| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
August Feller lag in een rookcoupé eerste klasse van den sneltrein Den Haag - Kesterdam, de rookwolkjes van een geurige manilla door zijn neusgaten in de lucht te blazen. Zijn fletse, blauwe oogen met hun onzekeren blik stonden mat en slaperig, en een trek van vermoeidheid deed zijn rond gelaat langer en bleeker schijnen dan gewoonlijk. Hij was geheel alleen in zijn compartiment, en niets stoorde hem dus in zijn mijmeringen, die, te oordeelen naar het zegevierend lachje, hem ondanks zijn matheid nu en dan om de lippen spelend, van den aangenaamsten aard waren.
Hij kon tevreden zijn over de twee afgeloopen dagen, peinsde hij, met een afgetrokken blik naar de punten zijner verlakte schoenen op de bank tegenover hem starend, terwijl hij
| |
| |
zich zoo mogelijk nog gemakkelijker uitstrekte. Hij had zich eens terdege schadeloos gesteld voor zijn brave-Hendrik-achtigheid van het laatste jaar. Bepaald geniaal, dat idee om een uitgever te nemen in Den Haag! Nu kon hij op den trein gaan zitten zoo dikwijls hij verkoos, en in het brave deugdzame Kesterdam, on n'y verrait que du feu, natuurlijk! Wel verduiveld, wat had hij zich kostelijk geamuseerd! Hartetelijke, fideele kerels toch, die Damers en Fichner en Geelert! Vooral Damers! Nu, dien kende hij trouwens het langst. Hij was het dan ook geweest, die het plan van zoo'n maandelijksche reunie had opgeworpen, en hem in kennis had gebracht met dat goddelijk blondje, Blanche d'Aubigny, van de Fransche opera!
Goed dat hij niet altijd in Den Haag kon zijn, want hij zou waarachtig in staat wezen allerlei dwaasheden te doen. En dan hij, een getrouwd man! Zij zou hem nu toch al verbazend veel kosten! Maar hij wilde zich niet met haar afficheeren, neen, dàt mocht hij niet doen tegenover Annie. Het moest een diep geheim blijven. Woonde hij in Den Haag dan zou dat moeielijker zijn.... vroeg of laat komen
| |
| |
zulke dingen toch uit, maar nu in Kesterdam zou geen sterveling ooit iets vermoeden.
Die arme Annie wilde hij niet ongelukkig maken - neen, volstrekt niet.... maar hij bedankte er hartelijk voor zijn geheel verder leven een kloosterbestaan te leiden. Dat goede kind verbeeldde zich in alle onnoozelheid dat hij, een man, en nog wel een artiest, te eeuwigen dage het vervelend liedje der wittebroodsweken zou blijven doorzingen! Hè! wat had hij zich maanden lang gruwelijk verveeld! Maar nu was het een verademing! Vrij! eindelijk weer eens vrij! En nu niet vrij met een poover luitenantstraktementje, steeds vervolgd door allerlei misselijke beren, maar vrij zooals nu, vrij om al zijn fantasieën te kunnen botvieren. Hij herinnerde zich nog den tijd van vroeger, toen hij Damers zoo benijdde, Damers, die voor den rijksten officier van het geheele garnizoen doorging en bij wien vergeleken de meesten hunner arme drommels waren! En nu was hij dienzelfden Damers verreweg de baas, en Fichner en Geelert ook. Damers scheen zelfs geducht aan lager wal. Ten minste hij had hem vijfhonderd pop te leen gevraagd. Nu, dat had hij voor een oud
| |
| |
vriend gaarne over. De rollen waren thans omgekeerd. Het beste voor hem was ook maar kordaat den Rubicon over te steken! Arme Damers! Een goudvischje zou hij wel bemachtigen, hij was een knappe kerel, maar het zou voor hèm iets wezen zich de huwelijksketenen aan te leggen, na een leventje als het zijne!
Hij kon zich ook wel nu en dan schadeloos stellen, maar toch, het zou hem leelijk afvallen! Het best zou wezen zijn vrouw ook maar ergens in een provinciestadje weg te stoppen en zich periodieke uitstapjes naar Amsterdam of Den Haag voor te behouden.
