hem door de oude Martha op de meest beleedigende wijze had laten afwijzen, als een landlooper die aan het hek van Hoogenoord ware komen bedelen. Zij had dit, daar het briefje aan haar was gericht, buiten medeweten van haar vader gedaan, want zoo deze het anders had verlangd, zou zij, alhoewel rechtstreeks tegen zijn wil, de deur der ziekenkamer als die van een heiligdom hebben verdedigd, vóór alles eerbiedigend den laatsten wil van haar, die den man van wien zij haar afgod maakte, eindelijk had leeren doorgronden in al zijn laagheid, die gestorven was van wanhoop wijl zij zich bezoedeld en ontwijd achtte, door de groote gave van zichzelve, welke zij nimmer kon terugnemen.
‘Arme Annie!’ fluisterden de lippen harer trouwe verpleegster, wie de koortsige wartaal der zieke heviger zielelijden had geopenbaard, dan zij ooit bij het eenvoudige kind-vrouwtje zou hebben vermoed.
En toch.... hoeveel Annie ook had geleden, was haar lot niet nog benijdenswaardiger geweest dan haar eigen? Zij had lief gehad en was bedrogen geworden, maar had nooit zelve