nederblikt, ziet over de gansche aarde rassen, volken, menschengroepen, maatschappelijke verbanden met hun zeden en wetten en bezitstoestanden: ideologische vormen alle verschillend naarmate bodem, klimaat, natuurgaven en derhalve de productiewijzen verschillen, naarmate de menschengroepen staan in verschillende verhoudingen tot de natuur.
In de cultuurlanden ziet hij groote en kleine menschenworstelingen, oorlogen, klasse-woelingen en sexe-woelingen in verbijsterende verscheidenheid.
En bij dat uit den hooge neerblikken op het gebeurende, kan hij zich rekenschap geven van de stuwende oorzaken van die woelingen, begrijpen de wetten die de ontwikkeling der maatschappij beheerschen, wetten even constant als de wetten der natuur.
Hoewel als denkend handelend wezen een individualiteit, dus een wereld op zichzelf, weet de mensch, die zijn levensethiek in de schatkamers der wetenschap heeft gezocht en gevonden, dat zijn ikheid zijn individualiteit niet behoort aan hem zelf maar aan allen.
Ontelbare voorgeslachten op deze planeet hebben gewerkt, gedacht, geworsteld, geleden, gestreden; zieners en profeten en natuurvorschers zijn gemarteld geworden voor hun overtuiging,