Dio mio! wat had hij zich geamuseerd! Er was toch wel wat van het leven te maken, als men maar een beetje handig wist te manoeuvreeren.
Hier deed het schelle fluitje van de locomotief hem zich uit zijn gemakkelijk hoekje oprichten en naar buiten zien. Zouden zij Kesterdam al naderen? Wel neen, het was Gouda pas! Des te beter; hij was moe en vond het niets vervelend nog rustig wat te blijven voortdroomen.
Zijn thuiskomst... hm! daar zag hij nog al tegen op. Hij had haar met een scène verlaten
| |
| |
en nu voorzag hij weer een scène - ditmaal van teederen aard natuurlijk... Hij geeuwde al als hij er aan dacht. Maar enfin, door dien... zoeten appel moest hij heenbijten. Hij had zijn lesje al van buiten geleerd. Hij zou haar zeggen, mannelijk en waardig, dat het hem speet zich zoo boos gemaakt en haar zulke harde dingen gezegd te hebben. - Nu, dit was dan ook de waarheid, dat bekende hij ruiterlijk, want in zijn schrik, dat zij plotseling met hem mee wilde, was hij veel verder gegaan dan hij had berekend. - Maar van haar kant moest zij ook leeren zich voortaan verstandiger te gedragen en niet als een kind te dwingen en te huilen als hij voor zaken op reis moest. Hij zou haar zeggen, dat dit, nu hij zijn uitgever in Den Haag had, telkens zou voorkomen, en dat hij dus hoopte en verwachtte dat dergelijke tooneelen zich nooit meer zouden herhalen.
Die speech zou voldoende zijn om haar vol berouw in zijn armen te werpen, dat wist hij vooruit. Hij zuchtte bij dit vooruitzicht, en daar hij zijn manilla had opgerookt, haalde hij sigarenkoker en lucifersdoosje te voorschijn om een tweede op te steken. Beiden waren geschenken
| |
| |
van Annie, met handwerkjes versierd, en werktuigelijk bekeek hij ze alvorens ze weer in zijn zak te steken.
Ja, dat was het ongeluk, zij was zoo vervelend doodelijk van hem. Als hij onaangenaam tegen haar was, werd zij wel eens boos, maar nooit lang, en dit maakte dat hij zich nooit geheel vrij voelde, vrij om alleen uit te gaan wanneer hij dit verkoos, of geregeld zijn club te bezoeken en daar relaties aan te knoopen, om het zich te Kesterdam ten minste een beetje dragelijk te maken.
Maar dat zou nu anders worden. Hij zou zorgen dat alles voortaan op geheel nieuwen voet te regelen. Hij wilde goed zijn voor Annie, hij wilde zelfs zachtmoediger jegens haar wezen dan in den laatsten tijd, want zij was toch eigenlijk een goed kind. Maar om de drie of vier weken moest hij er eens uit, om zijn geest wat te verfrisschen.
Die Blanche, dat geestige pikante ding zou hem schadeloos stellen. Ja, zij zou hem tevens aardig wat geld kosten, maar enfin, zij was het wel waard!
Het was over het geheel een tamelijk duur
| |
| |
reisje geweest, berekende hij thans met een glimlach, aangenaam gestreeld door de gedachte, dat hij, in zijn tegenwoordige omstandigheden, zich dit gulweg kon bekennen zonder eenige bittere nagedachte. Vooreerst die twee diners... want hij wilde natuurlijk de gastheer zijn, en toen hadden zij grof gespeeld. Die Hagenaars, daar hadden zij een handje van! En hij wilde de spellebreker niet zijn, ofschoon het spel hem nu juist niet zoo bijzonder aantrok. Daarom had hij dan ook verloren. Vrouwe Fortuna hield zeker niet van lauwe spelers. Maar er was hem revanche aangeboden; zoodra hij weer onder de pantoffel kon wegkomen, hadden zij hem geplaagd.
Nu, dat zouden zij eens zien. Wat waren zij hartelijk en fideel geweest! Zij hadden getoost en nog eens getoost op den dichter, op het troetelkind der Muzen, en hem, toen hij een zijner verzen had voorgedragen, een kunstenaar bij Gods genade genoemd.
