken om den broode, maar voorwaar, ik zeg u dat dit werken u nooit gelukkig zal maken. Het kan alleen maar uw wanhoop stillen, u misschien verdooven voor enkele oogenblikken. Steeds, uw gansche leven door, zal het heimwee naar liefde u blijven verteren als een hellevuur. ‘Wanneer gij in dwaze onware boeken leest, dat ook een leven van werken, van roem of bevredigde eerzucht, of wel een leven gewijd aan een onpersoonlijk doel, aan een ideaal, uw zielehonger kan stillen, geloof het niet, die boeken zijn gevaarlijk. Gij zoudt u misschien gaan verbeelden, gij armen, dat gij werkelijk gelukkig zijt, gij zoudt, in plaats van onbehagelijke bekrompen oude jonge-juffrouwen te worden, misschien uzelven gaan wijsmaken dat gij nuttige werkzame leden der maatschappij zijt, en in die gedachte een zekere voldoening vinden.... en dat mag niet. Gij moet altijd en aanhoudend beseffen, dat gij zijt misdeelden, gemartelden, omdat gij nooit zult kennen het licht van een vrouwenleven, het eenige wat de vrouw pas tot mensch maakt. ‘Gij zult met uw duizenden door het leven gaan als onterfden, als paria's, wetend met volle bewustheid dat gij paria's zijt; gij zult als al uwe | |
[pagina 40]
| |
voorgangsters in afgunst en verbittering staren naar de enkele bevoorrechten, maar gij zult zoodoende ten minste waar zijn, elken dag van uw leven weer op nieuw uitschreeuwen uw leed, elken dag weer op nieuw erkennen, dat het eenig waarachtig vrouwengeluk u ontnomen is.
Ziedaar de quintessenz van de voor mij liggende brochure, aan het slot aldus geresumeerd: ‘Mevrouw Goekoop meent het universeel geneesmiddel te hebben gevonden door der vrouw toe te roepen: “Werk, maak u nuttig, ontwikkel uw gaven, zoek bezigheid.” Ik geef haar volkomen gelijk dat lediggang, verveling, of enkel voor “uitgaan” en visites-maken leven, voor de verouderende vrouw de beste middelen zijn om zich onbevredigd en ongelukkig te gaan gevoelen. Maar, zoo het vinden van een drukken werkkring, een ernstige levenstaak, een veeleischend beroep, zoo het beoefenen van een wetenschap of het dienen der kunst, haar leven min of meer kan vervullen en haar berusting leeren in haar lot, haar gelukkig maken kan dat alles haar niet - haar gelukkig maken kan alleen het stil zich gevende liefde-leven in haar eigen gezin. Is dat geluk slechts voor de minderheid onzer | |
[pagina 41]
| |
weggelegd - de overigen doen wijzer de waarheid eerlijk onder de oogen te zien in plaats van zichzelven en anderen te willen bedriegen door een vertoon van schijn-geluk dat - Sonja Kowalewska en Marie Baschkirtzew, en iedere zelfstandige vrouw die eerlijk en echt vrouw gebleven is, getuigen het - in den grond niet bestaat.’ De schrijfster noemt dit waar en eerlijk zijn en het staat bij mij vast, dat zij inderdaad volkomen eerlijk is, in dien zin dat zij uitspreekt hare innigste convictie. Maar zij zal toch wel weten dat wat de mensch voor zichzelf waarheid noemt, niet voor allen de absolute waarheid is, dat wij iets de waarheid noemen naar gelang de werkelijkheid, of wat wij menschen onder werkelijkheid verstaan, op onze individueele zintuigen of onzen geest inwerkt. De wijze waarop wij die werkelijkheid reflecteeren, hangt grootendeels af van onzen eigen specialen aanleg, onze neigingen, omstandigheden, sfeer, klasse enz. Voor freule de Savornin Lohman is blijkbaar thans nog de waarheid dit:Ga naar voetnoot1) ‘Maar er is een zeker iets dat algemeen typisch- | |
[pagina 42]
| |
