voor zaken, - en den volgenden morgen was hij alweer vóór het ontbijt uitgereden. Hij liet zich door mevrouw de Beauval verontschuldigen, dat hij niet persoonlijk afscheid van mij had kunnen nemen; terwijl deze er zeker uit eigen beweging bij voegde, dat Mariënburg en Voorzorg gelukkig niet zóó ver van elkander verwijderd waren, dan dat hij in de eerstvolgende dagen mij niet zelf zijn leedwezen hierover zou komen betuigen. Natuurlijk zal hij dit niet doen, en ik verbeeld me zelfs dat ik Louize ook niet veel meer bij mij zien zal, hoe herhaaldelijk zij mij ook verzekerde, haar lieve, beste Hélène dikwijls te zullen opzoeken.
Ik haalde ruimer adem, toen het rijtuig eindelijk wegreed, en vooral toen ik, een paar uren later, het welbekende vergulde hek van Voorzorg in het gloeiend avondrood eener prachtig ondergaande zon zag schitteren. Wel is waar was er niemand om mij te ontvangen en te verwelkomen, dan eenige bedienden en onze oude, getrouwe huishoudster, maar het was mij reeds voldoende, haar knorrig, gerimpeld gelaat van vreugde over mijn terugkomst te zien ophelderen. ‘Die blijdschap is ten minste niet geveinsd....’ dacht ik bitter, ‘even als in de omgeving, die ik zoo pas verlaten heb, en waar men mij vleide en bewierookte met de laagste bedoelingen.’
Georges alleen was waar, edel en oprecht. Gaarne zou ik hem nog eens de hand ten afscheid gedrukt hebben, maar het is misschien beter zoo. Wat zou ik mij echter weêr in allerlei gissingen verdiept hebben, omtrent de oorzaak zijner afwezigheid, den morgen van