Wat deed het iemand toch goed weer eens in een andere sfeer te ademen, het duf, huiselijk gedachtenkringetje te ontvluchten en weer als van ouds het leven met volle teugen te
| |
| |
genieten. Hij had dat noodig als artiest. Het zou hem een stroom van inspiratie doen toevloeien. Nu reeds had hij een nieuw gedicht in het hoofd. ‘Zij’ zou het heeten.
‘In hemelsblauw gevat, als goud in een foudraal,
Als blozend morgenrood, als 'n eerste zonnestraal,
Zoo lacht zij, blonde sfinx, mij in het duister tegen,
Mij wenkend, lokkend zoet, naar 's levens rozenwegen,
reciteerde hij half luid. Wat stroomden de gedachten hem nu in vollen rijkdom toe. Zoodra hij thuiskwam, zou hij vast dit eerste couplet op het papier zetten.
Plotseling kwam iets, wat eenige overeenkomst met een koude douche had, zijn opgewondenheid bedaren. Hij dacht aan het zakelijke gedeelte van zijn Haagsche reis. Het was toch eigenlijk, peinsde hij, een dure liefhebberij dichter te zijn. Bij hoeveel uitgevers hij vroeger ook had aangeklopt, niet één had zijn bundel aangedurfd. Voor eigen rekening laten drukken, was dus het eenige wat er op zat. De meesten waren op deze wijze begonnen, had die Haagsche uitgever gezegd. Kolossaal duur, honderden guldens voor zoo'n dun boekje! In 's hemelsnaam, de kogel was nu eenmaal door de kerk. Als die
| |
| |
Bremmel nu maar woord hield en zweeg, want geen sterveling mocht weten hoe duur die eersteling hem te staan kwam. Integendeel, he, publiek, dat van dergelijke dingen niets afwist moest meenen, dat hij met zijn dichtertalent vrij wat verdiende. Trouwens, als deze bundel goed verkocht en een beetje goed gerecenseerd werd, zou het met een volgende uitgave vee beter gaan, had Bremmel gezegd.
En dan had hij ook over een tijdschrift gesproken. Een eigen tijdschrift! dat was zijn illusie! Dan behoefde hij niet langer afhankelijk te zijn van al die pedante redacties, die hem zijn verzen eenvoudig durfden terugzenden. Jaloezie natuurlijk.... bang voor een nieuwe reputatie! In een eigen blad kon hij alles plaatsen wat hij verkoos, en op zijn beurt de opname van bijdragen weigeren.
Maar zoo'n nieuw tijdschrift verslond duizenden naar het scheen; dat was hem leelijk tegengevallen. Eerst moest hij, volgens Bremmel, meer bekend worden en overal letterkundige relaties aanknoopen, anders waren de bezwaren onoverkomelijk. Dit plan zou dus tot later moeten worden verschoven.
| |
| |
Hij geeuwde eenige keeren en rekte zich uit. Goede hemel! dat aanhoudend gillen van de stoomfluit kondigde aan, dat Kesterdam niet ver meer was. Dat thuiskomen na zoo'n stormachtig heengaan was toch een verwenscht iets! En na de plechtige verzoening zou zij hem honderd-uit vragen, natuurlijk.
Nu, van dat heerendineetje zou hij haar vertellen, en den tweeden avond kon hij zeggen naar de opera te zijn geweest; dan was hij verantwoord.
Juist.... en voor die opera - wacht eens, wat hadden zij ook weer gegeven? Hij had toevallig nog een ‘Vaderland’ van den vorigen dag in zijn overjas zitten. Hij zocht op de derde bladzijde. Aha, Carmen! uitstekend.
Dus om Carmen te hooren, had hij haar dat telegram gezonden dat hij een dag langer bleef. Voor ditmaal was hij klaar, en in het vervolg zou hij haar dat uitvragen langzamerhand afwennen. Met wat tact en overleg zou dat wel gaan.
De trein stond voor het station stil en de portieren werden geopend. Hij kreeg een sierlijk geellederen handkoffertje uit het net, stapte op het perron en reed in een vigilante naar huis.
|
|