vrouwelijk, of karakteristiek-vrouwelijk blijft, een iets dat dikwijls door de beschaving en de opvoeding is verkracht en ontaard, maar dat in de echte oorspronkelijke soort steeds kenmerk is. Men ziet dit in het planten- en dierenrijk evengoed. Ge kunt iets zoogenaamd veredelen of ontwikkelen tot een schijnbaar heel ander bloempje, of heel ander ras dan het oorspronkelijke. Maar dan hebt ge kunst, namaak verkregen, niet meer de echte natuur. - En zoo zijn er wel degelijk in de vrouw enkele gevoels-eigenschappen, die kenmerkend voor haar geslacht blijven.’ Doch dat dit niet voor allen de waarheid is, dit kunnen ernstige studiën aangaande de wereldontwikkeling, de wording der menschen-maatschappijen en de wording der ziele-eigenschappen haar leeren. Anthropologische en ethnologische studiën zijn daarbij van onschatbare waarde. Zwakker argument is dan ook niet denkbaar dan iemand, die een andere levensbeschouwing of een andere overtuiging heeft, oneerlijk te noemen. Oppervlakkigheid, klasse-egoïsme, vage uitingen van intuïtief denken, het zien van slechts een heel klein deel van het groote leven, zonder eenige voeling te houden met de openbaringen | |
[pagina 43]
| |
der wetenschap, dit alles is geheel iets anders dan bewust onwaar zijn. Wat m.i. in ‘Hilda van Suylenburg’ ondanks die oppervlakkigheid en de pijnlijke klasse-bijziendheid weldadig aandoet, is juist het ware en eerlijke dat het geheel doortintelt, het striemen van de vele leugens in mondaine kringen, het moedig opkomen voor een eigen levensopvatting - een moed welke trouwens - het zij dankbaar erkend - geëvenaard wordt door freule de Savornin Lohman zelve, die in mooie heerlijke oprechtheid hare levensvisie geeft. Wat betreft het gevaarlijke van een werk als H.v.S. ga ik niet met haar mede, behalve in zooverre dat er altijd in oppervlakkigheid en klasse-begrensdheid gevaar ligt, omdat de onkundige massa er door op een dwaalspoor wordt gebracht. Veel meer ‘gevaar’ zou er voor de jonge meisjes der bourgeoisie liggen in de beschouwingen vervat in de hier besproken brochure, indien onze tijd niet zoo'n rijken stroom van nieuwe levens-idealen door onzen geestelijken dampkring stuwde, indien de jonge meisjes niet gedwongen werden tegen wil en dank de nieuw oprijzende tempels binnen te gaan, om daar te leeren kennen den stalenden invloed van een | |
[pagina 44]
| |
nuttig werkzaam leven, dat heilzame middel tegen het binnensluipen in de jonge ziel van droomen en illusies, die, zoo al te verwezenlijken, toch nooit ten volle verwezenlijkt worden. Waarlijk Anna de Savornin Lohman behoeft niet te vreezen dat ‘Hilda van Suylenburg’ de jonge vrouwen onvatbaar zal maken voor de overtuiging, dat liefhebben het hoogste en zeldzaamste geluk op aarde vertegenwoordigt, dat liefde in het menschenleven is de zonnegloed die het gansche bestaan bezielt, die ook den arbeid in dat bestaan wijdt tot nog hooger kracht. Maar dat loochent immers ook niet ééne waarachtige vrouw! En zoo er eene is die dit doet, welnu dan is zij wellicht nog niet bewust onwaar, maar misleidt zij zichzelve onbewust. Gelukkig zij die dat zelfbedrog plegen, indien er toch zóóvelen zijn die dat hoogste goed moeten missen, en met hart en ziel kunnen opgaan in een nuttige levensstaak. Het is de invloed van een nuttig of wel roemzuchtig leven dat ook den man wapent tegen 's werelds onafwendbaar leed, dat hem opbeurt en heendraagt over bergen van droefenis, daar waar de vrouw gebroken aan den voet nederzit. | |
[pagina 45]
| |
Het diep tragische van het vrouwenleven van weleer zal in een latere samenleving niet alles maar toch veel van zijn intensiteit verliezen. Ook zullen er vrouwen zijn - en waarlijk niet de minste - die ondanks een rijke levenstaak of een leven van roem, blijven haken naar die ééne volmaking van haar wezen, vrouwen in wier heiligste ziele-verborgenheden altijd weder opstijgt als een mystieke bloem het verterend verlangen naar liefde-geven. Maar zoo dit verlangen ongestild blijft, dan is toch voor velen onder dezulken het leven nog waard te worden geleefd. Die belofte ligt voor de vrouw in het Komende. |
|